Plan: | Wijngaarden West 2e fase wijzigingsplan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.WPWijngaardenWest-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend wijzigingsplan is het voornemen om woonbuurt Wijngaarden West, aan de noordwestzijde van de kern Wijngaarden, af te ronden door invulling te geven aan de tweede fase. De tweede fase bestaat uit de realisatie van totaal 10 woningen, waarvan 8 rijwoningen en 2 vrije kavels. Voor de realisatie van de tweede fase is in het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waaraan gedeeltelijk (het deel ter plaatse van de twee vrije kavels) goedkeuring aan is onthouden als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2013. Dit wijzigingsplan voorziet in toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, voorzover die wel is goedgekeurd door de Raad van State (zie paragraaf 1.3). Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de 8 geprojecteerde rijwoningen mogelijk gemaakt worden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de benodigde onderbouwing.
Het wijzigingsgebied ligt aan de westzijde van Wijngaarden aan de noordzijde van de Dorpsstraat - Westeinde. Het wijzigingsplan grenst aan het woningbouwplan 'Wijngaarden - West, eerste fase'. Een weergave van de ligging van het wijzigingsgebied is opgenomen in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging wijzigingsgebied
Ter plaatse van het wijzigingsgebied vigeert bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom' welke is vastgesteld op 13 februari 2012. Ter plaatse van de 8 geprojecteerde rijwoningen geldt de bestemming 'Agrarisch'. Op basis van deze bestemming is de realisatie van woningen niet mogelijk.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom' (wijzigingsgebied blauw omkaderd).
Ter plaatse is echter (middels een gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 1') een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de gronden te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', met dien verstande dat:
Van bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid wordt met voorliggend wijzigingsplan gebruik gemaakt.
Uitspraak Raad van State
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (uitspraak nr. 201204678/1/R4) is voor het noordelijk deel van de wijzigingsbevoegdheid goedkeuring onthouden. Het deel van de wijzigingsbevoegdheid waaraan goedkeuring is onthouden is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Deel wijzigingsbevoegdheid waaraan goedkeuring is onthouden
Aan het noordelijk deel van de wijzigingsbevoegdheid is goedkeuring onthouden omdat hiermee woningbouw mogelijk gemaakt kon worden buiten de bebouwingscontour als aangegeven in de Verordening Ruimte. Op basis van artikel 2, eerste lid uit de toenmalig geldende Verordening Ruimte was nieuwvestiging van een stedelijke functie buiten de bebouwingscontour niet toegestaan.
De uitspraak heeft echter geen invloed op de wijzigingsbevoegdheid voor de realisatie van de 8 woningen.
Hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan bevat het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 In paragraaf 2.4 wordt het gemeentelijk beleid behandeld, waarna in paragraaf 2.5 conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied worden gegeven.
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. De ontwikkeling is niet in strijd met rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder). Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten.
Toetsing en conclusie rijksbeleid
Bij de ontwikkeling van 8 rijwoningen in Wijngaarden zijn geen rijksbelangen in het geding.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen. In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de stedenbouwkundige inpasbaarheid ten aanzien van het omliggende gebied.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Verstedelijkingsopgave primair realiseren binnen bestaand stedelijk gebied
De provincie kiest er voor de verstedelijkingsopgave primair te realiseren binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het wijzigingsgebied valt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (zie figuur 2.1). Dit sluit aan op de vraag en levert een bijdrage aan het versterken van de agglomeratiekracht. Bovendien is er binnen het stedelijk gebied nog veel ruimte beschikbaar, door in te zetten op intensivering, herstructurering en transformatie. De realisatie van nieuwe uitleglocaties is alleen mogelijk als na het doorlopen van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat een bepaalde verstedelijkingsopgave die beantwoordt aan een aangetoonde duurzame kwalitatieve behoefte niet is te realiseren binnen BSD.
Figuur 2.1 Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' (plangebied blauw omkaderd)
De voorheen gehanteerde bebouwingscontouren, die de maximale verstedelijkingsgrens aangeven en gebaseerd zijn op verouderde prognoses over de ruimtevraag voor wonen en werken, verliezen hierdoor hun functie.
Regionale afstemming en toepassing ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2 Lid 1 en 2 VR)
In de Provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR) is het provinciale, ruimtelijke beleid van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. In het provinciaal beleid staat de regionale woonvisie centraal. In de PSV zijn procedurele en inhoudelijke vereisten opgenomen, waaraan een regionale woonvisie moet voldoen. De gemeenten kunnen de regionale woonvisie tevens gebruiken voor de verantwoording van nut en noodzaak van een bestemmingsplan waarin woningbouw is opgenomen. Zolang een gemeente niet beschikt over een regionale woonvisie die voldoet aan de vereisten uit de PSV en daarom ook niet over een door de provincie aanvaard beoordelingskader moet een gemeente op grond van artikel 2 lid 1 en 2 van de VR aantonen dat een bestemmingsplan met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen:
Toetsing en conclusie
1/2. De gemeenten in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een akkoord bereikt over de Regionale Woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De hierin opgenomen werkwijze met betrekking tot de afstemming van bestemmingsplannen in regionaal verband is akkoord bevonden door de provincie. Het nu voorliggende bouwplan is regionaal afgestemd en akkoord bevonden.
3. De locatie betreft een uitbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.
Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:
Conclusie
Het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd. In de regio is een jaarlijkse toevoeging van circa 350 nieuwe woningen nodig.
Deel I van de regionale woonvisie schetst een beeld van de regio als woongebied in 2012. Deel II geeft een visie op 2020 en over het ‘wie en waar’ van het wonen in de regio. In dit deel III is de visie verder uitgewerkt: ‘wat doen we, en hoe komen we van 2012 naar het wensbeeld voor 2020?
Wensbeeld 2020
De Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in 2020 een bijzonder en hoogwaardig woongebied. Voor de gemeente Molenwaard zijn de volgende winstpunten te behalen:
Kwantitatieve behoefte
Tot voor kort is in de woningbouwafspraken met de provincie steeds uitgegaan van bouwen voor de eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van circa 4.500 woningen voor de periode 2010-2019. De huidige afspraak is: 3.500 woningen netto toevoeging als totaal voor de Regio, met als uitloop 4.500 woningen indien aangetoond wordt dat de markt daarom vraagt. Daarmee biedt de provincie op regioniveau ruim voldoende ruimte voor vraaggestuurde groei.
De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar.
Kwalitatieve behoefte
Investeren doet de regio overal, maar niet overal hetzelfde. Voor alle dorpen en wijken geldt dat behoud van kwaliteit in de bestaande woningen, woonomgeving en leefbaarheid urgenter is dan nieuwbouw. Het grootste deel van de woonomgeving van 2020 staat er nu ook al en de kwaliteit daarvan is grotendeels bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio. Dit is in de visie uitgedrukt in:
1. behoud van kwaliteit en uitstraling,
2. woonlastenbeperking en energie en
3. comfortverbetering in relatie tot zorg.
Geen van de gebieden gaat 'op slot' maar de vraag naar uitbreiding via nieuwbouw is naar verhouding het grootst in het stedelijk gebied en in dorpen met een breed pakket aan voorzieningen. Alleen vraaggerichte plannen hebben kans van slagen: het juiste product, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek, op het juiste moment.
Het stedelijk gebied kent naast lokale vraag een substantiële regionale instroom van de groeigroepen 'opwaarts mobielen' en 'gemaksgeoriënteerden': een grote, groeiende groep, in dorpen en steden, lagere en middelhoge inkomens. Deze mensen trekken richting voorzieningen, werk, bereikbaarheid. Opwaarts mobielen zoeken nieuwe koopwoningen in wat hogere prijsklasse, gemaksgeoriënteerden zoeken vaker een huurwoningen en wonen in bestaande wijken.
Er is reden voor grootschalige nieuwbouw en transformatie, met een centrumstedelijk of groenstedelijk karakter.
Toetsingskader woningbouwprojecten
In de visie is een toetsingskader opgenomen voor woningbouwprojecten:
Toetsing
A. Omdat het plan minder dan 50 woningen in stedelijk gebied betreft is in regionaal verband afgesproken dat regionale afstemming niet noodzakelijk is.
B. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar. Die 0,7% past de regio in beginsel toe op alle kernen in de regio. De optelsom van de plannen in Wijngaarden laat een groei zien van 1%. Het voorliggende bouwplan is besproken in het regionaal ambtelijk overleg en akkoord bevonden.
C/D. Uit de kwalitatieve toets komt naar voren dat het project niet concurreert met nabijgelegen woningbouwprojecten en dat het project invulling geeft aan de grote lokale vraag naar woningen.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de Regionale woonvisie en staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toekomstvisie Molenwaard
De Toekomstvisie van Molenwaard bevat voor wonen de volgende doelstellingen:
De gemeente biedt plaats aan:
Mensen moeten kunnen wonen waar ze willen; de woonwens en het eigen dorp of de eigen stad als woonplaats staan centraal. Mensen moeten zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Daarom zet Molenwaard in op levensloopbestendige wonen en zorg aan huis.
In mei 2013 heeft de raad de kaders voor verdeling van het woningbouwprogramma vastgesteld. Relevante kaders zijn:
Met de ontwikkeling van de geplande woningen wordt voorzien in bovengenoemde doelstellingen van de gemeente Molenwaard. In de bestaande bouw is nagenoeg geen aanbod aan goedkopere woningen die geschikt zijn voor starters. Starters kunnen dan ook niet of nauwelijks in de bestaande voorraad terecht. Hiermee wordt tevens plaats geboden aan de mensen die een binding hebben met de gemeente.
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.
Aan de westzijde van Wijngaarden is ruimte gevonden voor de uitbreiding van het dorpsgebied. De woningen worden gebouwd op een agrarisch kavel gelegen aan de noordzijde van de Dorpsstraat. De locatie ligt aan de westzijde van het dorp Wijngaarden in de overgangszone van de kern naar het landschap van de Alblasserwaard. Karakteristiek voor de Alblasserwaard is het slotenpatroon, waarbij de poldersloten aansluiten bij het dorpslint of een voorwetering. Hierdoor is vanaf het ontginningslint vaak nog doorzicht mogelijk naar het polderlandschap.
De oorspronkelijke dorpsbebouwing bestaat vooral uit grote, langgerekte boerderijen die vaak evenwijdig zijn geplaatst aan de poldersloten en soms haaks op de weg staan. Meestal zijn deze langgerekte boerderijen gebouwd in 1 bouwlaag onder een hoge kap. In een aantal gevallen is nog sprake van een volledig rieten kap. Soms is sprake van een stenen hoofdgebouw of woongedeelte aan de straatzijde en van houten stallen op het achtererf. De naoorlogse dorpsbebouwing van Wijngaarden is kleinschalig van aard en bestaat voornamelijk uit eengezinsrijenhuizen en vrijstaande woningen. Het merendeel van de woningen bestaat uit bruin-beige tot bruinrode gemetselde gevels onder een antraciet-kleurig dak. De bestaande vrijstaande woningen zijn gebouwd in 1 tot 1,5 bouwlaag, meestal onder zadeldak en soms onder schilddak.
De eengezinswoningen zijn gebouwd in 2 bouwlagen onder een doorlopend zadeldak en soms, zoals ter hoogte van het plangebied, onder een schilddak. Verspreid komen enkel bouwblokken voor met een asymmetrische kap of bouwblokken waarvan enkele rijenwoningen voorzien zijn van een inmiddels verhoogde nok. Dit is geen naoorlogse maar zijn recentere planmatige uitbreidingen. Plaatselijk komen aan (het westelijk deel van) de Van Tongerenstraat rijenwoningen voor onder rood bedekte schilddaken. In afwijking met de oorspronkelijke bebouwingspatroon is een groot deel van de langs de Dorpsstraat gebouwde rijenwoningen evenwijdig aan de straat gebouwd, zij het in afwisseling met enkele haaks op de straat gesitueerde bouwblokken.
Stedenbouwkundige opzet
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van:
Voor de stedenbouwkundige hoofdopzet zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Stedenbouwkundige structuur
Het uitbreidingsplan Wijngaarden West 2e fase voorziet in de realisatie van 8 rijwoningen (welke door middel van dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt) en 2 vrije kavels (welke door middel van een bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt).
Door het behoud van de langs de Dorpsstraat gelegen watergang blijft het buurtje een ruimtelijke relatie houden met de bestaande woonbuurt ten noorden van de Dorpsstraat. Het behoud van de poldersloten draagt bij aan de eigen identiteit van het nieuwe buurtje.
Met het oog op de beperkte omvang van het gebied en het streven naar een samenhangende kleinschalige sfeer moet worden gewaakt voor een goede diversiteit in woningtypen en bouwvormen. Door het behoud van de poldersloten, de combinatie van oost-west en noord-zuid gerichte straten is er al variatie met betrekking tot de ligging, de oriëntatie en de bezonning van de woningen en tuinen.
De Dorpsstraat vormt de belangrijkste (primaire) openbare ruimte binnen Wijngaarden. Dit betekent dat de aan de zijde van de Dorpsstraat te bouwen woningen een sterke ruimtelijke relatie moeten bezitten met de Dorpsstraat, namelijk door middel van open gevelbeelden en entrees.
Het woonblok met rijenwoningen wordt evenwijdig aan het slotenpatroon gebouwd, waardoor er vanaf de Dorpsstraat doorzicht naar het achterliggende landschap mogelijk is. Bovendien sluit deze opzet aan bij het oorspronkelijke bebouwingspatroon van agrarische bouwvolumes die met de lange gevelzijden parallel aan de poldersloten liggen.
Groen en water
De locatie krijgt een extra ruimtelijke kwaliteit door het wonen aan het water. In de huidige situatie wordt het plangebied aan de oost-, west- en zuidzijde begrensd door waterlopen. In het stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van het behouden van deze watergangen en van het graven van een nieuwe watergang aan de noordzijde van het plangebied. Door alle woonpercelen met tenminste één zijde aan het water te leggen vormt water een belangrijk ruimtelijk aspect binnen het gebied.
In het stedenbouwkundig plan is sprake van een sterke relatie van het wonen en het water en van een ruimtelijke continuïteit van het water en groene oevers, hetzij in de vorm van openbare ruimte, hetzij in de vorm van bijgebouwvrije (en bij voorkeur flauwe) oeverzones achter de rijenwoningen.
De 8 woningen
Dit wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 8 rijwoningen. Voor de realisatie van deze woningen zijn stedenbouwkundige en architectonische aanwijzingen gegeven. Deze aanwijzingen zijn opgenomen in het zogenoemde kavelpaspoort. De kavelpaspoorten voor de gehele ontwikkeling van het tweede deel van Wijngaarden West is opgenomen in Bijlage 1.
Voor de 8 rijwoningen is bepaald dat deze een goothoogte hebben van maximaal 4 meter (bij een diepte van maximaal 12 meter) of maximaal 6 meter (bij een diepte van maximaal 10 meter). Daarnaast is bepaalde dat de oriëntatie van het hoofdgebouw zich voornamelijk richt op de straatzijde (oosten) en aan de zuidzijde een representatieve kopgevel wordt gerealiseerd. Hierbij is het van belang dat het gebouw oogt als één volume, waaraan elementen ondergeschikt zijn.
Figuur 3.1 Verkavelingsplan uit kavelpaspoort kavel B
Parkeren
Voor het parkeren wordt een parkeernorm gehanteerd van 2 parkeerplaatsen per woning. Daarbij wordt voor de vrijstaande woningen uitgegaan van de bouw van een eigen garage en de aanleg van tenminste één opstelplek op het eigen erf. Alle overige parkeerplaatsen voor de vrijstaande en rijenwoningen zullen gerealiseerd moeten worden in de openbare ruimte, in haaks- en langsparkeervakken langs de weg. Dit betekent dat voor een totaal aantal van 8 rijenwoningen en 2 vrijstaande woningen er in de openbare ruimte moet worden voorzien in de aanleg van 18 parkeerplaatsen.
In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbijbehorende conclusies.
Waterbeheer en watertoets
Het wijzigingsgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het wijzigingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.
Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025 moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud. Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.
Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap gaan de komende jaren intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke peiler voor het op orde houden van het watersysteem.
Huidige situatie
Algemeen
Het wijzigingsgebied is gelegen aan de Westeinde te Wijngaarden en bestaat uit agrarische grond.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -2 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Ten oosten en ten westen van het wijzigingsgebied is een c-watergang gelegen. C-wateren zijn wateren die van tertiair belang zijn voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt. Ten zuiden van het plan is een A-watergang gelegen. Deze watergang heeft aan weerszijde een beschermingszone van 4,0 m. Werken binnen de beschermingszone is vergunning plichtig. Met de huidige dimensies van de watergang is het echter mogelijk deze vanaf één kant te onderhouden. Wel zal er aan de overzijde een schouwzone, (1,0 m) obstakelvrij gehouden dienen te worden.
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het wijzigingsgebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het wijzigingsgebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 8 woningen.
Bodem en grondwater
Om grondwaterproblemen in de toekomst te voorkomen wordt het maaiveld ter plaatse met minimaal 0,60 m opgehoogd. Hiermee wordt aangesloten bij Wijngaarden-West, eerste fase.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. De beoogde ontwikkeling in Wijngaarden bestaat uit twee delen, te weten voorliggende wijzigingsplan waarmee 8 woningen mogelijk worden gemaakt en een bestemmingsplan voor het noordelijke deel van het perceel waarmee 2 woningen mogelijk worden gemaakt. Voor de benodigde watercompensatie zijn beide ontwikkelingen gezamenlijk bekeken.
De toename in verharding die door beide ontwikkelingen ontstaat is 2316 m2. De eerste 500 m2 binnen de bebouwde kom is vrijgesteld van compensatie. De benodigde compensatie is 395,89 m2 (2316 m2 – 500 m2= 1816 m2 0,1816 ha * 436 m3= 79,18 m3 17,18 m3 / 0,2 m= 395,89 m2). Ten behoeve van de watercompensatie zal 400 m2 water worden gerealiseerd aan de noord- en zuidzijde van het plangebied van de gehele ontwikkeling Wijngaarden West 2e fase. Dit is voldoende als compensatie voor de toename in verharding.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving van het wijzigingsgebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De ontsluiting vindt plaats via de infrastructuur die in het bestemmingsplan 'Wijngaarden-West, eerste fase' is mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan grenst direct aan de oostzijde van onderhavig wijzigingsplan. Zodoende vindt de ontsluiting allereerst plaats in en uit oostelijke richting en vervolgens via zowel de Dorpsstraat (nieuw) als de Van Tongerenstraat (bestaand). Deze infrastructuur is vormgegeven als erftoegangsweg, met een maximum snelheid van 30 km/h. Zowel de aansluiting van de nieuwe weg als de aansluiting van de Van Tongerenstraat op de Dorpsstraat betreft een gelijkwaardig kruispunt.
De externe ontsluiting vindt plaats in westelijke richting via het Westeinde richting de N214 en Papendrecht, in oostelijke richting via het Oosteinde richting de Provincialeweg, in zuidelijke richting via de Tolsteeg richting de Parallelweg in Sliedrecht en in noordelijke richting via de Wijngaardsesteeg naar de N214. Ter hoogte van zowel Sliedrecht als Papendrecht is een aansluiting op de A15 (Rotterdam-Nijmegen) aanwezig. De N214 vormt een belangrijke oost-westverbinding binnen de Alblasserwaard en verbindt de A15 met de A27. Zowel de interne als externe ontsluiting voor het gemotoriseerde verkeer zijn goed waardoor de locatie voor gemotoriseerd verkeer goed bereikbaar is.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de negen te realiseren rijwoningen is bepaald op basis van kencijfers zoals opgenomen in publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgaande van een ligging in een niet stedelijke omgeving (bron: cbs) binnen het restgebied van de bebouwde kom, geldt ten aanzien van de verkeersgeneratie een maximaal kencijfer van 7,8 mvt/etmaal per woning. Voor de negen woningen samen bedraagt de verkeersgeneratie zodoende circa 70 mvt/etmaal. Voor de interne ontsluitingsstructuur is een maximale intensiteit aangehouden van 150 mvt/etmaal. De intensiteit op de Dorpsstraat bedraagt circa 1.500 mvt/etmaal (2010). Als gevolg van een autonome groei van 0,5% per jaar neemt deze toe tot 1.620 mvt/etmaal. Onderhavige ontwikkeling leidt, op basis van een 50%-50% verdeling in oost en west tot een verkeersintensiteit van 1.655 mvt/etmaal. Tevens dient rekening gehouden te worden met de realisatie van twee woningen ten noorden (bestemmingsplan 'Wijngaarden-West, tweede fase') van onderhavig wijzigingsplan en negen woningen ten oosten (bestemmingsplan 'Wijngaarden-West, eerste fase') van onderhavige ontwikkeling. Hierdoor bedraagt de totale intensiteit na alle ontwikkelingen circa 1.690 mvt/etmaal in 2025. Een dergelijke verkeersintensiteit kan nog goed worden afgewikkeld door de Dorpsstraat. Infrastructurele ingrepen zijn hierdoor niet noodzakelijk.
Langzaam verkeer
De ontwikkelingslocatie zal voor langzaam verkeer bereikbaar zijn vanaf zowel de Dorpsstraat als de Van Tongerenstraat. De wegen kennen conform de uitgangspunten van het concept 'Duurzaam Veilig' een gemengde verkeersafwikkeling. Fietsers hebben hierbij een plek op de rijbaan, terwijl voor voetgangers trottoirs aanwezig zijn van minimaal 2 m breed. Voor het langzaam verkeer bestaat zo een goede verbinding met de bestaande kern.
Openbaar vervoer
Per openbaar vervoer wordt de locatie ontsloten door een busverbinding tussen Gorinchem en Sliedrecht. De bussen halteren nabij de kruising Oosteinde-Provincialeweg op 2 kilometer fietsafstand van de ontwikkelingslocatie. In Gorinchem en Sliedrecht kan worden overgestapt tussen bus en trein. Ten noordoosten van Wijngaarden bevindt zich langs de N214 een bushalte welke bediend wordt door snelle busdiensten tussen Utrecht en Dordrecht. Deze bushalte bevindt zich op circa 4 kilometer van het plangebied nabij de kruising Provincialeweg-N214. Bij deze bushalte is voorzien in goede fietsstallingsvoorzieningen. De kern wordt verder ontsloten door een buurtbus welke halteert nabij de NH-kerk in de kern zelf. Deze halte bevindt zich op loopafstand van het plangebied maar kent een beperkte dienstregeling. De buurtbus geeft verbinding met het station te Sliedrecht.
Gezien de aanwezigheid van een buurtbus en haltes van doorgaande regionale buslijnen binnen 5 kilometer is de ontsluiting per openbaar vervoer, gezien de perifere ligging van de kern Wijngaarden, matig te noemen. Door de geringe vervoersvraag vanuit de kern en de perifere ligging is bediening van de kern door meer en frequenter openbaar vervoer niet te verwachten in de toekomst.
Conclusie
Het wijzigingsgebied voorziet in voldoende ontsluitingsmogelijkheden voor zowel gemotoriseerd-, langzaam-, en openbaar vervoer.
Beoogde ontwikkeling
In het wijzigingsgebied zullen 8 nieuwe woningen gerealiseerd worden. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
De woningen zijn echter niet gelegen binnen een geluidszone van een spoorlijn, zodat akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai achterwege kan blijven.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012
Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante Dorpsstraat, geldt ter hoogte van de ontwikkeling een maximumsnelheid van 60 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.
Uitgangspunten
De ontwikkeling is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Dorpsstraat. Deze weg heeft een geluidszone van 250 m uitgaande van twee rijstroken en een buitenstedelijke ligging. De woningen worden uitgevoerd in 1 laag met kap. Zodoende is een berekening uitgevoerd voor de waarneemhoogten 1,5 m en 4,5 m.
Ten aanzien van de verkeersintensiteit op de Dorpsstraat is uitgegaan van de berekende verkeersprognose uit paragraaf 4.3 (1.690 mvt/etmaal in 2025). Er is een standaard voertuig- en etmaalverdeling toegepast zoals bekend voor plattelandswegen. De Dorpsstraat is uitgevoerd in dicht asfaltbeton.
De kortste afstand tussen de wegas van de Dorpsstraat en het bouwvlak bedraagt circa 13,5 meter. Verder staan de woningen haaks op de weg. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de geluidsbelasting op de zijgevel van de zuidelijke hoekwoning (volledige zichthoek) en de voor-/achtergevels van alle woningen (halve zichthoek).
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De rekenbladen zijn opgenomen in Bijlage 2. Uit de berekening blijkt voor de zuidelijke hoekwoning een maximale geluidsbelasting van 52 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Op de voor-/achtergevel van de hoekwoning bedraagt de maximale geluidsbelasting 49 dB (alleen op de verdieping). Hier wordt net niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. op de begane rond heeft de woning wel een geluidsluwe zijde.
Op de voor- en achtergevels van de overige woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Maatregelen onderzoek
Ten aanzien van de zuidelijke hoekwoning is op de zijgevel sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB ten gevolge van de het wegverkeer op de Dorpsstraat. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 60 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.
Verder is de Dorpsstraat reeds voorzien van een asfaltverharding (dicht asfaltbeton). Het toepassen van een type geluidsreducerend asfalt is op deze weg, gezien het groot aantal erfaansluitingen niet toepasbaar. Een dergelijk asfalttype is zeer kwetsbaar voor remmend en optrekkend verkeer. Dit leidt tot slijtage en daarmee tot een beperking van het geluidsreducerend effect en hoge onderhoudskosten.
Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Het plaatsen van geluidsschermen stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Ook zijn aan dergelijke maatregelen hoge kosten verbonden. Het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling is eveneens mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt alleen ten aanzien van de zuidelijke hoekwoning een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidsbelasting op de zijgevel bedraagt 52 dB. Uit het maatregelen onderzoek blijkt tevens dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting stuiten op bezwaren van verkeerskundige, financiële of stedenbouwkundige aard. Voor deze woning is een hogere waarde procedure in het kader van de Wgh noodzakelijk.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het wijzigingsgebied is met de realisatie van maximaal 8 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het wijzigingsgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N214 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het wijzigingsgebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het wijzigingsgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Voorliggende wijzigingsplan maakt de realisatie van woningen mogelijk. Ook in de directe omgeving van het wijzigingsgebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende functies.
In de omgeving van het wijzigingsgebied zijn daarnaast twee agrarische bedrijven gelegen. Ten westen van het plangebied, op het adres Westeinde 5a, is een melkveehouderij aanwezig. De afstand tot de beoogde woningen bedraagt circa 60 m. Ten zuiden van het wijzigingsgebied, aan het Westeinde 4a, is eveneens een melkveehouderij aanwezig. De afstand tot het plangebied circa 70 m.
Uit het Activiteitenbesluit volgt een minimaal aan te houden afstand van 100 m voor woningen binnen de bebouwde kom. De voormalige gemeente Graafstroom heeft echter de Geurverordening gemeente Graafstroom (d.d. 1 januari 2013) opgesteld waarin de aan te houden afstanden zijn gehalveerd tot 50 m binnen de bebouwde kom. Er wordt voor beide agrarische bedrijven dan ook voldaan aan deze aan te houden afstand.
Daarnaast zijn er in de huidige situatie reeds woningen dichterbij de agrarische bedrijven gevestigd aan dezelfde zijde als de beoogde woningen. De agrarische bedrijven dienen in hun bedrijfsvoering reeds rekening te houden met deze woningen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat door de beoogde ontwikkeling de agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden en dat ter plaatse van het wijzigingsgebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten zuidwesten van het wijzigingsgebied, aan de Baanhoekweg 22 in Dordrecht, de Bevi-inrichting Du Pont de Nemours BV is gelegen. Hier vindt vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels plaats met opslag van zeer giftige vloeistoffen. Volgens de risicokaart is de dodelijke effectafstand van de inrichting 5.350 m. Het wijzigingsgebied ligt op circa 3.560 m afstand. Dit is binnen de effectafstand. In de huidige situatie is het groepsrisico van de inrichting kleiner dan de oriënterende waarde. Door de beoogde ontwikkeling zal de personendichtheid binnen het effectgebied toenemen. Door de grote afstand van het wijzigingsgebied tot de inrichting en de kleine schaal van de beoogde ontwikkeling, er worden slechts 8 woningen mogelijk gemaakt, zal de ontwikkeling echter geen meetbaar effect hebben op de hoogte van het groepsrisico.
Verder vindt er in de omgeving van het wijzigingsgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie in het plangebied.
Verantwoording groepsrisico
Voor het voorliggende wijzigingsplan is geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Hierover is in het kader van het vooroverleg advies gevraagd aan de veiligheidsregio.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het wijzigingsgebied hoeft in dit wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
De ontwikkelingslocatie van Wijngaarden West 2e fase bestaat in de huidige situatie uit zandophopingen en watergangen. De werkzaamheden met betrekking tot de voorbelasting zijn reeds begonnen. Het plangebied is hierdoor niet meer in gebruik als weiland. Aan de zuidwestzijde van de locatie staan enkele te handhaven wilgen .
De locatie is in gebruik voor de opslag van bouwmaterialen en zand, waarbij tevens een tijdelijke dam is aangelegd in de oostelijke watergang.
Beoogde ontwikkelingen
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 8 woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit wijzigingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het wijzigingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het wijzigingsgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het wijzigingsgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het wijzigingsgebied. Ook ligt er geen belangrijk weidevogelgebied in de omgeving van het wijzigingsgebied.
Figuur 4.1: Ligging wijzigingsgebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De ontwikkeling van 8 woningen is dermate gering dat negatieve effecten op de ver weg gelegen natuurgebieden worden uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's en de huidige staat van het wijzigingsgebied, algemene ecologische kennis, verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl) en het veldonderzoek dat voor het naastgelegen gebied in 2010 is uitgevoerd.
Vaatplanten
In het voormalige weiland zijn geen beschermde planten aanwezig. In en langs de waterpartijen zijn mogelijk groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Op het naastgelegen perceel zijn overigens geen beschermde plantensoorten aangetroffen.
Vogels
In het wijzigingsgebied ontbreekt het aan opgaande beplanting en bebouwing. Vaste nesten van broedvogels worden dan ook uitgesloten. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het wijzigingsgebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Door het ontbreken van bomen en bebouwing, worden vaste verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten. Het wijzigingsgebied is door het ontbreken van lijnvormige elementen (bomenrij) geen onderdeel van een vliegroute. Eventueel worden de watergangen wel als vliegroute gebruikt. Het wijzigingsgebied kan wel een beperkte functie als foerageergebied hebben. In 2010 werden enkele exemplaren waargenomen.
Amfibieën en vissen
In het wijzigingsgebied kunnen algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad worden aangetroffen. In 2010 werd in het gebied de zwaar beschermde heikikker aangetroffen. Door de zandophopingen in de buurt van water, kan het gebied nu ook geschikt leefgebied bieden aan de zwaar beschermde rugstreeppad. Dit dient gedurende de werkzaamheden voorkomen te worden.
Daarnaast bieden de waterpartijen leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Deze soort werd in 2010 ook aangetroffen. Zwaarder beschermde vissoorten worden hier niet verwacht.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het wijzigingsgebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het wijzigingsgebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het wijzigingsgebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | zwanenbloem en dotterbloem huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
Nee | |
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | Nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen (marginaal foerageergebied) |
Nee |
||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | Nee |
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 8 woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en soorten.
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het wijzigingsgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied vindt een functiewijziging plaats van agrarisch naar wonen. Gelet op de historische activiteiten die in het plangebied hebben plaatsgevonden en vanwege de functiewijziging is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. In het kader van het totale project Wijngaarden - West is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het onderzoeksgebied geen voormalige bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Wel dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van gedempte sloten en mogelijk asbestverdachte puindammen. In de boven- en ondergrond zijn lichte tot matig verhoogde concentraties van enkele parameters aangetroffen. De waarden overschrijden maximaal de achtergrondwaarden, de tussenwaarden worden niet overschreden.
Voor het grondwater geldt dat er overschrijdingen zijn aangetroffen van maximaal de streefwaarden. Op één punt is een verhoogde concentratie Barium aangetroffen maar dit betreft waarschijnlijk een verhoogde achtergrondwaarde. Verder is het vermoeden bevestigd dat de sloten zijn gedempt met gebiedseigen grond, er zijn geen afwijkingen ten opzichte van de rest van het perceel gevonden.
Conclusie
Op basis van de uitkomsten van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de voorgenomen ontwikkeling van woningen. Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota Archeologie
De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
Onderzoek
De Archeologisch Werkgemeenschap voor Nederland (Afdeling Lek- en Merwestreek) heeft onderzoek gedaan naar de archeologische waarden in het wijzigingsgebied. Een rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Uit dit onderzoek blijkt dat volgens de archeologische beleids- en advieskaart van de gemeente Molenwaard het wijzigingsgebied binnen een zone met middelhoge archeologische verwachting voor resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd ligt, te weten het nederzettingslint van het huidige Wijngaarden waarvan de aanleg teruggaat tot de 13e eeuw. Buiten de dorpskern beperkt deze archeologische potentie zich tot de woonheuvels.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur geeft binnen het wijzigingsgebied een woonheuvel aan met een grote kans op archeologische sporen uit de late middeleeuwen, maar de locatie van deze woonheuvel is vanwege de gegeneraliseerde weergave niet precies genoeg. De aangegeven woonheuvel betreft namelijk die onder de boerderijen aan het Westeinde nummers 6 t/m 8, dus deze ligt buiten het wijzigingsgebied. Op de archeologische beleids- en advieskaart staat deze woonheuvel wel juist weergegeven omdat deze kaart voor wat de woonheuvels betreft is gebaseerd op de inventarisatie van Van den Beemt (1981) op perceelsniveau. Ook een analyse van percelering op de kadastrale minuut van circa 1825 geeft als uitkomst dat zich binnen het plangebied geen oorspronkelijke huiswerf bevindt.
Conclusie
Op grond van bovenstaande acht de Archeologisch Werkgemeenschap voor Nederland (Afdeling Lek- en Merwestreek) het niet noodzakelijk om binnen het plangebied verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 8 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit wijzigingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De nieuw te realiseren rijenwoningen en bijbehorende voorzieningen zijn voorzien van een passende bestemmingsregeling uit het moederplan 'Dorpskernen Graafstroom'. Deze bestemmingsregeling geeft flexibiliteit voor de inrichting. Ook geeft het rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de ontwikkelingen ruimtelijk begrensd. Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). Artikel 8.1.2 Bro geeft voor wat betreft de vormgeving en opmaak van het wijzigingsplan overgangsrecht. Dit houdt in dat het wijzigingsplan mag worden vormgegeven net als het moederplan (bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom').
Het wijzigingsplan 'Wijngaarden West 2e fase wijzigingsplan' maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom'. De regels van het bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom' zijn dan ook van toepassing op dit wijzigingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in dit wijzigingsplan.
Het verhalen van door de gemeente gemaakte kosten bij de (her)ontwikkeling van een gebied of locatie is met de inwerkingtreding van de Wro verplicht. Dit kan middels een anterieure overeenkomst met ontwikkelende partijen, publiekrechtelijk via het exploitatieplan of – bij volledig gemeentelijk grondeigendom – via gemeentelijke gronduitgifte.
De kosten voor de inrichting van de openbare ruimte zijn voor rekening van de gemeente Molenwaard. De gemeente Molenwaard is volledig eigenaar van de gronden en zal het kostenverhaal middels de gronduitgifte zeker stellen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Er wordt daarom ook geen exploitatieplan vastgesteld.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door Waterschap Rivierenland en de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid een reactie ingediend. Van de provincie Zuid-Holland is naar aanleiding van het ingevulde e-formulier geen reactie ontvangen. In onderstaande paragraaf zijn de ingediende reacties samengevat en voorzien van een beantwoording. De ingediende reactie van het waterschap is aan te merken als wateradvies in het kader van de watertoetsprocedure.
Inhoud reactie Waterschap Rivierenland
Reactie gemeente
Inhoud reactie Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
De Veiligheidsregio heeft met betrekking tot dit plan geen relevante externe veiligheidsaspecten geconstateerd. De veiligheidsregio geeft daarom aan geen gebruik te maken van haar adviesrecht.
Een aandachtspunt bij de ontwikkeling van het plangebied is de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De veiligheidsregio adviseert om bij de ontwikkeling van het plangebied in contact te treden met de veiligheidsregio voor wat betreft de advisering over de brandveiligheid van de bouwwerken en de realisatie van de mogelijke noodzakelijke bluswatervoorzieningen in het plangebied.
Reactie gemeente
De reactie is ter kennisneming aangenomen. Bij de uitwerking van het plangebied zal in contact getreden worden met de veiligheidsregio.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 januari 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.