direct naar inhoud van 2.1 Rijksbeleid
Plan: Duurzame Glastuinbouwgebieden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.62112-4003

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota Ruimte (2006)

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet richt zich in het nationaal ruimtelijk beleid op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte geldt de Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS) als uitgangspunt. In de RHS zijn gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland, bestuurlijke grenzen overschrijden of een complexe of kostbare opgave met zich mee brengen. In de Nota Ruimte is het belang van de glastuinbouw onderkend. Binnen de RHS vervult de glastuinbouwconcentratie in het Westland en het Oostland, naast vier andere gebieden in Nederland, een rol als Greenport, zie afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.62112-4003_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede Kaart Nota Ruimte

Een economisch vitale, grondgebonden landbouw is van belang voor het beheer van het buitengebied en het uiterlijk van het landschap. De Nederlandse tuinbouwketen heeft een zeer belangrijk aandeel in de wereldhandel van voedingstuinbouw- en sierteeltproducten. In een aantal gebieden, heeft de ontwikkeling van de tuinbouw en de daaraan verbonden kennisinstellingen, logistieke en dienstverlenende bedrijvigheid geleid tot een zeer sterke internationale concurrentiepositie: de greenports.

Het rijksbeleid is erop gericht de ruimtelijke ontwikkeling van de greenports zodanig te sturen, dat hun functie als greenport ook op de lange termijn blijft behouden en/of wordt versterkt. Belangrijke aandachtspunten zijn hierbij: de ligging ten opzichte van de mainports, de fysieke bereikbaarheid en de herstructureringsopgave als gevolg van doelstellingen op het gebied van milieu, water, energie en ruimtelijke inrichting. Dit is vooral een taak van de provincies. Het rijk zal de provincies bij dergelijke herstructureringen faciliteren.

Het glastuinbouwareaal van de gemeente Pijnacker-Nootdorp maakt onderdeel uit van het Zuid-Hollands glasdistrict (Westland en Oostland), welke behoort tot de grootste en belangrijkste greenports van ons land. Bij de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het glastuinbouwgebied van Pijnacker-Nootdorp wordt bijzondere aandacht besteed aan de mogelijkheden die in dit gebied bestaan voor duurzame glastuinbouw. Hierbij valt te denken aan ruimte- en energiebesparende maatregelen en een vermindering van de milieuverontreiniging.

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*

*
*  
Greenports zodanig sturen, dat hun functie als greenport ook op de lange termijn behouden blijft en/of wordt versterkt;

Faciliteren van herstructureringsopgave;

Stimuleren van ontwikkeling van duurzame glastuinbouw.  

2.1.2 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de waterspiegel. Het kabinet vindt dat er een aanscherping moet komen in het denken over water. Er zal meer rekening gehouden moeten worden met eisen die het water stelt. Dat betekent het water meer ruimte geven.

Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten opgesteld:

  • Anticiperen in plaats van reageren. Water is een sturend element in de ruimtelijke ordening;
  • Niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van 'vasthouden-bergen-afvoeren';
  • Meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.

Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Het glastuinbouwgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is gelegen in één van de laagst gelegen delen van ons land. Dit in combinatie met kassen maakt een zorgvuldige omgang met water dus noodzakelijk. De principes uit het waterbeleid zijn dus zeer van toepassing op het glastuinbouwgebied van Pijnacker-Nootdorp.
Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan nu, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. In de Startovereenkomst waterbeheer 21e eeuw is daarom overeengekomen dat alle ruimtelijke plannen vanaf medio februari 2001 een waterparagraaf dienen te bevatten en aan een watertoets zullen worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting. Hierdoor is de verwachting dat de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter zal verlopen.

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*
*  
Bij nieuwe ruimtelijke plannen dient de watertoets te worden uitgevoerd;

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen de drie uitgangspunten van het waterbeleid 21e eeuw te worden aangehouden.  

2.1.3 Kaderrichtlijn Water (2000)

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW verplicht alle lidstaten van de Europese Unie maatregelen te nemen die de waterkwaliteit verbeteren. Ook door alle waterbeheerders, voor deze regio het Hoogheemraadschap van Delfland, worden op dit moment plannen gemaakt voor verbetering van de waterkwaliteit waarover eind 2009 aan de Europese Commissie in Brussel moet worden gerapporteerd. In 2015 moet het water veel schoner zijn.
Realisatie van de verbetering van de kwaliteit van het water betekent voor de glastuinbouwsector onder meer dat deze moet worden aangesloten op de riolering. In Pijnacker-Nootdorp is de aansluiting voltooid. Daarnaast zal de ruimte voor water, met mogelijkheden voor opvang en berging, verder moeten worden uitgebreid. Behalve de noodzaak van meer bergingsruimte onder meer gericht op het voorkomen van overlast en het hebben van reserves voor watergebruik, heeft dit kwantiteitsaspect een positief effect op de waterkwaliteit. Door de waterkwantiteit uit te breiden kunnen vervuilde waterbodems sneller worden 'gereinigd'. Vervuiling van de waterbodems, ontstaan door lozing van kwalitatief slecht water op het oppervlaktewater, kan namelijk worden geneutraliseerd wanneer meer ruimte voor water beschikbaar is. Wanneer bij voorzieningen met ruimte voor water bijvoorbeeld natuurlijke oevers worden gerealiseerd, kan eveneens een bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de waterkwaliteit. Bedacht moet worden dat het inrichten van dergelijke oevers tot meer ruimtebeslag leidt, die dan niet voor kassen beschikbaar is.

Al met al leidt de Kaderrichtlijn Water tot een grotere ruimteclaim voor water dan op dit moment het geval is in de glastuinbouwgebieden. De gemeente Pijnacker-Nootdorp voldoet aan de taakstellingen uit de kaderrichtlijn door een project in de Zuidpolder van Delfgauw. Dit is echter buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Dit is maatwerk en wordt in de zogenaamde raamplannen per kern uitgewerkt. In paragraaf 3.2 wordt bij de watertoets aandacht besteed aan de raamplannen. Daarmee is de wateropgave van de gemeente ingevuld.

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*   Waar mogelijk in het bestemmingsplan ruimte reserveren voor meer waterberging, natuurvriendelijke oevers en oppervlaktewater wat een positief effect op de waterkwaliteit kan hebben.  

2.1.4 Waterwet (2008)

Op 1 januari 2008 is de Wet Gemeentelijke watertaken in werking getreden. Hiermee hebben gemeenten er een aantal taken bij gekregen. Ook zijn bestaande taken en verantwoordelijkheden gewijzigd. Vervolgens komt er in 2009 één Waterwet. De Waterwet is de integrale wet die regels geeft met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen. Nieuwe beleidsontwikkelingen als integraal waterbeheer en de watertoets krijgen hierin hun plaats. De te vervangen wetten zijn:

  • Wet op de waterhuishouding
  • Wet op de waterkering
  • Grondwaterwet
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren
  • Wet verontreiniging zeewater
  • Wet droogmakerijen en indijkingen
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken
  • Waterstaatswet 1900


Naast het feit dat er één integrale waterwet komt, verandert er nog meer. Er komt één watervergunning, de zorgplicht van gemeenten voor stedelijk water is per 2008 aangepast en uitgebreid, en de taken en verantwoordelijkheden worden gestroomlijnd. Met de nieuwe wet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van maatregelen die de waterbeheerder treft. Te denken valt bijvoorbeeld aan locaties voor berging of ontwikkelingen in de buurt van waterkeringen. Een belangrijke wijziging met de komst van de nieuwe wet is de splitsing van de zorgplichten voor afvalwater en hemelwater én de komst van de zorgplicht voor grondwater. Deze zorgplichten zijn per 1 januari 2008 van kracht.
In de huidige wetgeving wordt formeel alleen gesproken van de zorgplicht voor afvalwater. Hieruit kan de indruk ontstaan dat afvalwater en hemelwater altijd naar een zuiveringsinstallatie moet worden afgevoerd. Met de nieuwe splitsing tussen afvalwaterzorgplicht en hemelwaterzorgplicht wordt duidelijk dat voor hemelwater naar andere oplossingen gezocht kan worden. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (verbreed GRP).

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*

*  
Waar mogelijk in het bestemmingsplan anticiperen op de gevolgen van de nieuwe Waterwet;

Splitsing tussen afvalwater en hemelwater. Op adequate wijze afvoeren van hemelwater.  

2.1.5 Archeologiewet (2007)

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*   In het bestemmingsplan dient een beschermende regeling te worden opgenomen voor de gebieden met een reeds bekende archeologische waarde en voor gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.  

2.1.6 Flora- en faunawet (2002)

De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 in werking. De Flora- en faunawet is een raamwet: in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De uitwerking is geregeld in aparte besluiten en regelingen. De wet richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient een ieder zó te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden.

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*   Bij het maken van het bestemmingsplannen waarbij functies worden gewijzigd, moet worden voorkomen dat conflicten met de Flora- en faunawet ontstaan. Eventueel kan specifiek onderzoek naar gevolgen voor flora en fauna hierbij helderheid bieden.  

2.1.7 Wet Milieubeheer (1993)

Het doel van de Wet Milieubeheer is om schadelijke effecten op het milieu zoveel mogelijk te beperken. De wet bepaalt welk (wettelijk) gereedschap kan worden ingezet om het milieu te beschermen. In hoofdstuk 7 van de wet is de milieueffectrapportage (m.e.r) opgenomen. De m.e.r. is een procedure die de informatie levert die nodig is om het milieubelang volwaardig mee te wegen bij besluiten met grote milieugevolgen. In de wet is de procedure geregeld en zijn inhoudseisen voor het MER opgenomen.

De wet verplicht het opstellen van een planMER (milieueffectrapportage voor plannen) als het bestemmingsplan het juridische kader vormt voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten of voor projecten die mogelijk significante gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden. Het Besluit MER vermeldt daarbij dat het moet gaan om ruimtelijke ingrepen die grote/belangrijke milieueffecten kunnen hebben.

Ten aanzien van glastuinbouw is het Besluit MER duidelijk over wanneer grote/belangrijke milieugevolgen zich kunnen voordoen, namelijk in die situaties wanneer meer dan 100 ha glastuinbouw wordt gerealiseerd dan moet gekoppeld aan de ruimtelijke procedure een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft 870 ha met de bestemming glastuinbouw, waarvan circa 150 ha in de praktijk nog niet is gerealiseerd. Ook kan een groot deel van het bestaande glas worden gereconstrueerd. In het kader van dit voorliggende bestemmingsplan wordt het criterium van 100 ha ruimschoots overschreden. Daarnaast is een groot deel van de vigerende bestemmingsplannen gedateerd. Concreet betekent dit dat een groot deel van deze bestemmingsplannen van voor de m.e.r.-plicht zijn. Het is de vraag of op dergelijke verouderde plannen kan worden gebaseerd. Milieuonderzoek naar de effecten van de glastuinbouw dient plaats te vinden.

Aanbevelingen voor visie en planopzet:  
*   De m.e.r.-procedure wordt gekoppeld aan de procedure van het voorliggende bestemmingsplan.