Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Goudseweg 22 in Stolwijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.PB1451DK001-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In Stolwijk zijn twee kleinschalige supermarkten gevestigd van respectievelijk 711 m2 wvo (winkelvloeroppervlak) en 523 m2 wvo. Beide supermarkten liggen tegen het winkelconcentratiegebied. Om nu en in de toekomst te kunnen voldoen aan de wensen van de hedendaagse consument wil één van de supermakten (de Emté) zich uitbreiden tot een volwaardige supermarkt met voldoende parkeerareaal. Op deze wijze krijgt Stolwijk een duidelijke trekker, is de consument uit Stolwijk minder afhankelijk van de regio en kan het goed terecht voor de dagelijkse goederen.  
 
In het vigerende bestemmingsplan ‘Dorpskernen 2009’ zijn de gronden bestemd als ‘Detailhandel’, 'Maatschappelijk' en 'Water'. Binnen dit planologische regime is het realiseren van de uitbreiding van de supermarkt (gedeeltelijk) niet mogelijk. De gemeente Vlist is akkoord met de uitbreiding en is bereid om een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure te doorlopen en daarmee af te wijken van het bestemmingsplan door middel van art. 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de gewenste uitbreiding van de supermarkt mogelijk.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt direct tegen het centrum van Stolwijk, gemeente Vlist, aan en is gelegen aan de Goudseweg en de Jan Steenlaan.
 
Ligging plangebied in Stolwijk
 
Ligging plangebied op buurtniveau
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2009', vastgesteld op 26 januari 2010 door de raad van de gemeente Vlist. In het vigerende bestemmingsplan ‘Dorpskernen 2009’ zijn de gronden bestemd als ‘Detailhandel’, 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Binnen dit planologische regime is het realiseren van de uitbreiding van de supermarkt (gedeeltelijk) niet mogelijk. De gemeente Vlist is akkoord met de uitbreiding en is bereid om een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure te doorlopen.
 
 
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Dorpskernen 2009'
1.4 Opzet van de ruimtelijke onderbouwing
De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de volgende onderdelen:
  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige en de gewenste toekomstige situatie beschreven;
  • hoofdstuk 3 beschrijft het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende milieu- en ruimtelijke onderzoeksaspecten;
  • tenslotte komt in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid aan bod.
 
2 Planinitiatief
 
2.1 Huidige situatie
Stolwijk is een compact dorp met een kern die voorziet in de behoeftes van het dorp. Binnen het huidige winkelaanbod van Stolwijk ontbreekt een volwaardige supermarkt met een omvang van ca. 1.000 - 1.500 m2 winkelvloeroppervlak (structuurvisie Detailhandel K5 - 2009) welke als trekker kan functioneren. Belangrijk is een ruim aanbod in de sector dagelijkse goederen, zodat consumenten ook voor de dagelijkse 'grote' boodschappen in het winkelcentrum terecht kunnen.  
Een van de bestaande supermarkten wil uitbreiden tot een volwaardige supermarkt met voldoende parkeerareaal. De totale oppervlakte van de supermarkt bedraagt in de huidige situatie 525 m2 wvo en er zijn 16 parkeerplekken aanwezig (allen gelegen aan de Goudseweg).
Ten noorden van de supermarkt, Jan Steenlaan 2 en 4, bevind zich de groepspraktijk Stolwijk-Berkenwoude. Dit betreft een verzamelgebouw voor diverse zorgpraktijken. In de toekomst zal deze functie zich elders in Stolwijk vestigen. Hierdoor komt de locatie vrij en ontstaat de mogelijkheid om de bestaande supermarkt uit te breiden.
 
Huidige situatie
2.2 Toekomstige situatie
In de beoogde situatie wordt de huidige supermarkt uitgebreid tot een volwaardige supermarkt. In totaal wordt de winkel met 506 m2 wvo uitgebreid. De winkel heeft dan een oppervlakte van 1.031 m2 wvo (1.381 m2 bvo). Tevens wordt er een parkeerterrein (aan de Jan Steenlaan) gerealiseerd. Het wordt een (openbaar) parkeerterrein dat tevens door omwonenden gebruikt kan worden. In de directe omgeving zullen in de toekomstige situatie 38 parkeerplaaten aanwezig zijn ten behoeve van de supermarkt.
Voor de uitbreiding wordt de noord-oostenlijk gelegen kavel samengevoegd met de bestaande kavel van de supermarkt. Het gebouw van de voormalige praktijkpost wordt gesloopt.
Met de realisatie van de uitbreiding van de supermarkt voorziet Stolwijk in een volledig aanbod aan basisvoorzieningen en is het dorp niet afhankelijk van aangrenzende dorpen.
 
Toekomstige situatie
3 Beleid
 
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden, na de 1e aanvulling die op 1 oktober 2012 in werking is getreden, de volgende 15 onderwerpen beschreven: Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Veiligheid rond rijksvaarwegen, Verstedelijking in het IJsselmeer, Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling en er moet voorzien worden in een actuele regionale behoefte;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er weinig raakvlakken met het Rijksbeleid. Derhalve is het plan enkel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
  1. Zowel in de gemeentelijke als in de regionale (K5 detailhandel) structuurvisie wordt beaamd dat er behoefte aan een volwaardige supermarkt is ter grootte van circa 1.000 - 1.500 m2 wvo in Stolwijk. Door het gemis aan een volwaardige supermarkt trekken steeds meer inwoners naar andere kernen binnen de regio. Stolwijk verliest hiermee zijn kracht als kern waar juist de combinatie van wonen en voorzieningen zeer belangrijk is. Met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de vraag vanuit de eigen behoefte vanuit de kern.
  2. Voor de beoogde ontwikkelingen wordt enige bebouwing gesloopt. De bestaande bebouwing is niet geschikt om te herbruiken.
  3. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde en zijkant van de bestaande winkel. Gezien de locatie gedeeltelijk op een hoek is gelegen zal het straatbeeld enigzins veranderen. Door extra zorg te besteden bij het ontwerp en de inpassing van de (deels) nieuwe bouwmassa en het parkeren wordt rekening gehouden met een goede inpassing in  de directe omgeving. Daarnaast wordt er zorggedragen voor een goede berreikbaarheid door voldoende parkeerplaatsen te realiseren.
3.2 Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte en de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening Ruimte.

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Provinciale Staten van provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie uit 2010, incl. onderliggende herzieningen, komen te vervallen.
  
In de VRM signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door, waar mogelijk, flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de van toepassing zijnde hoofdstukken.
  
Planspecifiek
Op onderhavig plan is met name het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' uit de visie van belang. Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven. De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'beter benutten bebouwde ruimte' van de VRM.
 
Kaart 'beter benutten bebouwde ruimte' VRM
 
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied 2013. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Verstedelijking dient in beginsel binnen het bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Onderhavig plan is hiermee in overeenstemming.
Wat betreft de detailhandel is het beleid gericht op een gezonde detailhandelsstructuur. Dit sluit direct aan op het doel van de voorgenomen ontwikkeling. De uitbreiding van de supermarkt zorgt er voor dat er een fullservice supermarkt komt in Stolwijk. In de huidige situatie is dit iets wat mist binnen de detailhandelstructuur.

3.2.2 Programma Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook het Programma Ruimte vastgesteld. Dit Programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in het Programma Ruimte.
 
Dit programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving aan de voorkant van ontwikkelingen gefaciliteerd worden. De verschillende activiteiten zijn inzichtelijk gemaakt in de Actieagenda ruimte.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
 
Planspecifiek
Voorliggend planvoornemen maakt geen onderdeel uit van één van de in het Programma Ruimte beschreven projecten. Wel gaat het Programma Ruimte nader in op detailhandel en beschrijft het de detailhandelsstructuur voor reguliere detailhandel. Hierin is onderscheid gemaakt in 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en 'overige aankoopplaatsen'. Onderhavig plangebied wordt niet aangewezen als een 'te ontwikkelen centra' of een 'te optimaliseren centra' en is daarmee dus een 'overige aankoopplaats'. Voor de overige aankoopplaatsen geldt dat eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde is:
  1. mede uit het oogpunt van leefbaarheid, kan dynamiek in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur in principe de ruimte worden geboden;
  2. het voorzieningenniveau houdt logischerwijs niet altijd gelijke tred met de bevolkingsgroei. Een sterke bevolkingsgroei (die recent plaats heeft gevonden of aanstaande is) kan daarom een rechtvaardiging bieden voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak;
  3. saldering als gevolg van herstructurering kan tot slot eveneens een reden zijn voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.
Op onderhavige ontwikkeling is met name de eerste situatie van belang. Om te kunnen voldoen aan de wensen van de hedendaagse consument is een volwaardige supermarkt gewenst in de kern Stolwijk. Op deze manier is de consument uit Stolwijk minder afhankelijk van de regio en kan het in Stolwijk zelf goed terecht voor de dagelijkse goederen.
 
3.2.3 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.  
 
Planspecifiek
Volgens artikel 2.1.4 lid 1 van de Verordening Ruimte is nieuwe detailhandel uitsluitend toegestaan binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken en binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk. Aangezien onderhavig plan een uitbreiding van een bestaande winkel in het centrum van een dorp betreft is het plan in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel. In lid 2 van artikel 2.1.4 worden nog wel de volgende voorwaarden genoemd voor nieuwe detailhandel:
  1. de ontwikkleing is in overeenstemming met het in het Programma Ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te ontwikkelen centra, te optimaliseren centra en de overige aankoopplaatsen;
  2. voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 2.000 m2 bruto vloeroppervlak, voorziet een bestemmingsplan hier uitsluitend in als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat en mede met het oog hierop advies is gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg en zo nodig een distributieplanologisch onderzoek is uitgevoerd.
Op het gestelde in voorwaarde a is in toelichting paragraaf 3.2.2 reeds ingegaan. Voorwaarde b is daarnaast niet van toepassing omdat de nieuwe supermarkt een omvang heeft van minder dan 2.000 m2 bruto vloeroppervlak, namelijk 1.031 m2 bruto vloeroppervlak.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Structuuvisie K5
Op 2 juli 2009 is de regionale structuurvisie voor de K5-gemeenten vastgesteld. Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5-gemeenten tot 2020 weer met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De structuurvisie bouwt voort op de beleidsnota’s die in K5-verband zijn opgesteld en op de afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke visies.
 
De centrale opgave voor de K5-gemeenten is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De structuurvisie heeft de volgende kernprofielen met betrekking tot de instandhouding van het voorzieningenaanbod:
  • kernen met een subregionale functie (Schoonhoven, Bergambacht en Lekkerkerk). Hier zijn voorzieningen aanwezig en uit te breiden met (sub)regionale voorzieningen zoals voortgezet onderwijs, opvang bedrijvigheid, detailhandel, cultuur en dergelijke. Centrumdorpse woonmilieus met een zekere dichtheid en stapeling zijn in deze kernen mogelijk;
  • verzorgingskernen (Gouderak, Haastrecht, Krimpen aan de Lek, Ouderkerk aan den IJssel en Stolwijk). Hier staat instandhouding van een breed pakket aan voorzieningen centraal (zoals het winkelapparaat, zorgvoorzieningen, sportaccommodaties en medische basisvoorzieningen). Het accent ligt op dorpse woon- en werkmilieus;
  • kleine woonkernen (Ammerstol, Berkenwoude, Lageweg en Vlist). Hier ligt de nadruk op dorpsvernieuwing en instandhouding en waar mogelijk versterking van de (nog) aanwezige voorzieningen om zo de kwaliteit van leefomgeving te behouden en te vergroten. In deze kleinere kernen ligt het accent op een landelijk woonmilieu.
Planspecifiek
In de structuurvisie wordt Stolwijk aangewezen als verzorgingskern. Van verzorgingskernen wordt een bepaalde mate aan basisvoorzieningen verwacht. Wat betreft het winkelaanbod voor dagelijkse goederen kan dit binnen Stolwijk verder worden verstrekt. Een volwaardige supermarkt vormt een belangrijke basis binnen het dorpswinkelmilieu. De uitbereiding van de bestaande supermarkt naar een volwaardige komt tegemoet aan de vraag vanuit de structuurvisie. Het uitbreiden van de supermarkt betekent een gewenste aanvulling op de bestaande voorzieningenstructuur. Dit draagt bij aan de instandhouding van het voorzieningenaanbod in Stolwijk. Derhalve is de beoogde ontwikkeling niet strijdig met de regionale structuurvisie.

3.3.2 Detailhandelsvisie K5
Op 2 juli 2009 is door het bestuur van de K5 gemeenten de detailhandelsvisie opgesteld. Vanuit de K5-gemeenten (Schoonhoven, Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk en Vlist) is een uitwerking van de regionale structuurvisie gevraagd voor het onderwep detailhandel in de K5. Deze visie vormt tevens het toetsingskader voor de detailhandelontwikkeling in de K5.
Per kern zijn de hoofdlijnen voor detailhandelsontwikkeling opgesteld afhankelijk van de positie van de kernen binnen de detailhandelsstructuur.
 
Planspecifiek
De structuurvisie toont allereerst een analyse van de kern Stolwijk. De volgende tabel geeft een samenvatting weer van de huidige staat t.o.v. de andere kernen.
Uit de analyse blijkt dat de basis voor detailhandel in Stolwijk de functie als boodschappencentrum heeft voor de eigen inwoners. Om een volwaardige toekomst voor de detailhandel in Stolwijk te garanderen is het wenselijk een locatie te ontwikkelen voor een volwaardige supermarkt en met voldoende parkeerruimte. Een volwaardige supermarkt heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2 wvo met bijhordende parkeerarsenaal (+/- 60 pp).
 
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de conclusies uit de detailhandelsvisie. De ontwikkeling voorziet namelijk in de behoefte van een volwaardige supermarkt (ca. 1.031m2 wvo toekomstige situatie) met extra parkeerplaatsen op eigen terrein.  
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Vlist
De Structuurvisie Vlist is door de gemeenteraad op 3 juli 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie, waarin ook een woonvisie is opgenomen, worden de huidige positie en de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente bepaald. De visie heeft een planhorizon van circa 15 jaar (2020) met op sommige fronten een doorkijk tot 2030. De structuurvisie vormt de belangrijkste onderlegger van het bestemmingsplan. De structuurvisie is namelijk weer geënt op beleid van de verschillende overheden en de beleidsdoelstellingen van de gemeente. Als uitkomst van de raadpleging van bewoners en instanties en als opmaat voor de visie is dieper ingegaan op imago en identiteit, de leefbaarheid en vitaliteit en het landelijk gebied. Het resultaat van deze beschouwing is dat de gemeente zich duidelijk uitspreekt voor het samengaan van rood èn groen, voor leefbaarheid èn landschap. Zo probeert de gemeente Vlist een toekomst uit te stippelen waar mensen kunnen wonen, werken en genieten, waar planten en dieren een veilig heenkomen kunnen vinden en waar ook de geschiedenis haar plek krijgt.
 
Planspecifiek
De Structuurvisie Vlist schrijft het volgende over de behoefte aan een supermarkt in het centrum van Stolwijk:
 
'Er is op enkele plekken sprake van leegstand in het dorpscentrum. De twee bestaande supermarkten zijn qua schaal te klein. Er is ruimte voor een nieuwe supermarkt met een toekomstgerichte maat. De openbare ruimte vraagt om een inrichting die bij een dorpscentrum past.'
 
De beoogde ontwikkeling speelt direct in op deze vraag. Wat betreft de inrichting zal de uitbreiding met name aan de achterzijde van de bestaande supermarkt zijn. Aan de Goudseweg zijn er geen wijzigingen van het straatbeeld. Langs de Jan Steenlaan wordt de huisartsenpost gesloopt. Hiervoor in de plaats komt de uitbreiding van de supermarkt en extra parkeervoorzieningen. Gezien het feit dat het sloop en nieuwbouw betreft past de ontwikkeling binnen de bebouwingsschaal in de bestaande situatie.
Een volwaardige supermarkt is volgens het CROW een supermakt van minimaal 1.000 m2 wvo. In de detailhandelsvisie wordt er beschreven dat er behoefte is aan een supermarkt van circa. 1.000 - 1.500 m2 wvo. De beoogde ontwikkeling zit met 1.031m2 wvo hier tussen in. Gezien de analyse uit de detailhandelsvisie valt te concluderen dat de beoogde uitbreiding aansluit op de behoeftes en een toekomstgerichte maat heeft.
 
De beoogde ontwikkeling voorziet in de behoeftes van de dorpskern Stolwijk. De uitbreiding is passend binnen de dorpsschaal en zorgt derhalve voor een inrichting die passend is in het dorpscentrum.
  
4 Omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Het plan gaat uit van de uitbreiding van een supermarkt met 696 m2 bvo. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat de beoogde ontwikkeling valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar ligt onder de drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet vereist. Er kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
In het kader van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, verkeer en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen in de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Milieu
4.2.1 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen. In bijlage 3a, voorschrift 3A punt 2 van de Regeling NIBM wordt onder andere een woningbouwlocatie met twee ontsluitingswegen en maximaal 3000 woningen als niet in betekenende mate bijdragen aangewezen.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
In het kader van de omgevingsvergunning moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Allereerst dient er onderbouwd te worden dat de huidige luchtkwaliteit de beoogde functie toelaat. De volgende afbeeldingen tonen de huidige luchtkwaliteit. Deze mag niet boven de norm van 40 microgram/m3 stikstof en fijn stof uitkomen. Zoals te zien is op de afbeeldingen wordt de grenswaarde in de huidige situatie niet overschreden.
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Fijn stof
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Stikstof
 
De ontwikkeling van de locatie kan, gelet op de geringe toename aan voertuigbewegingen (toelichting paragraaf 4.6), gezien worden als een NIBM-project. Dit wordt onderbouwd door de volgende tabel vanuit de NIBM-Tool. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in dit geval geen sprake van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
 
* bij twee vrachtwagens per dag
4.2.2 Bodem
In het kader de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingsituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties zoals: landbouw, moestuin/volkstuin, natuurgebieden; industrie en ander groen en bijvoorbeeld bebouwing en infrastructuur. In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
  • klasse landbouw en natuur;
  • klasse wonen;
  • klasse industrie/bedrijven.
Planspecifiek
Wanneer een bestemming wijzigt dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de toekomstige bestemming. Derhalve is er door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. (rapportnummer 66377) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Jan Steenlaan 2-4. De volgende conclusie volgt uit het verkennend bodemonderzoek:
 
In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetroffen. Daar er geen mogelijke bron voor handen is, behoeft deze parameter formeel niet te worden getoetst. De boven de generieke achtergrondwaarden verhoogde gehalten aan kwik en lood (MM1, MM2) overschrijden de lokale achtergrondwaarden niet.
Daar kwik en lood in de ondergrond (MM3) de desbetreffende achtergrondwaarden overschrijden, dient de onderzoekshypothese “onverdacht” te worden verworpen. Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien het handhaven van de huidige bestemming dan wel een wijziging hiervan.
 
Hieruit valt te concluderen dat de bodemkwaliteit passend is voor de beoogde functie en er geen nader onderzoek noodzakelijk is.
 
Daarnaast is voor de locatie Jan Steenlaan 4a een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, eveneens door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. (rapportnummer 66821). Volgens dit onderzoek is er voor zover bekend in het verleden geen potentieel bodembedreigende bedrijvigheid plaatsgevonden ter plaatse van de locatie. De locatie is voor zover bekend nooit milieuhygiënisch onderzocht. Daar er tijdens onderzoeken ter plaatse van naburige percelen geen bijzonderheden zijn aangetroffen, bestaat er geen aanleiding om te vermoeden dat het perceel significant verontreinigd is. De locatie kan worden bestempeld als zijnde onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen. Derhalve bestaan er uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande uitbreiding van de supermarkt.

4.2.3 Geluid
Beleid en regelgeving
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen wettelijke onderzoekszones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeursgrenswaarde.
 
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen een 30 km/u gebied. Derhalve is nader onderzoek op het gebied van geluid niet noodzakelijk. Daarnaast zijn er geen andere geluidsbronnen aanwezig in het plangebied. Het aspect geluid vormt geen hinder op de beoogde ontwikkeling

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan en waarom het aanvaardbaar is.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in een gemengd gebied. Woningen worden afgewisseld met bedrijven (hoogstens categorie 2), winkels en maatschappelijke voorzieningen. De supermarkt valt onder categorie 1. In een gemengd gebied is hier geen richtafstand voor vastgesteld volgens de VNG publicatie.
Op de locatie waar de uitbreiding komt bevindt zich nu een huisartsenpost. Deze valt onder dezelfde milieu categorie als een supermarkt. De bevoorrading van de supermarkt bevind zich op dezelfde plek als op de huidige locatie. In de nieuwe situatie wordt de supermarkt op een efficiëntere manier bevoorraad waardoor er zelfs minder  vrachtwagens nodig zijn dan in de huidige situatie. Er treed derhalve geen verslechtering op in vergelijk tot de bestaande situatie. Het onderdeel Bedrijf en milieuzonering vormt geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.

4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s: 
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen; 
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;  
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
    
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10
-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene 17
regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Planspecifiek
Via de site Risicokaart.nl kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
  
Uitsnede risicokaart (plangebied omcirkeld)
 
Het plangebied ligt niet binnen een van de risicozones. Derhalve vormt externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Water
Beleid en regelgeving
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
   
Beleid Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard
Het plangebied valt onder Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard. De missie van dit hoogheemraadschap luidt: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid en de waterkwaliteit, en is uitgewerkt in de missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt.
 
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Uit berekeningen zal blijken hoeveel ruimte voor compenserende waterberging nodig is. De aanleg van de bergingsvoorziening komt voor rekening van plannemer van de ruimtelijke ingreep.
 
Waterbeheerplan van Schieland en de Krimpenerwaard 2010-2015
Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. HHSK zorgt voor bescherming tegen overstromingen, een passend waterpeil, schoon oppervlaktewater, de zuivering van afvalwater en de wegen, opdat mensen hier kunnen wonen, werken en recreëren. De volgende accenten worden hierbij aangehouden:
  • de basis op orde, tegen aanvaardbare tarieven;
  • de focus op waterveiligheid;
  • aandacht voor ruimtelijke ontwikkelingen;
  • samen werken aan veilig en duurzaam waterbeheer.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in overkluizing van een deel van de bestaande sloot in het plangebied. De lengte van de overkluizing bedraagt circa 15m. Tevens wordt een deel van de sloot in de breedte gedempt.
 
Uit mailcontact met het hoogheemraadschap op 23 april 2014 (zie bijlage) geeft het hoogheemraadschap aan akkoord te gaan met de overkluizing mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • De breedte moet minimaal even breed zijn als die van de aansluitende watergang (smalle gedeelte);
  • De onderzijde van de constructie moet minimaal 0,65 meter boven het waterpeil liggen. Dit is in verband met het onderhoud van de watergang.
De onderstaande afbeelding toont de toekomstig situatie. Hierin is te zien dat er een deel van de sloot, 22,3 m2 gedempt wordt. Zoals het hoogheemraadschap voorschrijft dient dit gecompenseerd te worden. Derhalve wordt de sloot aan de andere zijde verbreed met 26.5 m2.
    
Situatie watercompensatie
 
Tevens schrijf het beleid van het hoogheemraadschap voor dat bij een toename van >500 m2 aan verharding er 15% aan watercompensatie gerealiseerd te worden. In de beoogde situatie treed er een geringe toename aan verharding van 155 m2 op. De gestelde grens van 500 m2 wordt niet overschreden dus behoeft er geen extra watercompensatie te worden uitgevoerd.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
In 2011 heeft de gemeente Vlist een archeologische beleidskaart op laten stellen. Op deze kaart staat aangegeven welke gebieden in Vlist archeologisch interessant (zouden kunnen) zijn.
 
Planspecifiek
Uitsnede archologische beleidskaart plangebied omcirkeld
 
Het plangebied ligt op de gemeentelijke Archeologische Waarden- en Beleidskaart binnen het gebied VAW2. Derhalve is er verkennend archeologisch bureau en booronderzoek verricht. 30 juli 2014 is er door ArcheoSupport bv. een rapportage opgesteld. Het complete rapport is in de bijlage van de toelichting opgenomen.
 
Op basis van het booronderzoek in relatie tot het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • Het maaiveldniveau uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd is deels intact. Er zijn hierin geen archeologische indicatoren aangetroffen, behalve wat baksteen- en houtskoolspikkels. Deze indicatoren zijn waarschijnlijk het gevolg van bemesting van het land met stadsafval. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor veenterpen binnen het plangebied. De middelhoge verwachting voor Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd kan naar beneden worden bijgesteld.
  • In de ondergrond, vanaf 115 à 220 m –mv, zijn afzettingen van de Achterbroek- stroomgordel aangetroffen. De top van deze afzettingen is ontkalkt en humeus, maar de overgang naar het bovenliggende veen is geleidelijk. De ontkalking is waarschijnlijk het gevolg van uitspoeling van humuszuren uit het veen en niet van bodemvorming. De middelhoge verwachting voor archeologica uit het Neolithicum en de Bronstijd is hierdoor laag te noemen.
Samenvattend kan dus worden gesteld dat de archeologische verwachting voor de verschillende potentiële archeologische niveaus laag is. In het rapport wordt dan ook geadviseerd om het plangebied vrij te geven. Derhalve vormt het onderdeel archeologie geen belemmering op de beoogde ontwikkeling    
4.5 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.  
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Gezien het feit dat er sloop en nieuwbouw werkzaamheden plaatsvinden en er een wijziging optreed aan de groen- en watersituatie is er een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Tussen maart en november 2014 is er door Adviesbureau Mertens B.V. een quickscan Flora en Fauna, inclusief een tweetal terreinbezoeken, uitgevoerd (rapportnr. 2014.1741). De volgende conclusie volgt er uit de quickscan:
 
De activiteiten omtrent de ontwikkeling kunnen samen gaan met effecten op beschermde soorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Er is vastgesteld dat het voorkomen van beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. In het cultuurgroen komen wel algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels is het noodzakelijk om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet. Daarnaast valt het plangebied niet binnen een van de natuurbeschermingsgebieden. De beoogde ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de flora en fauna wetgeving.
4.6 Verkeer en parkeren
Om te bepalen of er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie na realisatie van het plan wordt er gekeken naar (1) de parkeersituatie, (2) de verkeersaantrekkende werking en (3) de ontsluiting. Het theoretisch benodigd aantal parkeerplaatsen en de verkeersaantrekkende werking worden bepaald aan de hand van de kencijfers parkeren van het CROW (2012).
Voor deze locatie gelden de volgende uitgangspunten:
  • De stedelijkheidsgraad is matig stedelijk;
  • Typering stedelijke zone is centrum;
  • Typering supermarkt is een fullservice supermarkt.
Parkeersituatie
Ten behoeve van de parkeersituatie is een parkeeronderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng (kenmerk: SRO022/Bkd). In dit onderzoek is de verwachte parkeervraag berekend op basis van de plannen van de supermarkt. Uit het onderzoek komt naar voren dat op het maatgevende moment 35 extra parkeerplaatsen benodigd zijn voor de nieuwe supermarkt. Binnen 100 m loopafstand van de supermarkt zijn 38 parkeerplaatsen beschikbaar op eigen terrein en in de openbare ruimte. Derhalve kan geconcludeerd worden dat binnen het invloedsgebied van de supermarkt voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
 
Verkeersaantrekkende werking
De verkeersaantrekkende werking in de nieuwe situatie kan worden berekend op basis van de kencijfers verkeersgeneratie van het CROW (2012). Dit wordt tegenover de bestaande situatie gelegd om te bepalen in welke mate de motorvoertuigbewegingen toenemen.
 
  Supermarkt Huisartsenpost Totaal
Huidige situatie 347
99
446
Toekomstige situatie 893 - 893
       
Toename motorvoertuigbewegingen/etmaal     447
  
De nieuwe supermarkt wordt via de Jan Steenlaan ontsloten op de Goudseweg. De Goudseweg heeft een capaciteit van 7.000 motorvoertuigbewegingen/etmaal. Volgens het akoestisch onderzoek behorende bij het bestemmingsplan Poort van Stolwijk heeft de Goudseweg in 2022 de volgende etmaalsintensiteiten (inclusief de maximale toename van 955 motorvoertuigen per etmaal door realisatie van Poort van Stolwijk):
 
Wegvak
Etmaalintensiteit
(motorvoertuigbewegingen/etmaal)
Goudseweg, wegvak Populierenlaan -
Jan Steenlaan
3.955
Goudseweg, wegvak Jan Steenlaan -
Rembrandtlaan
2.995
 
Gekeken naar de capaciteit van de Goudseweg en de etmaalintensiteit in 2022 is een toename van 447 motorvoertuigbewegingen/etmaal mogelijk op basis van de huidige capaciteit van de Goudseweg. De toename vormt derhalve geen belemmering voor een goede verkeersdoorstroming.
 
Ontsluiting
Er vinden geen wijzigingen plaats voor de ontsluiting van de supermarkt. De supermarkt wordt tevens op dezelfde wijze bevoorraad als in de huidige situatie. De supermarkt werkt met een zogenaamde crossdocklevering. De producten van diverse leveranciers worden in een centraal magazijn in Putten afgeleverd. De producten worden vervolgens in één vrachtauto vervoerd. Dit scheelt 2 tot 4 vrachtauto's per dag. Er wordt reeds met dit systeem gewerkt en functioneert steeds efficiënter. Daarnaast zorgt de extra winkelruimte er voor dat er 1 à 2 leveringen per week minder plaatsvinden. Per saldo zal de uitbreiding voor minder vrachtauto's zorgen.  
5 Uitvoerbaarheid
 
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.

5.1.1 Zienswijzenprocedure
De ontwerp-omgevingsvergunning c.a. heeft in het kader van de uitgebreide voorbereidingsprocedure conform de
afdeling 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht van 21 januari 2015 tot en met 3 maart 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er vier zienswijzen ingediend. In de bijlage is de nota zienswijzen opgenomen.
 
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op initiatief van de initiatiefnemers gerealiseerd. De economische uitvoerbaarheid van het initiatief is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers en de gemeentelijke legesverordening. De bijkomende realisatie- en procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemers zijn. De gemeentelijke plankosten zijn voldoende gedekt.