direct naar inhoud van 2.3 Provinciaal beleid
Plan: Buitengebied Liesveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Agenda Landbouw (januari 2011)

Met deze Agenda Landbouw geeft de Provincie Zuid-Holland de aanzet voor een provinciaal landbouwbeleidskader tot 2025. De provincie doet met de Agenda tevens voorstellen voor een aantal maatregelen op korte termijn en biedt een stimuleringsprogramma aan. De maatregelen zijn met name gericht op versterking van de landbouwstructuur en richten zich vooral op het gebied van ruimtelijke ordening. De Agenda richt zich op de grondgebonden landbouw, die voor het overgrote deel kan worden gevat onder de deelgebieden melkveehouderij en akkerbouw.

In de Agenda landbouw zijn regels opgenomen ten aanzien van de teelt van mais/ruwvoeder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0007.png"

Het plangebied is gelegen in de zones:

  • landbouwtopgebieden;
  • overig agrarisch gebied.

Landbouwtopgebieden

Deze gebieden worden gekenmerkt door een goede tot redelijke verkavelingsstructuur, voldoende ruimte voor groei, innovatie, bereikbaarheid voor leveranciers en afnemers van agrarische producten en voldoende aanbod van zoet water. Kostprijsverhogende factoren, zoals een niet optimaal draagkrachtige bodem, zijn weliswaar aanwezig, maar bieden ook op de langere termijn voldoende ruimte voor een rendabele landbouw. De inzet van de provincie is hier gericht op het in stand houden en verbeteren van de toegankelijkheid tot het distributienetwerk (van leverancier tot afnemer) en het verbeteren van de landbouwstructuur (verkaveling, huiskavels, schaalvergroting, etc.). Productiebeperkende randvoorwaarden, zoals het verbod op het dempen van dwarssloten, worden zoveel mogelijk weggenomen. Dit met inachtneming van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in die gebieden en verduurzaming op het vlak van watermanagement en biodiversiteit.

Voor de landbouw in de topgebieden zal de provincie een bescheiden rol spelen. Het is vooral belangrijk dat bestaande provinciale kaders voldoende ruimte bieden voor de gewenste ontwikkeling van de sector. Deze ruimtelijke regie richt zich op handhaving van de agrarische functie, het tegengaan van verrommeling en het bieden van ruimte voor schaalvergroting.

De provincie biedt ruimte voor bouwpercelen van maximaal twee hectare. Een bouwvlak van twee hectare volstaat ruimschoots voor bedrijven van ongeveer 200 melkkoeien en een bedrijfswoning. Deze maat verhindert aan de andere kant de komst van extreem grote gebouwen als megastallen. Bij deze maatvoering wordt inpassing van gebouwen in het landschap mogelijk geacht binnen de kaders van de gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit en regioprofielen (kroonjuwelen en topgebieden) Cultuurhistorie.

In de Agenda landbouw zijn regels opgenomen ten aanzien van de teelt van maïs/ruwvoeder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0009.png"

De provincie regelt:

  • a. (Oranje) voor de kwetsbare veenweidegebieden zoals opgenomen op de Maïs/ ruwvoederkaart Provinciale Structuurvisie (PSV) dat 0% maïs/ruwvoeder is toegestaan, ten einde de bodemdaling tegen te gaan.
  • b. (Geel) voor de overige (minder kwetsbare) veengebieden alsmede landgoederen-landschap zoals aangeduid op de kwaliteitskaart van de PSV mag op maximaal 20% van de bedrijfsoppervlakte ruwvoederteelt plaatsvinden. Dit percentage wordt gesteld om landschappelijke redenen, natuurwaarden (weidevogels) en een (beperkt) positief effect op nog aanwezige bodemoxidatie. Gemeenten kunnen een uitzondering maken voor ondernemers in kwetsbare gebieden die aan kunnen tonen dat de teelt op zodanige wijze plaatsvindt dat dit geen invloed heeft op de bodemdaling.

2.3.2 Structuurvisie Zuid-Holland (vastgesteld 2 juli 2010)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie.

Voor de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden benoemt de provincie de volgende gebiedsopgaven:

  • Een perspectief bieden voor de landbouw als drager van het veenweidekarakter, perspectief bieden voor de fruitteeltconcentraties als kenmerk van de overgang naar het rivierenlandschap, bodemdaling afremmen, een robuust watersysteem realiseren en de Groene Ruggengraat aanleggen.
  • In de Merwedezone, gelegen op de grens van het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad, de Betuweroute en de A15, vindt komende jaren herstructurering en transformatie plaats. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de gemeenten en de provincie, die zijn vastgelegd in de Transformatievisie Merwedezone. De provincie wil in dit gebied stedelijke ontwikkelingen begeleiden en daarbij een goede overgang tussen stad en land realiseren. Het gezamenlijke toekomstbeeld voor de Merwedezone omvat een waterrijk groengebied ten noorden van de Betuweroute (op kaart aangegeven als zoeklocatie regiopark), herstructureren van bedrijventerreinen en intensiveren van bebouwing bij de bestaande en nieuwe haltes van de Merwede-Lingelijn. Er zijn ook gebieden (het Oog en Papland) benoemd waar mogelijk na 2015 verstedelijking kan plaatsvinden, als daar tegen die tijd behoefte aan is en er geen ruimte meer is binnen de kernen. Deze zijn als transformatiegebieden op de kaart aangegeven. Dit vergt wel nadere onderbouwing en afstemming op regionaal niveau.
  • Verder is afgesproken dat er in het gebied 40 MW duurzame energie wordt opgewekt, te realiseren in de vorm van windenergie of andere vormen van duurzame energie en passend binnen de plaatsingsvisie windenergie.
  • Bescherming molencomplex Kinderdijk, met daarbij aandacht voor de bereikbaarheid van het molencomplex.

De provincie Zuid-Holland wil dat de afwisseling in landschappen en de kenmerkende waardevolle landschappen behouden blijven. Op grond van de verschillen in bodem, ontstaansgeschiedenis, het huidige gebruik en de verschijningsvorm is een onderscheid gemaakt. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld de identiteit van gebieden versterken door oude verkavelingspatronen zichtbaar te maken. Op de kwaliteitskaart is een verzameling van kenmerkende landschapselementen aangegeven die in veel van de landschappen het beeld mede bepalen. Voor het plangebied betreft het de volgende landschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0012.png"

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0014.png"

Veenweide-krekenlandschap

Het veenweide-krekenlandschap bestaat uit veenontginningen met herkenbare kreekruggen en kreekrestanten. Het is een agrarisch cultuurlandschap met diverse verkavelingspatronen en een hooggelegen boezemsysteem. Openheid is een leidende kwaliteit. Het microreliëf maakt het landschap en zijn ontstaansgeschiedenis leesbaar.

Rivierenlandschap

Het rivierenlandschap omvat binnendijks en buitendijks rivierengebied. Het binnendijks gebied bestaat uit oeverwallen, kommen, grienden en bossen. Kleinschalige ruimten op de oeverwallen en grootschalige ruimten en grondgebruik in de kommen. Buitendijks liggen de rivieren zelf, gekenmerkt door langgerekt en stromend open water, omzoomd met rietgorzen. Hoge dijken en dijkbebouwing begrenzen de rivieren.

Cultureel erfgoed topgebied/Cultureel erfgoed kroonjuweel 

Cultuurhistorie is een van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief:

  • te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven;
  • te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief toeristische kwaliteit van het landelijk gebied.

Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed. Beide zijn weergegeven op de kwaliteitskaart:

  • Cultureel erfgoed kroonjuweel: gebieden binnen de topgebieden cultureel erfgoed waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in zeer sterke mate en in onderlinge samenhang bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek.
  • Cultureel erfgoed topgebied: gebieden waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit.

Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied als volgt aangewezen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0019.png"

Agrarisch landschap - inspelen op bodemdaling

Om bodemdaling af te remmen geldt als vertrekpunt: 'Substantieel afremmen van de bodemdaling binnen een robuust en klimaatbestendig watersysteem, zodanig dat het op lange termijn goed betaalbaar en beheersbaar is en dat rekening wordt gehouden met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kernkwaliteiten'. Door vernatting, mogelijk in combinatie met innovaties als onderwaterdrainage kan gewerkt worden aan het verminderen van bodemdaling.

Van belang blijft het behouden van het unieke Hollandse landschap van openheid, slagenverkaveling met lange kavels en vele sloten. Beheerdiensten, gericht op weidevogels, botanisch interessante slootkanten en waterberging leveren opbrengsten op. Verbreding van de bedrijfsvoering door (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, educatie en zorg kan daar ook aan bijdragen. In de landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking, is de mogelijkheid van ruwvoerteelten (bijvoorbeeld maïsteelt) beperkt.

(Overig) agrarisch landschap

Verbreding ligt in deze gebieden niet voor de hand. Bijdragen aan een duurzame voedselproductie wel. Innovatie, schaalvergroting en structuurversterking blijven belangrijk om internationaal te kunnen concurreren. Akkerbouw en melkveehouderij zorgen ook in deze gebieden dat openheid kenmerkend blijft.

Groene Ruggengraat

Belangrijkste element voor natuurontwikkeling in het Groene Hart is de Groene Ruggengraat, het Randstad Urgent- en Groene Hart icoonproject. Het gaat om een op natte natuur gerichte inrichting die in andere gebiedsfuncties zoals waterhuishouding, landbouw, recreatie en landschap wordt ontwikkeld. Met de aanleg van de Groene Ruggengraat wordt een robuuste ecologische verbinding van nationaal belang gerealiseerd van de Zeeuwse delta tot het Lauwersmeergebied. De Groene Ruggengraat draagt ook bij aan versterking van de landschappelijke diversiteit en cultuurhistorische identiteit, duurzaam waterbeheer en mogelijkheden voor recreatief gebruik. De precieze invulling van de Groene Ruggengraat is afhankelijk van de natuurdoelstellingen, de mogelijkheden van duurzaam waterbeheer (waterkwantiteit en –kwaliteit) en de kernkwaliteiten van het gebied waar de Groene Ruggengraat doorheen loopt. De aanduiding op de functiekaart is dan ook indicatief. Rust en stilte zijn een belangrijk goed in de Groene Ruggengraat.

Weidevogelgebieden en overige natuurwaarden

Ook buiten de bovengenoemde natuur(gebieden) zijn er veel natuurwaarden in het landelijk gebied. Vaak zijn die kleinschaliger of hangen ze samen met een andere functie in het gebied, zoals weidevogels in het weidelandschap. De grondgebonden veehouderij speelt hierbij een belangrijke rol. Ook deze waarden zijn belangrijk en moeten door gemeenten beschermd worden.

2.3.3 Verordening Ruimte (vastgesteld 2 juli 2010) en 1e herziening (februari 2011)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan.

Regels voor het gebied buiten bebouwingscontouren

Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:

  • ruimte voor ruimte;
  • nieuwe landgoederen;
  • niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
  • woningen in bebouwingslinten na sloop bestaande bebouwing;
  • uitbreiding bestaande niet-agrarische functies.

Nieuwe bebouwing ten behoeve van recreatieve functies buiten bebouwingscontouren is toegestaan voor:

  • kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van een gebied;
  • recreatiewoningen binnen gebieden voor verblijfsrecreatie.

Agrarische bedrijven

In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden.

  • agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare;
  • nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
  • voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal een bedrijfswoning toegestaan of het aantal dat reeds is vergund;
  • nieuwe intensieve veehouderijen zijn uitgesloten;
  • nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
  • bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven is een oppervlak van 2 hectare aan kassen toegestaan;
  • nieuwvestiging van boom- en sierteeltbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
  • bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven is een oppervlak van 300 m² aan kassen toegestaan;
  • nevenfuncties zoals zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen zijn onder voorwaarden bij agrarische bedrijven toegestaan.

Ecologische Hoofdstructuur

  • bestemmingsplannen dienen de bestaande natuurgebieden te beschermen tegen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden;
  • bestemmingsplannen voor de gronden die zijn aangewezen als zoekgebied wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.

Molenbiotoop

  • bestemmingsplannen voor gronden binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen;
  • oprichten van nieuwe bebouwing binnen een molenbiotoop is mogelijk indien de vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt is of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.