Plan: | Lindenlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.UP1ogpLindenlaan-UP30 |
In het bestemmingsplan Ooltgensplaat Dorp is rekening gehouden met de ontwikkeling van woningbouw aan de Lindenlaan. Hiervoor is in het bestemmingsplan een uit te werken bestemming naar wonen opgenomen.
Een uit te werken bestemming is een bestemming waarvoor geen directe bouwtitel geldt. Dit betekent dat het niet mogelijk is rechtstreeks een omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen. Alvorens een bouwvergunning te kunnen verlenen, dient een uitwerkingsplan opgesteld te worden. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in het westen van de kern Ooltgensplaat. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied
Het vigerende bestemmingsplan 'Ooltgensplaat dorp' is op 4 oktober 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming "Wonen - Uit te werken 1". Deze bestemming maakt de ontwikkeling naar woningbouw mogelijk. In de regels van deze bestemming zijn voorwaarden gesteld waaraan dit uitwerkingsplan moet voldoen.
Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling.
Hierbij wordt ingegaan op Rijks, Provinciaal en regionaal beleid. In hoofdstuk 3 wordt de huidige en de toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de nieuwe situatie beoordeeld aan de hand van relevante sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw. Voor deze ontwikkeling is in het vigerende bestemmingsplan 'Ooltgensplaat dorp' een uit te werken bestemming opgenomen. In het kader van dat bestemmingsplan is reeds een beleidsmatige afweging gemaakt. Aangezien in de tussentijd geen nieuw beleid is geformuleerd, kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen het vigerende beleidskader. In dit hoofdstuk is beknopt het relevante beleid weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam en Rotterdam) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Afbeelding 2.1: Gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Visie ruimte en mobiliteit
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd. In de visie staan vier rode draden centraal:
De provincie wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Hierdoor draagt de ontwikkeling bij aan de opwaardering van het bestaande netwerk en bebouwde gebied. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebeid verbeterd door de vervanging van de verouderde bedrijfsbebouwing door nieuwe woningen. Uit bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling past binnen de provinciale ambities.
Verordening Ruimte 2014
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de verordening en vormt het instrument voor zorgvuldig ruimtegebruik. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient de Ladder voor duurzame verstedelijking in het bestemmingsplan te worden opgenomen. De ladder heeft betrekking op alle stedelijke ontwikkelingen zoals woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. De ladder bestaat uit drie treden met de volgende vragen die achter elkaar moeten worden doorlopen:
Beoordeling
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee tevens aan trede tweede wordt voldaan. Aangezien de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaats vindt is het niet noodzakelijk de derde trede van de duurzaamheidsladder te beantwoorden.
Uit bovenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling in overeenstemming met het provinciale beleid.
Structuurvisie Goeree-Overflakkee
Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische pijler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.
Afbeelding 2.3: Uitsnede strategische visie lange termijn (Bron: Structuurvisie Goeree-Overflakkee)
Het dorp Ooltgensplaat is in de structuurvisie aangewezen als locatie voor herstructurering verouderde woon- en werkgebieden. Dit betreft ook particuliere woningbouw. Een belangrijk motief voor het vernieuwen van de bestaande woningvoorraad is om deze toekomstbestendig te maken en aan te passen aan de veranderende eisen van de woonconsument en een veranderende bevolkingssamenstelling.
Woonvisie 2014 - 2020
De gemeente is op 1 januari 2013 als nieuwe gemeente van start gegaan. Vier gemeenten zijn samengevoegd tot één gemeente. Daarnaast is de woningmarkt de afgelopen jaren sterkt veranderd als gevolg van de economische crisis. Als gevolg hiervan is een nieuwe woonvisie opgesteld. In deze visie heeft de gemeente haar ambities, doelstellingen en beleid vastgelegd voor het wonen binnen de gemeente. De visie is op 16 oktober 2014 vastgesteld.
Uit de visie blijkt dat er tot het jaar 2020 vraag is naar 950 woningen. De Lindenlaan voldoet aan de vraag naar woningen. De locatie is in de visie aangewezen als locatie voor woningbouw.
Waterschap Hollandse Delta beschermt de Zuid-Hollandse eilanden tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert het afvalwater, beheert de (vaar)wegen en levert een actieve bijdrage aan de ruimtelijke invulling van zijn gebied. Het richt zich daarbij, samen met anderen op veilig en duurzaam wonen, werken en recreëren voor burgers, bedrijven en andere gebruikers.
De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is gericht op:
Daarnaast werkt het waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van “water”, met oog voor de ecologie en het landschap en dat water mee bepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen.
Waterplan Goeree-Overflakkee (2008)
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
Gezamenlijk hebben het waterschap en de gemeente streefbeelden en doelen voor het water in de kernen opgesteld. De wensbeelden met een ruimtelijke relevantie die volgen uit het Waterplan zijn hieronder opgesomd:
Het perceel wordt omringd door woningbouw en is ingesloten tussen de Lindenlaan en de Langeweg. Sinds 1954 heeft er een aardappelhandel gezeten. Dit bedrijf heeft in 2009 haar bedrijfsactiviteiten verplaatst naar een locatie buiten de dorpskern. Sindsdien vinden er geen bedrijfsmatige activiteiten plaats. Het perceel bestaat voornamelijk uit bebouwing ten behoeve van opslag. Op afbeelding 3.1 en 3.2 is de bestaande situatie weergegeven.
Afbeelding 3.1: Luchtfoto van het plangebied en omgeving (peildatum 2014)
Afbeelding 3.2: Foto's bestaande situatie (peildatum 25 september 2014)
Randvoorwaarden
In het bestemmingsplan 'Ooltgensplaat Dorp' zijn regels gesteld waaraan het bouwplan moet voldoen. Zo mag het aantal woningen niet meer bedragen dan 41, dienen de woningen afgedekt te worden met een kap en mag de goothoogte van het hoofdgebouw niet meer dan 6 meter bedragen. De regels uit het bestemmingsplan 'Ooltgensplaat Dorp' zijn vertaald in onderhavig uitwerkingsplan.
Bouwplan
Het bouwplan gaat uit van een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen. Het woningprogramma is op maat gemaakt aan de woningbehoefte en woonwensen. Dit heeft geleid tot het uitwerken van het plan in twee fases.
Fase 1
Het woningbouwprogramma voor de eerste fase bestaat uit:
Afbeelding 3.3: Fase 1 van het bouwplan
Fase 2
De typologie van de grondgebonden woningen in fase 2 is niet vastgelegd. Het woningbouwprogramma wordt aan de hand van de woningbehoefte en woonwensen op maat gemaakt. Er worden maximaal 24 woningen gerealiseerd.
Afbeelding 3.4: Fase 2 van het bouwplan
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw.Voor deze ontwikkeling is in het vigerende bestemmingsplan 'Ooltgensplaat dorp' een uit te werken bestemming opgenomen. In het kader van dat bestemmingsplan zijn de sectorale aspecten reeds beoordeeld. Aangezien in de tussentijd de situatie in en rondom het plangebied niet is gewijzigd, kan worden geconcludeerd dat de sectorale aspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Voor de volledigheid worden de sectorale aspecten in dit hoofdstuk beschreven.
Beleid, wet- en regelgeving
Woningbouw is een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit in het kader van de Wetmilieubeheer. Boven een bepaalde project- of planomvang moet dan met een m.e.r.-beoordelingsprocedure besloten worden of een MER opgesteld dient te worden. Omdat de woningbouwontwikkeling een kleine omvang heeft, kan volstaan worden met een zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het uitgangspunt daarbij is dat geen MER nodig is, tenzij anders blijkt.
Situatie plangebied
De ontwikkeling valt volgens het Besluit milieueffectrapportage onder "Categorie D 11.1 De bouw van woningen". De bijbehorende drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht luidt: "In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat binnen de bebouwde kom".
Het plan blijft ver onder de drempelwaarden. Hierbij kan er van uitgegaan worden, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de referentiesituatie. Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen en wegen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen nadelige milieugevolgen worden verwacht als gevolg van deze ontwikkeling.
Beleid, wet- en regelgeving
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Naar aanleiding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft Goeree-Overflakkee een nota Archeologiebeleid opgesteld. Deze beleidsnota bevat het gezamenlijke archeologiebeleid voor Goeree-Overflakkee. In de nota is vastgelegd hoe rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bij de nota horende archeologische waarden- en kenmerkenkaart.
De gemeente moet in juridische zin, ruimtelijke plannen ‘archeoproof’ maken. Hierbij zal de gemeente aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en op welke wijze de gemeente daarmee wil omgaan. Dit ‘archeoproof’ maken gebeurt door op de verbeelding van het desbetreffend ruimtelijk plan aan te geven welke gebieden de dubbelbestemming Archeologie krijgen. Deze gebieden zijn over te nemen vanuit de archeologische waarden- en kenmerkenkaart. Vanaf de goedkeuring van dit beleid door de gemeenteraden zal dit dan ook de praktijk worden.
Situatie plangebied
Op de archeologische waarden- en kenmerkenkaart heeft het plangebied geen waarde toegekend gekregen (afbeelding 4.1). Hierdoor is een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden niet nodig.
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische waarden- en kenmerkenkaart. Met rood is globaal het plangebied aangegeven (Bron: Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee)
Beleid, wet- en regelgeving
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Conform de handreiking 'bedrijven en
milieuzonering' kan het plangebied getypeerd worden als een rustige woonwijk.
Ten zuiden van het plangebied liggen agrarische gronden. Deze gronden zijn in gebruik als akkerbouw/ landbouw. De richtafstand tot aan gevoelige functies (woningen) is hierbij 30 meter. De minimale afstand vanaf het plangebied tot aan de agrarische gronden is 50 meter. Ten westen van het plangebied is een bedrijf gevestigd met een maximale milieucategorie 2. De richtafstand tot aan gevoelige functies (woningen) is hierbij 30 meter. De minimale afstand vanaf het plangebied tot aan het bedrijf is 230 meter.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid, wet- en regelgeving
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde nieuwe functie of dient te worden gesaneerd. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe functie bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Situatie plangebied
Ten behoeve van het aspect bodem is een oplegnotitie vooronderzoek bodem uitgevoerd. Deze notitie is als Bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. Op basis van beschikbare onderzoeksgegevens is vastgesteld of er sprake is van een mogelijke verontreiniging van de bodem met stoffen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen (planologische) ontwikkeling.
Hieruit blijkt dat een ondergrondse tank (afgevuld met zand) in het plangebied aanwezig is. In de grond is een sterke verontreiniging met minerale olie aanwezig. Het grondwater is licht verontreinigd met minerale olie. De omvang van de sterke verontreiniging met minerale olie in de grond is vastgesteld en bedraagt circa 12,5 m3.
Direct onder de asfaltverharding achter op het terrein, is een sterke verontreiniging met chroom in de grond aanwezig. De sterke verontreiniging met chroom is aangetoond in de bodemlaag tot circa 1 meter minus maaiveld. Het volume sterk met chroom verontreinigde grond bedraagt circa 370 m3. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Conclusie
Bij ontwikkeling dient de sterke verontreiniging met chroom en minerale olie in de grond te worden gesaneerd. De licht verhoogde gehalten op het overig deel van het terrein vormen geen belemmering voor de nieuwe bestemmingen. De DCMR heeft in een reactie aangegeven dat er geen saneringsplan nodig is. In de reeds uitgevoerde onderzoeken is voldoende aangetoond waar welke verontreiniging aanwezig is. Er dient wel gesaneerd te worden. De saneringskosten zijn onderdeel van de overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente (zie paragraaf 6.1 Economische uitvoerbaarheid)
Beleid, wet- en regelgeving
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied
Ten behoeve van het aspect ecologie is in 2012 een Verkennend Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 van deze toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt:
Gebiedsbescherming
Het gehele plangebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met de wettelijke en planologische gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Er zijn geen beschermde plant- en diersoorten binnen het plangebied waargenomen. Tevens zijn er geen potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen binnen en rondom het plangebied aanwezig. De 'algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet) is van toepassing. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade bij aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren van dieren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap en de voortplantingstijd. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Beleid, wet- en regelgeving
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.
Situatie plangebied
Met behulp van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of riscovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Ten zuidoosten van het plangebied op een afstand van ongeveer 300 meter bevindt zich een propaantank. (zie rode stip in afbeelding 4.2) De propaantank heeft een inhoud van 3.000 liter en een PR10-6 risicocontour van twintig meter. De tank ligt op geruime afstand van het plangebied, waardoor de nieuwe woningen geen invloed hebben op het groepsrisico.
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl, peildatum 28 november 2014).
Verder zijn in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook worden in de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen.
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Beleid, wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Situatie plangebied
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
Het plangebied ligt in een 30 km/u zone. Hierdoor is onderzoek op basis van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
Onderzoek
Op grond van de Wet geluidhinder geldt dus voor geen van de boven genoemde geluidsbronnen een
onderzoeksplicht. Toch moet er in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk worden
gemaakt of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.
Om dit te beoordelen is in 2008 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de Langeweg op de nieuwe woningen. Dit onderzoek is als Bijlage 3 van deze toelichting opgenomen. De verkeerscijfers zijn nog steeds actueel en het onderzoek kan derhalve als representatief beschouwd worden. Uit het onderzoek blijkt dat er voor de geplande woningen kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarden van 48 dB.
Beleid, wet- en regelgeving
Wet luchtkwaliteit (2007)
Het doel van Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.
Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.
Situatie plangebied
De ontwikkeling zal nagenoeg geen effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling is kleiner dan bij een woonwijk tot 1.500 woningen. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
Beleid
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Situatie plangebied
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de Lindenlaan en de Langeweg. In de bestaande situatie (aardappelgroothandel) heeft het plangebied een verkeersaantrekkende werking van 100 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van verkeersgeneratiecijfers van het CROW is berekend dat het initiatief een verkeersaantrekkende werking heeft van 259 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In deze berekening is uitgegaan van maximaal 41 woningen in het type woonmilieu Centrum-dorps (CROW-publicatie 317 'verkeersgeneratie woon- en werkgebieden'). Dat betekent een toename van 159 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De omliggende wegen hebben voldoende (rest)capaciteit om de toename van het verkeer op te vangen.
Parkeren
Fase 1
Parkeren vindt bij de twee-ondereenkapwoningen en vrijstaande woningen plaats op eigen terrein (garage + inrit). Voor de rijwoningen worden parkeervakken voorzien direct naast de woningen.
Op grond van CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren' wordt voor de rijwoningen uitgegaan van een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning. Voor de 12 nieuwe rijwoningen worden op basis van deze parkeernormering 19 parkeerplaatsen aangelegd.
Fase 2
Omdat het woningbouwprogramma voor fase 2 nog niet is vastgesteld is het aantal parkeerplaatsen nog niet bepaald. Om aan de parkeernormering te voldoen is ruimte voor parkeerplaatsen in het plan gereserveerd. Op de verbeelding en in de regels is een aanduiding "parkeerterrein" opgenomen. Op deze locatie zijn parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woningen toegestaan.
Beleid, wet- en regelgeving
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Waterschap Hollandse Delta
De relevante beleidsuitgangspunten van Waterschap Hollandse Delta en Provincie Zuid-Holland zijn:
Situatie plangebied
In gevallen waarin een ontwikkeling leidt tot 250 m2 of meer verharding, dienen (extra) compenserende maatregelen te worden getroffen voor waterberging. Bijna het gehele plangebied bestaat reeds uit verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak door de ontwikkeling is minder dan 250 m2. Hierdoor is voor deze locatie compensatie niet verplicht. Het hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak en het huishoudelijke afvalwater worden gescheiden ingezameld en aangesloten op de bestaande riolering. Ten behoeve van de waterkwaliteit zal in verband met de lozing van hemelwater via het rioolstelsel zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden toegepast.
Het onderhavige uitwerkingsplan heeft tot doel een juridisch planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het uitwerkingsplan gegeven. Dit uitwerkingsplan sluit aan op de systematiek van het bestemmingsplan "Ooltgensplaat Dorp" en is opgesteld volgens de geldende RO-Standaarden 2012 en bestaat uit:
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Artikel 3: Tuin
Deze bestemming is toegekend aan een strook grond die grenst aan particuliere tuinen. Door middel van deze bestemming wordt tot uitdrukking gebracht dat deze grond daadwerkelijk (en uitsluitend) als tuin mag worden gebruikt, dit ter bescherming van het leefklimaat ter plaatse van de bedoelde particuliere percelen. In dat kader mag bebouwing hier slechts zeer beperkt plaatsvinden, te denken valt aan een erfscheiding en/of tuinmeubilair.
Artikel 4: Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is toegekend aan erftoegangswegen, parkeerplaatsen en verblijfsgebieden. Gebouwen zijn niet toegestaan. Overige bouwwerken mogen niet hoger dan 3 meter worden.
Artikel 5: Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de woningen en daarbij aan het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen. Gebouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De maximale goothoogte is 6 meter.
Artikel 6: Parkeren
In dit artikel zijn regels ten aanzien van parkeren opgenomen. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid waarbij het gemeentelijk parkeerbeleid als uitgangspunt dient.
Artikel 7: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 8: Algemene bouwregels
De algemene bouwregels regelen dat een bestaand gebouw groter is dan de maximale goot- en bouwhoogtes, de maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar mogen worden beschouwd en bouwen op een eigen terrein of bouwperceel geen toestand dient te worden op een aangrenzend terrein.
Artikel 9: Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik van onbebouwde gronden respectievelijk bouwwerken in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening respectievelijk de Woningwet.
Artikel 10: Algemene afwijkingsregels
Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.
Artikel 11: Algemene wijzigingsregels
De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De wijzigingsbevoegdheid voorziet in het wijzigen van de bestemmingsgrenzen of de profiel van de weg.
Artikel 12: Algemene procedureregels
Indien er gebruik gemaakt wordt van de algemene afwijkingsregels is hier aangegeven dat de procedure als genoemd in afdeling 3.4 Awb van toepassing is.
Artikel 13: Overgangsrecht
Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 14: Slotregel
De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan worden aangehaald.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een uitwerkingsplan onder andere inzicht te worden geboden in de economische uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke planperiode van tien jaar. Op de gemeente rust de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst. Om tot kostenverhaal te kunnen overgaan, moet er sprake zijn van een bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De gemeente Goeree-Overflakkee en aannemersbedrijf Gebr. Blokland bv hebben een overeenkomst gesloten om de woningen te realiseren. Hierin is het kostenverhaal verzekerd. De kosten van de bodemsanering zijn in deze overeenkomst geborgd.
Overleg artikel 3.1.1 Bro
Ten behoeve van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) is het uitwerkingsplan ter kennisgeving naar de relevante overlegpartners gestuurd.
Tervisielegging
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft van 7 mei 2015 tot en met 17 juni 2015 ter visie gelegen. De ter visie legging is gepubliceerd in de Staatscourant en geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl onder project: Uitwerkingsplan Lindenlaan, met het identificatienummer NL.IMRO.1924.UP1ogpLindenlaan-UP20. Tijdens deze periode heeft een ieder zienswijzen kunnen indienen.
Gedurende de tervisielegging zijn er twee reacties binnengekomen. Te weten een reactie van het waterschap en een reactie van de DCMR. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de planvorming. De DCMR is ook akkoord, maar daarvoor is wel een tekstuele wijziging ten aanzien van de bodemverontreiniging doorgevoerd. Beide reacties zorgen niet voor knelpunten in het plan. De reacties zijn opgenomen in Bijlage 4.