direct naar inhoud van 3.4 Natuur
Plan: Duurzame Glastuinbouwgebieden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.62112-4003

3.4 Natuur

In het kader van dit bestemmingplan is een natuuronderzoek uitgevoerd (Bureau Schenkeveld, Concept Pijnacker-Nootdorp natuuronderzoek, 30 juni 2008).

3.4.1 Huidige situatie

Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming wordt ingegaan op de situatie van het plangebied met betrekking tot Natura 2000, beschermde natuurmonumenten en Ecologische Hoofdstructuur.

Natura 2000
Sedert de Natuurschoonwet 1928 zijn gebieden aangewezen ter bescherming van de daar aanwezige natuur. Recentelijk zijn als uitvloeisel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zogenaamde Speciale Beschermingszones (SBZ) onderscheiden. Deze gebieden vormen samen het Nederlandse deel van Natura 2000, het Europese netwerk van natuurgebieden. Het is de bedoeling alle begrensde kavels voor 2018 te verwerven, in te richten en te beheren als beschermd natuurgebied. De verwerving gebeurt op vrijwillige basis. De Europese richtlijnen en de bescherming van de SBZ's zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet uit 2005. Plannen, die van invloed zijn op de natuurlijke gesteldheid van een beschermd natuurmonument zijn vergunningplichtig.

Het Staelduinse Bosch, onderdeel van het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen, in westelijke richting en Meijendel en Berkheide, eveneens Natura 2000-gebied, in noordwestelijke richting zijn de dichtstbijzijnde beschermde natuurgebieden. Het plangebied wordt hiervan gescheiden door tenminste 10 km breed, druk stedelijk gebied. Verondersteld mag worden dat er geen externe werking uitgaat van dit project, die deze gebieden ook daadwerkelijk bereikt. De nieuwe Natuurbeschermingswet heeft daarom geen (rechts)gevolgen voor dit plan.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt plaats door de minister van Landbouw, Natuur en Visserij. Voor elk gebied zijn de te beschermen waarden beschreven in een aanwijzingsbesluit.

Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend. De Natuurbeschermingswet is van toepassing. In het plangebied komt geen beschermd natuurmonument voor.

Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgesteld voor diverse gebieden in Nederland. Ook delen van het buitengebied van Pijnacker-Nootdorp zijn aangewezen als bestaand of gepland natuurgebied binnen de EHS. Dit zijn het Bieslandse Bos (106,2 ha), Zuidpolder van Delfgauw (113,2 ha) en de Ackerdijkse Plassen (142 ha). De aanleg van de EHS in de genoemde gebieden moet voor eind 2013 klaar zijn. De verwerving gebeurt in eerste instantie met minnelijke verwerving, maar kan voor een aantal locaties leiden tot onteigening. De bescherming is niet juridisch maar planologisch. Alle ingrepen binnen de EHS worden getoetst aan het nee, tenzij-beginsel. Ook projecten, die buiten de EHS liggen, maar de EHS wel beïnvloeden worden hieraan getoetst.

Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten.

Uit het onderzoek blijkt dat de natuurwaarden van het plangebied niet groot zijn. Alleen van de broedvogelsoorten zijn enige bijzondere vertegenwoordigers aanwezig. Dit betreft vooral boerenlandvogels als Tureluur, Boerenzwaluw, Huiszwaluw, Ringmus, Huismus en Kneu. De status daarvan gaat, zowel landelijk als in het plangebied, achteruit.

Buiten de bovengenoemde broedvogelsoorten zijn geen andere, strengere (categorie 2 en 3) beschermde soorten aangetroffen dan zes vleermuissoorten, te weten Watervleermuis, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger. Er zijn geen verblijfplaatsen van deze soorten gevonden. Deze zijn zeer waarschijnlijk wel aanwezig in het plangebied. Het gaat dan niet om kwetsbare kraamkolonies, maar individuele verblijfplaatsen buiten de voortplantingsperiode.

De deelgebieden ontlopen elkaar niet veel qua bewoning door planten, vogels en overige fauna. Het grootste verschil wordt gemaakt door de nog beschikbare oppervlakte aan grasland en sloten. Het graslandgebied ten noorden van de nieuwe provinciale weg (N470) in deelgebied Pijnacker-West is qua oppervlakte en potentie duidelijk rijker dan de overige gebieden, hoewel dit mogelijk niet uit de gegevens per kilometerhok blijkt.

Tijdens het onderzoek is deelgebied Noukoop minder vaak bezocht dan de proefvlakken tussen Delft en Pijnacker.

Op basis van het Vleermuisonderzoek waterbergingsplas de Lepelaar d.d. 17 december 2008 (zie separate bijlage bij deze Toelichting), dat is uitgevoerd in het kader van de aanleg van de Komkommerweg, is vastgesteld dat ter plaatse van doorsnijding van de Lepelaarsplas (oostzijde) sprake is van twee territoria en een zekere paarplaats van de Gewone dwergvleermuis. In de bijbehorende rapportage wordt geconcludeerd dat indien in het kader van de werkzaamheden aan de oostzijde van de plas bomen dienen te worden gekapt, een ontheffing van de Flora- en Faunawet noodzakelijk is. Deze kan in het algemeen worden verkregen door het eventuele verlies aan paarplaatsen te compenseren door in de nabije omgeving hoogopgaande beplanting aan te brengen (minimaal gelijk aan het oppervlak dat verdwijnt) en vleermuiskasten te plaatsen. Inmiddels is advies voor de aanleg van deze compenserende maatregel uitgebracht en wordt een ontheffingsaanvraag voorbereid.

In het kader van de haalbaarheid van een bestemmingsplan in het algemeen en het voorliggende in het bijzonder dient in zijn algemeenheid een dergelijke ontheffing te zijn verkregen voorafgaande aan de vaststelling. Gelet op het feit dat als de compenserende maatregelen zijn uitgevoerd de verwachting is dat een ontheffing op basis van de Flora-en Faunawetgeving zal worden verkregen, achten wij dit momenteel voldoende.

3.4.2 Ontwikkelingen

Alle ingrepen binnen de EHS en projecten die buiten de EHS liggen maar deze wel beïnvloeden, worden getoetst aan het nee, tenzij-beginsel.

Natuurtoets
Er is nog geen informatie over sloop- en bouwlocaties. De volgende onderdelen kunnen in strijd zijn met de natuurwetgeving:

  • het verwijderen van bomen en struiken in het broedseizoen;
  • het slopen van woningen, die broedplaats zijn van vogels als Huismus, Ringmus, Boerenzwaluw en Huiszwaluw;
  • het slopen van woningen en schuren, die een kraamkolonie van Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger of Meervleermuis herbergen; de aanwezigheid hiervan is overigens niet waarschijnlijk;
  • nieuwbouw in of aan territoria van bedreigde weidevogelsoorten, met name Tureluur;
  • toename van de verlichting boven water, dat als foerageergebied door Watervleermuis wordt gebruikt;
  • externe werking van toename verlichting op weidevogelgebied Zuidpolder.


Bij de uitwerking van bouwplannen moeten de resultaten van het natuuronderzoek worden ingebracht. De natuurwetgeving vormt hoogstwaarschijnlijk geen barrière. Toch kan dit pas met zekerheid worden vastgesteld als plannen in een concreet initiatief zijn omgezet, aangezien dan bekend is welke bebouwing gaat worden gesloopt.

Aanbevelingen voor visie en planopzet vanuit natuur:  
*

*  
Alle ingrepen binnen de EHS worden getoetst aan het nee, tenzij-beginsel. Ook projecten, die buiten de EHS liggen, maar de EHS wel beïnvloeden worden getoetst aan het nee, tenzij-beginsel;
Voor het plangebied wordt gesteld dat bij diverse hierboven genoemde activiteiten rekening moet worden gehouden met de natuurwetgeving.