Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Benedenberg 76-78
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BP1430Mmt-VG01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
plan:
het bestemmingsplan Benedenberg 76-78 van de gemeente Krimpenerwaard.
 
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP1430Mmt-VG01 met de bijbehorende regels.
 
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
aanvullende bouwwerken:
ondergeschikte bebouwing zoals kassen en bijenkasten.
 
agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk, alsmede het agrarisch afzetbedrijf en het handels- en exportbedrijf.
 
archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
 
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw die behoort bij en ten dienste staat van het ter plaatse gevestigde bedrijf.
 
bestaand (bebouwing en gebruik):
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of in uitvering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een verleende bouwvergunning en/of omgevingsvergunning;
 
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
 
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen;
 
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
    
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder begrepen kassen;
 
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
insteek (van een watergang):
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;
 
landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
loonbedrijf:
een agrarisch hulp- of nevenbedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van agrarische werktuigen of apparatuur; 
 
ondergeschikte nevenactiviteit:
een ondergeschikt bestanddeel dat minder dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m³), in oppervlak van het bouwvlak (in m²) en in omzet bedraagt;
    
paardenbak:
een omheind stuk grond ten behoeve van het trainen van paarden;
 
peil:
  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  3. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
permanente bewoning:
gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:
  1. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  2. het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt;  
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
afstand:
van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;
 
bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld;
 
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
bouwvlakken en bestemmingsvlakken:
bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de kaart wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken.
 
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. reële grondgebonden graasdierbedrijven met inachtneming van het bepaalde onder c;
  2. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder c;
  3. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  4. water;
  5. kleinschalige landschapselementen;
  6. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende voorzieningen, een en ander voor zover de doelen zoals genoemd onder e en f zijn afgestemd op de doelen zoals genoemd onder a tot en met d.

3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden, gelegen buiten het bouwvlak, gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. de hoogte van afrasteringen mag maximaal 1,0 m bedragen;
    2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan afrasteringen, mag maximaal 1,5 m bedragen;
    3. de oppervlakte mag maximaal 5,0 m² bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub a ten behoeve van het oprichten van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 25 m² bedraagt;
  2. de bouwhoogte maximaal 3,0 m bedraagt;
  3. de stalruimte is gelegen op een afstand van minimaal 50 m van een bestemmingsvlak van derden met de bestemming 'Wonen';
  4. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit de bestemming 'Verkeer' dan wel aansluitend aan de bestemming 'Wonen' van de aanvrager;
  5. bij de stalruimte ten minste 1 ha grond hoort, waarop de stalruimte wordt gebouwd;
  6. de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    1. per agrarisch bedrijfsperceel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
    2. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
    3. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
    4. het scheuren van grasland;
    5. de aanleg van wandel- en fietspaden;
    6. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
    7. het ophogen van de gronden;
    8. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden met meer dan één gebiedseigen boom per kavel;
  2. Het in sub a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
  3. De werken en werkzaamheden als bedoeld in:
    1. sub a onder 1 zijn slechts toelaatbaar indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden alsmede de belangen met betrekking tot aangrenzende bestemmingen;
    2. sub a onder 2, 3, 5, 7, 8 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden;
    3. sub a onder 6 zijn slechts toelaatbaar, indien de oeverbeschoeiingen maximaal 20 cm boven het waterpeil zijn gelegen;
  4. Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 4 sub a onder 8 en artikel 3 lid 4 sub c onder 2 winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.
  5. Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 4 sub c onder 2 voor zover het gaat om het dempen, graven en vergraven van watergangen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. bedrijven met bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bijlage van deze regels; 
  2. ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" zijn de in het vorige lid bedoelde gronden tevens bestemd voor een loonwerkersbedrijf.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor bedrijfsbebouwing gelden de volgende aanvullende bepalingen:
    1. de oppervlakte van de bebouwing dient te voldoen aan hetgeen voor de onderscheiden bestemmingsvlakken is bepaald: Voor het adres Benedenbergweg 76-78 is een loonwerkersbedrijf van categorie 3 toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.800 m2;
    2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
    3. de hoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  3. per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
    2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
    3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 700 m3 mag bedragen;
  4. bij de bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
    2. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    3. de hoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  5. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag een tweede bedrijfswoning worden gebouwd;
  6. indien ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het bestemmingsplan de goothoogte en/of hoogte van gebouwen afwijkt van het bepaalde onder b, c en d gelden de bestaande maten voor deze gebouwen als maximum;
  7. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste mag bedragen:
    1. binnen het bouwvlak: 5 m;
    2. buiten het bouwvlak: 1 m.
4.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of een stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij bij een bedrijfswoning of een burgerwoning, onder de voorwaarde dat:
  1. maximaal 1 paardenbak of stapmolen per bedrijfswoning of burgerwoning wordt gerealiseerd;
  2. de paardenbak of de stapmolen als volgt wordt gesitueerd;
1. achter hoofdgebouwen;
2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
4. maximaal 50 m achter de bestaande, legale bebouwing;
5. minimaal 25 m van woningen van derden;
  1. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een stapmolen niet meer bedraagt dan 20 m;
  2. de hoogte van een hek rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  3. indien de paardenbak of de stapmolen vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  4. de paardenbak of de stapmolen wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  5. verlichting bij een paardenbak (of stapmolen) uitsluitend is toegestaan indien deze niet onevenredig storend is voor/in de omgeving en geen onevenredige hinder voor omwonenden veroorzaakt. Ten behoeve hiervan kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de verlichting;
  6. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
4.4 Specifieke gebruiksregels 
  1. Per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijf worden gevestigd, een en ander met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw";
  2. Ter plaatse van de aanduiding "opslag uitgesloten" mag geen bedrijfsmatige opslag plaatsvinden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bedrijfsfunctie van het bedrijf bij algehele bedrijfsbeëindiging ten behoeve van een woonbestemming, waarbij het aantal woningen niet mag worden vergroot, met dien verstande dat bij functiewisseling het beleid gericht is op het saneren van niet langer noodzakelijke bedrijfsbebouwing. Medewerking kan worden verleend aan een grotere inhoud ten behoeve van bijgebouwen, indien er sprake is van een substantiële reductie van de bebouwing. Ten behoeve hiervan kan medewerking worden verleend aan vervangende nieuwbouw ten behoeve bijgebouwen, op voorwaarde, dat de inhoud ten hoogste 25% bedraagt van de inhoud van de te saneren bebouwing, met een maximum van 450 m3.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen, indien de wijziging betrekking heeft op het realiseren van maximaal één extra wooneenheid ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" of ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - monument" onder de voorwaarde dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing; aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen geen rechten worden ontleend voor extra bijgebouwen.
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen, indien de wijziging betrekking heeft op het vergroten van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijven met maximaal 30% van het bestaande oppervlak waarbij:
    1. de verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein niet mogelijk is;
    2. het bouwvlak niet mag worden overschreden;
    3. maatregelen worden getroffen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    4. uitbreiding niet leidt tot een aanmerkelijke toename van de verkeersdruk, mede gelet op de bestaande verkeersintensiteit en het bestaande wegprofiel. 
Voorwaarden
Burgemeester en wethouders vragen in het kader van de beoordeling van een wijzigingsverzoek advies bij een ter zake deskundige. 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 100 m² en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
  4. in afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub b is bouwen toegestaan indien naar oordeel van burgemeester en wethouders, na het raadplegen van een archeologisch deskundige, er gezien de voormalige activiteiten en (ondergrondse) bebouwing geen archeologisch onderzoek is vereist. 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod
Het is verboden op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing, indien werken en werkzaamheden:
  1. ten hoogste een oppervlakte van 100 m² beslaan en/of niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 5 lid 2 in acht is genomen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. normaal beheer en onderhoud betreffen;
  6. worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingcunetten.
5.3.3 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in artikel 5 lid 3.1 is slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologisch waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behouden van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming
Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
  2. de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 meter.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:
  1. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 7 sub a niet kunnen worden gebouwd;
  2. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  3. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.

4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in  artikel 9 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.2 Overgangsrecht voor gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in artikel 9 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Benedenberg 76-78 van de Gemeente Krimpenerwaard.