direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Ter Apel Dorp, Stationsstraat 2 t/m 4d
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1950.OV2012-vs01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft het voornemen om op de locatie achter de Hoofdstraat 24 in Ter Apel elf nieuwe woningen bouwen.

De ontwikkeling van de woningen is niet mogelijk binnen de geldende planologische kaders. Er moet een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aangevraagd worden. Ten behoeve daarvan moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in. De onderbouwing heeft betrekking op het hele woningbouwproject van elf woningen.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied is het bestemmingsplan Ter Apel Dorp, vastgesteld op 4 maart 2013, vigerend. Het oostelijk deel van het projectgebied heeft binnen dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Gemengd' met de functieaanduiding 'Horeca'. Het noordelijk deel van het projectgebied heeft de bestemming 'Woongebied - 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0001.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Ter Apel Dorp (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het plan en de motivering ervan. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Als laatste wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project besproken.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Omgeving projectgebied

Het projectgebied ligt aan de rand van het centrum van het dorp Ter Apel, in de gemeente Westerwolde. Het gebied grenst aan de oost- en zuidkant aan de Hoofdstraat en aan de westkant aan de Stationsstraat. Aan de noordkant van het gebied is een woning gelegen. De Hoofdstraat aan de oostkant betreft een doodlopende straat waar enkel een aantal woningen aan worden ontsloten. De Hoofdstraat aan de zuidkant is een doorgaande weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0002.png"

Luchtfoto projectgebied (bron: pdokviewer.nl)

2.2 Project

Historie

Aan de Stationsstraat was tot rond de eeuwwisseling een garagebedrijf gevestigd. De bedrijfsgebouwen zijn in verval geraakt en de ondergrond bleek sterk verontreinigd. In 2008/2009 zijn de restanten van het garagebedrijf afgebroken en heeft er een sanering van de grond plaatsgevonden. Daarbij is het eigendom van de ondergrond overgegaan naar de gemeente.

Op de hoek met de Hoofdstraat stond een winkel/apotheek die begin deze eeuw door brand teniet is gedaan. De vervallen resten daarvan hebben jarenlang het straatbeeld ontsierd. Dat gold eveneens voor de in verval geraakte naastliggende panden. Voor 2007 zijn de restanten van de apotheek opgeruimd en in 2008/2009 is het gehele terrein geëgaliseerd.

Bij de ontwikkelingen van de plannen voor het centrum van Ter Apel zijn aan beide zijden van het kernwinkelcentrum ruimten gereserveerd voor parkeerplaatsen. Een van die locaties betreft de hoek Stationsstraat/Hoofdstraat. Deze parkeerplaats is als zodanig opgenomen in het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan Ter Apel Dorp en is in 2014 geraliseerd. De daarop aansluitende grond aan de Stationsstraat heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Wonen gekregen en het pand aan de oostzijde (overeenkomstig het bestaande gebruik) een horecabestemming.

Daarmee was de desolate toestand, van een aantal jaren daarvoor, wel voor het grootste deel van het terrein beëindigd maar door het ontbreken van een passende bebouwing, die het parkeerterrein omsloot, kenmerkte de situatie zich nog steeds als een deels open, niet ontwikkelde locatie dichtbij het centrum van Ter Apel.

Het beleid tot het kernwinkelgebied richtte zich op de concentratie van centrumgebonden activiteiten. De onderhavige locatie valt buiten het kernwinkelgebied en, indien en voor zover daar al vraag naar zou zijn, is de realisering van commercieel onroerend goed zoals winkels en dienstverlenenden activiteiten in strijd met het concentratiebeleid.

Voornemen

Er is gezocht naar een passende invulling voor de locatie. Die is gevonden in het realiseren van 11 grondgebonden woningen. Hiermee wordt een passende afronding van het bebouwingsbeeld gerealiseerd en wordt ingespeeld op de behoefte aan een kwalitatief betere woningvoorraad (zie ook paragraaf 3.3.1).

Er wordt een rij van vijf woningen aan de noordkant van het gebied gerealiseerd en een rij van zes woningen aan de oostkant van het gebied. De woningen worden aan elkaar gekoppeld door een hoekstuk dat als fietsenberging voor algemeen gebruik wordt ingericht. De woningen worden ontsloten op het al aanwezige parkeerterrein.

De woningen bestaan uit een begane grond en een eerste verdieping. Op de begane grond van de woningen wordt een woonkamer met open keuken gerealiseerd. Verder is een slaapkamer en badkamer aanwezig. Op de eerste verdieping worden nog twee slaapkamers gerealiseerd.

Op onderstaande afbeeldingen is de indeling van het projectgebied en een impressie van de te realiseren woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0003.png"

Situatietekening (bron: BBAW Bouwmanagement)

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0004.jpg"

Aanzichten van de te realiseren woningen (bron: BBAW Bouwmanagement)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 4.1 van deze onderbouwing wordt hier verder op ingegaan.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het projectgebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden.

In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Voor het projectgebied is het relevant te noemen dat het gebied is gelegen in het 'opgave-gebied' groei en krimp. De opgave in dit gebied is om een goede balans in te voeren, enerzijds voor het behoud en herstel van de leefbaarheid in met name de voorzieningenstructuur en woningvoorraad. Anderzijds is het ook van belang ruimte te bieden aan de groeiende stad en ruimtelijke-economische ontwikkelingen. Wat betreft woningbouw wordt in de Omgevingsvisie genoemd dat in (regionale) woonvisies afspraken moeten komen over nieuwbouw en sloop.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals hierboven is beschreven.

Ten aanzien van woningbouw is titel 2.4 van de Omgevingsverordening relevant. Hierin zijn artikelen opgenomen voor de zorg voor een op de regionale behoefte afgestemde woningraad. In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden overeenstemmen met de regionale woonvisie. Het gaat hierbij om de aard en locatie van het woningbouwproject en het aantal woningen. In paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op en getoetst aan regionale afspraken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie

De gemeente Westerwolde heeft op 27 februari 2019 de nieuwe Woonvisie vastgesteld. Thema van de woonvisie is 'Vernieuwen en vitaal houden'.

Ter Apel is de centrumkern van de gemeente Westerwolde. In de Woonvisie is opgenomen dat in Ter Apel ruimte is voor 75 extra nieuwe woningen. In de woonvisie heeft de gemeente kaders opgesteld waarbinnen deze invulling plaats zal moeten vinden, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwalitatieve behoefte. Door het formuleren van een PMC-strategie (PMC = Product-Marktcombinatie) is invulling gegeven aan de kwalitatieve opgaven die er nog op de Westerwoldse woningmarkt liggen. Deze PMC-strategie voor de verschillende typen kernen in de gemeente vormt het kader waarbinnen verrijking en vernieuwing van de woningvoorraad wordt vormgegeven. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuwbouwmogelijkheden ook op de juiste manier worden ingezet. Zo wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen en complementair aan de bestaande woningvoorraad.

Daarnaast is wat betreft locatie van woningbouw van belang dat de woningbouw van meerwaarde is voor de omgeving. Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden is beperkt, dus die toevoeging moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern.

Onderdeel van het beleid is ook het op peil houden en verbeteren van de kwaliteit van de sociale huurvoorraad. Er moeten voldoende sociale huurwoningen beschikbaar zijn en die woningen moeten kwalitatief goed zijn. Omdat er sprake is van vergrijzing in de gemeente zal in toenemende mate behoefte zijn aan kwalitatief goede en geschikte levensloopbestendige woonvormen.

Het plan voorziet in de bouw van 11 grondgebonden huurwoningen. Het plan past wat betreft aantal binnen de opgave die er is voor Ter Apel. Verder gaat het om nultredenwoningen, waarin ook de slaapkamers en badkamers op de begane grond zijn. De woningen zijn daarom bij uitstek geschikt voor senioren. De woningen worden nieuw gebouwd en voldoen daarmee aan de moderne kwaliteitseisen. Tot slot kan gesteld worden dat de realisatie van de woningen van meerwaarde is voor de omgeving. Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, gaat het om een locatie die al jaren een onaanvaardbaar gat in de lintbebouwing is, dichtbij het centrum van Ter Apel.

Het plan sluit zowel kwalitatief als kwantitatief aan bij het nieuwe gemeentelijke woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader

De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkómen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving.

Voor de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, wordt opgemerkt dat uit jurisprudentie volgt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Gelet op de omvang van het plan, het realiseren van elf grondgebonden woningen, in relatie tot de omgeving, is het plan niet aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.

Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de Ladder verder niet doorlopen te worden. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet wel worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 3.3.1 is het voornemen getoetst aan het regionaal woningbouwprogramma.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Afweging archeologie

In het bestemmingsplan Ter Apel Dorp van de voormalige gemeente Vlagtwedde is voor het projectgebied geen archeologische (verwachtings)waarde in de vorm van een dubbelbestemming toegekend. Archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Afweging cultuurhistorie

Op grond van het provinciaal beleid is het projectgebied gelegen in het deelgebied Westerwolde. In het deelgebied Westerwolde zijn onder andere de esdorpen, kleine bosjes en houtwallen van provinciaal belang.

Het projectgebied ligt in bestaand stedelijk gebied en is reeds bebouwd geweest. Omdat het gaat om een kleinschalige nieuwe ontwikkeling zal dit geen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten Cultuurhistorie en Landschap.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.

Verkennend onderzoek

Door onderzoeksbureau Sigma is een verkennend milieukundig bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in grond uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek (d.d. 1 augustus 2018, projectnummer 18-M8432) is als bijlage 1 bijgevoegd.

Zowel het bodemonderzoek als het asbest in grond onderzoek zijn uitgevoerd met de strategie ´verdacht´, gelet op respectievelijk de voormalige bedrijfsactiviteiten in het gebied en de aanwezigheid van puin. Op basis van deze strategie is vervolgens het veldonderzoek uitgevoerd. Aan de hand hiervan is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en grondwater en de eventuele aanwezigheid van asbest bepaald.

Uit het onderzoek is gebleken dat er een verhoogd gehalte zink (t.o.v. de bodemindexwaarde) is aangetroffen in één van de bovengrondmengmonsters. Aanbevolen wordt om dit monster nader te onderzoeken en afhankelijk van de uitkomst van deze analyse een nader (afperkend) onderzoek uit te voeren om inzicht te krijgen in de omvang van de verontreiniging.

Er zijn in de monsters ook verhoogd gemeten gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen van andere stoffen, zoals cadmium, koper en PAK's, maar deze overschrijden de indicatiewaarde voor nader onderzoek niet. In het grondwater is een verhoogd gehalte barium aangetroffen. De verhoogde waarden geven vanuit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek.

Tijdens het asbest in grond onderzoek is in één inspectiegat zintuiglijk asbesthoudend materiaal waargenomen. Uit nadere analyse is gebleken dat het materiaal inderdaad (licht) verontreinigd is met asbest maar dat deze verontreiniging onder de interventiewaarde blijft.

In het onderzoek wordt opgemerkt dat het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is bij ontgraven van grond. Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond mogelijk geschikt is als toepassing grond met bodemkwaliteitsklasse 'industrie' en als zodanig beperkt toepasbaar is. Volledige duidelijkheid omtrent de bodemkwaliteitsklasse van vrijkomende grond wordt pas verkregen op basis van een partijkeuring conform het Besluit Bodemkwaliteit.

De kwaliteit van het bouw- en sloopafval dat aanwezig is op de locatie is in het kader van dit onderzoek niet onderzocht. Geadviseerd wordt om de kwaliteit / hergebruiksmogelijkheden van dit materiaal te onderzoeken.

Nader onderzoek

Uit het verkennend onderzoek is één verhoogd gehalte aangetroffen die vraagt om nader onderzoek. Het nader onderzoek bestaat uit een chemisch-analytisch onderzoek. Dit houdt in dat de individuele grondmonsters behorende tot het samengestelde bovengrondmengmonster separaat worden geanalyseerd. De rapportage van het nader onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.

Uit het onderzoek is gebleken dat de verhoogde gehalten zink en lood, die in het verkennend onderzoek zijn gemeten, opnieuw zijn gemeten en zelfs overschreden zijn. Voor lood geldt dat een sterk verhoogd gehalte is gemeten ter plaatse van boring 1, voor zink is een sterk verhoogd gehalte gemeten ter plaatse van boring 3.

Voor beide gehalten geldt dat deze aanleiding geven tot het instellen van nader, afperkend, onderzoek. Middels een nader (afperkend) onderzoek kan worden vastgesteld of er in het onderhavige geval al dan niet sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming.

PFAS

Sinds 8 juli 2019 is een tijdelijk handelingskader van kracht ten aanzien van PFAS. Dit handelingskader heeft gevolgen voor projecten waar sprake is van afvoer van grond. Wanneer voor dit project sprake is van afvoer van grond, moet de grond in de uitvoerende fase onderzocht worden op aanwezigheid van PFAS. De verwachting is dat dit onderzoek en eventuele aanwezigheid van PFAS geen risico vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

Conclusie

Uit het aanvullend onderzoek zijn twee sterk verhoogde gehalten aangetroffen die vragen om nader, afperkend, onderzoek. De andere resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor het voornemen.

In de omgevingsvergunning wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voor gestart wordt met de werkzaamheden, het nader, afperkend, onderzoek is uitgevoerd en een eventuele verontreiniging is verwijderd indien nodig.

4.4 Ecologie

Wettelijk kader

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 april 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden waren: zonnig, circa 22°C en er stond een zwakke wind.

Projectgebied

Het projectgebied betreft het perceel Hoofdstraat 24 in Ter Apel, in de hoek tussen de Stationsstraat in het westen en de Hoofdstraat in het zuiden. Ten noorden en oosten grenst het projectgebied aan omliggende woonpercelen.

Een groot deel van het projectgebied is verhard en ingericht als parkeerterrein. In de zuidwesthoek staat bebouwing. Achter het pand en langs de noordrand van het projectgebied ligt verruigd grasland en liggen opgeslagen goederen. In het projectgebied is geen permanent oppervlaktewater aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0005.png"

Projectgebied vanuit het zuidoosten (18 april 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0006.png"

Projectgebied vanuit het noordwesten (18 april 2018)

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van elf woningen langs de noord- en oostrand van het projectgebied.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb artikel 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna1 (NDFF) via Quickscanhulp.nl2 (© NDFF - quickscanhulp.nl 18 april 2018 12:35:38 uur) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied (0-1 km) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om zoogdieren en vogels met jaarrond beschermde nesten en daarnaast om enkele vaatplanten en amfibieën

De vegetatie in het projectgebied bestaat uit enkele lage haagbeuk- en beukenheggen en enkele noordse esdoorns op en om het parkeerterrein. In het grasland staan soorten als paardenbloem, ridderzuring, smalle weegbree. In de noordoosthoek staan een berkenboom en een paardenkastanje en ligt snoeiafval. In het gras staan op die locatie onder andere geranium en stinkende gouwe. In de noordwesthoek staat een fluweelboom. Aangetroffen plantensoorten duiden op voedselrijke omstandigheden. De uit de omgeving bekende grote leeuwenklauw is niet in het projectgebied aangetroffen. Steenbraam is evenmin waargenomen, deze soort is wel bekend uit de bossen rond Ter Apel. Ook overige beschermde plantensoorten zijn niet waargenomen en worden op basis van het terreingebruik en het aanwezige biotoop evenmin verwacht.

De bomen rondom en in het projectgebied hebben geen geschikte ruimten (holtes of spleten) die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Het projectgebied vormt naar verwachting een klein onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen, zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Er is geen sprake van lijnvormige landschapselementen die als vliegroute voor vleermuis kunnen dienen.

In groenstructuren in en direct rond het projectgebied kunnen algemene vogels zoals roodborst, vink en houtduif tot broeden komen. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn in en direct rond het projectgebied niet aangetroffen.

Gezien de grote mate van verharding en de ligging tussen bebouwing zijn in het projectgebied hooguit enkele algemene amfibieën en zoogdiersoorten te verwachten, zoals gewone pad, bruine kikker en huisspitsmuis. Voor deze soorten geldt in de provincie Groningen bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb. Voor niet-vrijgestelde amfibieën ontbreekt geschikt leefgebied in en om het projectgebied.

Voor beschermde soorten van de soortengroepen reptielen, vissen en ongewervelden ontbreekt geschikt biotoop in en om het projectgebied.

TOETSING
Het projectgebied zal als foerageergebied voor vleermuizen veranderen, maar niet als zodanig verloren gaan. De uiteindelijke waarde hangt af van de inrichting van bijvoorbeeld tuinen. In te realiseren bebouwing kunnen (op termijn) verblijfplaatsen voor vleermuizen ontstaan. De ontwikkelingen hebben geen betrekking op verblijfplaatsen of een vliegroute. Negatieve effecten op vleermuizen zijn niet aan de orde.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in de omgeving worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van het plan kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016. Van belang is dat de provincie geen externe werking kent voor het NNN.

NATUUR BUITEN HET NNN
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel- en akkervogelleefgebieden.

INVENTARISATIE
Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Lieftinghbroek op ruim 14 km ten noorden van het projectgebied. Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van en grenst niet aan gebieden die zijn aangewezen als NNN. De dichtstbijzijnde NNN-gebieden, bospercelen, liggen op een afstand van ruim 400 m ten oosten van het projectgebied. Op 1,5 km ten oosten van het projectgebied ligt een als akkervogelgebied aangewezen gebied. Overige beschermde gebieden liggen op grotere afstand. Het projectgebied heeft geen ecologische relatie met de beschermde gebieden.

TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het projectgebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb op voorhand worden uitgesloten. De beoogde plannen vinden plaats op ruime afstand van het NNN en 'leefgebied akkervogels', waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten zijn te verwachten.

STIKSTOF

Voor gebiedsbescherming is stikstof een belangrijk aandachtspunt. Voor de invloed van het plan op Natura 2000-gebieden, op het gebied van stikstofdepositie, kan zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. Daarom is een stikstofberekening (AERIUS) uitgevoerd (Tideman, 8 september 2020).

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat zowel de inzet van machines en transportbewegingen in de aanlegfase als verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden.

Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

De rapportage en de berekeningen zijn als bijlage 3 tot en met 5 bij de onderbouwing gevoegd.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkómen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Afweging

Woningen zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aangewezen als kwetsbaar object. Getoetst moet worden of in of nabij het projectgebied risicovolle inrichtingen, transportassen (spoor, weg, water) of transportleidingen aanwezig zijn.

Op basis van de landelijke risicokaart (risicokaart.nl) en de provinciale Omgevingsverordening van de provincie Groningen wordt geconcludeerd dat in of nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen, transportassen of transportleidingen aanwezig zijn. Het projectgebied ligt ook niet in het invloedsgebied van inrichtingen, assen en leidingen. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting is het gasontvangstation aan de Viaductstraat in Ter Apel. Deze inrichting ligt op een afstand van circa 1.200 meter van het projectgebied. De N366 is de dichtstbij gelegen weg vanaf het projectgebied voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze provinciale weg ligt op een afstand van circa 1.500 meter.

Met betrekking tot externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde en kan aanvullend onderzoek achterwege blijven.

4.6 Geluid

Wettelijk kader

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidzones van de Hoofdstraat en Stationsstraat.

Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn niet alleen de wegen meegenomen waarvoor een wettelijke geluidzone geldt, maar ook de wegen waarvoor geen zone geldt (in dit geval een deel van de Hoofdstraat waarvoor een snelheidsregime van 30 km/uur geldt).

Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 6 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

Resultaat

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de te realiseren woningen niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 9 dB vanwege Stationsstraat en maximaal 3 dB vanwege de Hoofdstraat.

Op vier meetpunten wordt door zowel de Stationsstraat als de Hoofdstraat de voorkeursgrenswaarde overschreden. Het gaat om de meetpunten 8.2, 9.2, 10.2 en 11.3 (zie onderstaande afbeelding), op de 2e bouwlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0007.png"

Meetpunten akoestisch onderzoek (BügelHajema adviseurs)

In het akoestisch onderzoek is daarom voor deze meetpunten ook de gecumuleerde geluidsbelasting berekend. Op deze meetpunten geldt dat het gecumuleerde geluidsniveau als 'matig' getypeerd kan worden (57-59 dB). Gezien de indeling van de woningen wordt dit geluidsniveau als acceptabel beschouwd. Dit geluidsniveau geldt namelijk voor de 2e bouwlaag, terwijl de bewoners het grootste deel van de dag op de begane grond doorbrengen. Ook zijn er per woning nog twee slaapkamers gelegen aan de (geluidsluwe) oostzijde van de woningen waar een veel lagere geluidbelasting (22-27 dB) op de gevel is berekend. Verder geldt dat een maximale binnenwaarde van 33 dB in elk geval gehaald moet worden op grond van het Bouwbesluit, waardoor ook in de slaapkamer aan de westzijde van de woning een goed woon- en leefklimaat gehaald wordt.

Conclusie

Om de woningen mogelijk te maken, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde hogere waarden te verlenen. In het rapport is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Afweging

Het plan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van elf grondgebonden woningen.

Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een tussen- of hoekwoning in niet stedelijk gebied in de schil van het centrum per woning maximaal 7,7 verkeersbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie per etmaal voor het voornemen bedraagt derhalve maximaal (11*7,7=) 84,7.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool april 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1950.OV2012-vs01_0008.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het effect van het project door stikstofdepositie op natuurgebieden is in paragraaf 4.4 nader toegelicht.

Binnen het 'Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit' worden PM2,5-metingen uitgevoerd. Dit leidt tot 'grootschalige concentratiekaarten' waarin zowel de huidige als de toekomstige achtergrondconcentraties voor PM2,5 zijn opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat binnen Nederland geen overschrijdingen van de jaargemiddelde concentratie van PM2.5 bekend zijn. Aangenomen wordt dat wanneer voldaan wordt aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, ook kan worden voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5.

Achtergrondniveaus

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) is voor beide stoffen 40 µg/m3.

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Stof   2011   2015   2020  
PM10   23,3   16,7   15,2  
NO2   12,8   11,2   9,4  


Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Milieuzonering

Wettelijk kader

Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt dient met deze aspecten ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

Afweging

In het projectgebied worden elf nieuwe woningen gerealiseerd. Het project maakt nieuwe milieugevoelige functies mogelijk. Beoordeeld moet worden of in de omgeving van de locatie bedrijven aanwezig zijn die invloed hebben op het woon- en leefklimaat in de nieuw te bouwen woningen en waarvoor de woningen een belemmering kunnen vormen voor toekomstige ontwikkelingen binnen deze bedrijven.

In de omgeving van het projectgebied zijn de volgende bedrijven aanwezig.

GEMEENTEWERF, HOOFDSTRAAT 23C
Ten noordoosten van het projectgebied ligt de gemeentewerf. Op basis van de VNG-brochure valt een gemeentewerf onder categorie 3.1 en geldt een richtafstand van 30 m voor de aspecten geur, stof en gevaar en 50 m voor het aspect geluid.

De afstand tussen de gemeentewerf en de dichtstbij te realiseren woning is circa 30 m. Hierbij wordt uitgegaan van de grens van de gemeentewerf ter hoogte van het aanwezige hek dat de afscheiding tussen de werf en het open terrein achter de woningen aan de Oude Weg en het appartementencomplex aan de Hoofdstraat vormt.

Met de afstand van 30 m wordt voldaan aan de richtafstand voor de aspecten geur, stof en gevaar. Er wordt echter niet voldaan aan de richtafstand voor geluid van 50 m.

De VNG geeft in haar brochure aan dat de gegeven richtafstanden in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen zijn. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn, wel wordt aanbevolen om deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

Eventuele milieuhinder vanwege geluid kan ontstaan door transportbewegingen of activiteiten op het buitenterrein van de gemeentewerf.

Wat betreft de transportbewegingen wordt de locatie ontsloten op de Hoofdstraat. Dit betekent dat verkeer van en naar de gemeentewerf langs de nieuw te bouwen woningen rijdt. De locatie is echter niet in gebruik als gemeentewerf waar inwoners van de gemeente afval kunnen brengen. Hiervoor zijn in de gemeente Westerwolde de milieustraat in Vriescheloo en Van Gansewinkel in Ter Apel opengesteld. De transportbewegingen op deze locatie zullen daarmee beperkt blijven.

Wat betreft de activiteiten op het buitenterrein geldt dat de activiteiten vooral op het noordelijke deel van het terrein plaatsvinden. De locatie is een langgerekte strook. Vanaf het projectgebied gezien bestaat het terrein uit een loods met daarachter de opslag van verschillende materialen op het buitenterrein. Deze opslag ligt op een afstand van circa 125 m vanaf het projectgebied.

Gelet op de grote afstand tussen het projectgebied en de buitenactiviteiten van de gemeentewerf én het feit dat de gemeentewerf een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, wordt geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen verwacht.

Daarnaast geldt dat de woningen geen belemmering vormen voor eventuele toekomstige ontwikkelingen van de gemeentewerf. De locatie is in de huidige situatie al volledig omringd door woningen en andere milieugevoelige objecten. Hiermee is uitbreiding van de locatie of activiteiten al niet mogelijk.

BESTEMMING GEMENGD MET FUNCTIEAANDUIDING HORECA, HOOFDSTRAAT 24
Ten zuiden van het projectgebied was voorheen een café-restaurant gevestigd. Op dit moment is hier geen bedrijf gevestigd. De mogelijkheid van vestiging van een bedrijf is wel aanwezig op basis van het bestemmingsplan Ter Apel Dorp (vastgesteld op 4 maart 2013). De locatie heeft de enkelbestemming 'Gemengd' met functieaanduiding 'horeca. Op basis van het bestemmingsplan is een bedrijf toegestaan met een richtafstand van maximaal 30 m. Op basis van de VNG-brochure is een afstand van 30 m alleen van toepassing op horecagelegenheden voor het aspect geluid: het gaat dan om discotheken, muziekcafés of cateringbedrijven. Andere horecagelegenheden zoals restaurants, cafetaria's en cafés hebben een maximale richtafstand van 10 m.

De afstand tussen de te realiseren woningen en het pand waarvoor de enkelbestemming 'Gemengd' met functieaanduiding 'horeca' geldt, is circa 10 m. Dit betekent dat een eventueel toekomstig bedrijf op deze locatie invloed kan hebben op het woon- en leefklimaat in de nieuw te bouwen woningen.

Echter, omdat er ook sprake is van een appartementencomplex op zeer korte afstand van de locatie (ook circa 10 m) worden de bedrijfsactiviteiten voor deze locatie ook in de huidige situatie al beperkt. Een eventueel bedrijf dat hier wil vestigen, zal moeten voldoen aan de geluidsnormen zoals deze in het Activiteitenbesluit gelden voor bedrijven.

Geconcludeerd kan worden dat de woningen geen extra belemmering vormen voor de bedrijfsactiviteiten op deze locatie. Daarnaast geldt dat de verwachting is dat een bedrijf op deze locatie ook geen negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat in de te realiseren woningen.

DETAILHANDEL AAN DE STATIONSSTRAAT
Aan de Stationsstraat, gelegen ten westen van het projectgebied, zijn een aantal detailhandelsbedrijven gevestigd. Er zijn hier bedrijven aanwezig van categorie 1 met een maximale richtafstand van 10 m. De afstand tussen de bedrijven en de nieuw te bouwen woningen is circa 18 m. Er wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure.

Het bestemmingsplan biedt op deze locatie de mogelijkheid voor vestiging van bedrijven van categorieën 1 en 2 waarbij horeca wordt uitgesloten en waarbij is opgenomen dat bedrijven toelaatbaar moeten zijn naast woningen.

Er wordt geen negatieve invloed verwacht op het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen. Daarnaast geldt dat de woningen de bedrijfsactiviteiten niet beperken. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie

In de nabije omgeving van het projectgebied zijn een aantal bedrijven aanwezig die van invloed kunnen zijn op de nieuw te bouwen woningen of waarvoor de woningen een belemmering kunnen vormen. Gelet op vorenstaand onderzoek wordt geconcludeerd dat hiervan geen sprake is. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.9 Verkeer en parkeren

Parkeerbehoefte

Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2018 geldt het parkeerkencijfer van een tussen- of hoekwoning in de schil van het centrum, in een niet stedelijk gebied 1,4 tot 2,2. De totale parkeerbehoefte voor de woningen (inclusief bezoekers) bedraagt derhalve maximaal (11*2,2=) 25 parkeerplaatsen.

De bewoners van de nieuw te bouwen woningen kunnen niet parkeren op eigen terrein en gaan dus gebruik maken van het al aanwezige parkeerterrein. Op dit parkeerterrein zijn in de huidige situatie 49 parkeerplaatsen aanwezig. In de nieuwe situatie bestaat het parkeerterrein ook uit 49 parkeerplaatsen, waarvan dus maximaal 25 parkeerplaatsen voor de nieuw te bouwen woningen worden gebruikt.

Het parkeerterrein is op dit moment volledig beschikbaar als openbare parkeerlocatie voor langparkeerders voor het kernwinkelgebied (de locatie ligt net buiten de Blauwe Zone waar een maximum duur van 2 uur parkeren geldt). In 2017 is door onderzoeksbureau Ruimte voor iedereen onderzoek gedaan naar de bezettingsgraad van de verschillende parkeerterreinen in en rond het centrum van Ter Apel. Aanleiding van het onderzoek was de invoering van de Blauwe Zone, doel was om een representatief inzicht te verkrijgen in de effecten van deze parkeermaatregel en om op basis van de uitkomsten toekomstige ruimtelijke en planologische ontwikkelingen in het onderzoeksgebied te kunnen toetsen.

Uit het onderzoek is gebleken dat de gemiddelde bezettingsgraad op dit terrein, op de drukste dag (dinsdag), 18% was (gemiddeld 9 auto's op deze dag). Op het drukste moment (dinsdagochtend) zijn 13 auto's geteld op het terrein. Daarnaast is gebleken dat de andere parkeerterreinen in de omgeving van het projectgebied en rondom het centrum van Ter Apel ook over voldoende capaciteit beschikken voor kort- en langparkeerders.

Door het plan blijven in elk geval (49-25=) 24 parkeerplaatsen beschikbaar voor langparkeerders of (bezoekers) van andere omwonenden. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat dit voldoende is.

Daarnaast wordt opgemerkt dat in de berekening van de parkeerbehoefte uit wordt gegaan van het maximum aantal auto's per woning (2,2) wat als worst-case gezien kan worden. Verder geldt dat hierbij uitgegaan wordt van een aanwezigheidspercentage van auto's van 100%. Dit terwijl volgens de CROW-publicatie nr. 381 uitgegaan kan worden van een aanwezigheidspercentage van 50% bij woningen doordeweeks (overdag). In het weekend ligt het aanwezigheidspercentage rond 60-80%. Alleen 's nachts wordt uitgegaan van een aanwezigheidspercentage van 100%.

Geconcludeerd wordt dat het al aanwezige openbare parkeerterrein aan de voorzijde van de woningen voldoende ruimte biedt voor de toekomstige bewoners (en bezoekers) van de woningen én daarnaast voldoende ruimte biedt als openbaar parkeerterrein voor langparkeerders of (bezoekers) van andere omwonenden. Hierbij moet nog wel worden aangetekend dat er geen recentere informatie dan de rapportage uit 2017 over het parkeren beschikbaar is. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de hierboven geschetste situatie gewijzigd is, maar dit kan niet worden geverifieerd vanwege de huidige bijzondere omstandigheden in verband met de Coronapandemie.

Ook voor fietsparkeren heeft CROW een richtlijn gepubliceerd (Fietsparkeerkencijfers 2019). Voor rij- en vrijstaande woningen is als kencijfer 1,0 per kamer opgenomen. Omdat de te realiseren woningen over 4 kamers per woning beschikken, wordt uitgegaan van (4*11*1,0=) 44 fietsparkeerplekken. Daarnaast moet bij voorkeur rekening worden gehouden met 0,5 tot 1 fietsparkeerplek per woning in de openbare ruimte.

Zoals gezegd in paragraaf 2.2 wordt ruimte geboden aan fietsparkeren in het hoekstuk dat de woningen aan elkaar verbindt. Deze ruimte biedt voldoende plaats aan het fietsparkeren door bewoners. Voor bezoekers geldt dat zij fietsen kunnen parkeren aan de voorzijde van de woningen op eigen terrein.

Verkeer

Door het planvoornemen is sprake van een toename van verkeersbewegingen. Op basis van de CROW-publicate nr. 381 geldt een kencijfer van 6,9-7,7 verkeersbewegingen per etmaal per woning. In totaal leidt het plan daarmee tot een toename in verkeersbewegingen van circa 85.

Het gebied wordt ontsloten door de Hoofdstraat en de Stationsstraat. Beide wegen zijn doorgaande wegen door Ter Apel en bieden voldoende capaciteit om deze toename in verkeersbewegingen te kunnen afwikkelen.

4.10 Water

Wettelijk kader

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een verslag te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Afweging

Op 6 maart 2018 is de digitale watertoets ingevuld. De resultaten van de watertoets zijn als bijlage 7 aan dit plan toegevoegd. Uitkomst van de watertoets is een voorlopige uitgangspuntennotitie en de conclusie dat de normale procedure doorlopen moet worden. Dit betekent dat het Waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies moet opstellen. Op 26 april 2018 is de definitieve uitgangspuntennotitie ontvangen. Dit advies als als bijlage 8 aan dit plan toegevoegd.

In de uitgangspuntennotitie wordt aandacht besteed aan de thema's wateroverlast, afvalwater en riolering, grondwater en ontwatering, oppervlaktewaterpeilen en drooglegging en de thema's inrichting watersysteem en inrichting natuur en ecologie.

Het thema wateroverlast bevat voor dit plan een belangrijk aandachtspunt. Er is namelijk sprake van toename van verharding met circa 500 m2 in stedelijk gebied. Het hemelwater wordt via een gescheiden stelsel afgevoerd, maar ook dit voorkomt niet dat door de toename van verharding het hemelwater uiteindelijk ook versnel wordt afgevoerd op open water. Voor compensatie van de toename van verharding moet daarom extra ruimte in de omgeving gevonden worden voor berging van circa 40 m3 water of moet sprake zijn van vertraagde afvoer. Vertraagde afvoer kan gerealiseerd worden door een technische voorziening te treffen in de openbare ruimte, bijvoorbeeld onder het parkeerterrein, die voor tijdelijke opvang, infiltratie en vertraagde afvoer kan zorgen.

Conclusie

Uit de watertoets is gebleken dat voor realisatie van het plan aandacht besteed moet worden aan de afvoer van hemelwater. Om versnelde afvoer te beperken moet compensatie of een technische voorziening worden gerealiseerd. Dit wordt in overleg met het waterschap nader uitgewerkt, maar vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In de omgevingsvergunning wordt een voorwaarde opgenomen dat vóór realisatie van de woningen aangetoond moet worden op welke manier versnelde afvoer van hemelwater wordt voorkomen.

4.11 M.e.r.-(beoordelings)plicht

Wettelijk kader

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (een oppervlakte van meer dan 100 hectare en een aantal woningen van meer dan 2.000) wordt niet overschreden.

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r.). Dat is voor dit project ook het geval. De aanmeldnotitie is als bijlage 9 gevoegd bij deze onderbouwing. Het bevoegd bezag neemt op grond van deze aanmeldnotitie een besluit in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op 2 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde een besluit genomen in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het voorliggende project aan de Hoofdstraat 24 in Ter Apel. Het besluit is bijgevoegd als bijlage Vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit.

De conclusie van de vormvrije m.e.r-beoordeling is dat de effecten van de realisatie van de woningen in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Uit de beoordeling blijkt dat geen negatieve effecten op de omgeving zijn te verwachten. De realisatie van de woningen is niet onomkeerbaar en van een relatief geringe omvang. Daarbij is de aanleg qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het project nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het bouwplan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt deze ruimtelijke onderbouwing aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ruimtelijke onderbouwing is verstuurd aan de provincie Groningen, het waterschap en de Veiligheidsregio Groningen.

Uit het wettelijk vooroverleg zijn geen reacties binnengekomen.

Terinzagelegging ontwerpbesluit

Vervolgens is het ontwerpbesluit met ruimtelijke onderbouwing voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze termijn zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat, van een reactie voorzien en als bijlage opgenomen.