Plan: | Muntendam, Tolweg Fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.BPMTDTOLWEGFASE2-va01 |
Onderhavig bestemmingsplan betreft het tweede deel van fase 2 van het plangebied Tolweg, gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Muntendam. Het plangebied maakt onderdeel uit van de uitbreidingslocatie "Tolweg". Met dit bestemmingsplan krijgt een klein deel van het oorspronkelijke plangebied, dat in het huidige bestemmingsplan is wegbestemd, een woonbestemming.
Het bestemmingsplan voorziet ook in de wijziging van het deelgebied voorheen bestemd voor bijzondere woningtypen (de zogenaamde "hoven"). Gekozen is voor een gemengd woongebied met een variatie in woningtypen vrijstaand en twee-onder-één kapwoningen. Hoofdstuk 4.5 uit het beeldkwaliteitsplan Tolweg 2007 wordt hiervoor gewijzigd. Deze wijziging is verwerkt in een inpassingsplan dat als bijlage opgenomen is bij het bestemmingsplan en gelijktijdig hiermee in procedure wordt gebracht.
Inmiddels is de bouw van woningen in fase 1, aan de oostzijde van het plangebied, afgerond. De bouw van woningen in het eerste gedeelte van fase 2 is nog volop in gang.
Figuur 1 - 1: Uitsnede bijzondere woningtypen
Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Muntendam in de gemeente Midden-Groningen. De noordzijde van het gebied sluit aan op de bestaande bebouwing van de wijk Ruitershorn. De Bovenweg vormt de oostelijke grens van het plangebied. Aan de zuid- en westzijde grenst het plan aan een 42 hectare groot aangelegd natuurterrein genaamd "Tussen de Venen". Aan de oostzijde grenst het aan de doorgaande Bovenweg en aan het sportpark.
Figuur 1 - 2: Plangebied
Voor een deel van het plangebied (A) is nu geen bestemmingsplan van kracht ("witte vlek"). Het andere deel van het plangebied (B) is onderdeel van het bestemmingsplan "Dorpen Menterwolde" en heeft de enkelbestemming "Woongebied - Tolweg" en de gebiedsaanduiding "overige zone - aantal woningen". Het bestemmingsplan "Dorpen Menterwolde" is op 30 november 2017 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Menterwolde vastgesteld.
De ontwikkelingen die in dit nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen niet geheel in de huidige planologische regime.
Figuur 1- 3: Uitsnede geldende bestemmingsplan "Dorpen Menterwolde"
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de geschiedenis van het gebied, de huidige situatie van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau beschreven. Hierop volgend worden in het hoofdstuk 4 de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij onder andere om geluid, bodem en verkeer. De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar bijlagen. Deze zijn aan het slot
van de toelichting apart gebundeld.
Muntendam is een wegdorp in de knik van de zandrug, op de rand van het Dollardgebied en het veengebied. Vanaf de twaalfde en dertiende eeuw dienen de zandige ruggen bij Muntendam als ontginningsas voor de zogenoemde randveenontginningen. Hierdoor ontstaat een strokenverkaveling die haaks op de rug staat. Ten behoeve van deze ontginningen wordt in 1637 het Muntendammerdiep gegraven, drie jaar later gevolgd door het Meedenerdiep.
Vanaf de zeventiende eeuw wordt het omliggende land systematisch ontgonnen. Op de kaart uit 1850 is deze verkaveling duidelijk te zien. Alleen polder De Wiede, aan de oostzijde van Muntendam, wijkt af. Het riviertje, de Oude Ae (of Munte), bepaalt door zijn kronkelige verloop de ruimtelijke structuur. De bebouwing volgt de weg over de zandrug, maar ook het veen in ontstaat lintbebouwing. Aan deze hoofdwegen staan in eerste instantie de grotere woonhuizen, de arbeiderswoningen staan in de zijstraatjes.
Figuur 2 - 1: Muntendam 1850, 1925 en 2020.
Het dorp groeit in de daaropvolgende jaren sterk. Rond de Kerkstraat ontstaat het dorpshart en Muntendam en Veendam lijken aan elkaar te groeien. Op diverse plaatsen worden vrijstaande burgerwoningen gebouwd. De bedrijvigheid groeit met het dorp mee.
Behalve via het water en de weg is het dorp ook met de paardentram vanuit Zuidbroek te bereiken en iets ten oosten van het dorp loopt een spoorlijn. De spoorlijn werd in 1962 alweer gesloten voor personenvervoer. Deze transportfunctie is door de N33 overgenomen.
De groei van Muntendam zet door. Vooral na de Tweede Wereldoorlog hebben zich, voor de schaal van het dorp, grootschalige uitbreidingen plaatsgevonden. Als eerste zijn de eenkamerwoningen in de 'Polder' (globaal het gebied tussen de Ds. J. Hekhuisstraat en de Kerkstraat) vervangen door nieuwbouw. Latere uitbreidingen vonden plaats aan de westzijde (Burgemeesterbuurt) en aan de noordzijde van de Kerkstraat, tussen het Meedenerdiep en het lint.
Deze verstedelijking ging gepaard met de aanleg van parken, waardoor Muntendam een goede groenstructuur heeft. In de jaren zeventig en tachtig wordt aan de westzijde de woonwijk Ruitershorn gerealiseerd. Andere uitbreidingen zijn de Biefkestreek en de Westerbouwte. De meest recentere uitbreiding van Muntendam is het plan Tolweg aan de zuidkant van het dorp.
Muntendam heeft een sterke groei doorgemaakt in de laatste decennia. Hierdoor zijn nieuwe structuren ontstaan en oude structuren doorbroken. Opvallend aan de huidige structuur van Muntendam is de grote hoeveelheid groen in het dorp. Naast kleinere plantsoenen en beplanting langs de straten, zijn enkele grote groengebieden te onderscheiden: de Heemtuin, het natuurpark en het groen in het plan "Tolweg" en het sportpark. Het landschap wordt gekenmerkt door een oost-west gerichte verkaveling. Deze veenkoloniale verkaveling wordt benadrukt door waterlopen en bosschages.
Het voorzieningenniveau van Muntendam kan, gezien de omvang van het dorp, nog als voldoende worden betiteld. Rond en in het dorp zijn verschillende wandel- en fietsmogelijkheden. Door de aanleg van het natuurpark bij de Tolweg en de uitbreiding van de Heemtuin zijn de wandel- en fietsmogelijkheden in Muntendam sterk verbeterd.
Vanaf de N33 is Muntendam met de auto goed bereikbaar. Buslijnen verbinden het dorp met omringende plaatsen als Veendam, Winschoten en Zuidbroek.
Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Muntendam in de gemeente Midden-Groningen en voorziet in een kleine uitbreiding van de nieuwe woonwijk 'Tolweg' in Muntendam. Het gaat om een uitbreiding direct grenzend aan de bestaande woonwijk. In de huidige situatie is de grond onbebouwd en bestaat het plangebied uit grasland (weide).
Figuur 2 - 2: Weergave huidige situatie van het plangebied (bron: Cyclomedia september 2020 )
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen in het tweede deel van fase 2 van het plangebied mogelijk. Het is altijd de bedoeling geweest om de "witte vlek" in dit gebied als fase 2 van het plan Tolweg uit te voeren. Door onvoldoende nieuwbouwruimte had de voormalige gemeente Menterwolde destijds besloten om niet de gehele fase 2 ten uitvoer te brengen.
De bijzondere woningtypen (hoven) worden met dit bestemmingsplan vervangen voor vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen.
Figuur 2 - 3: Kaveltekening 2022 Tolweg
Om een goed ruimtelijk kwaliteit in en rond het huidige en toekomstige woongebied te waarborgen is het beeldkwaliteitsplan Tolweg opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is op 21 december 2006 door de raad van de voormalige gemeente Menterwolde vastgesteld en op 14 maart 2007 door de G.S. van Groningen goedgekeurd. In het beeldkwaliteitsplan (hierna: BKP) zijn criteria opgenomen die leidend zijn voor toekomstige bouwers. Het BKP heeft betrekking op de architectuur van het woongebied en de inrichting van de openbare ruimte. Voor de bebouwing gaat het dan om aspecten als woningtype, kapvorm en kaprichting respectievelijk materiaalgebruik en kleur. Bij de inrichting van de buitenruimte betreft het onder meer de keuze van (verhardings)materialen, verlichting(armaturen) en boomsoorten.
Het BKP Tolweg 2007 benoemd in hoofdstuk 4.5 de "bijzondere woningtypen" (zgn. hoven). Recente maatschappelijke ontwikkelingen brengen met zich mee dat de vraag naar deze bijzondere woningtypen afneemt. Er is meer belangstelling voor vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen. Het toestaan van andere woningtypen op deze locatie is in strijd met het bepaalde in artikel 28 van het geldende bestemmingsplan "Dorpen Menterwolde".
Om andere woningtypen te kunnen realiseren, is het beeldkwaliteitsplan uit 2007 aangepast (zie Bijlage 3 Inpassingsplan BKP Tolweg). Het gaat om kleine nuanceverschillen ten opzichte van het eerdere plan (zie figuur 2 - 4 en 2 - 5). Hierbij wordt ingespeeld op de huidige vraag in de woningmarkt. In hoofdlijnen blijven de regels van het beeldkwaliteitsplan uit 2007 gehandhaafd. De inpassingsplan geldt ter aanvulling op de huidige beeldkwaliteitsplan en bevat toetsingscriteria voor het deelgebied voorheen bestemd voor bijzondere woningtypen.
Het inpassingsplan BKP wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan in procedure gebracht.
Figuur 2 - 4: BKP 2007, uitsnede bijzondere woningtypen (oude situatie)
Figuur 2 - 5: Inpassingsplan BKP Tolweg, nieuwe inrichting van het gebied
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentie aanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders.
De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:
De beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op één van de bovenstaande nationale belangen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 3.1.6 van het Bro) mogelijk maakt. Het doel van deze Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in Hoofdstuk 4 aan de orde.
De Omgevingsverordening provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In deze verordening zijn regels vastgelegd om het beleid van de provincie te waarborgen. In dit plan is hier rekening mee gehouden.
Bij de nieuwbouw van woningen moet inzichtelijk gemaakt worden wat de relatie met het woningbouwprogramma van gemeente Midden-Groningen is. Met de provincie zijn in het verleden afspraken gemaakt over de woningbouw in het plangebied Tolweg fase 1 en 2. Met het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt en wordt hiermee voldaan aan de nieuwbouwruimte die aan de gemeente is toegekend.
Het plan Tolweg fase 2 ligt deels in het provinciaal buitengebied. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat in principe geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 2.13.1 lid 1 Omgevingsverordening). Voor het plan Tolweg is van dit uitgangspunt afgeweken (artikel 2.13.1 lid 2 sub a) vanwege de volgende redenen:
Gemeente Midden-Groningen ligt binnen twee regio's. Voormalig Slochteren (behalve het gebied rond Siddeburen) en voormalig Hoogezand-Sappemeer zijn deel van de Regio Groningen-Assen (RGA). De voormalige gemeente Menterwolde ligt in Regio OostGroningen. Voor beide regio's zijn onderzoeken opgesteld en gelden afspraken over woningbouw:
Oost-Groningen heeft te maken met dalende aantallen huishoudens en wil zich daar goed op voorbereiden. Het Rijk draagt bij met een "decentralisatie uitkering" (de voormalige krimpgelden): de helft in het regiofonds en de helft rechtstreeks naar gemeenten.
Figuur 3 - 1: Opgavenkaart Groei en krimp (bron: Tercera)
Binnen de regio Oost-Groningen werken de gemeenten en de provincie op het thema wonen intensief samen met hulp van een programmabureau. Daarbij is het Regionaal Woon en Leefbaarheidsplan een leidend document. In 2016 is aanvullend een "menukaart" opgesteld, en in 2018 is het Prestatiekader RWLP ondertekend. Op de menukaart staan diverse programma's waaronder wonen, duurzaamheid, zorg en welzijn. De aangesloten gemeenten werken dat uit binnen hun eigen woonvisie.
In het Regionaal Woon- en leefbaarheidsplan wordt rekening gehouden met een bevolkingskrimp van 7% in de jaren 2010-2030. In het Regionaal Prestatiekader 2013-2018 wordt opgemerkt dat de krimp het grootst is in de relatief vergrijsde gemeenten en het kleinst is in de gemeenten die jonger zijn samengesteld en dichter bij de stad Groningen liggen: Menterwolde en Veendam. In Menterwolde wordt door deze bevolkingsopbouw de eerstkomende 10 jaar nog een lichte huishoudensgroei verwacht; na 2023 wordt enige daling verwacht. Voor Menterwolde blijkt de iets bescheidener bevolkingskrimp uit de prognose.
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028 vastgesteld. Met de vaststelling van de woonvisie door de Raad geeft de gemeente invulling aan het prestatiekader en daarmee voldoet de gemeente aan de eisen in de POV.
De nieuwste bevolkingsprognose uit Oost-Groningen laat een verandering zien ten opzichte van de vorige prognoses. De prognose is gemaakt met behulp van het Interprovinciaal Bevolkingsgroei (IPB). Dit model is door de gezamenlijke provincies ontwikkeld en vraagt om door de regio zelf bepaalde uitgangspunten op het gebied van de migratie voor elke afzonderlijke gemeente.
Jarenlang heeft Oost-Groningen migratieverliezen gekend. Daar is verandering in gekomen. Vanaf 2016 kent de regio duidelijke migratiewinsten. De migratie-omslag sinds 2016 heeft geleid tot een sterke afname van de bevolkingskrimp in Oost Groningen. De ontwikkeling van het aantal huishoudens in Oost-Groningen komt zelfs uit op een kleine groei. In 2019 is er voor het eerst sinds vele jaren geen bevolkingskrimp meer in de regio (zie figuur 3 - 2).
Figuur 3 - 2: Tabel migratie-ontwikkeling
Voor de voormalige gemeente Menterwolde wordt de recente KAW-prognose voor de gemeente Midden-Groningen als uitgangspunt genomen. De groei van de bevolking en de huishoudens wordt bepaald door 19,7% te nemen (= is aandeel Menterwolde in de bevolking van Midden Groningen) van de groei van de bevolking en de huishoudens volgens deze prognose.
De nieuwe prognose laat voor Menterwolde een bescheiden bevolkingsgroei zien en een stijging van het aantal huishoudens met circa 300 huishoudens. Vergelijking met de oude prognose laat eenzelfde beeld zien als in de rest van Oost Groningen: als gevolg van een positieve migratie-omslag valt de nieuwe prognose gunstiger uit dan die uit 2016.
Figuur 3 - 3: Tabel nieuwe prognose
Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie (POVI) bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de provincie Groningen. Uitgangspunt van de POVI 2016-2020 is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder te verbeteren. Vanuit deze invalshoek kijkt de provincie naar de kansen die zich voordoen om hier met het provinciale omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheid, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.
De POVI geeft geen overzicht van centrumdorpen of van dorpen die gerekend worden tot de centrumdorpen. De provincie voert het beleid dat woningbouw in het landelijk gebied slechts mogelijk is voor de eigen behoefte. Bij het bouwen voor de eigen behoefte moet worden gestreefd naar concentratie van woningbouw in de centrumdorpen. Dat zijn dorpen met een redelijk volwaardig en compleet pakket aan voorzieningen. Een aantal dorpen, niet zijnde centrumdorpen, beschikken echter nog over behoorlijke voorzieningen. Ze kunnen in dat opzicht worden aangemerkt als "complete" dorpen. Muntendam kan worden aangemerkt als een "compleet dorp". In deze dorpen kan in ieder geval worden gebouwd voor de eigen behoefte die voortvloeit uit de gezinsverdunning en in beperkte mate voor migratie. Om de leefbaarheid en de lokale voorzieningen in stand te houden, zou deze categorie dorpen gebaat kunnen zijn bij beperkte nieuwbouwimpulsen.
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Ten aanzien van woningbouw wil de provincie komen tot een kwalitatief goed en aantrekkelijk woningbestand. Dit plan voorziet in de realisatie van woningen in zowel het stedelijk gebied als (deels) in het buitengebied. Gezien de ligging en opbouw van de kern Muntendam en de in het verleden gerealiseerde uitbreidingen, werd een uitbreiding in zuidelijke richting het meest voor de hand liggend geacht.
Door de nieuwe bebouwing zal het woningbestand kwalitatief beter en aantrekkelijker worden. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de POVI.
Figuur 3 - 4: Uitsnede Visiekaart provinciaal buitengebied en stedelijk gebied (bron: Visiekaart Tercera)
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar in sommige situaties hier goed bij helpen. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het kompas de nieuwe afwegingskaders.
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028 vastgesteld. In deze woonvisie houdt de gemeente rekening met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen Assen (het regionaal woondocument) en in de Regio Oost-Groningen (het prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan). Het woonbeleid koerst op:
Over de laatste koers (onder c.) is het volgende vermeld. De dorpen vormen samen een goed woon en leefklimaat, waar de belangrijkste voorzieningen zijn, goed onderling bereikbaar, waar altijd ruimte is voor woningbouw als dat inspeelt op een behoefte en het dorp er beter van wordt. Hiervoor zijn integrale dorpsplannen nodig, die aandacht besteden aan de relatie met andere dorpen. De gemeente zal in sommige gevallen het initiatief nemen, maar dorpen worden opgeroepen om daar zelf mee te komen.
Voor de woonvisie is de woningbehoefte in relatie tot de plancapaciteit berekend. Hoewel in aantal beperkt, ligt er nog een uitbreidingsopgave in Midden-Groningen. Tot 2028 moeten er volgens de provinciale prognose netto ongeveer 100 woningen worden toegevoegd en volgens de positieve groeivariant 600 woningen. De gemeente houdt rekening met een midden variant (300 woningen) en streeft met goede woningen in aantrekkelijke dorpen naar 600 woningen. Op de meeste plekken betreft het tot 2030 de laatste netto toevoeging van woningen. Dit maakt dat het extra belangrijk is dat de netto uitbreiding goed aansluit op de woningbehoefte. De netto uitbreiding is niet gelijk aan de totale nieuwbouw. Indien er meer gesloopt wordt, kunnen er ook meer (vervangende) woningen worden toegevoegd.
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Tolweg in Muntendam past binnen de plancapaciteit van de woonvisie. Het plan maakt de bouw van 28 woningen mogelijk. Dit betreft 13 woningen uit bestaande aantallen uit het geldende bestemmingsplan en 15 nieuw toe te voegen woningen. In het kader van de woningmarktmonitor zijn in totaal 81 woningen (inclusief de 15 woningen) gerapporteerd. Dit is ruim binnen de marge van 110 woningen.
Zoals uiteengezet in paragraaf 3.2.2.1 laat de nieuwe prognose van de provincie voor Menterwolde een bescheiden bevolkingsgroei zien en een stijging in het aantal huishoudens. Men gaat uit van een grotere woningbehoefte. Deze nieuwe prognose wordt nog vertaald in nieuwe afspraken.
Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad van Midden-Groningen haar geharmoniseerde en geactualiseerde Welstandsnota vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied Tolweg aangeduid als welstandsluwe dorps- en woongebieden. Dit betreft dorps- en woongebieden die grotendeels na 1945 planmatig tot stand zijn gekomen.
In deze dorps- en woongebieden worden uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan beperkt getoetst aan redelijke eisen van welstand.
Figuur 3 - 4: Opgavenkaart Groei en krimp (bron: Tercera)
De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. De toetsingscriteria zijn gerelateerd aan de criteria uit de excessenregeling. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aan getoetst worden. De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de Welstandsnota.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voor woningbouwlocaties geldt op basis van jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
Het voorliggend bestemmingplan maakt de realisatie van 28 woningen mogelijk. Daarmee zou in beginsel sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling. Voor een deel van het plangebied (13 woningen; voorheen bijzondere woningtypen) geldt echter dat deze in voorgaande plannen ook al voor woningbouw was bestemd (zie figuur 1-3, paragraaf 1.3). Er is hierbij geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft een bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van wijziging van de woningtype.
Voor de overige 15 vrijstaande woningen geldt dat in voorgaande plannen rekening is gehouden met de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De voormalige gemeente Menterwolde heeft destijds besloten om niet de gehele tweede fase van het plangebied Tolweg meteen te realiseren. Vanwege onvoldoende nieuwbouwruimte is destijds besloten om dit deel van het plangebied, als "witte vlek", op te nemen in het geldende bestemmingsplan "Dorpen Menterwolde". In de oude plannen was tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om woningen in de tweede fase van het plan Tolweg mogelijk te maken.
In vergelijking met de voorgaande plannen voorziet het nieuwe bestemmingsplan dan ook niet in een functiewijziging. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt verder geen extra planologisch beslag op de ruimte mogelijk gemaakt ten opzichte van de voorgaande plannen. Dit bestemmingsplan maakt daarmee geen ontwikkelingen mogelijk die op grond van het Bro en/of jurisprudentie bestempeld kunnen worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Wanneer de ladder niet van toepassing is op een plan is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte.
In 2016 heeft de provincie Groningen een huishoudensprognose voor Oost-Groningen gemaakt. De prognose is gemaakt met behulp van het Interprovinciaal Bevolkingsmodel (IPB). Dit model is ontwikkeld door de gezamenlijke provincies en heeft als input de migratiesaldi per gemeente, vruchtbaarheid, sterfte en individualisering. Daarnaast zijn de migratietrends, effecten van aardbevingen, bevolkingskrimp en huishoudenskrimp, vergrijzing en verlies aan gezinnen meegenomen. Uit de huishoudensprognose voor Oost-Groningen blijkt een groeibehoefte voor Menterwolde van 122 huishoudens (woningen).
Ten aanzien van die behoefte geldt dat in Hoofdstuk 3 (provinciaal en regionaal beleid) reeds aandacht hieraan is besteed. Uit die hoofdstuk volgt dat in de gemeente Midden-Groningen behoefte bestaat aan nieuwe woningbouw.
Voorliggend plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, zoals het Activiteitenbesluit en/of de Wet Milieubeheer. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten echter rekening worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen (zoals bedrijven).
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-brochure geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Per type bedrijf wordt tevens een milieucategorie aangegeven. Uit de milieucategorie volgt een indicatie van de afstanden die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Daarnaast kan in sommige gevallen er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.
Naast het gebruik van de nabijgelegen gronden voor agrarische doeleinden is in de nabijheid van het plangebied geen bedrijvigheid aanwezig die mogelijk hinder kan veroorzaken. Daarnaast is de beoogde woningbouw geen hinderveroorzakende functie.
Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Het Bevi geeft voorwaarden over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het gaat hierbij om nieuwe en bestaande situaties. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er een ramp gebeurt.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het Bevi maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.
Het Bevi geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.
Plaatsgebonden risico
Het Bevi onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:
In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.
Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het Bevi en de Bevb. Er moeten in ieder geval aandacht besteedt worden aan:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wetgeving over transportroutes is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit geldt voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportroutes (spoor, weg of water).
Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde Basisnet gekoppeld. Het Basisnet is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. Het Basisnet bevat alle rijkswegen, spoorbanen met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. In de bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn op plankaart 3 deze wegen met zones opgenomen. Het Basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.
Buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.
Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.
In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig. In het plangebied ligt geen risicobron. Realisatie van nieuwe inrichtingen die externe veiligheidscontouren met zich meebrengen is binnen het plangebied niet toegestaan en wordt met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
Buiten het plangebied bevinden zich, op grond van de professionele risicokaart, één Bevi-inrichting en één overig risicovolle inrichting. Dit zijn respectievelijk Transportbedrijf Meijer (LPG-tankstation en vulpunt) en DG van den Noortbad (zwembad met opslag chloorbleekloog). De afstand van beide inrichting tot het plangebied is te groot om van invloed te zijn.
Figuur 4 - 1: Professionele risicokaart provincie Groningen
Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers.
Verkeersgeneratie
Om te bepalen welke verkeerseffecten de nieuwe ontwikkeling heeft, is gebruik gemaakt van de publicatie van het CROW ( publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018). Daarin zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet worden gekeken naar de stedelijkheid van een gemeente en in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt. Het plangebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom.
Parkeren
Naast kencijfers voor de verkeersgeneratie zijn ook kencijfers voor parkeren in de publicatie van het CROW opgenomen. Voor een koopwoning, vrijstaand, is de parkeerbehoefte minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaats per woning. Hiervan is 0,3 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers. In het plangebied vindt voor de vrijstaande en halfvrijstaande woningen het parkeren geheel plaats op eigen terrein. Voor die woningen is een parkeernorm gehanteerd van 2 parkeerplaatsen per woning.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om in parkeren op eigen terrein te voorzien.
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Keur Waterschap
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.
Notitie Stedelijk Waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling:
'Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.'
Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
Onderwerp | Probleem | Oplossingsrichting |
Ruimte voor water | Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden. | Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken. |
Taakverdeling | Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers. |
Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen. |
Watersysteem | Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem. | Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem. |
Het planvoornemen is op zowel 23 maart 2021 als op 20 september 2021 voor advisering voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's middels de digitale watertoets (www.watertoets.nl). Uit het advies van 23 maart 2021 van het waterschap is naar voren gekomen dat het planvoornemen geen waterschapsbelang heeft. Het waterschap kan instemmen met het voorgenomen plan. Het volledige advies is toegevoegd. Uit het advies van 20 september 2021 is het volgende naar voren gekomen dat:
De watertoetsen zijn opgenomen in Bijlage 4 bij de regels.
Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het planvoornemen. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen negatieve effecten op de waterbeheersing zijn te verwachten. Het waterschap heeft aangegeven (zie Bijlage 2) dat de afspraken die destijds gemaakt zijn in, of naar aanleiding van, het "Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam" nog steeds gelden voor het onderhavige plangebied.
Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam
In het verleden is al uitvoerig met het waterschap gesproken over de realisatie van de woonwijk Tolweg. Aan de hand van die gesprekken is er toen een waterhuishoudingsplan opgesteld, "Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam" (ARCADIS, d.d. 3 augustus 2004). Dit principeplan goldt als leidraad voor het inrichten van de waterhuishouding. Met dit bestemmingsplan treden geen wijzigingen op die zorgen voor een toename van verhard oppervlak en/of extra belasting van de waterkwaliteit.
De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door menselijk handelen (zorgplicht).
Bodeminformatie
Op hoofdlijnen is bodeminformatie beschikbaar via www.bodemloket.nl. Die informatie is gebaseerd op het gemeentelijk bodeminformatiesysteem (Nazca-i-bodem). Dit systeem bevat informatie over:
Figuur 4 - 2: Bodeminformatiekaart (bron: www.bodemloket.nl)
Bodemtoets
Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van (bedrijfs-) activiteiten dient de initiatiefnemer bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet.
Op grond van artikel 3.1.6. Bro moet het planvoornemen economisch uitvoerbaar zijn. De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn. De bodemkwaliteit behoort te passen bij het gebruik van de bodem.
Binnen het plangebied Tolweg fase 2 is het volgende bekend:
Onderbouwing:
Op basis van het bovenstaande bestaan er vanuit het aspect bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van "'niet in betekenende mate" (NIMB) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
De NIBM-Tool
Met de NIBM-tool is de bijdrage aan de luchtkwaliteit vastgesteld. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil en heeft als doel:
Voor bepaalde projecten is bepaald dat deze "niet in betekenende mate" bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) behoren daartoe. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 28 woningen en draagt derhalve "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging. Ook zijn er binnen het plangebied geen hoge wegintensiteiten te verwachten.
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Leidraad Gemeente Midden-Groningen
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Natuurbeschermingswet is beschermd en maakt ook geen deel uit van gebieden van de Natuurnetwerk Nederland (NNN; zie figuur 4 - 3). Vanuit de gebiedsbescherming bestaan er formeel geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling. Wel is het plangebied gelegen nabij het natuurpark "Tussen de Venen', waarop de realisatie van het woongebied invloed kan hebben. Bij de soortenbescherming wordt hier nader op in gegaan.
Figuur 4 - 3: Kaart bos- en natuurgebieden (bron: kaart 6 POV, Tercera)
Soortenbescherming
In de Leidraad is weergegeven welke beschermde planten- en dierensoorten in de gemeente Midden-Groningen voorkomen of zijn waargenomen. Behalve algemeen voorkomende broedvogels zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten.
Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat op voorhand in redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving ten aanzien van beschermde soorten de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen niet in de weg staat. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog beschermde soorten worden aangetroffen dan is de algemene zorgplicht van de Wet natuurbescherming onverminderd van toepassing.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van NNN. Daarnaast zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten. Bij de bouwwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als "woonerf". In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Bij 30 km wegen moet vooraf duidelijk aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan 48 dB. Alleen indien geen twijfel bestaat over het beperkte aantal voertuigbewegingen over de weg is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidgevoelige bebouwing, waaronder woningen. Binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB.
Railverkeerslawaai
Ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoor-, tram- en metrowegen) van de Wet geluidhinder is van belang. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (artikel 106 Wet geluidhinder).
Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als bedoeld in artikel 106b van de Wet geluidhinder, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen naar:
In de nabijheid van de verschillende percelen is geen spoorlijn aanwezig die kan bijdragen aan eventuele geluidhinder op het perceel.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van (grote) lawaaimakers enerzijds (zowel solitaire bedrijven als gevestigd op industrieterreinen) en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
In de omgeving van het plangebied liggen geen zoneringsplichtige inrichtingen en over het plangebied ligt geen zone industrielawaai.
Het plangebied wordt ingericht als 30 km/uur-zone, waardoor er geen zoneplicht geldt in het woongebied Tolweg. De woonwijk heeft voor gemotoriseerd verkeer één toegangsweg. De straten in de wijk worden daardoor niet gebruikt voor doorgaand verkeer, maar worden enkel gebruikt als erftoegangsweg tot een beperkt aantal woningen. De verkeersintensiteit in de wijk zal, als gevolg van functie van de woonstraten, gering zijn. Een akoestisch onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door het aspect geluid belemmerd.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden 'in situ' (ter plekke; in de bodem).
In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Gemeente Midden-Groningen is in 2017 gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de "Beleidsnota Archeologie", vastgesteld op 23 april 2020 door de gemeenteraad.
De gemeente zet met deze nota in op het behoud van waardevolle archeologische waarden. Terreinen en gebieden waar sprake is van (een grote kans op) waardevolle resten, worden daarom door de gemeente beschermd. Ook archeologische vindplaatsen die weliswaar deels verstoord zijn, maar die zeldzame resten omvatten, gelden in dit kader als behoudenswaardig. Daarbij hanteert de gemeente de beleidskaart archeologie en de actuele archeologische verwachtingskaart.
Het plangebied staat op het archeologische en cultuurhistorische verwachtingskaart van gemeente Midden-Groningen als een gebied met een lage archeologische verwachting (zie figuur 4 - 4). Dit betekent dat het gebied daarom op voorhand niet onderzocht hoeft te worden en een verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Figuur 4 - 4: Uitsnede Archeologische beleidskaart Midden-Groningen
Wanneer bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, moet hiervan direct melding worden gedaan bij de gemeente of de archeologische adviseur van de gemeente.
Wat betreft het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
In 2017 heeft de gemeente Midden-Groningen een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke bebouwing in de gemeente. Deze karakteristieke bebouwing is opgenomen in Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten, vastgesteld op 20 december 2018 door de gemeenteraad van Midden-Groningen. Het plangebied is nog onbebouwd. Er is nog geen karakteristieke bebouwing aanwezig.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar. Het tast de cultuurhistorische waarden niet aan.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen.
Daarnaast moet voor elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording uitgevoerd worden. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De activiteiten kunnen beschouwd worden als de activiteiten genoemd onder D.11.2 die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Onder D.11.2 worden de activiteiten genoemd: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij is het van belang te weten of met het planvoornemen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval waarbij de aspecten aard en omvang van de voorziene wijzigingen een rol spelen. Binnen deze categorie gelden de volgende drempelwaarden:
De bouw van 28 woningen blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.
Voor het bestemmingsplan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Aardgasvrije wijken staan prominent op de politieke agenda's van zowel het Rijk, de Provincies, Gemeenten alsook de Woningbouwcorporaties. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt in Groningen extra gevoeld. Zowel het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Groningen als de woningbouwcorporaties in de gemeente staan achter gasloze nieuwbouw. De problemen die de gaswinning in de regio met zich meebrengt zijn een extra stimulans om de energietransitie voortvarend in praktijk te brengen.
Om bovenstaande in praktijk te brengen is op 8 mei 2018 een wetswijziging van de gaswet doorgevoerd en gepubliceerd in het Staatsblad. De strekking van deze gaswetwijziging is dat alle nieuwbouwwoningen gasloos gebouwd moeten worden. Deze wetswijziging treedt twee maanden na publicatie in werking. Dit betekent dat met ingang van 8 juli alle nieuwbouwwoningen gasloos aangelegd moeten worden. Hiermee geeft de (Rijks-) overheid aan dat er vaart gemaakt moet worden met het terugdringen van het gasverbruik en dat er stappen gezet moeten worden om deze fossiele bronnen te vervangen door hernieuwbare- /duurzame bronnen. Ook voor bestaande woningen zal dit op (korte) termijn gaan gebeuren.
Alternatieve bronnen voor gas zijn warmte uit lucht, water of bodem met gebruikmaking van een individuele warmtepomp. Warmtepompen worden meestal gecombineerd met zonnepanelen om op deze wijze ook op een duurzame wijze de extra benodigde elektriciteit voor de warmtepomp op te wekken. Andere opties zijn collectieve voorzieningen met als bron biomassa, geothermie of restwarmte.
Het bestemmingsplan sluit aan op de eisen vanuit het Bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in het plangebied zal aangetoond moeten worden dat de EPC-norm 0,4 of minder is. Daarnaast dient de woning gasloos te worden aangelegd. Dit zijn regelingen die buiten het bestemmingsplan om is geregeld, nadere eisen in dit bestemmingsplan zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect duurzaamheid is in de planvorming betrokken en wordt in de verdere planvorming uitgewerkt.
In dit hoofdstuk wordt als eerste uitgelegd wat een bestemmingsplan is en welke systematiek gekozen is voor het bestemmingsplan. Hierna wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die zijn opgenomen in het plan. Hierbij moet altijd worden bedacht dat de regels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn namelijk de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven die voor een locatie gelden. Verder zijn op de verbeelding bij dit bestemmingsplan de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven.
Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goot- en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen. De verbeelding en voorschriften vormen de juridische grondslag van het bestemmingsplan. De toelichting heeft formeel geen rechtskracht.
Als een particulier of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven bij de belangrijkste bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.
Het grootste deel van het plangebied in dit bestemmingsplan heeft de bestemming "Woongebied - Tolweg". Op grond van deze bestemmingsplan mogen er in totaal 28 woningen worden gebouwd op deze locatie. Dit is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Er is zoveel mogelijk flexibiliteit ingebouwd voor de type woning (vrijstaand of dubbel). Voor deze bestemming geldt ook beleid met betrekking tot de beeldkwaliteit. Het beeldkwaliteitsplan en inpassingsplan zijn als bijlage bij de regels gevoegd.
De bestemming Groen betreft gronden waarvan de inrichting en het gebruik zijn afgestemd op de inrichting als park, groene ruimte en dergelijke. Om aan te geven dat de gemeente deze gebieden als structureel groen ziet, dat als zodanig dient te blijven gehandhaafd, is dit groen in een aparte bestemming opgenomen. Voet- en fietspaden zijn in de bestemming begrepen, evenals sport- en speelvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Op de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bebouwing en erf- en terreinafscheidingen.
Via een afwijking van de bouwregels kunnen nieuwe bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, worden gebouwd. Aangetoond moet worden dat de bouw niet leidt tot aantasting van de kwaliteit en kwantiteit van de gronden die tot de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland' (zie Figuur 4 -3: kaart 6).
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een functie voor intern en doorgaand verkeer, fiets- en voetpaden, parkeer- en groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en water. Binnen de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.
De gemeente is initiatiefnemer van dit project. Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Planschadeovereenkomst
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag om medewerking te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling, bezien of er planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in ieder geval overleg gepleegd met het waterschap en provincie. Bij grotere plannen of ontwikkelingen kan het vooroverleg ook worden uitgebreid met meerdere overlegpartners, zoals diensten van het Rijk, leidingbeheerders en andere gemeenten.
Gelet op de kleinschaligheid van het plan is het plan in het kader van het vooroverleg vanaf 23 september 2021 gedurende 4 weken voorgelegd aan de volgende partners:
Ingekomen overlegreacties kunnen leiden tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Ingekomen overlegreacties, inhoudelijke aanpassingen en ambtelijke wijzigingen zijn in deze paragraaf weergegeven.
Provincie Groningen
Op 12 oktober 2021 hebben wij een vooroverlegreactie van de provincie Groningen ontvangen. Deze is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting. Naar aanleiding van de ingekomen reactie is de toelichting op een aantal punten inhoudelijk aangevuld. De inhoudelijke aanvullingen zijn verwerkt in paragraaf 3.2 (onder 3.2.1, 3.2.2, 3.2.2.1, 3.2.3) en paragraaf 3.3 (onder 3.3.2).
Waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap heeft geen inhoudelijke opmerkingen met betrekking tot het plan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Gelet op de kleinschaligheid van het plan werd er in dit geval geen inspraakperiode toegepast.
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 11 november 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Provincie Groningen
Het ontwerpbestemmingsplan geeft de provincie geen aanleiding om een zienswijze in te dienen.
Waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap heeft aangegeven dat er geen negatieve effecten op de waterbeheersing zijn te verwachten (zie 4.5.3). De reactie van het waterschap is bijgevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting.
Nadat het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage heeft gelegen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het plan. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan beroep worden ingesteld tegen het vastgestelde plan.
Het vastgestelde bestemmingsplan treedt in werking nadat het vastgestelde plan zes weken ter inzage heeft gelegen. Het instellen van beroep schorst de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet, tenzij hier een specifiek verzoek voor wordt ingediend.