Plan: | Oud-Alblas West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.BPoudalblaswestABS-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de gewenste herontwikkeling van een deel van Oud-Alblas. In het westelijke deel van het dorp worden 13 woningen, het huidige dorpshuis en de voormalige brandweerkazerne gesloopt. Op de vrijgekomen locaties worden 27 grondgebonden woningen teruggebouwd. Voor de nieuwbouw van het dorpshuis, op de nieuwe locatie aan de Beemdweg, is al in 2015 een bestemmingsplan opgesteld. De herstructurering past binnen het volkshuisvestelijk kader dat voor Oud-Alblas is vastgesteld. Daarnaast leiden de plannen tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Er ontstaat in dit deel van het dorp meer ruimte voor groen en openheid.
Uitvoering van het stedenbouwkundig plan voor de nieuwe woningen is niet mogelijk op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' van de (voormalige) gemeente Graafstroom. Om de realisatie van de nieuwe woningen, de openbare ruimte en de bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een passende regeling voor zowel de nieuwbouw als het toekomstig beheer.
Het plangebied ligt in het zuidwesten van Oud-Alblas langs de Oranjelaan en bestaat uit drie deelgebieden: het huidige dorpshuis (1), de 13 te slopen woningen (2) en de voormalige brandweerkazerne (3). Deze drie gebieden worden globaal begrensd door de Dorpsstraat in het noorden, de Beemdweg in het westen en zuiden en de Doctor A. de Haanstraat in het oosten. In figuur 1.1 is een weergave gegeven van de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgestelde ontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Verordening ruimte 2014, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 2.2.
Conclusie rijksbeleid
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 2.2. De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Ook in het Barro zijn geen beperkingen opgelegd ter hoogte van het plangebied. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 2017)
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In het VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:
Verordening Ruimte (geconsolideerde versie 2017)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Conclusie provinciaal beleid
De herstructurering sluit goed aan bij het speerpunt 'versterken stedelijk gebied'. Het plangebied ligt op de visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte' in de 'bebouwde ruimte'. Zie figuur 2.1 voor een uitsnede van de visiekaart ter plaatse van het plangebied.
![]() |
![]() |
Figuur 2.1 Uitsnedekaart visiekaart (bron: provincie Zuid-Holland)
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.
Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking
Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een beperkte toename van het aantal woningen. In totaal wordt de bouw van 27 woningen mogelijk gemaakt terwijl 13 woningen worden gesloopt; een toename van 14 woningen. Uit jurisprudentie volgt dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is daarom noodzakelijk.
Zoals aangegeven ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied dat beschikbaar komt door herstructurering. Door hergebruik van een vrijkomende locatie wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming blijkt dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Molenwaard wordt uitgegaan van een behoeve van circa 2.000 woningen. Deze actuele woningbehoefteraming is ongeveer gelijk aan de raming uit 2013. De regiogemeenten stemmen nieuwbouwplannen met elkaar af maar maken geen getalsmatige verdeling per gemeente. Het doel van de 'Regionale woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden' is 'vraaggericht bouwen op plekken met de beste kansen en die plannen stimuleren'. De regionaal afgestemde plannen worden voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland, ter toetsing en accordering.
De ontwikkeling past binnen de door de gemeente gemaakte regionale afspraken (zie paragraaf 2.3). Hiermee wordt voldaan aan de ladder.
Toetsing ruimtelijke kwaliteit
Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in het 'Rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond) en het 'Veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen). Uit figuur 2.2 komt naar voren dat de locatie in de 'stads- en dorpsrand' ligt (Laag van de stedelijke occupatie). Richtpunt is dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie.
![]() |
![]() |
Figuur 2.2 Uitsnede kwaliteitskaart (bron: provincie Zuid-Holland)
In paragraaf 3.2 is nader ingegaan op de inpassing van de ontwikkeling in de omgeving. Daarbij kan worden opgemerkt dat de geldende planologische regeling al woningbouw mogelijk maakt in het plangebied. De bestaande bebouwing is vervangen door nieuwe grondgebonden woningen. De herstructurering van Oud-Alblas West leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de dorpsbuurt. Dit wordt niet alleen bereikt door de bouw van de nieuwe woningen maar ook door de herinrichting van de openbare ruimte. Om de landschappelijke overgang te versterken is het aanwezige water aan de dorpsrand verbreed. Het waterrijke karakter van het polderlandschap wordt op deze wijze de wijk binnen gebracht.
Regionale structuurvisie VISIE 2030 (Open, voor elkaar)
In de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren.
In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol. De kernenprofilering biedt hiervoor een helder kader. In de kernenprofilering wordt de kern Oud-Alblas aangeduid als voorzieningenkern.
De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.
De visie 'open, voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
Regionale woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden
In antwoord op het door de provincie opgestelde woonbeleid heeft de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden een regionale woonvisie opgesteld. De regionale woonvisie is een uitwerking van de Visie 2030 en heeft als doel de regionale afstemming van woningbouwplannen te bevorderen en de beleidslijnen ten aanzien van woningbouw in de regio helder te krijgen.
Doel van de visie is om in te kunnen spelen op de veranderende dynamiek van we woningmarkt en de woonkwaliteit te verbeteren. De woonvisie gaat uit van investeren in nieuwbouw regio-breed, maar aangepast op de lokale vraag. Om hierin het onderscheid aan te kunnen geven wordt er in de visie onderscheid gemaakt in:
Oud-Alblas wordt gezien als een 'woondorp'. Woondorpen behouden hun kwaliteit door investering in particuliere woningen en de openbare ruimte. In woondorpen gaat het om het bedienen van de lokale vraag, zelden projectmatig, vooral door het binden van starters en doorstromers.
Naast nieuwbouw richt de Regionale woonvisie zich ook nadrukkelijk op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving. Omdat nieuwbouw maar een beperkte voorraadverandering teweeg brengt, is de kwaliteit van de bestaande voorraad in toenemende mate bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio.
Conclusie regionaal beleid
Oud-Alblas is een woondorp, waarmee toevoeging van nieuwbouw mogelijk is, zonder regionale afstemming tot en met 5 woningen en tot een maximale groei van 0,7% per jaar tot 2020. Aangezien hieraan niet word voldaan, heeft er een regionale kwalitatieve plantoets plaatsgevonden.
Het uitvoeringsprogramma van de Regionale woonvisie gaat uit van nieuwbouw van 1.050 sociale huurwoningen en 250 vrije sector huurwoningen ter vervanging van 1.100 huidige sociale huurwoningen. Het programma biedt ruimte voor de beoogde ontwikkeling.
De herstructurering is in lijn met de Regionale woonvisie doordat de kwaliteitsverbetering bijdraagt aan de leefbaarheid van Oud-Alblas. In regionaal verband is het woningbouwprogramma afgestemd en door de regio akkoord bevonden. Het plan wordt opgenomen op de monitoringslijst zoals die door de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden wordt gevoerd.
Toekomstvisie Molenwaard 2030 - Samen vooruit (2012)
De toekomstvisie is opgesteld in verband met de gemeentelijke herindeling in 2013. Met de toekomstvisie wil de gemeente de kernwaarden van het gebied vasthouden, ontwikkelen en stimuleren. Vanuit historische tradities en landschappelijke kwaliteiten streeft de gemeente naar een comfortabele en veilige woon- en werkomgeving in een levend, groen en duurzaam landschap. Dit alles binnen een sociaal hechte gemeenschap met actieve burgers en een ondersteunende gemeente.
Volkshuisvestelijk Kader Oud-Alblas
Deze notitie is in 2016 door Tablis Wonen opgesteld om een toetsingskader te formuleren over herstructurerings- en nieuwbouwplannen in Oud-Alblas in relatie tot het aantal sociale huurwoningen, de gewenste woonvormen, huurniveaus en kwaliteit.
In zijn algemeenheid wordt gesteld dat in Oud-Alblas geen behoefte is aan sociale huurwoningen. Bij (vervangende) nieuwbouw wordt ingezet op grondgebonden woningen. De huurvoorraad neemt af door de verkoop van woningen. Met betrekking tot de herstructurering in Oud-Alblas is met de gemeente afgesproken dat minimaal 30% van de nieuwbouwwoningen als sociale huur wordt teruggebouwd.
Bestemmingsplan 'Dorpskernen'
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Dorpskernen' van de voormalige gemeente Graafstroom zoals vastgesteld op 13 februari 2012. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Woongebied'. De bebouwing is strak begrensd door bouwvlakken waarbij het huidige dorpshuis is voorzien van de functieaanduidingen 'maatschappelijk' en 'verenigingsleven'. De voormalige brandweerkazerne is voorzien van de functieaanduiding 'maatschappelijk'. Voor de bebouwing binnen het plangebied geldt een maximum goothoogte van 6 m. Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Alleen voor het noordelijke deel van het huidige dorpshuis geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7'. In figuur 2.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 2.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Dorpskernen'
In 2015 is de 'Herziening Dorpskernen Graafstroom' vastgesteld. Deze herziening heeft met name betrekking op de uitbreiding van de inhoudsmaat voor woningen in het buitengebied en is niet op het plangebied in Oud-Alblas van toepassing.
Conclusie gemeentelijk beleid
De gemeente Molenwaard wil dat woningbouwprojecten zoveel mogelijk aansluiten op de woonwensen van diverse doelgroepen. Hierover zijn met de regio goede afspraken gemaakt. Woningbouwplannen worden hierop getoetst.
Het totale plan bestaat uit de sloop van 12 sociale huurwoningen, 1 particuliere woning, het huidige dorpshuis en de voormalige brandweerkazerne. Op de vrijgekomen locaties is ruimte voor 27 grondgebonden woningen, waarvan 12 woningen zullen worden gerealiseerd als sociale huurwoningen. Hiermee wordt voldaan aan eerder gemaakte afspraken en is sprake van een kwaliteitsverbetering binnen de kern Oud-Alblas.
Omdat de beoogde woningbouw niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Oud-Alblas, in de oostpunt van de gemeente Molenwaard, is een van de oudste dorpen in de Alblasserwaard. De oudste kern is rond het jaar 1000 ontstaan aan het riviertje de Alblas en ligt op een hoger deel van de zuidelijke stroomrug. De latere dorpsuitbreidingen liggen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat, waardoor het oorspronkelijke bebouwingsbeeld langs de Alblas goed bewaard is gebleven.
De planmatig ontworpen naoorlogse woonbuurten ('Dorp-West', Dorp-Oost' en het daartussen gelegen 'De Hoogt') liggen ten zuiden van de Dorpsstraat, Schoolstraat en Voorwetering. Hier werden ook nieuwe dorpsvoorzieningen gerealiseerd zoals scholen, een dorpshuis, een kerkelijk centrum annex uitvaartcentrum en de brandweerkazerne. De winkels handhaafden zich echter vooral aan de Dorpsstraat. De meeste woonbebouwing in de naoorlogse woonbuurten bestaat uit grondgebonden rijwoningen in maximaal twee bouwlagen met kap.
![]() |
![]() |
Figuur 3.1 Westelijke dorpsrand Beemdweg en woonstraat Prinses Beatrixstraat
Dorp-West bestaat uit enkele mede op de oude polderverkaveling gebaseerde buurten. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit eengezinsrijwoningen, maar er komen ook meerdere twee-onder-een-kapwoningen voor. Het wegenpatroon wordt bepaald door noord-zuidlopende wegen die onderling door enkele dwarswegen zijn verbonden. De Koningin Wilhelminalaan is een belangrijke ontsluitingsweg.
Behalve aan de Dorpsstraat en de Schoolstraat, beschikte ook Dorp-West over enkele voorzieningen. Het bejaardencomplex aan de Oranjelaan is inmiddels gesloopt en vervangen door woningbouw. In het voormalige schoolgebouw aan het Blussé van Oud-Alblasplein zijn twee woningen gerealiseerd. Ook de locatie van dorpshuis Trefpunt komt binnenkort vrij voor herontwikkeling. Ten zuiden van de voormalige brandweerkazerne is al gestart met de bouw van een nieuw dorpshuis. Onderdeel van de herontwikkeling is ook de sloop van de brandweerkazerne.
![]() |
![]() |
Figuur 3.2 Huidige locatie en toekomstige situatie dorpshuis Trefpunt
Doel herstructurering
Aanleiding voor de visievorming was de herhuisvesting van dorpshuis Trefpunt. De vrijkomende locatie van het dorpshuis kan ruimte bieden aan nieuwe woningbouw. Dat is een eerste stap om bloksgewijs het woningbezit van Tablis Wonen in Oud-Alblas West te vernieuwen door herbouw of renovatie.
Voor de herstructurering is in opdracht van de gemeente en Tablis Wonen door Terra Incognita een stedenbouwkundige visie opgesteld. Hierin komen achtereenvolgens de uitgangspunten, de visie, het raamwerk en de projectenveloppen aan de orde. De hoofdpunten zijn hieronder samengevat.
Uitgangspunten
Door de gemeente en Tablis Wonen zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld die de belangrijkste uitgangspunten vormen voor de stedenbouwkundige visie:
Stedenbouwkundige visie
Vervolgens hebben brainstormsessies met de bewoners plaatsgevonden om de belangrijkste kwaliteiten en verbeterpunten in kaart te brengen. Dit heeft geleid tot een visiekaart waarop is aangegeven hoe de toekomstige inrichting van Oud-Alblas West er op hoofdlijnen gaat uitzien.
Figuur 3.3 Visiekaart Oud-Alblas West
Een centraal gelegen parkstrook vormt het 'groene hart' van de wijk. Vanaf het parkje leiden er wandelroutes naar het omliggende polderlandschap en naar het dorpshart van Oud-Alblas. Het huidige stratenpatroon is grotendeels in tact gebleven. Wel wordt het Blussé van Oud-Alblasplein en de Van der Mijlestraat deels een wandelpad en is er op enkele plekken meer ruimte gecreëerd voor parkeren in de wijk. De parkeerplaatsen zijn met hagen en bomen groen ingepast. Rondom de centrale groenstrook zijn nieuwe woningen gebouwd. Deze woningen liggen met de voorgevel aan het parkje en grenzen met de achtertuinen aan het water.
De stedenbouwkundige visie is uitgewerkt in een raamwerk voor de openbare ruime en een serie 'projectenveloppen' voor de nieuwbouw.
Raamwerk
Het raamwerk beschrijft de toekomstige hoofdstructuur van de woonwijk met een onderscheid naar groen, water, wegen en parkeren.
Projectenveloppen
Binnen het plangebied zijn drie deelgebieden te onderscheiden waar nieuwbouw zal worden gerealiseerd (zie figuur 1.1). In de projectenveloppen wordt nader ingegaan op de ruimtelijke randvoorwaarden en het toekomstige streefbeeld voor de nieuwe woningbouw in deze deelgebieden.
Op de locatie van het Trefpunt zijn twee rijen met grondgebonden woningen voorzien. Langs de Oranjelaan is ruimte voor vijf woningen en langs de Doctor A. de Haanstraat kunnen zes rijwoningen worden gerealiseerd. De woningen staan in een rooilijn van minimaal 3 meter tot maximaal 5 meter achter de perceelsgrens. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan. De maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter. Het kleur- en materiaalgebruik sluit aan bij de bestaande woningen in de wijk: rode tot (licht)bruine baksteen en (donker)rode of zwarte dakpannen.
Figuur 3.4 Beoogde herstructurering locatie Trefpunt
De huidige parkeerplaatsen voor het Trefpunt blijven deels behouden. Daarnaast worden er nieuwe parkeervakken aangelegd langs de Koningin Wilhelminalaan zodat er voldoende parkeergelegenheid is voor bewoners en bezoekers. Hier wordt ook een wandelpad aangelegd dat de voetgangersverbinding vormt tussen de woonwijk en het buitengebied.
De woonblokken Van der Mijlestraat 2 tot en met 10 en Blussé van Oud-Alblasplein 1 tot en met 8 worden vervangen door 12 nieuwe woningen aan een centrale groene ruimte. De woningen aan de noordzijde van de Van der Mijlestraat (nummers 1 tot en met 9) worden gerenoveerd. De renovatiewerkzaamheden passen binnen het geldende bestemmingsplan. Dit bouwblok is daarom niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan maar maakt wel onderdeel uit van de stedenbouwkundige visie.
Figuur 3.5 Beoogde herstructurering aan het buurtpark
De nieuwe bouwblokken van elke zes woningen liggen aan het water en zijn zowel op het buurtparkje als op de polder georiënteerd. Aan de zijde van het park hebben de woningen geen voortuin, maar grenzen zij met een brede stoep direct aan het park. Aan de achterzijde grenzen de woningen met de tuin aan het (verbrede) water. Parkeren vindt plaats in een aantal koffers langs de Oranjelaan. Eventueel kan ook aan de Beemdweg worden geparkeerd. Deze parkeerplaatsen zijn goed bereikbaar door middel van een centraal geplaatste brug tussen de twee rijen nieuwbouwwoningen welke uitkomt op het Blussé van Oud-Alblasplein.
Door een eenduidige uitstraling van de bouwblokjes blijft het dorps en kleinschalig karakter behouden. De hoogtematen komen overeen met de bestaande woningbouw: 6 meter goothoogte en 11 meter bouwhoogte. Ook het kleur- en materiaalgebruik sluit aan bij de bestaande woningen in de wijk: rode tot (licht)bruine baksteen en (donker)rode of zwarte dakpannen. Op de overgangen van de tuinen naar het water mogen geen schuttingen worden gebouwd. Wel kunnen hier vlonders of aanlegsteigers aan het water worden gemaakt.
Na sloop van de voormalige brandweerkazerne biedt de vrijkomende locatie inclusief het achterliggende buitenterrein ruimte aan vier rijwoningen. Door de ligging aan het water in de uiterste rand aan de zuidwestzijde van het dorp zijn de woningen georiënteerd op het water en de polder. Aan de oever van het water loopt een voetpad naar de voordeuren van de woningen. Via dit voetpad is de parkeerkoffer bereikbaar op de kop van het blok.
Figuur 3.6 Beoogde herstructurering brandweerlocatie
De maximale bouwhoogte van 8 meter is afgestemd op de bouwhoogte van de woningen die in het voormalige schoolgebouw aan de noordzijde zijn gerealiseerd. Ook zorgt deze (beperkte)hoogtemaat voor een geleidelijke overgang naar het omliggende buitengebied. Het kleur- en materiaalgebruik sluit aan bij de bestaande woningen in de wijk: rode tot (licht)bruine baksteen en (donker)rode of zwarte dakpannen. Eventueel kan worden aangesloten bij de landelijke stijl van het voormalige schoolgebouw, de voormalige brandweerkazerne en/of het nieuwe dorpshuis.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten door de Oranjelaan en de Doctor A. de Haanstraat. Beide wegen sluiten in het noorden aan op de Dorpsstraat. De Beemdweg ligt langs de westzijde van het plangebied en vormt de grens tussen het dorp en het buitengebied. Langs de Beemdweg is parkeergelegenheid ten behoeve van het nieuwe dorpshuis gerealiseerd. Door middel van een centraal geplaatste brug kan het plangebied vanaf de Beemdweg worden bereikt.
Het huidige stratenpatroon wordt niet aangepast. Door het draaien van twee bouwblokken langs de Oranjelaan is meer ruimte ontstaan voor parkeren en trottoirs. Vanwege de sloop van het dorpshuis en de voormalige brandweerkazerne en de geringe toename van het aantal woningen, zijn geen relevante effecten op de verkeersintensiteiten op wegen in de omgeving te verwachten. De wegen beschikken over voldoende capaciteit om het verkeersaanbod te kunnen verwerken. Omdat de bestaande straten vrij smal zijn, worden wel enkele inrichtingsmaatregelen genomen om de verkeersveiligheid te bevorderen:
Parkeren
Voor de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Door de gemeente Molenwaard is een parkeerbalans opgesteld voor Oud-Alblas West in de oude en de nieuwe situatie. In de oude situatie beschikt de wijk over 153 parkeerplaatsen. Het merendeel van deze parkeerplaatsen bevindt zicht langs de Oranjelaan (57) en langs de Beemdweg (46). De parkeerplaatsen langs de Beemdweg zijn met name aangelegd ten behoeve van het dorpshuis, maar kunnen ook worden gebruikt als "overloop" voor de woningen.
Na herstructurering beschikt de wijk over 197 parkeerplaatsen (tabel 4.1). Voor de bestaande woningen is uitgegaan van een norm van 1,45 parkeerplaats/woning. Voor de eengezinswoningen (sociale huur) geldt een minimale parkeernorm van 1,2 parkeerplaats/woning en voor de overige eengezinswoningen een minimale norm van 1,6 parkeerplaats/woning.
Tabel 4.1 Parkeerbalans Oud-Alblas West
Het benodigde aantal parkeerplaatsen is berekend op 163 (minimum) en 205 (maximum). Naast de al gerealiseerde parkeerplaatsen langs de Beemdweg wordt het grootste deel van de nieuwe parkeerplaatsen door middel van dwarsparkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om in de behoefte te voldoen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. Effecten op verkeersintensiteiten zijn te verwaarlozen. Het verkeersaanbod kan gemakkelijk worden afgewikkeld op het wegennet. Daarnaast worden binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.
Ontwikkeling
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook ten aanzien van niet gezoneerde wegen aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Toetsing
De woningbouw wordt gerealiseerd binnen de geluidzone van de gezoneerde weg Westeinde. Daarnaast ligt de woningbouw in de nabijheid van de niet gezoneerde wegen Dorpsstraat en Beemdweg. In het akoestisch onderzoek zijn andere niet gezoneerde wegen buiten beschouwing gelaten vanwege een lagere verkeersintensiteit. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek is de uiterste bouwgrens van het bouwvlak waar de woningen kunnen worden gerealiseerd, aangehouden als referentiepunt. Op deze manier is sprake van een 'worst case' benadering.
Als gevolg van het wegverkeer op het Westeinde wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden op de uiterste bouwgrens van het bouwvlak. Ook ten aanzien van de Dorpsstraat en de Beemdweg West wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 45 dB op het Westeinde, 46 dB op de Dorpsstraat en 45 dB op de Beemdweg West.
Conclusie
Uit het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel de gezoneerde weg Westeinde als de niet gezoneerde Dorpsstraat en Beemdweg niet leiden tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarden. Een aanvaardbaar geluidsniveau ter plaatse van het plangebied is gewaarborgd.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied de ontwikkeling van woningen mogelijk gemaakt. De functies van het dorpshuis en de voormalige brandweerkazerne komen te vervallen. Het nieuwe dorpshuis wordt aan de zuidzijde van het plangebied gerealiseerd. De afstand van de beoogde woningbouw tot het nieuwe dorpshuis bedraagt minimaal 30 meter. Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie vallen de maatschappelijke functies die in het dorpshuis worden uitgeoefend in categorie 2. Dit houdt in dat tussen de maatschappelijke bestemming en de omliggende gevoelige functies zoals woningen een richtafstand van 30 meter moet worden aangehouden. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Ten westen van het plangebied ligt een agrarisch bouwvlak. De afstand van het plangebied tot het agrarische bouwvlak bedraagt ruim 110 meter. Volgens de VNG-uitgave en het Activiteitenbesluit dient een minimale afstand van 100 meter in acht te worden genomen vanwege het aspect geur. Aan deze afstand wordt voldaan. Verder komen er geen milieuhinderlijke bedrijven in de omgeving van het plangebied voor.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart (zie figuur 4.1) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Ook vinden in de directe omgeving geen bedrijfsactiviteiten plaats die anderszins als risicovol zijn aan te merken, zoals de opslag van propaan in bovengrondse tanks. Op de Dorpsstraat/Westeinde vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een zodanige omvang dat er sprake is van externe veiligheidsrisico's in de omgeving van de weg. Op ruim 600 meter ten zuiden van het plangebied is een buisleiding aanwezig van de Nederlandse Gasunie (aardgasleidingen, NEN 3650-leiding). Voor deze leiding geldt geen PR 10-6 per jaar contour. Het plangebied valt daarom ruimschoots buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor de uitvoering van het plan. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 27 woningen mogelijk in een gebied waar in het geldende bestemmingsplan 13 woningen, een dorpshuis en een brandweerkazerne waren toegestaan. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Dorpsstraat, ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 22.448 µg/m³ voor NO2, 19.423 µg/m³ voor PM10 en 12.023 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De herstructurering heeft een zeer geringe invloed op de verkeersgeneratie. Ter plaatse wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed leefklimaat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Voor de beoogde herstructurering locatie Trefpunt (Koningin Wilhelminalaan 1) en de brandweerlocatie (Oranjelaan 2) is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Adviesbureau Geofoxx. De rapporten met de resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd als bijlage 2 (locatie Trefpunt) en bijlage 3 (brandweerlocatie). Op basis van de resultaten zijn beide locaties geschikt voor het beoogde gebruik.
Daarnaast is door Adviesbureau Geofoxx voor beide locaties een asbestinventarisatie uitgevoerd. De rapporten met de resultaten van deze inventarisaties zijn bijgevoegd als bijlage 4 (locatie Trefpunt) en bijlage 5 (brandweerlocatie). Op beide locaties zijn diverse asbestverdachte en/of asbesthoudende toepassingen aangetroffen. Omdat destructief onderzoek tijdens het onderzoek niet mogelijk was, wordt geadviseerd een aanvullend type B onderzoek uit te voeren voorafgaand aan de sloop. Daarnaast dienen asbestsaneringen door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd. Na sanering is het wettelijk verplicht een vrijgave te laten uitvoeren door een geaccrediteerd laboratorium, teneinde de saneerder te controleren op zijn werkzaamheden en te bepalen of de ruimten veilig kunnen worden betreden.
Conclusie
Ter plaatse van de herstructureringslocatie aan het buurtpark is geen sprake van functiewijziging. De gronden worden al voor de wonen gebruikt. Voor deze locatie zal een actueel bodemonderzoek worden bijgevoegd bij de aanvraag omgevingsvergunning. Voor de locaties Trefpunt en de brandweerlocatie staat het aspect bodem de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Wel dient aanvullend asbestonderzoek te worden uitgevoerd voorafgaand aan de sloop van de bestaande bebouwing.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.
Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025, moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud. Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.
Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap werken intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke pijler voor het op orde houden van het watersysteem.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van Oud-Alblas en is in de huidige situatie gedeeltelijk verhard. Het gebied bestaat uit woningen met daarbij behorende tuinen, een dorpshuis en een voormalige brandweerkazerne met bijbehorende infrastructuur.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m onder het maaiveld ligt en de laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m onder het maaiveld. De maaiveldhoogte is ca -1,3 m.
Waterkwantiteit
Langs het plangebied is aan de west- en zuidzijde een A waterloop (gedeeld onderhoud) aanwezig. Het betreft een primaire watergang met een beschermingszone van 5 m. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. In de huidige situatie liggen de meest westelijke woningen aan de Van der Mijlestraat (huisnummer 10) en het Blussé van Oud-Alblasplein (huisnummer 5) deels binnen deze beschermingszone.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Op circa 100 m ten noorden van het plangebied ligt het KRW-waterlichaam De Alblas. De Alblas heeft een slechte waterkwaliteit.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Middels het bestemmingsplan worden 27 rijwoningen mogelijk gemaakt. Van deze woningen worden 11 rijwoningen ter plaatse van het huidige dorpshuis gerealiseerd, 4 woningen ter plaatse van de voormalige brandweerkazerne en 12 woningen aan de oostzijde van een nieuw buurtpark waar momenteel 13 woningen staan.
Waterkwantiteit
In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Voor het plangebied is sprake van een afname van het verhard oppervlak. Een globale inschatting van de hoeveelheid oppervlakteverharding in de huidige en toekomstige situatie is opgenomen in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Inschatting oppervlakteverharding huidige en toekomstige situatie
Het plangebied beslaat een oppervlakte van 7.252 m2. Daarvan is in de huidige situatie circa 4.677 m2 verhard. In de nieuwe situatie is circa 3.635 m2 verhard. Dit betekent een afname van circa 1.042 m2 verhard oppervlak.
Deze berekening is gemaakt op basis van de geprojecteerde bouwvlakken. In werkelijkheid zullen ook tuinen voor een groot deel worden verhard. In de huidige situatie zijn met name het terrein van dorpshuis Trefpunt en de voormalige brandweerkazerne vrijwel volledig verhard en leiden in de nieuwe situatie tot een afname van het verhard oppervlak. Ter plaatse van het nieuwe buurtpark worden 13 bestaande rijwoningen vervangen door 12 nieuwe rijwoningen; een afname van 1 woning. Daarnaast wordt de openbare ruimte heringericht met een nieuw parkje. Ook in dit deelgebied zal daarom sprake zijn van een afname van het verhard oppervlak.
Compenseren is dan ook niet aan de orde. Wel wordt de watergang aan de westzijde van het plangebied verbreed om het waterrijke karakter van het polderlandschap te benadrukken.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk voor de volgende werkzaamheden:
Conclusie
Door de afname van het verhard oppervlak en de verbreding van de watergang aan de westzijde van het plangebied draagt de ontwikkeling bij aan het verbeteren van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Een vergunning op basis van de Keur is noodzakelijk vanwege sloopwerkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterloop aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Ook is bebouwing beoogd binnen de beschermingszone aan de westzijde van het plangebied.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten westen van het plangebied bedraagt ruim 700 meter (zie figuur 4.3). Dit Natura 2000-gebied maakt ook onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
![]() |
![]() |
Figuur 4.3 Globale ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk en Natura 2000-gebieden (bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (bebouwde omgeving) kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 21 maart 2017 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het rapport is opgenomen in bijlage 6. In het rapport worden de volgende conclusies getrokken:
Naar aanleiding van de conclusies uit de quickscan is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw). Het rapport is opgenomen in bijlage 7. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn niet vastgesteld.
Daarnaast is een vaste rust- en verblijfplaats (paarverblijf) van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze verblijfplaats gaat verloren bij de realisatie van de herstructurering 'Wonen aan het buurtpark' (zie paragraaf 3.2). Op grond hiervan is een ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist voor de gewone dwergvleermuis. De werkzaamheden voor het verkrijgen van de benodigde ontheffing worden momenteel uitgevoerd. In een activiteitenplan wordt beschreven welke compenserende en mitigerende maatregelen zullen worden getroffen. Op basis van dit activiteitenplan zal ontheffing worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Zuid-Holland, gedelegeerd naar Omgevingsdienst Haaglanden) voor het verwijderen van het paarverblijf en goedkeuring voor de te treffen maatregelen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Wel is tijdens een gerichte veldinventarisatie een vaste rust- en verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Ontheffing zal worden aangevraagd bij het bevoegd gezag.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
Ten opzichte van de huidige situatie worden 14 woningen aan het plangebied toegevoegd. De totale ontwikkeling betreft de realisatie van 27 nieuwe woningen en overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
In het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' is het plangebied voorzien van archeologische dubbelbestemmingen, gebaseerd op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Voor het grootste deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2 of bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 150 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst. Alleen voor het noordelijke deel van het huidige dorpshuis geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7'. Hier mogen alleen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 of bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst.
Rondom het plangebied zijn in het verleden al verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd, de meest recente voor de locatie van het nieuwe dorpshuis ten zuiden van de Beemdweg. Aan de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) is dan ook de vraag gesteld of archeologisch onderzoek voor de beoogde ontwikkeling noodzakelijk is, mede vanwege het feit dat de nieuwe bebouwing op min of meer dezelfde locatie wordt gebouwd als de te slopen bebouwing.
AWN heeft de beoogde ontwikkeling beoordeeld op basis van de laatste bevindingen bij het graafwerk voor het nieuwe dorpshuis, de vondsten die in de bebouwde kom en omgeving in het verleden zijn gedaan en de werkelijke loop van de Oud Alblas stroomrug. Op de drie nieuwbouwlocaties zijn in het verleden enkele aardewerkvondsten gedaan uit de Romeinse tijd. Het graafwerk op de locatie van het nieuwe dorpshuis heeft geen enkele aanwijzing voor Romeinse bewoning opgeleverd. Dit geeft aan dat er rekening gehouden moet worden dat er ergens in de buurt een Romeinse nederzetting ligt. Het meest waarschijnlijk is dat deze is gelegen op de Oud Alblas stroomrug in de directe omgeving van een eventuele restgeul of ander stromend water. De ontwikkellocatie ligt niet op de stroomrug en is in het verleden door de aanleg van funderingen al tot een bepaalde diepte verstoord.
Booronderzoek zal geen volledige zekerheid of uitsluitsel geven over de aanwezigheid van nederzettingssporen. Wel is er een redelijke kans op losse vondsten of strooivondsten. AWN concludeert dat een verkennend booronderzoek weinig zinvol is. Wel moet AWN in de gelegenheid worden gesteld het graafwerk te volgen om eventuele losse vondsten te documenteren. De gemeente Molenwaard heeft dit advies overgenomen.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. Een verkennend booronderzoek wordt door AWN niet zinvol geacht. Wel verzoekt AWN de graafwerkzaamheden voor de bouw te begeleiden. Voor eventuele vondsten geldt een meldingsplicht.
Vanwege het ontbreken van een verkennend booronderzoek blijven de archeologische dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan 'Dorpskernen' gehandhaafd. Archeologische resten kunnen aanwezig zijn en dienen beschermd te blijven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen' en voldoet daarmee aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Woongebied
Op de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Woongebied' van toepassing. Tot deze woonbestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen.
De locaties voor de beoogde hoofdgebouwen worden in de vorm van bouwvlakken aangegeven. Deze locaties zijn afgestemd op de stedenbouwkundige visie. Omdat de gedetailleerde invulling van de Trefpunt locatie nog niet bekend is, is voor deze locatie een groter bouwvlak aangegeven die grotendeels overeenkomt met het huidige dorpshuis. Het maximale aantal woningen dat binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden, is opgenomen op de verbeelding.
Naast het gebruik als wonen is ook een beroep of bedrijf aan huis mogelijk.
Waarde - Archeologie 5/ Waarde - Archeologie 7 (dubbelbestemmingen)
Deze dubbelbestemmingen strekken ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De dubbelbestemmingen komen overeen met de verwachtingswaarden zoals opgenomen op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Molenwaard en zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Dorpskernen'.
Door de gemeente is een exploitatieopzet gemaakt en vastgesteld. Deze kent een positief saldo. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee aangetoond.
De te verhalen kosten die samenhangen met de ontwikkeling vinden plaats door gronduitgifte voor wat betreft de gemeentelijke eigendommen. Voor het kostenverhaal over de gronden van Tablis Wonen wordt een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de Tablis Wonen. In deze overeenkomst wordt geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn en welke ten laste van Tablis Wonen komen. Naast de verdeling van kosten is ook de overdracht van gronden in deze overeenkomst geregeld. Omdat het verhaal van de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
Communicatie met bewoners
De gemeente Molenwaard en Tablis Wonen hebben de bewoners van Oud-Alblas West op verschillende bijeenkomsten geïnformeerd over de sloop- en nieuwbouwplannen. De stedenbouwkundige visie is nadrukkelijk in samenspraak met de bewoners opgesteld. In Oud-Alblas zijn drie bewonersavonden georganiseerd waarin bewoners werd gevraagd actief mee te denken en mee te werken aan de stedenbouwkundige visie voor hun dorpsbuurt. Ook in het vervolgproces verzorgen gemeente en Tablis Wonen gezamenlijk de communicatie met omwonenden.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg op 18 december 2017 toegezonden aan diverse overleginstanties. De provincie Zuid Holland en het Waterschap Rivierenland hebben gereageerd. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Hieronder staat een samenvatting van de reactie van het waterschap met daaronder de reactie vanuit de gemeente.
Reactie gemeente
Conclusie
De toelichting wordt aangevuld met een aanvullende onderbouwing waarom watercompensatie niet aan de orde is. Bij de uitwerking van de plannen zal het waterschap nauw worden betrokken.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn zes zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota beantwoording van zienswijzen'. Enkele zienswijzen hebben geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betreft de volgende aanpassingen.
De 'Nota beantwoording van zienswijzen' is bijgevoegd als bijlage 8.