direct naar inhoud van REGELS
Plan: Broek Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPBRK16BROEKZUID-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Broek Zuid NL.IMRO.1940.BPBRK16BROEKZUID-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.6 aanleggelegenheid:

gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of door middel van het fokken of houden van dieren;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.9 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.11 bebouwingspercentage:

een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bedrijfswoning:

een gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf;

1.13 bestaand:
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    • 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    • 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  • c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.14 de bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf:

de bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf is de stikstofdepositie van dat bedrijf die op het moment van vaststellen van het plan kan worden afgeleid van:

  • a. de aan dit bedrijf verleende en aan de gemeente te overleggen:
    • 1. onherroepelijk geworden vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (of vergunning op basis van de per 1 januari 2017 ingevoerde Wet natuurbescherming) of
    • 2. hiermee vergelijkbare aan dit bedrijf verleende en onherroepelijk geworden Verklaring van geen bedenkingen op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht of
    • 3. PAS-melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of
    • 4. PAS-berekening uitgevoerd met AERIUS-Calculator indien geen melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof noodzakelijk was;
  • b. het feitelijke en planologisch legale gebruik van een agrarisch bedrijf indien de onder 1 bedoelde vergunning, verklaring, melding of berekening ontbreekt;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw

verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.28 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.29 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.32 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.33 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.34 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.35 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven;

1.36 grondgebonden veehouderij:

een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, exclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering;

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.38 horecabedrijf:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

1.39 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.40 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kap:

een dak met een zekere helling;

1.42 lessenaarskap:

dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;

1.43 ligplaats innemen:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.44 niet-grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij):

een bedrijfsvoering die geheel in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.45 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.46 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.47 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd: het NAP -0,52 m;
1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.49 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegde gezag:
  • a. een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet (of Wet Natuurbescherming);
  • b. een door Gedeputeerde Staten verleende verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt;
  • c. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of
  • d. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is;
1.51 schiphuis:

een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de stalling van boten;

1.52 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.53 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.54 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
  • b. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • c. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden werkactiviteit;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. vaarrecreatie;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. waterkering;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • i. natuurontwikkeling en agrarisch natuur- en landschapsbeheer;

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • k. erven en terreinen;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, ontsluiting van woningen en gronden;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. nutsvoorzieningen;
  • p. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • q. andere bouwwerken.

waarbij geldt dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem tijdens de beginfase van de graaf- en aanlegwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' uitsluitend mag plaatsvinden onder archeologische begeleiding op basis van een door B&W vastgesteld programma van eisen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd, met dien verstande dat één sanitair gebouw ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mag worden gebouwd, indien de afwijking als genoemd in lid 3.6.1 is verleend;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak tot een maximum oppervlakte van 10.000 m2 worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen' mogen geen bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
  • d. de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, zal per bedrijf ten hoogste 2.000 m2 bedragen;
  • e. er mogen geen kassen worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte van een sanitair gebouw ten behoeve van kleinschalig kamperen zal ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • g. de goothoogte van een sanitair gebouw ten behoeve van kleinschalig kamperen zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • h. er mogen geen nissenhutten, boog- en serrestallen worden gebouwd;
  • i. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen zullen ten hoogste respectievelijk 5,00 m en 12,00 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3,00 m van de bouwgrens worden gebouwd, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • k. de dakhelling van bedrijfsgebouwen zal, bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 uitgezonderd, ten minste 15° bedragen;
  • l. in afwijking van sublid b mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' bedrijfsgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt.
3.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per agrarisch bedrijf bedragen;
  • b. de oppervlakte van een niet ingebouwde bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 300 m2 bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. het hoofdgebouw zal worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 4,50 m en 9,00 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken zullen voldoen aan het in lid 3.2.2 sub d gestelde dan wel aan het gestelde in lid 3.2.2 sub f;
  • e. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zullen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,00 m en 6,00 m.
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte en inhoud van mestsilo's bedragen niet meer dan respectievelijk 750 m2 en 2.500 m3 per bedrijf;
  • c. de bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 4,00 m (exclusief afdekking) en van sleufsilo's maximaal 3,00 m;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1,00 m;
  • e. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,00 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,40 m bedraagt;
  • f. binnen het bouwvlak zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8,00 m;
  • g. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4,00 m, met dien verstande dat buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 14,00 m;
  • i. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het verkeer, bedraagt buiten het bouwvlak niet meer dan 3,00 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede milieusituatie;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwhoogte

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub i voor een afwijking van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 14,00 m, mits hiertoe noodzaak bestaat vanuit de bedrijfsvoering;
  • b. lid 3.2.3 sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van mestsilo's tot ten hoogste 5,00 m, de bouwhoogte van een afdekking niet meegerekend;
  • c. lid 3.2.3 sub h voor een afwijking van de bouwhoogte van torensilo's tot niet meer dan 25,00 m, mits het aantal niet meer bedraagt dan drie per agrarisch bedrijf.
3.4.2 Dakhelling bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub i, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een platte afdekking, tot niet meer dan 30% van de totale bebouwde oppervlakte.

3.4.3 Vergroting oppervlakte gebouwen tot 15.000 m2

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub b, voor vergroting van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen tot ten hoogste 15.000 m2, mits:

  • a. de ammoniakemissie (NH3) niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 over het 'Programma Aanpak Stikstof' of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • b. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • c. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.
3.4.4 Uitbreiding intensieve neventak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub d voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, tot niet meer dan 3.000 m2, dan wel met ten hoogste 15% van de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, mits:

  • a. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit het realiseren of behouden van een volwaardig bedrijf en deze noodzaak is aangetoond, dan wel voortvloeit uit gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie en de natuurlijke en landschappelijke waarden.
3.4.5 Boog- en serrestallen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub h, i en k voor het bouwen van boog- en/of serrestallen, mits:

  • a. de bouwhoogte van boogstallen ten hoogste 12,00 m;
  • b. de bouwhoogte van serrestallen ten hoogste 8,00 m bedraagt;
  • c. is aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare lichthinder voor de omgeving;
  • d. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
3.4.6 Bouwwerken buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub b voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak , ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2 per bedrijf;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
    • 4. met de vormgeving van de bebouwing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • b. lid 3.2.1 sub a en b voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. de totale oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    • 2. de goothoogte van het gebouw ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 4. met de vormgeving van de bebouwing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
    • 5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • c. lid 3.2.3 sub i voor het plaatsen van lichtmasten bij paardrijbakken buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
    • 2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
    • 3. de verlichting direct bij en uitsluitend gericht op de paardrijbak wordt geplaatst.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
a Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 2. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 3. het kampeerterrein binnen het bouwvlak wordt aangelegd;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

b Bed & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 75 m²;
    • 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    • 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    • 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    • 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    • 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    • 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    • 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    • 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    • 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    • 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    • 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    • 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie van dat bedrijf op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in de in het Programma Aanpak Stikstof opgenomen Natura 2000-gebieden met dien verstande dat:
    • 1. dit niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura2000 gebieden, die deze waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.12 lid van het Besluit Natuurbescherming en artikel of artikel 2.12 lid 1 van het Besluit Natuurbescherming;
  • d. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak en/of binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen' voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten, met uitzondering van de bestaande opslagen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan voor kleinschalig kamperen en bêd & brochje;
  • g. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • h. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen;
  • i. het gebruik van de gronden voor houtteelt;
  • j. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • k. het gebruik van de gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak voor een paardrijbak;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub a onder 1 voor het gebruik van ten hoogste 25 kampeerplaatsen, met dien verstande dat het totaal aantal kampeerterreinen met deze omvang in het buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân niet meer dan 25 bedraagt; mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de perceelsgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de betreffende gronden in de directe nabijheid van de woning van de aanvrager zijn gelegen;
  • d. het kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het kampeerterrein; het gebruik van het kampeerterrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
3.6.2 Stikstofdepositie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.2 sub c voor een toename van de bestaande stikstofdepositie, mits:

  • a. vooraf een schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegde gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied is afgegeven, waaruit blijkt dat uit oogpunt van deze bescherming, tegen de betreffende toename van de bestaande stikstofdepositie geen bedenkingen zijn. Bij ontbreken van deze verklaring blijft deze afwijkingsbevoegdheid buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten c.q. wordt deze geweigerd;
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.6.3 Houtteelt

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.2 sub i ten behoeve van houtteelt.

3.6.4 Niet agrarische nevenactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.2 sub j voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van de volgende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten:

  • 1. zorg, met dien verstande dat woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in het hoofdgebouw en in aanwezige karakteristieke gebouwen;
  • 2. detailhandel in streekeigen producten;
  • 3. natuur- en landschapsbeheer;
  • 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
  • 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
  • 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie;
  • 7. verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodatie;
  • 8. bedrijfsmatige stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de activititeiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • c. het parkeren op eigen erf dient plaatsvindt;
  • d. er geen opslag en/of de stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de landschappelijke waarden, het ruimtelijk beeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.6.5 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.2 sub f, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.6.6 Paardrijbak buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 sub k voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op het bouwvlak of aangrenzend aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming;
  • b. is aangetoond dat binnen het bouwvlak dan wel bestemmingsvlak bij een woonbestemming geen ruimte meer is voor een paardrijbak;
  • c. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • d. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
  • e. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • f. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • g. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de paardrijbak; het gebruik van de paardrijbak is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • h. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden en de archeologische waarden.
3.6.7 Erfvergroting woningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 sub a, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning in de bestemming Wonen of Wonen - Buitengebied, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien de diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal de helft van de oppervlakte van het bestaande erf bij de woning bedraagt met een maximum van 5.000 m2;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen van sloten;
  • b. het kappen en rooien van houtwallen, boomsingels en andere beplantingselementen.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden en de cultuurhistorische waarden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. paden;
  • c. een carpoolplaats;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. sloten, bermen en beplanting;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. agrarische cultuurgrond;

met de daarbijbehorende:

  • k. andere bouwwerken.

waarbij geldt dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem tijdens de beginfase van de graaf- en aanlegwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' uitsluitend mag plaatsvinden onder archeologische begeleiding op basis van een door B&W vastgesteld programma van eisen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede milieusituatie;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. oevers, bermen en beplanting;
  • c. een langzaamverkeersverbinding, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verbinding';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. extensief dagrecreatief medegebruik en visserij;
  • e. agrarische cultuurgrond;
  • f. aanleggelegenheid;
  • g. ligplaatsen voor recreatieve vaartuigen, ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • j. andere bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen, walbeschoeiingen, steigers, vlonders, plankieren en daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken.

waarbij geldt dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem tijdens de beginfase van de graaf- en aanlegwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' uitsluitend mag plaatsvinden onder archeologische begeleiding op basis van een door B&W vastgesteld programma van eisen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verbinding' mag een langzaamverkeersverbinding in de vorm van een brug, tunnel, pont of anderszins worden gerealiseerd;
  • b. steigers, vlonders, plankieren en daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • c. de afstand van steigers, vlonders, plankieren en daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens, zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede milieusituatie;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    • 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    • 2. bêd & brochje;
  • b. bijbehorende bouwwerken, waaronder schiphuizen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden en stegen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en steigers, vlonders, plankieren en daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken.

waarbij geldt dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem tijdens de beginfase van de graaf- en aanlegwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' uitsluitend mag plaatsvinden onder archeologische begeleiding op basis van een door B&W vastgesteld programma van eisen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend de in lid 6.1 sub a genoemde gebouwen worden gebouwd;
  • b. er zullen ten hoogste 86 woonhuizen worden gebouwd;
  • c. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
  • e. de oppervlakte van een hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten minste 150 m² bedragen;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 12,00 m bedragen;
  • i. een hoofdgebouw zal worden voorzien van een kap, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de dakhelling zal ten hoogste 45° bedragen;
    • 2. er mogen geen lessenaarskappen worden gebouwd;
  • j. in afwijking van sublid g, h en i gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' de volgende afwijkende regels:
    • 1. indien een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak zal:
      • de bouwhoogte ten minste 5,50 m en ten hoogste 7,00 m bedragen;
    • 2. indien een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap zal:
      • de goothoogte ten minste 5,50 m en ten hoogste 7,00 m bedragen;
      • de bouwhoogte ten minste 5,50 m en ten hoogste 12,00 m bedragen;
      • de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
      • geen lessenaarskap worden gebouwd.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het betreffende hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • c. in afwijking van sublid a mag een erker voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
    • 1. erkers niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - erkers';
    • 2. de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
    • 3. de diepte van een erker ten hoogste 50% van de diepte van de tuin waarin wordt gebouwd, zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
    • 4. een erker over ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, zal worden gebouwd;
    • 5. de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  • d. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 70 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4,00 m mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m en daarbuiten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • h. de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • i. in afwijking van sublid g zal de bouwhoogte van overkappingen ten hoogste 3,00 m bedragen.
6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. er mag ten hoogste 1 vlaggenmast per bouwperceel worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • d. steigers, vlonders, plankieren en daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • e. de afstand van steigers, vlonders, plankieren en daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens, zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede milieusituatie;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub b in die zin dat het aantal woonhuizen wordt vergroot, mits:
    • 1. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 2. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft;
    • 3. het aantal woonhuizen met niet meer dan 9 wordt vergroot;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.1 sub g, h en i in die zin dat een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak, waarbij de bouwhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste 7,00 m bedraagt, mits het overwegende straatbeeld in de buurt bebouwing met kap is;
  • c. het bepaalde in lid 6.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    • 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    • 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    • 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    • 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
  • e. het bepaalde in lid 6.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    • 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    • 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    • 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    • 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    • 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    • 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    • 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    • 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    • 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    • 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    • 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    • 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Artikel 7 Wonen - Buitengebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    • 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    • 2. bêd & brochje;
  • b. waterkering;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen;
  • i. tuinen en erven;
  • j. andere bouwwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • b. voor zover er een bouwvlak aanwezig is, mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 5,00 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • e. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 300 m2 bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. het hoofdgebouw zal worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer zullen bedragen dan respectievelijk 4,50 m en 9,00 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens zal ten minste 0,50 m bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan-of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste 4,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zullen niet meer dan respectievelijk 3,00 m en 6,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3,00 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
7.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1,00 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 8,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede milieusituatie;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.1 sub b, voor het gedeeltelijk bouwen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.1 sub c, voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak;
  • c. het bepaalde in lid 7.2.2 sub a, voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan;
  • d. het bepaalde in lid 7.2.2 sub b, voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Toegestaan gebruik
a Aan huis verbonden werkactiviteit

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden werkactiviteit, zoals genoemd in , is toegestaan, mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
      • 50 m2;
  • 2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. het uiterlijk van de woning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 4. er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 5. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 7. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in ;
  • 8. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 9. de parkeer- of verkeerdruk niet toeneemt in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.

b Bêd & brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

c Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

  • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,40 m;
  • 4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • 5. er geen lichtmasten worden geplaatst.
7.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. splitsing van een woning in meerdere woningen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 7.5.1 sub b genoemde bêd & brochje.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Erfvergroting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast voorzover de diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal de helft van de oppervlakte van het bestaande erf bij de woning bedraagt;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
7.6.2 Recreatieappartementen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.5.2 sub c in die zin dat overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen worden geboden, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • 2. de recreatieappartementen in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • 3. het aantal recreatieappartementen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

Artikel 8 Wonen - Voormalige boerderij

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    • 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    • 2. bêd & brochje;
    • 3. ondergeschikte agrarische hobbyactiviteiten;
    • 4. stalling van caravans, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
    • 5. een kleinschalig agrarisch loonbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • b. waterkering;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen;
  • i. tuinen en erven;
  • j. andere bouwwerken.

waarbij geldt dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem tijdens de beginfase van de graaf- en aanlegwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' uitsluitend mag plaatsvinden onder archeologische begeleiding op basis van een door B&W vastgesteld programma van eisen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • b. herbouw van een hoofdgebouw is uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 5,00 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • d. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 300 m2 bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • e. het hoofdgebouw zal worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 4,50 m en 9,00 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens zal ten minste 0,50 m bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste 4,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zullen ten hoogste respectievelijk 3,00 m en 6,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3,00 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
8.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte ten hoogste 1,40 m zal bedragen en met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1,00 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 8,00 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten voor een paardrijbak zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede milieusituatie;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  • a. lid 8.2.1 sub b voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak;
  • b. lid 8.2.1 sub d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw tot:
    • 1. ten hoogste 150 m2, mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 2. ten hoogste 200 m2 , mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 3. ten hoogste 250 m2, mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

mits deze vergroting alleen wordt toegestaan indien de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden werkactiviteit dan wel hobbymatige activiteiten;

  • c. lid 8.2.1 sub d voor vervangende herbouw van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteit, mits:
    • 1. de totale oppervlakte na herbouw ten hoogste de bestaande oppervlakte bedraagt;
    • 2. aan de te verlenen omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    • 3. de bebouwing zo goed mogelijk aansluit bij de bestaande bebouwing.
  • d. lid 8.2.2 sub a voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan;
  • e. lid 8.2.2 sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden werkactiviteit

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden werkactiviteit, zoals genoemd in , is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 2. alle bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen gebouwen, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • 3. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 4. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • 5. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in ;
  • 6. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt.

b Bêd & brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

c Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 3. het kampeerterrein binnen het bestemmingsvlak wordt aangelegd;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 ;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

d Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

  • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • 4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • 5. de verlichting direct bij en uitsluitend gericht op de paardrijbak wordt geplaatst en deze niet meer dan 60 LUX/m² produceert, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak; bovendien mag de verlichting niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur; dit om lichtoverlast te voorkomen.
8.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de splitsing van een woning in meerdere woningen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorend bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 8.5.1 sub b en c genoemde bêd & brochje en kleinschalige kampeerterreinen.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Erfvergroting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast voorzover de diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal de helft van de oppervlakte van het bestaande erf bij de woning bedraagt;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
8.6.2 Vergroting bedrijfsvloeroppervlakte aan huis verbonden werkactiviteit

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.5.1 sub a onder 2 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor aan huis verbonden werkactiviteiten tot de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m², met dien verstande dat de beperking van 400 m² niet geldt voor opslag en of stalling binnen de gebouwen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten.

8.6.3 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.5.1 sub c onder 2 voor het gebruik van ten hoogste 25 kampeerplaatsen, met dien verstande dat het totaal aantal kampeerterreinen met deze omvang in het buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân niet meer dan 25 bedraagt; mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100,00 m bedraagt, gemeten vanaf de perceelsgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50,00 m bedraagt;
  • c. de betreffende gronden in de directe nabijheid van de woning van de aanvrager zijn gelegen;
  • d. het kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
8.6.4 Incidenteel kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.5.2 sub c voor het gebruik van gronden voor incidenteel kamperen, mits:

  • a. het bouwperceel een oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m2;
  • b. het incidenteel kamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het aantal dagen dat er in deze periode gekampeerd wordt ten hoogste 10 bedraagt
  • d. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, zoals trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst.
8.6.5 Recreatieappartementen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.5.2 sub c voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • 2. de recreatieappartementen in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • 3. het aantal recreatieappartementen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
8.6.6 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.5.2 sub c voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van:

  • maximaal 15 recreatiewoningen of;
  • een groepsaccommodatie;

mits:

  • a. de recreatiewoningen c.q. de groepsaccomodatie word(t)(en) gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • b. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
8.7 Wijzigingsbevoegdheid
8.7.1 Ruimte-voor-ruimte voor beeldverstorende bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, uitsluitend als compensatie voor de sloop van bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • b. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bestaande en de nieuwe locatie overlegt aan Burgemeester en Wethouders; het gebruik na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. voor de bouw van de nieuwe woning zijn de bestemmingsregels van 'Wonen - Buitengebied' van toepassing.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdgasleiding;

met de daarbijbehorende:

  • b. andere bouwwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen en andere bouwwerken.

9.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van deze dubbelbestemming geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen en overkappingen.

9.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken ten behoeve van deze dubbelbestemming geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de gasleiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.2.1 en 9.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen worden gebouwd, mits:
    • 1. de veiligheid van personen en goederen in voldoende mate kan worden gewaarborgd;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende leiding;
    • 3. geen schade ontstaat aan de betreffende leiding;
    • 4. de gronden en bouwwerken niet worden gebruikt als kwetsbaar object;
    • 5. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. het bepaalde in lid 9.2.1 en 9.2.3 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende leiding;
    • 2. geen schade ontstaat aan de betreffende leiding;
    • 3. de gronden en bouwwerken niet worden gebruikt als kwetsbaar object;
    • 4. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen en rooien van diep wortelende beplantingen en bomen;
  • b. het permanent opslaan van goederen;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • f. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • g. het aanleggen of verharden van oppervlakteverhardingen.
9.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen.
9.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
10.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sublid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
10.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m² beslaan.
10.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.3.4 Voorwaarden

Indien uit het in lid 10.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder sublid a, b, en c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
11.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sublid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
11.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m² beslaan.
11.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.3.4 Voorwaarden

Indien uit het in lid 11.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder sublid a, b, en c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 12 Waarde - Landschap

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling en het behoud van de landschappelijke waarden, bestaande uit een centrale rietzone c.q. natuurvriendelijke oevers en open waterpartijen langs de hoofdvaarweg, waarmee de lintstructuur van het landschap wordt benadrukt.
12.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van de bouwregels in de basisbestemmingen, geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verbinding', in welk geval een langzaamverkeersverbinding in de vorm van een brug, tunnel, pont of anderszins mag worden gerealiseerd.

12.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor aanleggelegenheid, insteekhavens c.q. doorsteken ten behoeve van de achterliggende woonbestemming.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.


In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

14.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
14.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  • b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestemmingen 'Agrarisch', en 'Wonen - Voormalige boerderij', voorover is afgeweken van de bestemmingsregels ten behoeve van kleinschalig kamperen.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  • d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  • e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 5,00 m bedraagt.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Ten aanzien van de bestemming 'Wonen' geldt, in afwijking van het bepaalde onder b., dat ten minste 2 parkeerplaatsen per hoofdgebouw op eigen erf zullen worden gerealiseerd.
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie en dit niet leidt tot onevenredige parkeeroverlast in de omgeving.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan  Broek Zuid van de gemeente De Fryske Marren.