Plan: | Broek-Noord 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPBRK17BROEKNOORD-VA01 |
De gemeente De Fryske Marren is bezig met een actualisering van haar geldende bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening stelt de verplichting aan de gemeente om haar bestemmingsplannen eens in de tien jaar te actualiseren. Zo dient ook het geldende bestemmingsplan voor de kern Broek-Noord geactualiseerd te worden. Het geldende plan is op 27 juni 2007 door de raad van de (toenmalige) gemeente Skarsterlân vastgesteld.
Het belangrijkste uitgangspunt van een actualisatie is dat de actuele (planologische en/of vergunde) situatie wordt vastgelegd voor de komende 10 jaar en dat, waar mogelijk, wordt aangesloten bij de geldende planologische regelingen. Bestaande rechten worden hierbij zoveel mogelijk weer overgenomen, indien en voor zover dit bij inachtname van andere (sectorale) wetgeving gestand kan blijven. Er zijn in de afgelopen tien jaar ook bestemmings-, wijzigings- en/of ontheffingsprocedures doorlopen. Deze wijzigingen zijn dan vigerend ten opzichte van het moederplan, en zullen dan ook overgenomen worden in deze actualisatie. Er is een inventarisatie uitgevoerd, zodat de meest actuele situatie in beeld is voor het leggen van de meest passende bestemmingen. Ook is rekening gehouden met recent beleid en regelgeving.
Hoofduitgangspunt van dit bestemmingsplan is het behoud van de bestaande ruimtelijke structuur, die gevormd wordt door de bebouwing in lintvorm langs het water en de weg. Omdat het een actualisatie betreft van het bestemmingsplan uit 2007, zonder grote wijzigingen in de ruimtelijke structuur, zijn de uitgangspunten uit 2007 ook nu van toepassing. De karakteristieken van Broek-Noord blijven hiermee behouden en een verdere verdichting of verschuivingen van de rooilijn worden voorkomen. De ruimtelijke structuur in het plangebied is op de huidige situatie exact bestemd. Omdat de gerichtheid van de bebouwing varieert tussen een oriëntatie op het water en een oriëntatie op de weg, kan niet zonder meer één zijde van het bebouwingslint als “voorzijde” worden aangemerkt. De ruimte voor de bouw van bijbehorende bouwwerken is dan ook niet eenduidig aan te wijzen. Het uitgangspunt is erop gericht dat bijbehorende bouwwerken zich aan de “achterzijde” van het woonhuis / het perceel zouden moeten bevinden.
Op de volgende afbeelding is aangegeven waar het plangebied zich bevindt. Broek- Noord ligt ten noordwesten van Joure en is gelegen aan de Noordbroekstervaart en Scheensloot. De bebouwde kom van Broek-Noord en een aantal aangrenzende, net buiten de kom gelegen (niet-agrarische) bebouwingsstructuren die nog wel deel uitmaken van dit dorp, vormen samen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.
Afbeelding: Ligging plangebied
De exacte begrenzing van het plangebied is afgestemd op het nu geldende bestemmingsplan en is deels afgestemd op de plangrenzen van omliggende bestemmingsplannen. Aan de westzijde van het plangebied liggen gronden die, net als het nu voorliggende plangebied, nog niet afdoende digitaal te raadplegen zijn. Deze gronden zullen in een ander bestemmingsplan geactualiseerd worden (dit betreft het bestemmingsplan Natuur- en waterlandgoed Trijntje Wiel uit 2009).
Het nu vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Broek-Noord", vastgesteld door de raad van de (toenmalige) gemeente Skarsterlân op 27 juni 2007.
Het bestemmingsplan 'Broek-Noord 2017' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Broek is een dorp in de gemeente De Fryske Marren. Het ligt iets ten noordwesten van Joure en kent zo'n 230 inwoners. Tot 1 januari 2014 behoorde Broek tot de gemeente Skarsterlân.
In de vorm van Broek is nog duidelijk te zien dat de oorspronkelijke verbindingen over het water gingen. Het dorp lag vroeger namelijk helemaal langs de Scheensloot. Het dorp wordt ook nog doorsneden door de Zijlroede, die het opsplitst in Broek-Noord en Broek-Zuid. De twee gedeelten hebben zelfs geen directe verbinding over land; de route over de weg van het ene naar het andere deel voert via Joure. Broek kent enige nieuwbouw van na de Tweede Wereldoorlog. Het betreft een behoorlijk aantal bestaande woonhuizen die zijn vervangen waarbij de nieuwbouw toont dat hier sprake is van een welgestelde bevolking. De nieuwe huizen kennen een moderne stijl. In het noordelijke gedeelte staat een kleine kerk met een klokkenstoel.
Afbeelding: Luchtfoto Broek-Noord
Historie
Broek is rond het jaar 1250 gesticht, waarschijnlijk door mensen uit de omgeving van Sneek. Er is zelfs wel gesuggereerd dat het als kolonie werd opgezet om de groei van Joure in de richting van Sneek te beperken. De Scheensloot waarlangs de kolonisten zich vestigden is van oorsprong een veenstroompje, maar werd door de bewoners uitgediept tot een vaart. Het dorp ligt aan beide zijden langs deze vaart, waardoor het langgerekt is. Het dorp wordt van oorsprong gevormd door lintvormige bebouwing langs de Noordbroekstervaart en Scheensloot. Oorspronkelijk was de bebouwing in Broek op het water gericht. Tegenwoordig is echter een groot deel van de bebouwing naar de weg gericht, waardoor de oriëntatie van de woningen varieert. Van oorsprong waren in het dorp voornamelijk agrarische bedrijven, of daaraan verwante bedrijvigheid aanwezig. Tegenwoordig is zowel de agrarische functie als het aantal voorzieningen in het dorp sterk teruggelopen. Er zijn in Broek-Noord enkele rijksmonumenten aanwezig. Het betreft hier de klokkenstoel bij de kerk en een boerderij (net buiten het plangebied) en een woonhuis aan de overzijde van het water, de Plústerdyk.
Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Het rijksbeleid is hiertoe niet van belang. Het plangebied raakt namelijk geen belangen die zijn vastgelegd in het Rijksbeleid zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied.
In het Streekplan (vastgesteld op 13 december 2006) staan de relaties tussen steden en platteland centraal. Er is sprake van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland. Met concentratie wordt de benodigde massa, schaal en draagvlak verkregen voor het optimaal benutten van stedelijke potenties. De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan bestemmingsplannen. Broek valt onder de categorie "overige kernen" en hier kunnen, naast opvang van de plaatselijke woonbehoefte, specifieke woonkwaliteiten ontwikkeld worden die aanvullend kunnen werken op het woningaanbod dat hiermee in relatie staat. In geval van de kern Broek is dat onder andere Joure. Daarmee komt een compleet palet aan woonmilieus in het stedelijk bundelingsgebied beschikbaar. De nadruk ligt hier op de kwaliteit en niet op de kwantiteit van de woningbouw. Voor de vestigingsmogelijkheden zijn er mogelijkheden voor lichte bedrijven (tot milieucategorie 2 en in enkele gevallen milieucategorie 3) tot 2.500 m2 en zeer kleine kantoren (tot 600 m2) passend bij de schaal van de kern. In het plangebied wordt de bestaande situatie vastgelegd en er worden geen mogelijkheden geboden voor (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen. De bestemmingsplanregeling is afgestemd op de Verordening Romte Fryslân 2014.
Verder zijn op basis van provinciaal beleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.
Visie de Friese Meren
Per 1 januari 2013 zijn de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân gefuseerd tot de nieuwe gemeente De Fryske Marren. In de Visie De Friese Meren, vastgesteld op 4 februari 2014, beschrijft de gemeente hoe de nieuwe gemeente er uit ziet en wat haar ambities zijn. Ruimtelijk gezien is de gemeente De Fryske Marren een krachtige plattelandsgemeente. Het totale gebied kenmerkt zich door een krachtige variatie in landschap, met gaasten, weidegebieden, water, bossen en verschillende woonmilieus. De gemeente onderschrijft de kracht van water als beeldbepalend element. Illustratief hiervoor is de ligging aan het IJsselmeer met het unieke kliffenlandschap, de aanwezigheid van het merendeel van de Friese meren in de gemeente, Lemmer als oud vissersdorp, en een toeristische watersportsector van internationale allure. Daarnaast vraagt de van oudsher aanwezige samenhang tussen cultuur, taal, historie, Friese identiteit, bedrijvigheid en agrarische sector om een balans in behoud en ontwikkeling. In breder geografisch perspectief heeft De Fryske Marren een kansrijke ligging. Aan de poort van Fryslân gesitueerd is er zowel over de weg (A6 en A7) als het water (IJsselmeer, Prinses Margrietkanaal, Tsjûkemar) sprake van goede verbindingen met de regio, de rest van Nederland en Europa. De gemeente streeft er naar de kwaliteiten en de kansen die het gebied kent optimaal en in samenhang te benutten.
Strategisch Afwegingskader Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026
In het Strategisch Afwegingskader Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026 beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2016-2026. Het Strategisch Afwegingskader Woningbouw vormt een actualisatie van het Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2013 - 2020 en is een aanvulling op de Woonvisie De Friese Meren 2014 - 2018. Dit beleid vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. Het beleidskader heeft voor de gemeente een tweeledig doel. Enerzijds het bieden van duidelijkheid naar inwoners, marktpartijen en partijen die onze natuurlijke samenwerkingspartners zijn zoals de corporaties. Anderzijds als intern sturingsinstrument, waarmee keuzes worden gemaakt waar wel én niet nieuwe initiatieven worden geïnitieerd of ondersteund. Voor de periode van 2016 tot 2026 is het beeld in de meest recente provinciale prognose (concept november 2016) dat er negatieve bevolkingsgroei (- 737) verwacht wordt in de gemeente De Fryske Marren. Het aantal huishoudens zal daarentegen toenemen met 935 in de periode 2016 tot 2026. Tot 2026 wordt door de gemeente een ontwikkelingsperspectief van 917 woningen gehanteerd. De gemeente De Fryske Marren, Regio Zuidwest Friesland en provincie Fryslân gaan nieuwe afspraken omtrent woningbouwprogrammering maken. Dit wil zeggen dat er op het moment nog geen concrete plannen zijn.
Woonvisie De Friese Meren 2014 - 2018
De Woonvisie De Friese Meren 2014 - 2018, wat de basis vormt voor het Strategisch Afwegingskader Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026, heeft als hoofddoelstelling van het woonbeleid, dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren. Deze doelstelling is uitgewerkt via drie pijlers: 'Aandacht voor kwaliteit', 'Een levensloopvriendelijke gemeente' en 'Goed wonen voor alle doelgroepen'. Om de kernen vitaal en leefbaar te houden, is een goede kwaliteit van de leefomgeving en de bestaande woningvoorraad van groot belang. De nieuwbouwproductie in de gemeente in de komende jaren is beperkt in omvang en concentreert zich in de grotere kernen zoals Joure, Lemmer en Balk. In andere grotere dorpen van de gemeente (Oudehaske en Sint Nicolaasga) is woningbouw mogelijk voor de eigen behoefte en in beperkte mate voor opvang van buiten de eigen kern. Er wordt gestreefd naar een groei van de woningvoorraad met 1,0% per jaar, de rol van de gemeente is hierbij beperkt. Veel belangrijker is aanpassing van de bestaande woningvoorraad, bijvoorbeeld door deze energiezuiniger te maken of meer geschikt voor senioren. Het bestemmingsplan maakt deze kwalitatieve aanpassingen mogelijk. Ook nieuwe functies voor leegstaande gebouwen en vervanging van verouderde woningen dragen bij aan verbetering van de kwaliteit van de kernen, ook hiervoor biedt het bestemmingsplan mogelijkheden door middel van de flexibiliteit in de regels. Daarnaast is er in verband met de vergrijzing extra aandacht voor senioren in het woningbeleid. Het is belangrijk dat senioren zich zoveel mogelijk kunnen blijven redden. Tenslotte zet de gemeente zich in voor het betaalbaar houden van woningen in de huur- en koopsector. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de doelstelling van de woonvisie De Friese Meren 2014 - 2018.
Welstandsnota
De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota (april 2015). Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, de stedenbouwkundige en de architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. In de nota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken. Als regel geldt dat de welstandscriteria in het welstandsbeleid zich bewegen binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Er kan een bepaalde overlap tussen het bestemmingsplan en de welstandsnota voorkomen. Bij strijdigheid tussen de welstandscriteria en de bestemmingsplanregels, geldt als regel dat de bestemmingsplanregels voorgaan. In de welstandsnota zijn (per gebiedstype) de kenmerkende aspecten van de bebouwing uit het gebied, als criteria omschreven. Hierbij is gekeken naar de plaatsing, de hoofdvorm, de aanzichten en de opmaak van de bebouwing. De welstandsnota gaat met name in op de huidige situatie. Voor de bestaande woonmilieus is het kwaliteitsbeleid in grote lijnen gericht op het handhaven en daar waar mogelijk het verbeteren van de huidige, ruimtelijke structuur. Ten aanzien van de woonbebouwing en woonomgeving, is het beleid gericht op het verbeteren van de kwaliteit ervan.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
Het ''Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) De Fryske Marren” is in juni 2016 vastgesteld. In dit vervoersplan is het verkeers- en vervoersbeleid vastgelegd. In de 30 km/uur-gebieden dient doorgaand en sluipverkeer zo veel mogelijk ontmoedigd te worden en de dorpsstraten dienen weer ontmoetingsplaatsen te worden. Op deze manier ademen de straten een dorpse sfeer uit en wordt hard rijden ontmoedigd. Een goede toepassing om dit mogelijk te maken is het “shared space”-principe. Binnen de bebouwde kom maken fietsers gebruik van dezelfde wegenstructuur als het gemotoriseerde verkeer.
Conclusie toetsing aan het beleid
Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, kan gesteld worden dat zowel het provinciale beleid als het gemeentelijke beleid de uitgangspunten van dit bestemmingsplan niet in de weg staan. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau in het plangebied.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met het aspect bodem. Een onderzoek is daarbij in de meeste gevallen nodig. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, een nader onderzoek is daarom niet nodig.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect bodem levert geen belemmering op.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Het plangebied valt onder het beheer van Wetterskip Fryslân, dat zorg draagt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, het water op peil houden in sloten, vaarten en kanalen om droogte en wateroverlast tegen te gaan, het zuiveren van afvalwater van huishoudens en bedrijven en het beheren en bewaken van dijken, kaden en oevers.
Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats en er vindt hooguit een bescheiden verandering van gebruik van enkele gebouwen plaats. Met de gegevens die zijn opgegeven is door het Wetterskip Fryslân bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure 'geen waterschapsbelang' worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat er verder geen contact opgenomen hoeft te worden met het Wetterskip Fryslân over dit bestemmingsplan.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect water levert geen belemmering op.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
Voor een globaal inzicht in mogelijke archeologische waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Deze bestaat uit een advieskaart voor de Steentijd - Bronstijd en voor de IJzertijd - Middeleeuwen.
Steentijd - Bronstijd
Hieronder is de kaart met mogelijke archeologische resten uit de Steentijd - Bronstijd en later weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede kaart Steentijd - Bronstijd (FAMKE)
Het plangebied bevindt zich deels in de met geel aangegeven gronden. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologische resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid en diepte van een eventueel aanwezige podzolbodem, waarin zich archeologische resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol, de diepte en het reliëf van de zandlagen in de bodem. Bij aanwezigheid van een podzolbodem, beveelt de gemeente aan het boorgrid te verdichten tot zes boringen per hectare. De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.
Het plangebied bevindt zich tevens in een met donkerbruin aangegeven gebied. Hier kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten is nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologische resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen. De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.
IJzertijd - Middeleeuwen
Hieronder is de kaart met mogelijke archeologische resten uit de periode IJzertijd - Middeleeuwen en later weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede kaart IJzertijd - Middeleeuwen (FAMKE)
In de met oranje/bruin aangegeven gebieden op de uitsnede kaart IJzertijd - Middeleeuwen kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode IJzertijd - Middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen (zoals in dit plan voor Broek-Noord van toepassing is), dan dient in de onderzoeks- strategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.
Meer informatie over het thema Archeologie is te vinden op de website van de provincie Fryslân, op de pagina van de Archeologische Kaart / FAMKE.
In het plangebied is geen dubbelbestemming voor de archeologische waarden opgenomen, daar er geen nieuwe bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan zijn opgenomen op ongeroerde gronden. Op de gronden waar gebouwd kan worden staan reeds gebouwen en is de grond in het verleden bouwrijp gemaakt, waardoor eventuele resten niet of nauwelijks meer traceerbaar zijn.
Cultuurhistorie
Het is verplicht om in het bestemmingsplan aandacht te schenken aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het kan nodig zijn om cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. Hieronder vallen bijvoorbeeld monumenten, karakteristieke panden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle landschappen. Dit geldt niet voor Rijksmonumenten zoals de klokkenstoel, die wordt beschermd op basis van de Erfgoedwet en daarom geen afzonderlijke regeling in het plangebied behoeft.
De bestaande cultuurhistorische structuur van Broek-Noord is in het bestemmingsplan tot uitdrukking gebracht in de ligging van de bestemmingsvlakken en de aanduidingsvlakken / bouwvlakken. Hiermee is de bestaande (planologische) situatie vastgelegd. De meeste delen van het plangebied behoeven geen extra planologische bescherming. Een uitzondering hierop zijn de voormalige boerderijpanden in het plangebied. Het wordt van belang geacht dat deze boerderijpanden voor de toekomst behouden blijven. Voor deze panden is dan ook een specifieke regeling vastgelegd in de planregels van dit plan, die gericht is op het behoud daarvan. Verder betreft het een conserverend bestemmingsplan waar het behoud en versterking van het bestaande karakter van het plangebied voorop staat.
De Broekstervaart kan worden beschouwd als de (historische) dorps-as, met als kenmerk dat aan de westzijde daarvan slechts spaarzaam bebouwing voorkomt. Bovendien is het groene en natuurlijke karakter van deze westzijde van de Broekstervaart heel typerend en beschermingswaardig in dit bestemmingsplan. Voor de structuur en het aanzien van het dorp dient te worden voorkomen dat de open ruimten tussen de bebouwing langs de vaart helemaal worden gevuld met bebouwing. Het bestemmingsplan is er op gericht de transparantie van het bebouwingslint te borgen.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmering op.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur zijn zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen zijn opgetreden bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast heeft een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status gekregen. Provincies hebben sindskort meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming is de status van Beschermde Natuurmonumenten vervallen. De bescherming van Natura 2000-gebieden is niet veranderd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen en ook niet direct aansluitend aan Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Sneekermeergebieden) liggen op een dusdanige afstand dat er geen sprake is van een externe invloed.
Direct aansluitend of in de directe omgeving van het plangebied is geen natuurgebied gelegen als vastgelegd in het Natuur Netwerk Nederland. Wel liggen er natuurgebieden op enkele kilometers van het dorp en zijn er grenzend aan het dorp natuurgebieden buiten de NNN en ganzenopvanggebieden gelegen.
Binnen het plangebied is een bestaand agrarisch bedrijf gelegen. Het bestemmingsplan biedt, net als het bestemmingsplan voor Broek-Noord uit 2007, in theorie de mogelijkheid om uit te breiden. Een deel van agrarische perceel is echter binnen het plangebied van dit bestemmingsplan strak bestemd, waardoor er ten aanzien van dat deel geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. In geval er uitbreidingsplannen zijn voor het bedrijf zullen deze sectoraal getoetst worden. Zo zal er ook getoetst worden aan de geldende wetgeving rond de stikstof uitstoot (PAS) en dan met name de effecten op de stikstofgevoelige gebieden, waarbij de NB-wetvergunning danwel de bestaande feitelijke en legale situatie bepalend is voor een eventuele uitbreiding.
In de huidige situatie wordt gekeken of ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden geboden met betrekking tot het opnieuw vastleggen van de bestaande planologische situatie, waarbij het bedrijf met de geldende omgevingsvergunning milieu danwel geldige melding Activiteitenbesluit haar activiteiten kan voortzetten.
Het aspect gebiedsbescherming geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Het plan biedt geen mogelijkheden voor (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen, waardoor effecten op genoemde gebieden uit te sluiten zijn. Een nader ecologisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Soortbescherming
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wil verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.
Het aspect soortenbescherming geeft geen uitgangspunten en belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk. Bovendien bestaat het plangebied grotendeels uit bebouwd gebied. In het plangebied zijn echter ook groengebieden aanwezig, waar mogelijk (beschermde) flora en fauna aanwezig is. Het gaat om veelal mooie kruidenrijke agrarische percelen. Ook in deze gebieden worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel is het van belang om bij nieuwe ontwikkelingen een verkennende soortentoets uit te voeren, wanneer de aanwezigheid van beschermde flora en fauna niet van te voren uit te sluiten is.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De ecologische aspecten leveren geen belemmeringen op.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Bestaande woningen kunnen wel opnieuw gebouwd worden en bestaande woningen kunnen worden uitgebreid. Wanneer dit het geval is mag de geluidsbelasting van deze geluidsgevoelige objecten niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect geluid levert geen belemmeringen op.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
In het plangebied wordt de bestaande situatie vastgelegd en er worden geen mogelijkheden geboden voor (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen. Hierdoor zal er als gevolg van het plan geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit voor de omgeving.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze worden gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden zo uitgeoefend kunnen worden. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Deze VNG-handreiking is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven en voorzieningen milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven en voorzieningen een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een “rustige woonwijk” of een “gemengd gebied”. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient daarvoor een nadere motivatie gegeven te worden.
Binnen het plangebied van Broek-Noord is één perceel met een bedrijfsbestemming aanwezig, een maatschappelijke voorziening en één actief agrarisch bedrijf. Het bedrijf betreft een verhuurbedrijf, waarbij diverse typen gemotoriseerde boten worden aangeboden. Het betreft kajuitboten met elektrisch startende 4-takt motoren. Deze functie valt strikt genomen onder de categorie "Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)" (SBI 712 7712, 7739) met een milieucategorie 3.1. Het betreft een bestaande functie met bestaande gebruiksrechten. De richtafstand van bedrijven als deze tot woningen (richtafstand VNG) is 50 meter. Deze afstand wordt voor een aantal woningen niet gehaald. Het betreft echter een bestaande situatie, waardoor ten opzichte van het nu geldende planologische regime, geen verzwarende omstandigheid als gevolg van dit bestemmingsplan zal ontstaan.
Het plangebied kent, zoals hiervoor al gesteld, ook functies met een grotere milieubelasting. Ten eerste het botenverhuurbedrijf (categorie 3.1) en ten tweede een agrarisch bedrijf.
Het botenverhuurbedrijf is ter plekke vastgelegd op een daartoe afgestemde bestemming met een specifieke aanduiding. Het bouwvlak van deze milieubelastende functie is afgestemd op de huidige (planologische) situatie en/of de huidige contouren van de bebouwing. Uitbreidingen van bedrijvigheid en voorzieningen zijn alleen mogelijk na een gedegen ruimtelijke, functionele en milieuhygiënische afweging. Dit is van belang voor de omliggende milieugevoelige functies, zoals woningen. Bovendien kunnen de huidige bedrijven binnen de gegeven ruimtelijke en milieugrenzen blijven functioneren. De milieubelasting op de omgeving verergert, als gevolg van deze actualisatie, niet.
Het agrarisch bedrijf betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf met een vaste afstandswaarde voor de omgeving voor geur. Aan de normen die hierbij gelden kan niet worden voldaan, gezien de aanwezige woonfuncties die er direct naast zijn gelegen. Ook voor deze situatie geldt dat het een bestaande situatie betreft. Bij eventuele aanpassingen aan zowel het agrarisch bedrijf als de woningen, zal met maatwerk onderzocht moeten worden of de gewenste aanpassing ruimtelijk en milieutechnisch verantwoord is.
De maatschappelijke voorziening betreft de kerk. Hiervoor hoeft, gezien de functie, enkel het aspect geluid in acht genomen te worden, waarvoor een afstandsnorm bestaat van 30 meter. Aan deze afstand kan in een enkel geval niet voldaan worden, maar ook hier gaat het om een bestaande situatie. Voor deze situatie verandert dus niets en om deze reden is het aspect geluid hier niet relevant.
In het plangebied zijn verder geen milieubelastende functies aanwezig. Wel zijn er her en der functies die een lagere milieucategorie (categorie 1 of 2) hebben. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om ondergeschikte detailhandel en horeca. Deze functies zijn goed verenigbaar met de woonfunctie of zijn - in het geval van een bedrijf aan huis - in een woning aanwezig.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
In onderstaande afbeelding zijn de risicobronnen zoals deze op de risicokaart zijn vermeld weergegeven. Deze risicobronnen zijn:
- Een gasontvangststation GOS N029;
- Een hogedruk aardgastransportleiding N-501-39;
- Een ammoniakkoelinstallatie.
Afbeelding: risicobronnen nabij Broek Noord
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Buiten het plangebied, aan de Leeuwarderweg 1, ligt:
Buisleidingen
Nabij het plangebied ligt een buisleiding. Deze leiding loopt ten oosten en ten zuiden van het plangebied. Een zeer klein deel van het plangebied ligt in een risicozone van deze leiding. Op onderstaande afbeelding is ligging van de gasleiding te zien.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart met in het rood de hogedruk gasleiding
De ligging van een klein deel van het plangebied binnen een risicozone heeft geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Naast dat het een bestaande situatie betreft, gaat het hier om gronden met de bestemming Water, waarbij in verhouding tot een woonbestemming veel minder frequent mensen aanwezig zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor gelegen.
Advies brandweer
Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om een repressief advies te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunning. Dit omdat het hier gaat om een concerverend plan. De reactie van Brandweer Fryslân is opgenomen in Bijlage 1.
Het bestemmingsplan is tevens voorgelegd aan de FUMO (de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing). De FUMO heeft, net als de Brandweer, geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van het plan.
Zowel de buisleidingen als de risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied vormen geen belemmeringen vormen voor het plan. Daarnaast worden met de actualisatie van het bestemmingsplan geen nieuwe risicobronnen toegelaten. De reactie van de FUMO is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusie
In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.
In een concrete situatie kan het voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. In voorkomende gevallen is de mogelijkheid opgenomen om van bepaalde regels af te wijken. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De bij dit plan behorende planregels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten. Hoofdstuk 2 bevat specifieke regels voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkmogelijkheden. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in dit hoofdstuk ondergebracht. Hoofdstuk 4 bevat het in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven overgangsrecht.
Voor zover nodig worden bestemmingen hieronder van een nadere toelichting voorzien.
Het algemene uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de aanwezige functies en de huidige ruimtelijke kwaliteit. De mogelijkheden in het plangebied zijn afgestemd op de huidige situatie. Hierbinnen is er ruimte voor kwaliteitsverbetering.
Agrarisch - Bedrijf
In het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig dat ook nog als zodanig in gebruik is. Dit bedrijf aan It Noard 43 is specifiek bestemd en bestaat uit een boerderij met een loods. Het grootste deel van het agrarisch bedrijf is gelegen buiten het plangebied. Het betreft hier dus slechts een deel van het agrarisch bedrijf. Er mag zich op deze gronden geen andersoortig bedrijf vestigen dan een agrarisch bedrijf. De bouwregels zijn op de huidige vorm en omvang van de boerderij afgestemd. De bij het agrarische bedrijf aanwezige en bestaande bedrijfswoning is aangeduid. Op het bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m². Het bedrijf betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf met de vaste afstanden (voor geur) ten opzichte van gevoelige functies. Binnen de bestemming is een aantal afwijkingen van de bouw- en gebruiksregels opgenomen ten behoeve van ondergeschikte (agrarische en niet-agrarische) nevenfuncties, zoals niet-agrarische bedrijvigheid of kleinschalige recreatieve voorzieningen.
Agrarisch - Cultuurgrond
Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving
Deze bestemming is gericht op het behoud van de open plekken aan de randen van het plangebied die voor agrarische doeleinden in gebruik zijn. Het belangrijkste uitgangspunt voor deze gronden is dat ze voor agrarische doeleinden gebruikt kunnen worden en dat op deze gronden niet gebouwd mag worden (een nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf is dus niet toegestaan). Die openheid zorgt voor de visuele relatie met het omliggende land, alsmede voor het zicht op het dorp vanuit het agrarisch gebied en het zicht op het buitengebied vanuit het dorp.
Ondergeschikt aan de agrarische functies zijn ook functies toegestaan die dit hoofdgebruik versterken, zoals paden en sloten. Ook het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn van belang. Het is niet toegestaan om gebouwen, overkappingen en/of silo's te bouwen.
Bedrijf
Uitgangspunt
Deze bestemming is gegeven aan het in het dorp aanwezige watersportbedrijf.
Het behoud van de bestaande bedrijvigheid en een goede milieuzonering naar de omliggende woningen zijn de belangrijkste uitgangspunten voor de bestemming. In verband met de milieusituatie zijn binnen deze bestemming alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan en zijn de bouwvlakken zo veel mogelijk 'strak' om de bestaande gebouwen gelegd. Omdat bij het watersportbedrijf sprake is van bedrijvigheid van een hogere categorie dan wel een qua functie van de basisbestemming afwijkende bedrijvigheid is deze specifiek aangeduid. De toegestane bedrijfswoning is ter plekke geregeld met een aanduiding.
Bestemmingsbeschrijving
De gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding. In de bedrijvenlijst in bijlage 2 van de regels is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Voor bedrijven die niet zijn opgenomen in deze lijst, of bedrijven uit een hogere categorie is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om deze (onder voorwaarden) toe te staan.
Ook zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen om gebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak te bouwen en bedrijfswoningen gedeeltelijk buiten het aanduidingsvlak te bouwen. Verder zijn bij de bedrijfswoning ook bijbehorende bouwwerken toegestaan en is de uitoefening van een aan huis verbonden werkactiviteit en/of bêd en brochje onder voorwaarden mogelijk.
Groen
Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving
De groenbestemming is afgestemd op het behoud van het groen. Langs It Noard zijn, in het bebouwingslint, enkele kleinschalige groengebieden aanwezig. Deze groengebiedjes hebben vooral een visuele waarde en dienen om de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen. Het is niet toegestaan om in deze groengebieden gebouwen te bouwen.
Binnen de bestemming zijn functies die de openbare ruimte en de leefbaarheid in het dorp versterken mogelijk. Het betreft bijvoorbeeld speelvoorzieningen, (wandel)paden en sloten.
Maatschappelijk
Uitgangspunt
De bestemming 'Maatschappelijk' komt op een locatie voor in het plangebied, te weten de kerk met bijbehorende functies. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke uitwisselbaarheid van qua zwaarte vergelijkbare maatschappelijke functies. Daarbij gaat het om educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. De uitwisselbaarheid van de verschillende maatschappelijke functies binnen de maatschappelijke bestemming is een belangrijk uitgangspunt. Voor de bebouwing geldt als uitgangspunt dat de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Dit geldt ook voor de kerktoren.
Bestemmingsbeschrijving
In de begripsbepaling is overeenkomstig het bovengenoemde uitgangspunt vastgelegd voor welke maatschappelijke functies de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden. Detailhandel en horeca anders dan ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen is niet toegestaan.
De gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij de maximale goot- en bouwhoogten volgens de bestaande afmetingen zijn vastgelegd op de verbeelding. In verband met de afwijkende bouwhoogte is voor de kerktoren een specifieke regeling genomen. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Verkeer
Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving
Twee kleine weggedeelten in het plangebied zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. Ook de bijbehorende bermen, begeleidende groenstroken, eventuele parkeerplaatsen en dergelijke zijn in deze bestemming meegenomen. Het behoud van de bestaande wegen- en stratenstructuur in het dorp en het opnemen van andere functies ter ondersteuning van de openbare ruimte in de bestemming zijn de belangrijkste uitgangspunten. Om deze reden zijn geen andere gebouwen en overkappingen toegestaan.
Water
Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving
De bestemming 'Water' is van toepassing op de door het plangebied lopende Noordbroekstervaart/Scheensloot waarbij er ondergeschikt ook mogelijkheden bestaan voor extensief dagrecreatief medegebruik en visserij, aanleggelegenheid en groenvoorzieningen voor Schiphuizen en het bijbehorende water. De bestemming betreft tevens de bijbehorende oevers en beplanting en kunstwerken als bruggen, duikers, dammen, en dergelijke. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. In de insteekhaventjes en aan de eigen oever bij de woningen mogen schepen worden afgemeerd.
Water - Schiphuizen
Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving
De bestemming 'Water - Schiphuizen' is van toepassing op de schiphuizen en het daarbij behorende water. Het behoud van de schiphuizen is het belangrijkste uitgangspunt, waarbij er ondergeschikt ook mogelijkheden bestaan voor extensief dagrecreatief medegebruik en visserij, aanleggelegenheid en groenvoorzieningen.
Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3
Uitgangspunt
Het overgrote deel van het plangebied is ingevuld met een woonbestemming. Het behoud en de versterking van de woonfunctie en aan de woonfunctie aanverwante functies is het belangrijkste uitgangspunt. Met het handboek bestemmingsplannen van de gemeente is gekozen voor een uniforme systematiek voor alle woonbestemmingen in de gemeente. Er wordt gewerkt met drie woonbestemmingen. De bestemming 'Wonen - 1' is gebruikt voor woonhuizen uit één laag met kap, de bestemming 'Wonen - 2' voor woningen uit twee lagen met kap en de bestemming 'Wonen - 3' voor de overige woonhuizen (voormalige boerderijen). Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn binnen de bestemmingen Wonen -1 en Wonen - 2 standaard toegestaan.
In de woonbestemmingen wordt gewerkt met een vaste bouwvlakdiepte (uitgezonderd voor wonen-3). Voor vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen betreft dit twaalf meter, tenzij de bestaande afstand groter is. Het bestaande aantal woningen is in de regels vastgelegd. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om het aantal woningen binnen het woonhuis te vergroten.
De afstand tot de zijdelingse perceelgrens is, onder andere in verband met brandveiligheidsaspecten, in de regels standaard vastgelegd op minimaal drie meter (met uitzondering van bestaande situaties). Via een binnenplanse afwijking met bijbehorende toetsingscriteria kan deze afstand worden verkleind.
Afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel gelden er afwijkingsmogelijkheden om de hoeveelheid erfbebouwing te vergroten. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat voor grotere bouwpercelen meer mogelijkheden gelden. Verder zijn er mogelijkheden voor erkers opgenomen in de woonbestemmingen.
Er zijn onder voorwaarden verschillende functies bij het wonen toegestaan, zoals aan huis verbonden werkactiviteiten en 'bêd en brochje'. Het uitgangspunt hiervoor is dat deze functies ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend.
Bestemmingsbeschrijving
In de bestemmingen is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen moeten in de bouwvlakken gebouwd worden, er is een afwijkingsmogelijkheid in de bestemmingen opgenomen om het hoofdgebouw onder voorwaarden gedeeltelijk buiten het bouwvlak te bouwen. In de bestemming 'Wonen - 1' zijn woonhuizen met een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 en 11 meter toegestaan (een laag met kap), in de bestemming 'Wonen - 2' is dit op 6,5 en 12 meter bepaald (twee lagen met kap). De bestemming 'Wonen - 3' ziet op voormalige boerderijen, hier zijn alleen de bestaande goot- en bouwhoogten toegestaan.
Bij de woonbestemmingen is ten hoogste 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan tot een maximaal oppervlak van 50% per bouwperceel. De oppervlakte van het hoofdgebouw telt hier niet in mee. Afhankelijk van de grootte van het bouwperceel kan deze oppervlakte onder voorwaarden vergroot worden tot ten hoogste 200 m2.
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat de gronden en bouwwerken niet gebruikt mogen worden voor detailhandel en bedrijvigheid, met uitzondering van aan huis verbonden werkactiviteiten en bêd en brochje. Bij deze functies is het van belang dat ze ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, zodat de woonfunctie voor het overgrote deel behouden blijft. De regeling is hierop afgestemd.
Het bestaande aantal woningen is uit te breiden met een afwijkingsmogelijkheid, mits dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan "Broek-Noord 2017" heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening van de gemeente De Fryske Marren met ingang van vrijdag 10 november 2017 tot en met 21 december 2017 voor iedereen ter inzage gelegen bij de centrale balie van het gemeentehuis Herema State 1 te Joure, het servicepunt Balk (Dubbelstraat 1) en het servicepunt te Lemmer (Vissersburen 88). Daarnaast was het voorontwerpbestemmingsplan (digitaal) te raadplegen via de gemeentelijke website www.defryskemarren.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke of mondelinge inspraakreactie kenbaar te maken. Van de terinzagelegging is vooraf (i.c. op 9 november 2017) een openbare kennisgeving gedaan -via de website www.officielebekendmakingen.nl- in het Gemeenteblad en de Staatscourant.
Gedurende de periode van terinzagelegging is tevens het overleg met de maatschappelijke instanties ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gevoerd. Het plan is hiertoe op 2 november 2017 per mail onder de aandacht van de diverse instanties gebracht met het verzoek om binnen zes weken te reageren.
Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn bij de gemeente De Fryske Marren één overlegreactie en vijf zienswijzen/(inspraak-)reacties binnengekomen. Eén persoon heeft tweemaal een zienswijze ingediend. Het thema in ieder van die zienswijzen is wel een geheel andere. In deze Reactienota Overleg en Inspraak is er voor gekozen om beide zienswijzen te beschouwen als één document en ook op die wijze -maar wel duidelijk per thema onderscheiden- te behandelen. Tevens is het bestemmingsplan op enkele onderdelen ambtshalve aangepast. De reactienota overleg en inspraak is als Bijlage 4 toegevoegd. De reactie van de provincie is als volgt:
Provincie Fryslán
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De reactie van de Provincie geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen
Het ontwerpbestemmingsplan Broek-Noord 2017 met de daarbij behorende stukken heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van vrijdag 22 juni 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In het kader van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. De beantoording van de zienswijzen is gedaan middels een zienswijzennota die is opgenomen in Bijlage 3.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, opdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
Dit bestemmingsplan (de toegestane functies en de bouwregels) is gebaseerd op de bestaande situatie en geldende regelingen voor het plangebied. Geheel nieuwe bouwplannen (volgens het Bro) worden niet mogelijk gemaakt. De grondexploitatieregeling is niet van toepassing en de vaststelling van een exploitatieplan daarom niet nodig.
maart 2019.