direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e partiële herziening Keijzershof 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.he100190110-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Bij besluit van 28 juni 2018 is het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' voorziet in de ontwikkeling van de woonwijk Keijzershof en in het bieden van heldere kaders voor nieuwe ontwikkelingen. Ook zijn er in het bestemmingsplan bepaalde eisen in de planregels opgenomen, waaraan de toekomstige bebouwing moet voldoen. Voor de reeds bebouwde delen van het plangebied betrof het vooral het vastleggen van de gebouwde situatie.

In dit bestemmingsplan is gekozen om de bijbehorende bouwwerkenregeling conform de opgestelde standaardregels stedelijk gebied, vastgesteld op 22-02-2018, te schrappen. Hierdoor mag er enkel nog vergunningvrij gebouwd worden. Dit biedt in de meeste gevallen voldoende bouwmogelijkheden. Echter in sommige situaties en dan met name hoeksituaties, waar een perceel met tenminste twee zijden grenst aan het openbaar toegankelijk gebied, heeft dit in de praktijk geleid tot onevenredige inperking van bouwmogelijkheden. Voor dergelijke hoeksituaties is het zo dat, gelet op de regeling voor vergunningsvrij bouwen, er in de zijerven niets mag worden gebouwd, aangezien daar geen sprake is van achtererfgebied. Enkel in het achtererfgebied mag vergunningsvrij gebouwd worden. Met deze herziening zal de onevenredige inperking ongedaan worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0001.jpg"

Afbeelding 1: Zijerf mag niet bebouwd worden met (vergunningsvrije) bouwwerken

Ook is er een maatwerkregeling opgenomen voor het bouwen van erkers evenwijdig aan de zijgevel van een woning.

Daarnaast is in het bestemmingsplan één nieuwe ontwikkeling meegenomen. Op het perceel Zuidweg 1 is een bestaande woning gesloopt. Hiervoor zullen twee nieuwe woningen terug gebouwd worden. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging nodig van het bestemmingsplan.

1.2 Relatie bestemmingsplan - partiële herziening

Deze 1e partiële herziening is een aanvulling op het vigerende bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' en vervangt dit voor een klein gedeelte. Voor het overgrote deel blijft dit plan echter in stand. Om na te gaan welke regeling geldt, zal de herziening steeds in samenhang met het oorspronkelijke plan ('moederplan') moeten worden gelezen.

Deze partiële herziening heeft feitelijk - gezien de herziening van regels ten aanzien van de erfbebouwing op hoekpercelen - betrekking op een beperkt aantal percelen van het moederplan. Voor de verbeelding is dan ook de keuze gemaakt deze volledig - in herziene vorm - onderdeel te laten zijn van deze herziening. De planregels zijn slechts op enkele punten aangevuld en aangepast. Voor de overige, niet in deze herziening genoemde regels geldt dat de planregels van het moederplan intact blijven.

De toelichting is relatief beknopt. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het vigerende bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' en op de nieuwe situatie. De in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerde (milieu-)onderzoeken kunnen nog steeds als basis voor deze partiële herziening worden gebruikt, gezien de beperkte impact van de herziening. Uiteraard worden de aanpassingen wel verantwoord en getoetst op haalbaarheid (hoofdstuk 3).

Voor de nieuwe ontwikkeling aan de Zuidweg 1 zijn aanvullende (milieu-)onderzoeken uitgevoerd en als bijlagen bijgevoegd.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuiden van Pijnacker en ligt nabij de zuidoostelijke gemeentegrens van Pijnacker-Nootdorp. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • De wijk Koningshof en het toekomstig te ontwikkelen Tuindersgebied-zuid (Tuindershof) aan de noordzijde;
  • De wijk Tolhek aan de oostzijde (inclusief deel spoorweg);
  • De N470 aan de zuidzijde;
  • De N470 en de Overgauwseweg aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0002.png"

Afbeelding 1.1 - Plangebied

1.4 Vigerende plannen

Binnen het plangebied is het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' van kracht. Dit plan is vastgesteld d.d. 28 juni 2018. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0003.jpg"

Afbeelding 1.2 - Vigerend bestemmingsplan 'Keijzershof 2018'

1.5 Opzet van de partiële herziening

Onderhavig bestemmingplan '1e partiële herziening Keijzershof 2018' bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van de wijzigingen die doorgevoerd worden ten opzichte van het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018'. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van deze wijzigingen in het licht van de diverse milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 4 licht de juridische opzet van deze herziening nader toe en in hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid nader beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving herzieningen

2.1 Algemeen

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' wordt middels onderhavige partiële herziening een aantal wijzigingen doorgevoerd. Een deel daarvan heeft betrekking op het volledige gebied, andere wijzigingen betreffen perceelsgerichte aanpassingen. In dit hoofdstuk worden de herzieningen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan stuk voor stuk kort behandeld.

2.2 Beleid

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' is het provinciaal beleid aangepast.

De 'Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)', de 'Verordening ruimte', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit' zijn vervangen door de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland'.


Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 20 april 2019) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de omgevingsvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de omgevingsvisie zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het plangebied ligt binnen de stads- of dorpsrand. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de omgevingsvisie.


Omgevingsverordening Zuid-Holland

De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
  • c. zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

In het kader van het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' heeft een uitgebreide toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden. Voor de ontwikkeling Zuidweg 1 en de partiële herziening is een nieuwe toetsing niet aan de orde.

Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkelingen die op basis van onderhavig plan mogelijk worden gemaakt zijn in lijn met het provinciaal beleid. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

2.3 Zuidweg 1

Aanleiding

Het perceel Zuidweg 1 is verkocht. De koper heeft de bestaande woning met schuur reeds gesloopt. Het is de bedoeling om op het vrijgekomen terrein twee vrijstaande woningen te realiseren. Daarvan is de woning aan de noordzijde bestemd voor eigen gebruik. De andere woning zal worden verkocht aan een particulier.

Ligging

Het perceel is gesitueerd aan de rand van de nieuwbouwwijk Keijzershof. Oorspronkelijk werd het perceel ontsloten via de Zuidweg, dat onderdeel uitmaakt van het historische lint Oude Leedeweg. Vanwege de aanleg van de N470 en de ontwikkeling van de wijk Keijzershof is de context echter verloren gegaan. Er was geen achterontsluiting via de Salamanderweide aanwezig.

Voorheen bevond zich op het perceel één woning met (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken. De bijgebouwen dienden als schuur en waren in totaliteit groter dan de woning. Het perceel was ruim bemeten en ingericht als tuin. Hierdoor had het perceel vanaf de Zuidweg gezien een groene uitstraling. Dit gold echter niet voor de achterzijde (Salamanderweide). Doordat de schuur te dicht op de weg stond, was er sprake van een onaantrekkelijk straatprofiel, dat niet paste bij de rest van de achterliggende woonwijk.

Planbeschrijving en stedenbouwkundige randvoorwaarden

Programma

Het perceel wordt in twee kavels opgesplitst. Op elk kavel mag slechts één vrijstaande woning gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0004.jpg"

Afbeelding 2.1 - Stedenbouwkundig plan Zuidweg 1

Ontsluiting

Beide kavels worden uitsluitend via de Salamanderweide ontsloten. De voormalige ontsluiting via de Zuidweg is inmiddels verwijderd en zal niet terugkeren.

Verkaveling

De woningen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Per bouwvak is slechts één woning toegestaan. Eventuele bijbehorende bouwwerken kunnen -vergunningvrij- ook buiten het bouwvlak gebouwd worden, zij het minimaal 1 meter achter de voorgevellijn.

De woningen staan met de voorgevel in de aangegeven voorgevelrooilijnen, die evenwijdig aan de straat liggen. Omwille van de gewenste 'speelsheid' in het straatbeeld is er voor gekozen om de beide woningen niet in één lijn te plaatsen, maar ten opzichte van elkaar twee meter te laten verspringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0005.jpg"

Afbeelding 2.2 - Voorgestelde verkaveling Zuidweg 1

Bouwmassa

De woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen, met daarbovenop een verplichte kap. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter en de maximale bouwhoogte 12 meter. Deze hoogtematen zijn ook van toepassing in de omliggende nieuwbouwwijken in Pijnacker-Zuid.

De kap bestaat uit een zadeldak en heeft een hellingshoek van ten minste 30°. De nokrichting is vrij. Ondergeschikte dwarskappen zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0006.jpg"

Afbeelding 2.3 - architectonisch beeld/ bouwmassa

Architectuur

De wijk Keijzershof is aangewezen als een welstandsvrij gebied. Derhalve gelden er voor de woningen geen welstandscriteria. Om stedenbouwkundige redenen is afstemming qua architectuur, materialisatie en/of kleurgebruik op de bestaande omgeving gewenst.

Erfinrichting

Aan de inrichting van het voor- en achtererf worden geen specifieke eisen gesteld. Wel wordt ingezet op het voorkomen van hoge dichte schuttingen en/of bergingen direct langs het water. Dergelijke bouwwerken, zoals gerealiseerd ter hoogte van de Torenvalkweide, vormen een aantasting van het aanzien en de beeldkwaliteit vanaf de Zuidweg. Om deze ongewenste ontwikkeling tegen te gaan, heeft het bestaande talud de bestemming 'Tuin' gekregen. Middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van tuin uitgesloten – erfafscheiding' worden erfafscheidingen uitgesloten.

Boven het water (eigendom Hoogheemraadschap van Delfland) zijn geen vlonders toegestaan.

Op het perceel staat bij de bocht in de Salamanderweide een karakteristieke en waardevolle boom (zie hieronder). Deze boom blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0007.jpg"

Afbeelding 2.4 - karakteristieke boom

Parkeren

Elke woning is voorzien van 2,0 parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze norm is inclusief het bezoekersaandeel van 0,3 parkeerplaatsen per woning. Daarmee wordt er voldaan aan de vigerende “Nota Parkeernormen 2012”.

Parkeren in de voortuin is toegestaan, doch alleen ter plaatse van functieaanduiding 'specifieke vorm van tuin – parkeren'. De benodigde parkeerplaatsen worden vanwege de bereikbaarheid vanaf de openbare weg naast elkaar aangelegd. Eventuele extra parkeerplaatsen mogen wel in elkaars verlengde worden gerealiseerd. Daarbij kan de ruimte tussen de bouwvlakken tevens benut worden voor een gebouwde parkeervoorziening (garage). De lengte van de oprit naar deze garage dient minimaal 6,00 meter te bedragen, zodat er een auto geparkeerd kan worden.

Voor de bereikbaarheid van de parkeervoorzieningen wordt de groenstrook (is structureel groen) langs de Salamanderweide doorsneden. Hierin worden tevens de inritconstructies aangelegd.

2.4 Hoekpercelen

Bij percelen waar een gedeelte van het erf is gelegen naast de woning en waar dit gedeelte grenst aan openbaar toegankelijk gebied, is vergunningsvrij bouwen op dat gedeelte niet toegestaan. Dit wordt gezien als een te grote beperking van de bouwmogelijkheden. Vandaar dat voor deze ‘hoeksituaties’ nieuwe bouwregels opgesteld zijn. In de juridische planopzet (paragraaf 4.2), wordt hier dieper op ingegaan.

Stedenbouwkundig is de gehele wijk langsgelopen om te bekijken welke hoekpercelen in aanmerking komen voor de bijzondere regeling. Hierbij is gekeken naar de verkeersveiligheid, de wenselijkheid van de toevoeging van bebouwing in de zijtuinen (met oog weer op de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige structuur van de woonblokken) en de grootte van de zijtuin. Indien een zijtuin voldoende groot is gebleken, is deze opgenomen in de aparte regeling voor hoeksituaties.

Bij een inventarisatie blijkt dat er in de wijk Keijzershof 122 woningen zijn met een zijerf grenzend aan openbaar toegankelijk gebied. Hiervan zijn er 31 woningen die in aanmerking komen voor een specifieke erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0008.jpg"

Afbeelding 2.5 - Locaties bijzondere regeling

De selectie is gemaakt op basis van onderstaande stedenbouwkundige randvoorwaarden. Hierbij is gekeken naar de grootte/breedte van het zijerf en de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0009.jpg"

Afbeelding 2.6 - beoordeling zijerf

Smalle zijerven zijn uiteindelijk afgevallen vanwege te beperkte bouwmogelijkheden.

Beschrijving maatwerk in hoofdlijnen

  • De maatwerkaanduiding bij hoekpercelen ligt in principe 1 meter achter de voorgevellijn, conform het vergunningvrij bouwen. Hiervan wordt afgeweken als het zijerf ter plaatse van de 1 meter-lijn smaller is dan 2 meter. Dan gelden eventuele bestaande bijbehorende bouwwerken als 'grenslijn'.
  • Het te bebouwen zijerfgebied ligt altijd tenminste 1 meter uit de zijdelingse perceelgrens.
  • Er wordt altijd evenwijzig aan de zijgevel gebouwd ter plaatse van de nadere aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijzondere hoekoplossing 1'
  • Hiervan wordt afgeweken als het om stedenbouwkundige redenen wenselijk is dat er bijvoorbeeld aansluiting wordt gezocht op een 'achterliggende' voorgevellijn. Door op afstand uit de zijdelingse perceelsgrens te bouwen, wordt voorkomen dat bijbehorende bouwwerken direct boven de erfafscheiding kunnen uitsteken.
  • Voor het bepalen van de maximale of minimale maten, oppervlaktes, percentages en afstanden wordt zoveel mogelijk aangesloten op het vergunningvrij bouwen. Ook het toegestane gebruik is conform het vergunningvrij bouwen.
  • Er moet een overgangsrecht komen voor bestaande en vergunde bijbehorende bouwwerken die niet passen binnen de nieuwe erfbebouwingsregeling. Bij illegale bijbehorende bouwwerken zal handhavend opgetreden moeten worden. Hiertoe zal een goede inventarisatie gemaakt moeten worden.

2.5 Erkers

Vanwege de uitzonderlijke percelen en hoeksituaties in afwijkende vorm is er voor gekozen een extra regeling op te nemen voor erkers aan zijgevels van de woningen (binnen de bestemming 'Wonen'). Deze regeling wordt opgenomen voor het gehele plangebied.

  • Erkers aan de zijgevel van het hoofdgebouw zijn in beginsel overal toegestaan, mits het zijerf ter plaatse minimaal 2 meter breed is. Voor erkers geldt een maximale diepte van 1 meter, zodat de ruimte tussen de erker en de zijdelingse perceelgrens dus nooit minder dan 1 meter kan bedragen. De maximale oppervlakte bedraagt 4 m². De maximale bouwhoogte ligt 0,4 meter boven de bouwvloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw. Dit is conform de standaardregels voor erkers in het voorerf, binnen de bestemming 'Tuin'. Tevens dienen erkers uitsluitend evenwijdig aan de bestaande zijgevel van het hoofdgebouw gebouwd te worden. Erkers hebben derhalve altijd een rechthoekige plattegrond.

2.6 Overige aanpassingen

De begrippen 'erf', 'hoeksituatie', 'openbaar toegankelijk gebied' en ‘wonen’ zijn toegevoegd. De bestemmingsomschrijving van woonbestemmingen is aangevuld met de erkerregeling en de regeling voor de bebouwing van hoekpercelen. Deze aanpassingen zijn gedaan om de definities te verduidelijken en ongewenste situaties te voorkomen.

Door aanpassing van de begrippen en bestemmingsomschrijving die zien op ‘wonen’ kan een woning alleen gebruikt worden door één afzonderlijk huishouden. Daardoor is het niet meer mogelijk in een woning meerdere personen te huisvesten die samen geen huishouden vormen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Milieu- en omgevingsaspecten

Gezien de beperkte reikwijdte van deze partiële herziening, zijn voor de herziening uitgebreide milieuonderzoeken niet noodzakelijk. Ten aanzien van de ontwikkeling op het perceel Zuidweg 1 zijn wel de benodigde onderzoeken uitgevoerd. Ten aanzien van de diverse milieu- en omgevingsaspecten geldt het volgende.

3.1.1 Bodem

Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto's, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een actueel bodemonderzoek te worden aangeleverd, dat dient te voldoen aan de huidige wet- en regelgeving en normen.

Een historisch bodemonderzoek (HO) conform NEN5725 zal hiervan onderdeel uitmaken, waarbij onder andere het gemeentelijk bodemarchief zal moeten worden geraadpleegd en een terreininspectie wordt uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het HO wordt bepaald conform welke onderzoeksstrategie het Verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 dient te worden uitgevoerd.

Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Zuidweg 1

Voor de ontwikkeling aan de Zuidweg 1 is een bodemonderzoek uitgevoerd door Tauw d.d. 25 juli 2019 (zie Bijlage 1). Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit op de locatie vastgelegd.

Door middel van dit verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater op de locatie vastgelegd. Op basis van de analyseresultaten kan worden gesteld dat in de grond en in het grondwater slechts licht verhoogde waarden zijn gemeten. De gehalten/concentraties zijn dusdanig licht verhoogd dat geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is.

Op basis van de resultaten van dit bodemonderzoek zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen.

Bij eventueel toekomstig grondverzet vormt dit onderzoek geen geldig bewijsmiddel, maar geldt het als indicatie voor de kwaliteit van de af te voeren grond. Bij grondverzet en afvoer van grond vanaf de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren. Tevens wordt aanbevolen om dan aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS uit te voeren.

Partiële herziening

Onderhavige partiële herziening heeft grotendeels geen betrekking op bestemmingswijzigingen en is vanuit dat oogpunt niet relevant voor wat betreft het aspect bodem.

3.1.2 Geluid

Regelgeving en beleid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.


De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.


Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Zuidweg 1
Voor de ontwikkeling aan de Zuidweg 1 is een geluidonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies b.v. d.d. 11 oktober 2019 (zie Bijlage 2). Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de provinciale weg N470, Oude Leedeweg en de Faunalaan. Het plan is tevens gelegen aan een weg met een snelheidsregime van 30 km/uur. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze weg geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze weg niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij c.q. aan 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het onderhavige akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de Salamanderweide inzichtelijk gemaakt.

Voor de Faunalaan en Salamanderweide geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de N470 geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB enkel overschrijdt op de beide achtergevels. De overschrijding betreft slechts 1 dB en vindt uitsluitend plaats op een toetshoogte van 7,5 meter. Aangezien de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied nergens wordt overschreden, is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Het verhogen van het reeds aanwezige geluidscherm (overdrachtsmaatregel) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegend bezwaren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voorts is de N470 reeds voorzien van dubbele deklagen B waardoor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) niet mogelijk is.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over geluidluwe gevels en buitenruimten die voldoen aan de ambitiewaarde van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Aan deze geluidluwe gevels dienen verblijfsruimten te zijn gelegen zoals beschreven in het hogere waarde beleid van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Uit het vorenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Er is een procedure hogere waarde doorlopen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Partiële herziening

Middels onderhavige herziening worden grotendeels geen gevoelige bestemmingen op grond van de Wet geluidhinder toegevoegd en/of geluidhinder veroorzakende ontwikkelingen c.q. instellingen mogelijk gemaakt, welke tot een verslechtering van de leefomgeving kunnen leiden. Het aspect geluid staat het vaststellen van onderhavige partiële herziening derhalve niet in de weg. In het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' is in de toelichting een motivatie opgenomen ten aanzien van het aspect geluid.

3.1.3 Luchtkwaliteit

Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.


De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.


Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Zuidweg 1

De ontwikkeling van het perceel aan de Zuidweg 1, waarbij één extra woning mogelijk wordt gemaakt, is dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het ontwikkelingsgebied voor de jaren 2017, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie als gevolg van de beoogde ontwikkelgebieden in de omgeving reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.

NO2 

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2017. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.

PM10

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 licht toenemen ten opzichte van 2017. In 2030 neemt de concentratie echter weer af.

Ter plaatse van het plangebied is de concentratie PM10 in 2030 kleiner dan de concentratie in 2017. Er wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).

De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. Deze wordt nergens overschreden.

PM2,5

Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 in 2020 licht toenemen, maar in 2030 weer licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden.

Partiële herziening

Op grond van de wijzigingen die middels onderhavige partiële herziening worden doorgevoerd is er geen sprake van een extra verkeersaantrekkende werking. Er is daardoor geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit danwel overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen.

3.1.4 Externe veiligheid

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit wijzigingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder andere de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.


Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.


Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.


Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).


Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.


Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar.


Verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.


Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes.Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).

In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.


Wanneer verantwoording groepsrisico?

Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.

Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:

  • 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.


Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.

Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:

  • 3. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • 4. Hoogte van het groepsrisico;
  • 5. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  • 6. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.


Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.


Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.


Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.


Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.


Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.


Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:

  • I. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • II. de omvang van het groepsrisico;
  • III. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • IV. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.


Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.

Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.
De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).


Externe veiligheid '1e partiele herziening Keijzershof'

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven met een PR 10-6 risicocontour die buiten de inrichting valt. Het plangebied valt wel binnen het invloedsgebied van MPM Oil te Delft. Dit bedrijf is een groothandel in smeermiddelen, koelvloeistoffen, ruiten-sproeierantivries en vergelijkbare producten voor transportmiddelen. In een viertal opslagvoorzieningen volgens PGS 15 worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. In geval van brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen. Volgens de QRA van 11/07/16, kenmerk 0242778.02, bedraagt het groepsrisico 0,38 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt echter buiten de PR 10-8 risicocontour zodat de bijdrage van de ontwikkelingen in het plangebied aan het groepsrisico verwaarloosbaar klein is. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 risicocontour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 risicocontour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 risicocontour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A4 en de A12 maar wel binnen het invloedsgebied van de A13. Het plangebied ligt op ruim meer dan 200 meter van de A13. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het ruimtelijk plan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval (een bestaande woning wordt vervangen door twee nieuwe woningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0010.png"

Tabel invloedsgebieden en afstanden Rijkswegen

De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) heeft op 20 december 2019 een reactie gegeven (kenmerk 2019121133906) op de adviesaanvraag van 10 december 2019. De VRH geeft in haar reactie aan in 2017 advies uitgebracht (kenmerk 2017100517598, datum 16 november 2017) te hebben in het kader van bestemmingsplan Keijzershof 2018. De ontwikkeling die het huidige bestemmingsplan toestaat (het vervangen van een bestaande woning door twee nieuwe woningen) is slechts een kleine aanpassing ten opzichte van het bestemmingsplan Keijzershof 2018. Daarom stelt de VRH nu geen nieuw uitgebreid advies op. Het advies uit 2017 en de daarin genoemde maatregelen blijven van kracht. Het advies geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid zijn beoordeeld en er is aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Het advies is opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan Keijzershof 2018 en is ook op deze 1e partiële wijziging van toepassing. Hiermee is invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen (zie paragraaf 2.2.3). Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de rijksweg A13 niet.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.

De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.

Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.

Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders (zoals ter hoogte van het plangebied) langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden. De toevoeging van 1 nieuwe woning zal niet tot een toename tot boven de oriëntatiewaarde van het groepsrisico leiden. Een berekening van de toename van het groepsrisico is daarom niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied, de ontwikkellocatie aan de Zuidweg 1, ligt binnen deze afstand. Vanwege de hoogte van het groepsrisico (<0,1OW) en de verwaarloosbare mogelijke toename van het groepsrisico (<10%) door de voorgenomen ontwikkeling hoeft alleen worden ingegaan op bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Het transport van GF3 over provinciale wegen kent dezelfde scenario's, dezelfde te treffen maatregelen en dezelfde eisen/voorwaarden ten aanzien van bestrijdbaarheid en bereikbaarheid als het transport van GF3 over rijkswegen.

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven (zie paragraaf 2.2.2) en ligt op ruime afstand van het plangebied.


Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0011.jpg"

Tabel invloedsgebieden en afstanden buisleidingen

Aardgas

In het plangebied ligt een hoge druk aardgastransportleiding (W-539-09). Deze buisleiding heeft een diameter van 16 inch en druk van 40 bar. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Het invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsafstand. Dit is de afstand waarop nog 1% van de personen zal komen te overlijden in het geval van het meest ongunstigste ongevalsscenario. Bij een ruimtelijk plan binnen het invloedsgebied van een buisleiding is een berekening en verantwoording van het groepsrisico verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0012.png"

Overzicht ligging en eigenschappen aardgastransportleiding

In 2017 is een QRA (AVIV, project 173517, datum 22 december 2017) opgesteld vanwege bestemmingsplan Keijzershof 2018. Hieronder staan de belangrijkste conclusies:
Plaatsgebonden risico Bij de aardgastransportleiding in het plangebied is in geen plaatsgebonden risicocontour van meer dan 10-6 per jaar geconstateerd. Aan de normen voor het plaatsgebonden risico wordt zodoende voldaan.

Groepsrisisco Voor de berekening van het groepsrisico is de aanwezige (en de te verwachten) bevolking binnen het invloedsgebied in beeld gebracht. De berekende hoogte van het groepsrisico is hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, namelijk 0,54. Echter, de toename van het groepsrisico (door de ontwikkelingen in Tuindershof en De Eilanden) is minder dan 10% (blijft gelijk en blijft onder de oriëntatiewaarde) en daarom is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Beperkte verantwoording groepsrisico Naast het (reeds genoemde) huidige en toekomstige groepsrisico en de toename van het groepsrisico moeten bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico vermeld worden: de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen, de mogelijkheden voor het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Voor de invulling van het onderdeel maatregelen tot bestrijden en beperken omvang van een zwaar ongeval of een ramp is onder andere gebruik gemaakt van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden (kenmerk 2017100517598, datum 16 november 2017).
Deze 1e partiële herziening is overwegend conserverend van aard en maakt slechts één woning (Zuidweg 1) extra mogelijk ten opzichte van Keijzershof 2018. De nieuw te bouwen woning ligt op een kleine 600 meter van de aardgastransportleiding, ruim buiten het invloedsgebied (170 meter). Er is daarom geen nieuwe berekening van het groepsrisico uitgevoerd en geen nieuwe verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage als gevolg van bijvoorbeeld menselijk handelen, zoals (graaf)werkzaamheden. In dit geval komt er een kleine hoeveelheid kerosine vrij. Dit kan overlast van geur veroorzaken en ook een kleine plas vormen. De kerosine wordt op afstand door middel van afsluiters, in de leiding, ingeblokt. Aangenomen wordt dat door het snel en accuraat optreden van alle betrokkenen deze vloeistof niet tot ontbranding zal komen. Het ergst denkbare scenario is breuk van de buisleiding, waarbij grote hoeveelheden kerosine komen vrij komen. De brandbare vloeistof vormt een plas en komt tot ontbranding. Er is sprake van hittestraling en dit kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. De kans op dit scenario is erg klein.
In 2015 is een QRA (Rapport 152990, datum 25-11-2015) uitgevoerd om de invloed van nieuw te bouwen woningen op (de hoogte van) het plaatsgebonden risico (PR 10-6) en het groepsrisico in beeld te brengen. De belangrijkste conclusies zijn:
Plaatsgebonden risico De PR 10-6 contour ligt op de leiding.
Groepsrisico Voor het groepsrisico blijkt uit de berekening dat voor zowel de huidige situatie als de nieuwe situatie het maximaal aantal slachtoffers voor het beschouwde deel van het tracé niet hoger is dan 1 persoon. Omdat er maximaal 'minder dan 10 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding.
Deze 1e partiële herziening is overwegend conserverend van aard en maakt slechts één woning (Zuidweg 1) extra mogelijk ten opzichte van Keijzershof 2018. De nieuw te bouwen woning ligt op ruim 300 meter van de brandstofleiding en zal niet voor een (toename van het) groepsrisico zorgen. De brandstofleiding vormt daarom geen belemmering.

CO2
Er loopt een ondergrondse CO2-leiding aan de zuidkant door het plangebied. Als door beschadiging een breuk in de buisleiding ontstaat kan CO2 vrijkomen. Afhankelijk van de weersomstandigheden en de hoeveelheid CO2 die vrijkomt, varieert de concentratie CO2 in de omgeving van de buisleiding. Personen die zich in de buurt van de buisleiding bevinden kunnen last krijgen van ademhaling, hoofdpijn en/of duizeligheid of in het ergste geval overlijden. Wanneer een totale breuk van de leiding ontstaat is het mogelijk dat daarbij ook drukeffecten vrijkomen, met een drukgolf als gevolg. Afhankelijk van de omvang van de drukgolf kan ook puin en/of glas worden rondgeslingerd. De kans op dit scenario is erg klein. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2-leiding (Tebodin, document-nummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” Er is rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde van de buisleiding, binnen deze afstand zijn geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt of gepland. De buisleiding ligt weliswaar op korte afstand van het plangebied (12 meter) maar dit is geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is aandacht besteed aan bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot de A13 en de N470 en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor de aardgastransportleiding kan volstaan worden met de QRA uit 2017, voor de brandstofleiding met de QRA uit 2015. De toevoeging van één extra woning heeft geen invloed op het plaatsgebonden risico en verandert niets aan (de hoogte van) het groepsrisico van deze buisleidingen. Voor de CO2-leiding geldt dat de letale effecten zich beperken tot een afstand van 4 meter. Binnen deze contour bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten, er is geen sprake van een groepsrisico. Ook hier heeft de toevoeging van één extra woning geen invloed. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De VRH geeft aan geen nieuw uitgebreid advies uit te brengen en te volstaan met het in 2017 uitgebrachte advies op het bestemmingssplan 'Keijzershof 2018'.

De propaantank welke aanwezig was op het perceel Zuidweg 1 is tussen april 2018 en mei 2019 verwijderd. Deze zal ook niet meer terugkeren. De woningen zullen aardgasvrij worden gebouwd.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

3.1.5 Ecologie

Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.


Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Zorgplicht

Voor alle beschermde dier- en plantensoorten die in het wild voorkomen geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Stikstofdepositie

Het bouwplan aan de Zuidweg 1 is gelegen op minimaal 14 kilometer van het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied met een stikstofgevoelige habitattype. Door de grote afstand en de omvang van het bouwproject kan worden gesteld dat significante effecten uit te sluiten zijn. Desondanks is er wel een berekening gemaakt, door van der Helm Milieubeheer d.d. 10 december 2019, van de stikstofdepositie en de mogelijke effecten op natura-2000 gebieden (zie Bijlage 3). Ook hieruit komt naar voren dat de voorgenomen werkzaamheden niet tot een overschrijding van de toegestane stikstofdepositie leidt.

Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkeling Zuidweg 1 heeft geen invloed op ecologische gebieden in de omgeving. Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

Middels onderhavige partiële herziening worden in beginsel geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die direct van invloed kunnen zijn op beschermde natuurgebieden en/of beschermde soorten. Het aspect ecologie staat het vaststellen van onderhavige partiële herziening derhalve niet in de weg.

3.1.6 Bedrijven en milieuzonering

Regelgeving en beleid


Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.


De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2) en 200 meter (cat. 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2) en 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.


De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Binnen onderhavige partiële herziening worden geen nieuwe milieubelastende bedrijfsmatige ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Wel wordt er 1 nieuwe woning (en 1 woning wordt vervangen) mogelijk gemaakt op het perceel Zuidweg 1

De locatie is gelegen in een gebied waar voornamelijk woningbouw aanwezig is, waardoor de omgeving van het plangebied is te beschouwen als een 'rustige woonwijk'. In deze quickscan wordt dan ook getoetst aan de genoemde richtafstanden uit de VNG-handreiking.

Ten noorden van de Zuidweg 1, zijn maatschappelijke functies aanwezig en als zodanig bestemd. In de VNG-handreiking worden deze functies aangemerkt als milieucategorie 2, waardoor de maximale richtafstand 30 meter bedraagt. Deze afstand wordt gemeten vanaf de inrichtingsgrens. De maatschappelijke functies liggen op ruim voldoende afstand van de nieuwe ontwikkeling.

Tevens ten noorden van de Zuidweg 1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het groen te mogen veranderen ten behoeve van de realisatie van een kinderboerderij. In de VNG-handreiking wordt deze functie aangemerkt als milieucategorie 2, waardoor de maximale richtafstand 30 meter bedraagt. Het is afhankelijk van de functies die in het gebouw zullen komen welke milieucategorie van toepassing is. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemming zijn de nieuw te bouwen woningen. Voor de dichtsbijzijnde woning wordt de richtafstand tot de grens van de wijzigingsbevoegdheid niet gehaald. Deze afstand bedraagt 19 meter.

Omdat de kinderboerderij nog niet ontwikkeld is, is het mogelijk om bij de inrichting van het terrein rekening te houden met de aanwezige woningen.

Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de opslag van mest bij de Kinderboerderij geschiedt op een afstand van minimaal 50 m vanaf woningen in de omgeving. Dit sluit aan bij de regels daartoe in het Activiteitenbesluit voor het opslaan van vaste dierlijke meststoffen die niet afkomstig zijn van landbouwhuisdieren (zoals dieren op een kinderboerderij). Daarin is bepaald dat de mest moet worden opgeslagen op ten minste 50 meter afstand tot een geurgevoelig object.

Het plan is uit oogpunt van milieuzonering realiseerbaar.

3.1.7 Water

Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.


Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op het gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Watersysteem Keijzershof

Delfland heeft in 2006 op de waterparagraaf van het toen geldende bestemmingsplan 'Keijzershof' een positief advies gegeven. De plannen binnen geheel Pijnacker-Zuid voldoen dan ook aan de destijds geldende bergingsnorm van 325 m3/ha.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' moest nog 37.610 m² water worden gerealiseerd. In Bijlage 4 bij deze toelichting is de waterbalans voor Pijnacker Zuid opgenomen. Hieruit blijkt dat in het peilgebied ruim voldoende oppervlaktewater aanwezig is.

Onderdeel van de ontwikkeling van de wijk Keijzershof was het realiseren van een nieuw watersysteem, het ophogen van het bestaande maaiveld en het bouwrijp maken van de woongebieden. Parallel aan deze ontwikkelingen is er door Delfland een nieuw poldergemaal gerealiseerd (gemaal Keijzershof, 2015). Dit gemaal loost op het alternatieve afvoertracé en vervangt gemaal Overgauwseweg.

Ter voorbereiding op deze ontwikkeling is destijds een waterhuishoudingsplan opgesteld (Herziening wateropgave Pijnacker Zuid, 2013). De hiervoor benodigde waterstructuur is ingepast in het stedenbouwkundig ontwerp van de wijk. Hiervoor is ook de geplande waterstructuur aangepast.

Bodem en grondwater

De bodem binnen het plangebied bestaat grotendeels uit veen met daarboven op een kleidek en deels uit zware klei op veen (bron:maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 meter beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 - 0,8 meter beneden maaiveld.

De grondwaterstand binnen het gebied ligt op -3,15 m NAP. Met de toekomstige ontwikkelingen wordt hier rekening mee gehouden door een drooglegging van ca. 1,20 m aan te houden. Onder de openbare wegen wordt deze drooglegging mede geborgd door de aanleg van een drainagesysteem.

Binnen het plangebied is voldoende drooglegging aanwezig. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig om overlast tegen te gaan.

Onderhoud en bagger

De primaire watergangen binnen het plangebied zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. De secundaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren.

Tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud van de watergangen. Bij de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid voor het onderhoud, door middel van obstakelvrije onderhoudsstroken en/of een doorvaarbaar doorstromingsprofiel. De definitieve uitwerking wordt met Delfland afgestemd en in procedure watervergunning behandeld.

Gezuiverd afvalwater

In het plangebied is een gescheiden stelsel aanwezig. Voor het plangebied Keijzershof is een rioolstructuurplan opgesteld. Dit plan hanteert de volgende uitgangspunten:

  • Ten aanzien van de omgang met regenwater wordt uitgegaan van de trits vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Het verhard oppervlak binnen het plangebied wordt beoordeeld op geschiktheid voor infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater op basis van de 'Leidraad aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' Werkgroep Riolering West-Nederland, juli 2003)
  • De droogweerafvoer wordt ingezameld middels een DWA-stelsel en via een stelsel van persleidingen afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Dit stelsel heeft voldoende capaciteit om de uitbreiding op te vangen;
  • Het rioolstelsel wordt ontworpen op basis van de 'Leidraad Riolering West-Nederland' van Werkgroep Riolering West-Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0013.png"

Visie kaart Groen en Water Pijnacker-Zuid

Watersysteemanalyse Oude Polder van Pijnacker

Voor het gebied is een watersysteemanalyse opgesteld (zie Bijlage 5). Hieruit is gebleken dat er geen knelpunten zijn binnen het peilgebied (OPP III).

Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Zuidweg 1

Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkeling is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.Binnen het gehele gebied Keijzershof is ruim voldoende waterberging en oppervlaktewater aanwezig (zoals hierboven beschreven).

Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit Kleidek op veen (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen de 0,50 en 0.80 m beneden maaiveld. Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld.

Waterkwantiteit
In het deelgebied is geen water aanwezig. De nieuwe wonigen zullen gebouwd worden op het perceel waar voorheen één woning stond.

Verharding Zuidweg 1 bestaand   m2  
Oprijlaan (exclusief brug)   131 m2  
Bouwvlak inclusief terras   135 m2  
Schuur (ook in bouwvlak) inclusief terras   135 m2  
Totaal verharding bestaande situatie   401 m2  

Verharding Zuidweg 1 nieuw   m2  
Bouwvlakken   144 m2 + 140 m2 = 284 m2  
Terrasverharding (inclusief voorgenomen parkeerplaatsen en garages)   166 m2  
Totaal verharding nieuwe situatie   450 m2  

Voor de berekening is uitgegaan van de praktische vergelijking. Gezien het feit dat de toename van de verharding na toepassing van de praktische vergelijking dermate gering is, is watercompensatie niet nodig.

Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.

Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid.

Onderhoud en bagger

De watergang rondom het perceel is in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren.

Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.

Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.

Partiële herziening
Onderhavige partiële herziening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een negatieve invloed hebben op de waterhuishouding. De waterbelangen worden op basis van het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' reeds voldoende in acht genomen.

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. Het waterhuishoudkundig systeem veranderd niet. Er bestaan vanuit dit oogpunt geen belemmeringen voor deze partiële herziening.

3.1.8 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp. Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting.

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring.

Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Zuidweg 1
Binnen het bestemmingsplangebied 'Keijzershof 2018' heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden, in de vorm van een bureauonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport Jap, J., 2017: Pijnacker, Keijzershof (BO) gemeente Pijnacker-Nootdorp (ZH). Een archeologisch Bureauonderzoek (BO).


Uit het uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat er binnen het grootste gedeelte van het bestemmingsplangebied sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten. De landschappelijke ontwikkeling van het gebied heeft voor ongunstige woonomstandigheden gezorgd tijdens grote perioden in het verleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.he100190110-4001_0014.png"


Voor het gebied Zuidweg 1 geldt een lage verwachtingswaarde. Er hoeft geen aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Ook hoeft er geen dubbelbestemming opgenomen te worden in dit bestemmingsplan.

Partiële herziening
Onderhavige partiële herziening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op archeologische waarden.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. In artikel 1.2.5 van het Bro is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen en partiële herzieningen daarvan digitaal beschikbaar gesteld dienen te worden. Vanaf 1 juli 2013 is daarbij toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) verplicht. Deze partiële herziening past binnen deze standaard.

4.2 Partiële herziening

De digitale '1e partiële herziening Keijzershof 2018' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten die is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.1926.he100190110-4001) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan, waarop deze herziening van toepassing is. De digitale partiële herziening treedt gedeeltelijk in plaats van het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018'.

Regels

In artikel 1 is een aantal begrippen opgenomen, zodat duidelijk wordt wat onder het plan, het moederplan en de partiële herziening en bijbehorende analoge verbeelding (plankaart) wordt verstaan. Voor de rest van de begrippen dient het moederplan in samenhang met deze partiële herziening te worden gelezen.

In artikel 2 is de verhouding tussen de partiële herziening en het moederplan 'Keijzershof 2018' vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn onverminderd van toepassing voor onderhavige partiële herziening, tenzij in deze partiële herziening anders wordt bepaald.

In artikel 3 zijn vervolgens de wijzigingen opgenomen die op grond van deze partiële herziening worden doorgevoerd ten opzichte van het moederplan. Inhoudelijk zijn deze wijzigingen reeds toegelicht in hoofdstuk 2 van deze toelichting. Deze wijzigingen gaan gelden voor het gehele plangebied.

Voor de nieuwe ontwikkeling en de hoeksituaties zijn specifieke aanduidingen en aanvullende regels opgenomen.

In de regels van de herziening is voorts een aantal algemene regels opgenomen. Er is een eigen antidubbeltelbepaling (artikel 4) opgenomen, eigen overgangsrecht bestaande bouwwerken (artikel 5) en overgangsrecht besstaand gebruik (artikel 6). Het opnemen van deze bepalingen is volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor elk plan verplicht, dus ook voor een partiële herziening. De citeertitel staat ten slotte in artikel 7.

Verbeelding

Voor die percelen waarop op grond van deze herziening wijzigingen worden doorgevoerd, zijn deze wijzigingen doorgevoerd op de verbeelding.

De verbeelding dient in alle gevallen in samenhang met de planregels - en in dit geval ook de planregels van het moederplan - gelezen te worden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Zuidweg 1
Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

Partiële herziening
Onderhavige partiële herziening omvat geen ontwikkelingen waarbij voor de gemeente kostenverhaal aan de orde is. Een exploitatieplan is daarvoor niet noodzakelijk.

Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Parallel aan deze inspraakprocedure is ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn gebundeld in de Nota van beantwoording en zijn als bijlage bij deze partiële herziening bijgevoegd (zie Bijlage 6).

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging werd gelegenheid geboden om zienswijzen naar voren te brengen.

De resultaten daarvan zijn gebundeld in de Nota van beantwoording zienswijzen en zijn als bijlage bij deze partiële herziening bijgevoegd (zie Bijlage 7). Conform deze nota is de partiële herziening aangepast.