direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosthavendijk 18, Middelharnis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de locatie Klinkvis aan de Oosthavendijk in Middelharnis te herstructureren. Ter vervanging van het caravanpark Middelharnis worden 64 woningen beoogd. Het bestemmingsplan Middelharnis staat de realisatie van reguliere woningen niet toe. Om dit planologisch te regelen is daarom een nieuw bestemmingsplan nodig. Daarnaast wordt tevens van 6 bestaande woningen de bestemming omgezet van recreatiewoning naar reguliere woning.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd, ligt ten noordoosten van de kern Middelharnis en ten zuidoosten van de Oosthavendijk. Het plangebied wordt ontsloten door de Oosthavendijk. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0001.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0002.png"  
Figuur 1.1 Ligging plangebied  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Middelharnis, vastgesteld op 25 april 2013. Ter plaatse vigeren de bestemmingen Recreatie - Recreatiepark en Groen. De nieuwe woningen zijn in strijd met de recreatieve bestemming.

De nieuwe ontsluiting en een deel van het nieuwe open water ten westen van het plangebied zijn (vanwege de ligging binnen het beschermde dorpsgezicht) opgenomen in het naastgelegen bestemmingsplan Beschermde dorps- en stadsgebieden. Dat bestemmingplan is vastgesteld op 19 mei 2016.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie, regio als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  • 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 2. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 3. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 4. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 5. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 6. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er moet aangetoond worden dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en (voor zover de ontwikkeling niet-binnenstedelijk is) of de locatie multimodaal kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft op 16 oktober 2014 de Woonvisie 2014-2020 vastgesteld en op 3 september 2015 geactualiseerd. Op basis van de Structuurvisie Goeree-Overflakkee is Middelharnis in de woonvisie aangewezen als streekcentrum. Daarbij geldt dat woningbouw wordt geconcentreerd in die kernen, die door aard, schaal en locatie een bijdrage leveren aan een blijvend goed functionerend voorzieningenniveau en een adequate zorgstructuur. Voor het streekcentrum, Middelharnis en Sommelsdijk, wordt in de woonvisie uitgegaan van een toename van 375 woningen als richtgetal. Wanneer er in kernen geen behoefte blijkt te zijn kan de ruimte worden ingezet in andere kernen, mits er geen overschrijding van het totaal geraamde aantal plaatsvindt. Het ligt gelet op de functie van streekcentrum voor de hand om de woningbouwopgave hier (zo mogelijk binnenstedelijk) op te vangen.

De gemeentelijke woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd en afgestemd op de actuele Woningbehoefteraming. Het onderhavige plan is inmiddels als actief plan in het woningbouwprogramma 2016-2020 en 2020-2030 opgenomen. Tevens zet de gemeente in op het saneren van plancapaciteit op niet kansrijke locaties. De visie sanering woningbouwlocaties (zie ook paragraaf 2.3) is bedoeld om voorzienbaarheid te creëren dat na minimaal een jaar woningbouwplannen met een planologische titel (in vigerende bestemmingsplannen) die niet tot ontwikkeling komen, kunnen worden gesaneerd om het mogelijk te maken hiervoor plannen in de plaats te stellen waarvoor wel een kwalitatieve vraag bestaat. Per saldo zal hierdoor geen sprake zijn van overcapaciteit. Op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is nader ingegaan in paragraaf 2.2. Hieruit blijkt dat het project invulling kan geven aan de behoefte aan aan woningen die de doorstroming bevorderen en aan nultredenwoningen. De regionale afstemming is geborgd omdat Goeree-Overflakkee als een zelfstandige regio gezien wordt. Hiermee is voldaan aan de eerste trede van de ladder. Ook aan trede 2 wordt voldaan, omdat de locatie in binnenstedelijk gebied is gelegen. Woningbouw op deze plek naast het regionale voorzieningencentrum is een logische keuze. Omdat de ontwikkeling voldoet aan trede 1 en 2, is toetsing aan de derde trede niet noodzakelijk. In paragraaf 2.2 is de ontwikkeling ook getoetst aan de provinciale ladder en zijn de diverse aspecten nader gemotiveerd.

2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014, actualisering 2016)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn doorvertaald in de Provinciale Verordening. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.

Provinciale Verordening (2014, actualisering 2016)

In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

Trede 1

Aanvullend op de genoemde motivering in paragraaf 2.1 kan vermeld worden dat het mogelijk is woningaantallen te salderen tussen de verschillende kernen binnen de relevante woonregio.

In de praktijk bestaat veel minder behoefte aan woningbouw in de kleine kernen. In de Woonvisie 2014 is reeds beschreven dat de gemeente te maken heeft met een kwalitatieve mismatch en daarnaast met een overcapaciteit van bouwplannen in bepaalde kernen. Het betreft enerzijds locaties die opgenomen zijn met een wijzigingsbevoegdheid en anderzijds met een directe bouwtitel in het bestemmingsplan. Door de grote hoeveelheid harde plancapaciteit is het moeilijk om medewerking te verlenen aan nieuwe initiatieven waarvoor wel een kwalitatieve vraag is. De vergrijzing en ontgroening, maar ook de verduurzaming, zijn er mede de oorzaak van dat er vraag ontstaat naar andere woonvormen dan in het verleden het geval was. De te saneren locaties liggen met name in de kleine kernen. Er is geen sprake van overcapaciteit in Middelharnis.

De gemeente monitort de woningbouwplannen jaarlijks en ziet de locatie als een kansrijke woningbouwlocatie. Daarom is deze locatie eind 2016 in de woningbouwplanning 2016-2030 opgenomen. De locatie Oosthavendijk is kansrijk, omdat deze in het streekcentrum en nabij de voorzieningen ligt. Het is bovendien een bijzondere locatie aan de haven die een eigen karakter krijgt. De locatie voegt daarmee iets toe wat er nu nog niet is in Middelharnis.

De behoefte aan woningen in het streekcentrum blijkt tevens uit het feit dat er al 7 appartementen en 17 woningen zijn gereserveerd door middel van een contract.


Omdat de gemeente Goeree-Overflakkee samenvalt met de regio behoort het tot de mogelijkheden van de gemeente om de capaciteit in de regio af te stemmen op de behoeftevraag.

Zoals in paragraaf 2.1 al is vermeld, is de locatie Oosthavendijk (Klinkvisterrein) in de nieuwste woningbouwplanning opgenomen in de actieve categorie tot 2020 met 68 woningen.

De gemeente is verder voornemens de sanering van niet kansrijke locaties actief ter hand te nemen.
In de gemeente was sprake van een forse overcapaciteit. Die is inmiddels teruggedrongen en komt circa 100 woningen hoger uit dan de nieuwste Woningbehoefteraming (WBR2016). Deze actuele provinciale prognose komt hoger uit dan de vorige WBR (2013) en gaat uit van 907 woningen. De woningbouwplanning gaat nu uit van 1015 woningen tot 2020. Tevens is eind 2016 de visie sanering woningbouwlocaties vastgesteld als concept. In de visie zijn de locaties genoemd die voor sanering in aanmerking komen. Zelfs als uiteindelijk slechts een deel van de bestemmingsmogelijkheden wordt gesaneerd, dan zal in de hele woonregio geen sprake meer zijn van overcapaciteit. Het is bovendien niet de verwachting dat de niet kansrijke locaties in de kleine kernen in de komende periode alsnog zullen worden benut.

Uit de Woningbehoefteraming (WBR2016) blijkt dat er in heel Zuid-Holland behoefte is aan woningen die de doorstroming bevorderen, zodat goedkope woningen vrijkomen voor asielzoekers en er is behoefte aan nultredenwoningen in de nabijheid van voorzieningen in verband met de vergrijzing.

In de concept-visie sanering woningbouwlocaties is aangegeven dat de vergrijzing en ontgroening, maar ook de verduurzaming er mede de oorzaak van zijn dat er vraag ontstaat naar andere woonvormen dan in het verleden het geval was.

Het woningbouwprogramma geeft invulling aan de behoefte van deze doelgroepen:

1. jonge gezinnen 20-25 voor de starterswoningen;

2. doorstromers uit huursector (scheefwonen) of doorstromers naar een grotere koopwoning;

3. appartementen met name voor senioren 55+.

De locatie geeft aan drie kwalitatieve aspecten (doorstroming, vergrijzing, verduurzaming) invulling. De belangstellendenregistratie is een indicatie voor de behoefte aan de aangeboden woningen op deze plek en hieruit blijkt dat op voorhand al 24 woningen zijn gereserveerd.


Aanvullend kan nog worden gewezen op de in opdracht van de provincie Zuid-Holland uitgevoerde Woningmarktverkenning Regio's Zuid-Holland 2016 (ABF 2016). Hieruit blijkt dat er op Goeree-Overflakkee behoefte is aan woningen in zowel dorpse als landelijke milieus. Het plangebied ligt op de grens daarvan en kan invulling geven aan beide behoeftes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0003.png"

Figuur 2.1 Woonmilieus

Gelet op het bovenstaande voldoet de ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief aan trede 1.

Trede 2

De locatie is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Het gaat om een locatie naast het voorzieningencentrum waar voorheen sprake was van een recreatieve functie. Er is dus sprake van het opnieuw benutten van een vrijgekomen binnenstedelijke locatie. Aan trede 2 is voldaan.

Trede 3

Omdat sprake is van een locatie gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied hoeft niet aan trede 3 getoetst te worden.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.


Toetsing

In het onderhavige geval is sprake van inpassen. De aard en schaal van het gebied is ruimer dan het perceel zelf. Het gebied is onderdeel van de kern van Middelharnis, waarbinnen stedelijke functies een plek kunnen vinden. Ook Hernesseroord en de ijsbaan zijn stedelijke functies. Op deze plek wordt een caravanpark vervangen door woningbouw. De gemeente acht de woningbouw passend binnen de aard en schaal van het dorp.

In de toelichting bij de Actualisering 2016 is aangegeven dat van inpassen sprake is als het een ontwikkeling betreft die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De gemeente ziet het toevoegen van woningen in de streekkern als een ontwikkeling die past bij de identiteit van het dorp. Het intensiever benutten van bestaand stedelijk gebied geeft invulling aan de provinciale doelstelling voor het gebied.

De relevante kwaliteitskaart is de laag van de stedelijke occupatie. De locatie is gelegen binnen 'steden en dorpen' en deels binnen 'stads- en dorpsranden'. In dit gebied is geen sprake van een open zeekleipolderlandschap. De dijken blijven onaangetast en liggen feitelijk ook buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0004.png"

Figuur 2.2 Uitsnede laag van de stedelijke occupatie

Richtpunten steden en dorpen:

  • 1. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • 2. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • 3. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met "zwaartepunten" in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • 4. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • 5. Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • 6. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • 7. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • 8. Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • 9. Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.


De richtpunten 1, 2, 4, 5, 6 (ten aanzien van stedenbouwkundige patronen) en 8 zijn relevant voor de onderhavige locatie.

In het Zeekleipolderlandschap (laag van de cultuur en natuurlandschappen) concentreert bebouwing zich in of nabij compacte kernen. In steden en dorpen (occupatielaag) bouwt nieuwe uitbreiding voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt het de overgangskwaliteit van de stads- en dorpsrand. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de inpassing van het plan.

Deze ontwikkeling kent aan de zijde van de Oosthavendijk een appartementengebouw. Dit gebouw is gericht op het havenkanaal en het aan de overzijde gelegen historische centrum. Door hier een hogere bebouwing te realiseren wordt het contact gezocht met de jachthaven en het historisch centrum.

De bestaande watergang aan de zuidrand van het plangebied wordt verbreed en deze krijgt een nieuwe begeleidende groenstructuur ter vervanging van de bestaande. Zie ook paragraaf 4.6.

De ontwikkeling is gelegen buiten de historische kern van Middelharnis. Deze kern is beschermd dorpsgebied, wat verankerd is in een beschermende bestemming. De Oosthavendijk is een van de toegangswegen naar de oude kern van Middelharnis. De ontwikkeling ligt aan de andere zijde van deze weg en tast de beleving richting de oude kern niet aan. Door een hoger gebouw op te nemen langs deze structuur wordt de dorpsrand aan deze zijde duidelijker gemarkeerd.

Richtpunt stads- en dorpsranden

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Deze ontwikkeling ligt in de dorpsrand van Middelharnis. De kwaliteit van de overgang tussen dorp en buitengebied bestaat ter plaatse uit het contactkwaliteit. Het begrip contactkwaliteit laat zich omschrijven als: "Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel) patroon". Het mag duidelijk zijn dat deze ontwikkeling is gelegen ligt tussen bestaande structuren en zich voegt binnen het al aanwezige patroon.

Er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (2012) 

Het plangebied is onderdeel van het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. Het is een gezamenlijk vertrekpunt voor de karakteristiek en de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Het plangebied wordt aangeduid als 'dorp bestaand'.

Toetsing

De Oosthavendijk is aangewezen als 'water als structuurdrager'. Het planvoornemen houdt rekening met de structuur van de Oosthavendijk. De nieuwe aansluiting op de Oosthavendijk zorgt voor minder onderbrekingen in de doorgaande weg, omdat de nieuwe ontsluiting tegenover een bestaande aansluiting gesitueerd wordt.

Daarnaast is de kwaliteit in het dorpsgebied van belang. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen de ambities voor de kwaliteit van het dorpsgebied. Uitgangspunt is een compact dorp, waar uitbreiding met name mogelijk is binnen bestaand bebouwd gebied. Er is rekening gehouden met de bestaande structuren en elementen.

2.3 Gemeentelijk beleid

Regionale Structuurvisie (2010)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.


Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap. Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.

In de Regionale Structuurvisie is ook ingegaan op het thema 'wonen'. Geconstateerd is dat tot 2030 er voor de eigen behoefte een toename van de woningvoorraad nodig is van ongeveer 2.000 woningen. Sindsdien is echter de nieuwe gemeente Goeree-Overflakkee ontstaan. De gemeente en regio zijn sinds de herindeling hetzelfde. Ook zijn de omstandigheden gewijzigd (economische omstandigheden, gewijzigd provinciaal beleid). De regionale structuurvisie wordt momenteel geactualiseerd, waarbij het actuele gemeentelijke woonbeleid wordt verwerkt.


In de Regionale Structuurvisie werd, aansluitend op het provinciaal beleid dat destijds werd opgesteld, gewerkt met contouren. Uitgangspunt was dat woningbouwontwikkeling plaats diende te vinden binnen deze contouren. Het plan Oosthavendijk is gelegen binnen de contouren en in die zin dus in overeenstemming met het destijds opgestelde beleid.

De kernenprofilering in de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee is het resultaat van een afgewogen combinatie van aard, schaal, ligging, ruimtelijk-functionele potenties en haalbare mogelijkheden op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De kern Middelharnis heeft een sterke woningmarktpositie. Vanuit woonwensen en woningmarktoverwegingen ligt het in de rede om de woningbouwopgave vooral te concentreren in het streekcentrum en de verzorgingskernen. Middelharnis is het streekcentrum. Dit knooppunt zal dan ook de ruimte moeten krijgen om zich op dit niveau verder te ontwikkelen.


Woonvisie 2014-2020 (actualisering 2015)

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft op 16 oktober 2014 de Woonvisie 2014-2020 vastgesteld en op 3 september 2015 geactualiseerd. Op basis van de Structuurvisie Goeree-Overflakkee is Middelharnis in de woonvisie aangewezen als streekcentrum. Daarbij geldt dat woningbouw wordt geconcentreerd in die kernen, die door aard, schaal en locatie een bijdrage leveren aan een blijvend goed functionerend voorzieningenniveau en een adequate zorgstructuur. Voor het streekcentrum, Middelharnis en Sommelsdijk, wordt in de woonvisie uitgegaan van een toename van 375 woningen als richtgetal. Wanneer er in kernen geen behoefte blijkt te zijn kan de ruimte worden ingezet in andere kernen, mits er geen overschrijding van het totaal geraamde aantal plaatsvindt. Het ligt gelet op de functie van streekcentrum voor de hand om de woningbouwopgave hier (zo mogelijk binnenstedelijk) op te vangen.

Woningbouwprogramma 2016-2020 en 2020-2030 (2016)

De woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd. Gelet op de actuele marktvraag zijn in de woningbouwplanning 2016-2020 en 2020-2030 meer woningen in het streekcentrum gepland. Dit woningbouwprogramma is 10 november 2016 vastgesteld door de gemeente. Het onderhavige plan is in de 'actieve categorie' gezet met 68 woningen (Oosthavendijk, Klinkvisterrein). Versterking van het streekcentrum is in lijn met de woonvisie.

Visie sanering woningbouwprogramma (concept 2016)

Tevens is op 10 november 2016 de visie sanering woningbouwlocaties vastgesteld als concept. Deze heeft t/m 6 januari 2017 ter inzage gelegen en zal binnenkort definitief worden vastgesteld. De visie is van toepassing op bestemmingsplannen die op 1 januari 2013 onherroepelijk waren met daarin directe bouwtitels voor woningbouw en of wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsbevoegdheden ten behoeve woningbouw. De bevoegdheid tot wegbestemmen kan hiervoor - gelet op jurisprudentie ten aanzien van voorzienbaarheid en planschade - pas worden ingezet indien 1 jaar na vaststelling van deze visie geen omgevingsvergunning verleend is voor de uitvoering van de betreffende bestemmingsplannen. Daarom zal een jaar na vaststelling van de visie een aanvang worden gemaakt om door middel van facetherzieningen over te gaan tot het opnemen van een passende regeling, waarmee de planologische mogelijkheden tot realisatie van woningbouw zullen komen te vervallen en de betreffende percelen een alternatieve passende bestemming zullen krijgen. In de visie zijn de locaties genoemd die voor sanering in aanmerking komen. Zelfs als uiteindelijk slechts een deel van de bestemmingsmogelijkheden wordt gesaneerd, dan zal in de hele woonregio geen sprake meer zijn van overcapaciteit. Het is bovendien niet de verwachting dat de niet kansrijke locaties in de kleine kernen in de komende periode alsnog zullen worden benut.

Eilandvisie

Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente.

Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt. De inwoners van Goeree-Overflakkee worden hierbij vanzelfsprekend betrokken. Dit is ook gebeurd bij de ontwikkeling van deze nieuwe visie, waar de bewoners en de stakeholders tijdens twee bijeenkomsten hebben meegedacht over de toekomst van het eiland.

Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Koploper in duurzame energie

De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Het planvoornemen is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. Het voornemen betreft een kwalitatieve uitbreiding van het woningbouwaanbod. Dit past binnen de eilandidentiteit. De woningen worden uitgevoerd conform EPC normen 2016. De ontwikkeling heeft nauwelijks invloed op de overige kernthema's.

2.4 Conclusie

De realisering van woningen op deze locatie past binnen het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Analyse plangebied

3.1 Voorgeschiedenis

De locatie Oosthavendijk 18, Middelharnis is sinds 2010 in eigendom van gemeente Goeree-Overflakkee (destijds nog gemeente Middelharnis). Reden voor deze aankoop was dat de gemeente (die de locatie in eigendom had voordat het een camping werd) jegens de eigenaar van de camping aansprakelijk was voor de aanwezige bodemvervuiling (De planlocatie in de periode 1948-1965 dienst heeft gedaan als stortplaats voor puin, bouwafval, en sloopafval alsmede industrieel bedrijfsafval en huishoudelijk puin). Dit volgde uit een uitspraak van het gerechtshof in Den Haag. Het oorspronkelijke gebruik als caravanterrein is in juli 2015 geëindigd.

Door de gemeente is een marktconsultatie gehouden om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor de locatie. Tijdens de marktconsultatie zijn 4 marktpartijen uitgenodigd om hun visie of plan op het gebied te presenteren. Het ging om een woningbouwcorporatie, een ontwikkelaar (woningbouw), een ondernemer uit de recreatieve sector en een architect met affiniteit met de recreatieve sector.

Uiteindelijk is besloten verder gaan met het plan van Wonen op Flakkee. Het plan sloot aan op het nabijgelegen havengebied, daarnaast werd een bijzondere architectuur gekozen. In november 2014 is tussen de gemeente en Wonen op Flakkee een intentieovereenkomst gesloten. Wonen op Flakkee kreeg gedurende een half jaar de tijd te onderzoeken of zij hun plan konden door ontwikkelen tot een haalbaar plan.

In juni 2015 is uiteindelijk door Wonen op Flakkee een stedenbouwkundig plan gepresenteerd. Het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee heeft vervolgens op 6 juni 2015 ingestemd met dit stedenbouwkundig plan.

3.2 Ruimtelijke analyse

Het plangebied betreft een voormalig caravanpark. Op dit park zijn naast de voormalige met hagen begrensde caravanplaatsen ook 6 recreatiewoningen en een beheerderswoning aanwezig. De meeste recreatiewoningen (5) liggen aan de noordzijde van het plangebied. De zesde recreatiewoning ligt in het zuidwesten van het plangebied.

De caravanplaatsen met bijbehorende hagen zijn inmiddels verwijderd. De recreatiewoningen blijven aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0005.png"

Figuur 3.1 Luchtfoto voormalige situatie caravanpark

3.3 Ontwikkelingen

De ontwikkeling betreft de realisatie van 64 woningen op het perceel van het voormalige caravanpark Klinkvis. In de onderstaande figuur is de beoogde verkaveling die bestaat uit 19 appartementen, 4 twee-onder-één kapwoningen, 40 rijwoningen en 1 vrijstaande woning ingetekend. Door de herontwikkeling van het gebied zal de huidige functie, een recreatieterrein, verdwijnen. Het complete gebied zal hierdoor een meer stedelijke invulling krijgen en van een recreatief gebied zal geen sprake meer zijn. Het gebied zal ook meer aansluiting krijgen bij de naastgelegen woongebieden. Gezien het feit dat het gehele gebied wordt voorzien van een woonbestemming, is er weinig recreatieve waarde meer. In die zin is het dus logisch de bestaande recreatiewoningen ook te voorzien van een woonbestemming

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0006.png"

Figuur 3.2 Beoogde verkaveling (impressie)

Ruimtelijke inpassing

De locatie Klinkvis is zodanig ingevuld dat het gebied een herkenbare woonlocatie vormt. Daarbij is de samenhang met de omgeving een belangrijk uitgangspunt geweest.

Het appartementengebouw is gesitueerd aan de noordwestelijke zijde van het plangebied (aan de Oosthavendijk). Aan deze zijde is het stedenbouwkundig gezien wenselijk om een duidelijke markering te realiseren. Daar liggen meerdere redenen aan ten grondslag. Allereerst vormt het appartementengebouw een duidelijke markering als grens tussen enerzijds het groene karakter ten noorden van de locatie en anderzijds de bebouwing ten zuiden van de locatie. Het appartementengebouw dient die in haar volume te benadrukken. Het appartementengebouw vormt in de tweede plaats een geleiding van de lineaire Oosthavendijk en het Havenkanaal. De gebouwlengte dient voldoende maat te hebben om deze functie te kunnen vervullen. Tenslotte vormt het appartementengebouw een duidelijke wand t.o.v. de achterliggende, meer kleinschalige, bebouwing in het plangebied. Een stevige bouwmassa op deze locatie is dan ook wenselijk.

De grondgebonden woningen in het plangebied, die de bovengenoemde functies niet vervullen, zijn om die reden duidelijk lager dan het appartementengebouw en vormen de overgang tussen de lagere bestaande bebouwing en het appartementengebouw.

Ruimtelijke opzet en uitstraling

De entree vanaf de Oosthavendijk wordt gemarkeerd door een appartementengebouw. Het appartementengebouw krijgt een verticale geleding. Hiermee wordt aansluiting verkregen met de bebouwing rondom de haven. De hoogte loopt op van 3 bouwlagen met kap aan de noordelijke zijde tot 5 lagen met kap aan de zuidelijke zijde. Aan de zuidelijke zijde is de entree naar de locatie gesitueerd. Door aan deze zijde het appartementengebouw een hoogte-accent te geven wordt de toegang tot de locatie versterkt en benadrukt. Aan de andere zijde van de entreeweg zal een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Deze woning is een stuk lager en vormt hiermee de overgang naar de bestaande woning Oosthavendijk 16. Om massiviteit te voorkomen krijgt het appartementengebouw een duidelijke geleding. De bouwmassa loopt in hoogte op naar de zuidwestelijke zijde. Hiermee wordt de entree naar het plangebied benadrukt. De balkons springen deels terug in de bouwmassa, waardoor een verticale parcellering ontstaat. De bouwmassa wordt aan de bovenzijde deels voorzien van kappen. Hiermee krijgt de bouwmassa ook in de hoogte een heldere geleding.

In het plangebied worden ook eengezinswoningen en twee-onder-een kapwoningen gerealiseerd. Deze zijn georiënteerd op de straat binnen het plangebied. De straat krijgt een breed profiel en ligt op de as van de ontsluiting. In het brede straatprofiel zijn trottoirs, haaksparkeerplaatsen en een rijbaan opgenomen. De bestaande weg die vóór de 5 huidige recreatiewoningen is gesitueerd, wordt opgenomen in het plan. Dit wordt zodanig vormgegeven dat er niet langer sprake is van een doodlopende weg. De bestaande straat vormt tevens de toegang tot de achtertuinen van de noordelijk gelegen woningen. In aanvulling op de bestaande straat wordt ook een aantal langsparkeerplaatsen toegevoegd. Ten behoeve van de zuidelijk gelegen woningen wordt een achterpad aangelegd.

De eengezinswoningen en twee-onder-een kapwoningen krijgen een verticale geleding. De bouwhoogte is 2 bouwlagen met een kap. Net als bij het appartementengebouw en de vrijstaande woning krijgt de architectuur een historiserend karakter. Hiermee wordt aansluiting verkregen op de bestaande architectuur in de omgeving. Het individuele karakter van de woningen wordt benadrukt door variatie in kleurgebruik van baksteen en gevelindeling. De toepassing van luiken bij de gevels en de vormgeving van de dakkapellen is zodanig dat het karakter van de architectuur wordt versterkt. De hellende daken worden afgewerkt met keramische dakpannen. Hierna zijn enkele impressies en gevelaanzichten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0007.png"

Impressie appartementen

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0008.png"

Impressie grondgebonden woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0009.png"

Impressie nieuwe invulling

Effecten op bezonningssituatie bestaande woningen

Om inzicht te geven in de gevolgen die het plan heeft voor de bezonning en schaduwwerking op omliggende 6 voormalige recreatiewoningen is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 1. De conclusies hiervan zijn als volgt.

De nieuwe bebouwing op de locatie Oosthavendijk 18 heeft een beperkte invloed op de bezonning van de vijf bestaande woningen in de noordrand. De woning in de zuidwestpunt heeft nauwelijks last van schaduwwerking van de nieuwe bebouwing.

In het voor- en najaar is er, gedurende de middag, schaduwwerking op de bestaande percelen in de noordrand. In de zomer zal er schaduwwerking voorkomen in de avond in de tuinen van twee bestaande percelen (Oosthavendijk 20 en 22).

Als gevolg van de ontwikkeling van het woongebied ontstaat dan ook beperkt meer schaduwwerking op omliggende bebouwing en percelen. Er is in deze berekeningen geen rekening gehouden met schaduwwerking van bestaande omliggende objecten en ontwikkelingen in de directe omgeving van het plangebied zoals opgaande beplanting. In de praktijk zal er daardoor nog iets minder schaduw van de nieuwe bebouwing op de omliggende percelen vallen.

Ten aanzien van de omliggende bebouwing geldt dat voor alle zes bestaande woningen in ieder geval zal worden voldaan aan de lichte TNO-normen voor bezonning (twee uren per etmaal bezonning in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober). In deze periode is er zelfs minimaal 3 uren per etmaal voldoende bezonning (vergelijk de strenge TNO-normen). Er is dan ook sprake van een aanvaardbare toename van de schaduwwerking.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.

4.2 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van de planlocatie zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In opdracht van de Gemeente Goeree-Overflakkee heeft DETA MILIEU B.V. een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Oosthavendijk 18 te Middelharnis (bijlage 2).

Op grond van de onderzoeksresultaten is het noodzakelijk om bij herontwikkeling de bodem te saneren. Sanering vormt onderdeel van de planontwikkeling. Er is een saneringsplan ingediend en een nieuwe beschikking aangevraagd. Na sanering zal de bodem ter plaatse voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de bodemkwaliteit in verband met de nieuwe woonfunctie. Hiermee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Op korte afstand van het plangebied is een jachtwerf met benzinestation aanwezig. Hier wordt geen LPG verkocht. Dit leidt dan ook niet tot externe veiligheidsrisico's ter plaatse van het plangebied.

Op grotere afstand zijn onder andere een LPG-tankstation, ammoniakkoelinstallatie en opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig. Gelet op de afstand zijn deze bronnen niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Tevens vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat er in de omgeving geen risicovolle bronnen aanwezig die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Er wordt voldaan aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.4 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.

Onderzoek

Het plangebied is op de beleidskaart van de provincie aangeduid als individuele erfgoedlijn Goeree- Overflakkee. Goeree-Overflakkee heeft een watergebonden landschap met vissersplaatsen en havenkanalen, duinen, dijken en slikken. Het eiland vertelt het verhaal van tradities en de zee, van leven met en tegen het water, zoals de Watersnoodramp van 1953.

Het plangebied valt buiten het beschermd dorpsgezicht Middelharnis-Sommelsdijk.

Conclusie

De ontwikkeling houdt rekening met de individuele erfgoedlijn die met name betrekking heeft op de Oosthavendijk. Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op de individuele erfgoedlijn. De invloed van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is positief. Het aantal punten met ontsluitingen op de Oosthavendijk vermindert. De oude aansluiting wordt verplaatst tegenover een reeds bestaande aansluiting op de Oosthavendijk. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Archeologie

Beleid en normstelling

Monumentenwet

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit impliceert een ingrijpende wijziging van de Monumentenwet 1988. Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten (art. 38a). Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota archeologische monumentenzorg

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek

In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0010.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0011.png"  

Figuur 4.1 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee

Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als 'geen waarde'. In deze zone is geen archeologisch onderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.

4.6 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient te worden onderzocht of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening Ruimte

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de NNN of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

- Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

- Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het NNN worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet kan worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Middelharnis. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden liggen op ruime afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Haringvliet en ligt circa 1,5 km ten noorden van het plangebied. Op circa 800 m afstand is het dichtstbijzijnde gebied gelegen dat onderdeel is van de EHS. In de directe omgeving zijn geen belangrijke weidevogelgebieden aanwezig.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000. Met het programma AERIUS Calculator is een stikstofberekening uitgevoerd om de gevolgen voor stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wnb. De berekening met toelichting is opgenomenin bijlage 3.

Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. Voor dergelijke projecten met zeer kleine deposities is met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voldoende ontwikkelingsruimte gecreëerd door het treffen van maatregelen in de Natura 2000-gebieden. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 0,05 mol N/ha/jr geldt op basis van de Wnb een vrijstelling van de vergunningplicht. De uitkomsten van de AERIUS berekening dienen wel 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht.

De Wnb en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de

weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0013.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 4). 

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor overige soorten)

Wet Natuurbescherming  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten
 
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen  
Overige soorten   Algemeen


Vrijstellingsregeling provincie Zuid-Holland  



huisspitsmuis, egel  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de overige soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt van de relevante verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • In verband met het voorkomen van algemene broedvogels dient tijdens werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Uit veldonderzoek (zie bijlage 5) komt naar voren dat in het gebied de laatvlieger en gewone dwergvleermuizen foerageren en gewone dwergvleermuis een vliegroute langs een (te verwijderen) houtwal heeft. Voor het beïnvloeden van de vliegroute van de gewone dwergvleermuis is ontheffing van de Wnb vereist. Hiervoor is in november 2016 een aanvraag (inclusief Activiteitenplan) ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Per 1 januari 2017 worden de aanvragen behandeld door de provincies.

Er wordt voorzien in een vervangende bomenrij. De aan te planten bomen (21 exemplaren) betreffen de inheemse zwarte els (Alnus glutinosa) met een stamomtrek van 16-18 cm en minimaal 4,5 hoog (zie figuur 4.3). Op deze relatief vochtige, voedselrijke groeiplaats zal deze soort uitstekend groeien. De nieuwe bomen komen circa 1,5 meter dichter bij de waterlijn te staan dan de bestaande bomen. Langs de watergang ontstaan, mede gezien de bezonning en het natuurlijke peilbeheer, snel nieuwe oevervegetaties met onder meer riet, lisdodde, grote kattenstaart, harig wilgenroosje etc. Op deze wijze ontstaat snel een bloemrijke en insectenrijke oever die zeer aantrekkelijk is voor vleermuizen. Aan de noordzijde van de watergang en bomenrij grenzen de achtertuinen van de woningen waarvan naar verwachting een deel bloemrijk zal worden ingericht en beheerd. Ook dit draagt bij aan de foerageermogelijkheden van de vleermuizen.

Voor wat betreft het wettelijk belang dat gediend is bij de aantasting van de vleermuisvliegroute geldt dat het plan voorziet in een belangrijke regionale woningbehoefte en dat de benodigde bodemsanering niet kan plaatsvinden indien de huidige bomen behouden blijven. Verder zal de gunstige staat van instandhouding van de regionaal en landelijk vrij algemene gewone dwergvleermuis niet in gevaar komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0014.png"

Figuur 4.3 Profiel nieuwe water- en groenrand zuidzijde

Op grond van de bovengenoemde wettelijke belangen en de te treffen mitigerende en compenserende maatregelen zal de benodigde ontheffing van de Wnb naar verwachting worden verleend.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Voor vleermuizen is ontheffing van de Wnb vereist. Deze ontheffing is aangevraagd en wordt naar verwachting verleend.

4.7 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd(Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 64 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N215 (dichtstbijzijnde maatgevende weg nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 24,0 ìg/m³ voor NO2, 21,2 ìg/m³ voor PM10 en 13,0 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 9 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Middelharnis. De centrumfuncties van Middelharnis liggen op enige afstand van het plangebied. Op kortere afstand zijn kleinschalige bedrijven gelegen waaronder een jachtwerf, benzinestation en diverse bedrijfsmatige gebouwen aan de Waterweg. Daarnaast wordt het plangebied omringd door een groenstrook met bomen en struiken. Hierdoor wordt het plangebied afgeschermd van de omgeving. Gelet op de hiervoor beschreven kenmerken wordt het gebied getypeerd als 'rustige woonwijk'.

De bedrijven die zijn gelegen ten zuiden van het plangebied zijn bedrijven uit maximaal categorie 2. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor deze bedrijven een richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. De kortste afstand tussen de beoogde woningen en bedrijfsbestemmingen bedraagt echter circa 27 m. Er wordt dan ook niet voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse is met name sprake van opslag. Het maatgevende aspect hiervoor is geluid. De achterkanten van de opslaggebouwen zijn naar de woningen gericht. Daarnaast vinden de buitenactiviteiten wel op meer dan 30 m afstand plaats en worden deze afgeschermd door de bebouwing. Zodoende kan worden aangenomen dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

De jachtwerf en benzinestation liggen op voldoende afstand van de beoogde woningen. Verder zijn er geen bedrijven in de omgeving aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt dan ook geen belemmering.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 64 woningen. Dit aantal blijft ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.11 Mobiliteit

Ontsluitingsstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Oosthavendijk. De Oosthavendijk is gecategoriseerd en ingericht als erftoegangsweg 60 km/h buiten de bebouwde kom. Vanaf deze weg wordt het plangebied ontsloten. In zuidelijke richting kan het centrum bereikt worden (via de Spuistraat) en de provinciale weg N215 (via de Waterweg – Oudelandsedijk – Zuidelijke Randweg).

Ten opzichte van de huidige situatie wordt de aansluiting vanuit het plangebied op de Oosthavendijk enkele tientallen meters richting zuidwesten verplaatst. Op deze locatie wordt een nieuw kruispunt gerealiseerd. Dit kruispunt en de toegangsweg van het plangebied zijn (vanwege de ligging binnen het beschermd dorpsgezicht) meegenomen in het bestemmingsplan Beschermd dorps- en stadsgebieden.

Ontsluiting langzaam verkeer

Langs de Oosthavendijk is een vrijliggend fietspad gelegen dat de fietsverbinding tussen het centrum van Middelharnis en het Havenhoofd vormt. Het fietspad is aan de oostzijde van de Oosthavendijk gelegen, waardoor het fietspad vanuit het plangebied zonder oversteek op een veilige manier te bereiken is.

Verkeersafwikkeling huidige situatie

Verkeersgeneratie

Voorheen was binnen het plangebied een (sta)caravanpark met 6 recreatiewoningen gevestigd. Het caravanpark is reeds verdwenen en moet plaats maken voor de nieuwe woningen. Gezien de kleinschaligheid van de camping en lage kencijfers die in CROW-publicatie 317 voor de functie camping worden gehanteerd (0,4 mvt/weekdagetmaal/standplaats), is de verkeersgeneratie in de huidige situatie te verwaarlozen en daarom buiten beschouwing gelaten. De recreatiewoningen krijgen een permanente woonbestemming. De verkeersgeneratie van deze nieuwe functie wordt in de toekomstige situatie beschouwd.

Verkeersintensiteit

Van de Oosthavendijk ter hoogte van het plangebied zijn geen verkeersgegevens beschikbaar. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling wordt gebruik gemaakt van verkeersgegevens ter hoogte van de Waterweg. De gegevens zijn uit het jaar 2014 en zijn door de gemeente Goeree-Overflakkee aangeleverd. Tussen de Waterweg en Oosthavendijk is het kruispunt met de Spuistraat gelegen. Een deel van het verkeer uit de verkeerstelling op de Waterweg zal richting de Spuistraat gaan in plaats van de Oosthavendijk. Ook zal verkeer vanuit de Spuistraat richting de Oosthavendijk gaan, dat niet in de verkeerstelling op de Waterweg is opgenomen. Op basis van expert judgement wordt ervan uitgegaan dat de verkeersintensiteit op de Oosthavendijk iets lager ligt dan op de Waterweg, omdat de Waterweg een verbindingsweg tussen het centrum van Middelharnis en de Zuidelijke Randweg is. Vanuit de worstcase benadering wordt ervan uitgegaan dat de verkeersintensiteit op de Oosthavendijk gelijk is aan de Waterweg. De verkeersgegevens van de Waterweg zijn daarmee voldoende representatief voor deze onderbouwing. De verkeerstelling laat zien dat op een weekdagetmaal gemiddeld 2.317 motorvoertuigen de Waterweg en Oosthavendijk passeren. Op een werkdag zijn dat gemiddeld 2.719 motorvoertuigen.

Verkeersafwikkeling toekomstige situatie

Verkeersgeneratie

In de nieuwe situatie worden totaal 70 woningen van verschillende typen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling genereert verkeer. De verkeersgeneratie is op basis van de kencijfers uit CROW-publicatie 317 bepaald. Bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is het gemiddelde autobezit en adressendichtheid in Middelharnis opgevraagd. Op basis van de adressendichtheid blijkt dat de Middelharnis onder stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' valt. Het gemiddelde autobezit sluit aan op het landelijk gemiddelde, daarom is het gemiddelde kencijfer toegepast. Het plangebied is aan de rand van het centrum Middelharnis gelegen in het gebied 'schil centrum'. In het stedenbouwkundig plan wordt onderscheid gemaakt tussen 4 types woningen. In de onderstaande tabel is de verkeersgeneratie voor een weekdagetmaal weergegeven.

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie plangebied

    Aantal woningen   Kencijfer verkeersgeneratie mvt/ weekdagetmaal per woning   Verkeersgeneratie mvt /weekdagetmaal totaal   CROW 317 categorie  
Nieuw programma   
Appartementen   19   5,9   112,1   koop, etage, midden  
Twee-onder-een kapwoningen   4   7,7   30,8   koop, twee-onder-een-kap  
Rijwoningen   40   7,3   292   koop, tussen/hoek  
Vrijstaande woning   1   8,1   8,1   koop, vrijstaand  
Verkeersgeneratie nieuw programma           443      
 
Gehandhaafd programma   
Voormalige recreatiewoningen   6   7,7   46,2   koop, vrijstaand*  
Verkeersgeneratie gehandhaafd programma           47      
    
Verkeersgeneratie plangebied           490      

* De voormalige recreatiewoningen zijn vrijstaand en vallen onder de CROW categorie vrijstaande koopwoning. De vloeroppervlakte van de voormalige recreatiewoningen is veel kleiner dan de gemiddelde vloeroppervlakte van een vrijstaande woning zoals bedoeld in de CROW richtlijnen. Daarom is voor de voormalige recreatiewoningen het minimale kencijfer voor vrijstaande koopwoning aangehouden.

Uit tabel 4.3 blijkt dat het totale plangebied circa 490 motorvoertuigen (mvt) op een weekdagetmaal genereert. Circa 443 mvt/weekdagetmaal worden veroorzaakt door het toegevoegde woningbouwprogramma. Omrekening naar de verkeersgeneratie op een werkdag vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,11 (CROW-publicatie 317). De totale verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt circa 544 mvt. De verkeerstoename ten gevolge van de nieuwbouwwoningen bedraagt op een werkdagetmaal circa 492 mvt/etmaal.

Verkeersafwikkeling

Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling wordt uitgegaan van de verkeerssituatie in 2026 op een maatgevende werkdag. Op basis van een autonome verkeersgroei van jaarlijks 1% wordt in 2026 een verkeersintensiteit van 3.064 mvt/werkdagetmaal verwacht. De verkeerstoename door de ontwikkeling van het plangebied is 492 mvt/werkdagetmaal. Naar verwachting zal circa 95% (468 mvt) van het verkeer in zuidwestelijke richting gaan, waar het centrum is gelegen en het regionale netwerk kan worden bereikt. Een klein deel, circa 5% (25 mvt), zal in noordoostelijke richting verplaatsen waar onder andere bedrijfs-, recreatieve en sportfuncties zijn gelegen. Dit leidt op de zuidwestelijke tak van de Oosthavendijk, inclusief de verkeerstoename ten gevolge van de planontwikkeling, tot een verkeersintensiteit van 3.532 mvt/werkdagetmaal in 2026. De Oosthavendijk, erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met vrijliggend fietspad, heeft ruim voldoende capaciteit om de toekomstige intensiteit te verwerken. De verderop gelegen Waterweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Volgens de CROW-richtlijnen is de maximale wenselijke verkeersintensiteit op het type wegen zoals de Waterweg tussen de 4.000 mvt en 6.000 mvt per etmaal. De toekomstige verkeersintensiteit op de Waterweg blijft onder deze grens, zodat een adequate verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling blijft geborgd.

Kruispunt

Op basis van het naastgelegen bestemmingsplan wordt het kruispunt tussen de Oosthavendijk en het plangebied verder uitgewerkt en vormgegeven. Gezien de relatief lage verkeersintensiteit op de Oosthavendijk en op de toegangsweg van het plangebied worden op verkeerskundig vlak geen knelpunten in deze ontwerpopgave voorzien.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen is berekend op basis van de CROW-publicatie 317. Evenals bij de verkeersgeneratie is uitgegaan van de categorie “schil centrum”, “weinig stedelijk” en het gemiddelde kencijfer. In de onderstaande tabel is de parkeerbehoefte van het plangebied weergegeven.

Tabel 4.4 Parkeerbehoefte planlocatie

Woningen   Aantal woningen   Kencijfer parkeren per woning totaal   Parkeer- behoefte totaal   CROW 317 categorie
 
appartementen   19   1,7   32,3   koop, etage, midden  
twee-onder-een kapwoningen   4   2   8   koop, twee-onder-een-kap*  
rijwoningen   40   1,8   72   koop, tussen/hoek  
vrijstaande woning   1   2   2   koop, vrijstaand*  
vrijstaande woning (voormalige recreatiewoning)   6   1,7   10,2   koop, vrijstaand**  
Parkeerbehoefte plangebied       125    

* Op basis van ervaringen van de gemeente Goeree-Overflakkee bij vergelijkbare woonwijken wordt voor de vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen een parkeernorm gehanteerd die iets onder het gemiddelde CROW kencijfer ligt.

** De voormalige recreatiewoningen zijn vrijstaand en vallen onder de CROW categorie vrijstaande koopwoning. De vloeroppervlakte van de voormalige recreatiewoningen is veel kleiner dan de gemiddelde vloeroppervlakte van een vrijstaande woning zoals bedoeld in de CROW richtlijnen. Daarom is voor de voormalige recreatiewoningen het minimale kencijfer voor vrijstaande koopwoning aangehouden.

De parkeerbehoefte van het volledige plangebied (inclusief de voormalige recreatiewoningen) bedraagt 125 parkeerplaatsen. In het plangebied zijn 123 openbare parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast beschikken de vier twee-onder-één-kap woningen ieder over één parkeerplaats op eigen terrein. Binnen het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen voorzien om te voldoen aan de parkeerbehoefte. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer is goed. Geconcludeerd wordt dat de verkeerstoename ten gevolge van de planontwikkeling niet tot verkeersafwikkelingsproblemen zal leiden. In het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen voorzien om te voldoen aan de parkeerbehoefte.

4.12 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft een voormalig caravanpark. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Middelharnis ligt, is het plangebied niet gekarteerd. De bodem in de omgeving van het plangebied bestaat uit lichte klei met homogeen profiel. Hier is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.

De gemiddelde hoogteligging van het huidige terrein varieert van 0.90m+ NAP aan de zuidkant tot

1.10m+NAP aan de noordkant.

Waterkwantiteit

Aan de zuidwestrand van het plangebied is een hoofdwatergang aanwezig. Rondom deze hoofdwatergang is sprake van een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Delen van het plangebied zijn dan ook gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de keringen te kunnen waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.MDHoosthavendijk18-BP30_0015.png"

Figuur 4.4 Ligging regionale waterkering nabij het plangebied

Afvalwaterketen en riolering

De huidige bebouwing en voormalige camping loost en loosde hun huishoudelijk afvalwater in de huidige situatie op het vrijvervalstelsel van Middelharnis. Het hemelwater wordt in de huidige situatie geloosd op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 64 woningen ter plaatse van een voormalig caravanpark. Voor de beoogde situatie is een Waterhuishoudkundige rapport opgesteld door Zeeland Engineering Consultants. Dit dient in eerste instantie ter onderbouwing van de aanvraag watervergunning. Voor het bestemmingsplan is met name de watercompensatieberekening relevant. De conceptrapportage is opgenomen in bijlage 6. De rapportage zal op een aantal zaken nog worden aangevuld, maar deze zijn niet van invloed zijn op het bestemmingsplan.

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is er sprake van toename in verharding. Uit het Waterhuishoudkundig rapport blijkt dat er ten opzichte van de huidige situatie circa 4.130 m2 extra verharding zal worden toegevoegd. In tabel 4.5 is een overzicht weergegeven van het verhard oppervlak in de huidige en toekomstige situatie en daarbij de toename/afname in verhard oppervlak.

Tabel 4.5 Overzicht verhard oppervlak (Waterhuishoudkundig rapport, Zeeland Engineering Consultants)

Oppervlak verhardingen   Huidige situatie   Toekomstige situatie   Toename + / afname -  
Bebouwing   -125 m2   +3.530 m2   +3405 m2  
Stacaravans   -2.080 m2   0 m2   -2.080 m2  
Terreinverharding openbaar gebied (elementen- en asfaltverharding)   -2.310 m2   +5.205 m2   +2.900 m2  
Terreinverharding openbaar gebied (grasbetontegels)   0 m2   +110 m2
50% van het oppervlak tegels  
+110 m2  
Terreinverharding particulier gebied   -2.600 m2   +2.400 m2
50% van het oppervlak kavels  
-200 m2  
       
Totaal   -7.115 m2   +11.245 m2   +4.130 m2  

Ten behoeve van de toegang tot het plangebied wordt er een nieuwe toerit gemaakt. Hiervoor dient een deel van de bestaande watergang gedempt te worden. De benodigde demping hiervoor bedraagt circa 105 m2.

Toename in verharding en het dempen van watergangen dient gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water te worden gerealiseerd. Bij dempingen dient het volledig oppervlak gecompenseerd te worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening.

Op basis van het bovenstaande dient er voor de ontwikkeling circa 413 m2 aan extra oppervlaktewater te worden gerealiseerd ten gevolge van de toename in verharding en 105 m2 als gevolg van de demping. Dit wordt gedaan door het verbreden van de bestaande watergangen in de directe nabijheid van het plangebied. Tabel 4.6 geeft een overzicht van de totale benodigde compensatie en de nieuw te realiseren compensatie. Met deze compenserende maatregel wordt aan de eis van het Waterschap met betrekking tot toename in verhard oppervlak en compensatie van de te dempen watergang voldaan.

Tabel 4.6 Totalisering compenserende maatregelen

  Compensatieoppervlak   Opmerkingen  
Afname  
Dempen watergang   -105 m2   100% compensatie  
Compensatie toename verhard oppervlak   -413 m2   10% compensatie van toename verhard oppervlak  
Totaal afname   -518 m2    
 
Toename  
Verbreden watergang zuidzijde plangebied   +360 m2    
Verbreden watergang oostzijde plangebied   +160 m2    
Totaal toename   +520 m2    
 
Totalisering   +2 m2    

Daar waar buiten het plangebied van het bestemmingsplan Oosthavendijk 18 extra water nodig is, maken de geldende bestemmingen in het bestemmingsplan Beschermde Dorps- en stadsgebieden dit mogelijk. Met het waterschap zijn afspraken gemaakt over de te realiseren watercompensatie.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het beleid omschreven in het Nationaal Bestuursakkoord Water, dient voor de afvoer van

hemelwater de trits Vasthouden-Bergen-Afvoeren gevolgd te worden. Dit is bedoeld om

waterkwantiteit problemen vanwege versnelde afvoer te voorkomen.

Binnen het plangebied is het vanwege beperkte ruimte, niet mogelijk om hemelwater vast te

houden en/of te bergen. Het hemelwater zal middels een hemelwaterriolering worden ingezameld

en versneld worden afgevoerd naar de watergang aan de zuidzijde van het plangebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Na overleg met het waterschap zijn de beoogde woningen niet binnen de kernzone van de aanwezige waterkering gerealiseerd. Wel liggen de woningen binnen de beschermingszone van de waterkering. Op basis van de Keur is hiervoor een vergunning nodig.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.13 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en het aantal rijstroken en wordt gemeten uit de kant van de weg. Woningen zijn volgens de Wgh geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek

Het plan maakt de ontwikkeling van 64 woningen mogelijk. Daarnaast krijgen de 6 voormalige recreatiewoningen een permanente woonfunctie. De locatie Oosthavendijk 18 ligt binnen de wettelijke geluidszone van drie gezoneerde wegen: de Oosthavendijk, de Westhavendijk en de Sommelsdijkse Havendijk. Akoestisch onderzoek dient daarom op grond van de Wgh te worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 7. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij niet-gezoneerde wegen inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De Oosthavendijk (30 km/h deel), de Waterweg en de interne ontsluitingswegen zijn daarom ook in het akoestisch onderzoek beschouwd. De voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh worden voor deze wegen als referentiekader gehanteerd.

Resultaten en conclusie

Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de vrijstaande woning en de appartementen wordt overschreden als gevolg van het verkeer op de gezoneerde weg Oosthavendijk. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Ten aanzien van de nieuwe interne wegen wordt de richtwaarde bij de appartementen, de vrijstaande woning en één zijgevel van de rijwoningen overschreden. De maximale aanvaardbare waarde wordt niet overschreden.

Het treffen van maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van de beoogde ontwikkeling te reduceren, stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, of financiële aard.

De gecumuleerde geluidbelasting leidt niet tot een significante geluidtoename of tot een akoestisch onaanvaardbaar klimaat. De gecumuleerde geluidbelasting staat het verlenen van hogere waarden dan ook niet in de weg.

Ten aanzien van de gezoneerde weg Oosthavendijk dient daarom voor de vrijstaande woning en de 19 appartementen een hogere waarde te worden verleend zoals weergegeven in tabel 4.7. Het aantal appartementen per appartementenblok is niet gedefinieerd. De hoogste waarde geldt daarom voor alle appartementen. Ten gevolge van het verkeer op de interne wegen wordt de maximaal aanvaardbare waarde niet overschreden; ook vanwege deze wegen is sprake van een akoestisch aanvaardbaar klimaat. Vervolgprocedures ten aanzien van de interne wegen zijn niet nodig.

Tabel 4.7 Hogere waarden locatie Oosthavendijk 18

Bouwblok   Aantal woningen   Bron   Lden  
Appartementen   19   Oosthavendijk   52 dB  
Vrijstaande woning   1   Oosthavendijk   50 dB  

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De openbare hoofdgroenstructuur in het plangebied is als 'Groen' bestemd. Kleinschaligere groengebieden zijn binnen de verkeersbestemming opgenomen. De regeling is overeenkomstig het recente bestemmingsplan Beschermde dorps- en stadsgebieden.

Artikel 4 Tuin

De bij woningen behorende tuinen zijn bestemd als Tuin Dit betreft ook onbebouwde erven, toegangspaden tot de gebouwen, parkeren en andere verhardingen, met de daarbij behorende andere bouwwerken alsmede voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een bouwhoote van ten hoogste 1 meter.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De verblijfsgebieden, zoals woonstraten en pleinen, zijn binnen de gemeente Goeree-Overflakkee bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied. In dit geval betreft het de toegangsweg en de interne wegen binnen het plangebied. De regeling is overeenkomstig het recente bestemmingsplan Beschermde dorps- en stadsgebieden.

Artikel 6 Water

De hoofdwatergangen en hoofdwaterstructuur in het plangebied zijn bestemd tot 'Water'. De regeling is overeenkomstig het recente bestemmingsplan Beschermde dorps- en stadsgebieden.

Artikel 7 Wonen

De woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Ondergeschikt aan de woonfunctie mag binnen de bestemming een beroep of bedrijf aan huis worden uitgevoerd. Om de recreatieve mogelijkheden binnen de gemeente te vergroten, is, conform de Notitie Verblijfsrecreatie, bed & breakfast toegestaan. De hoofdbebouwing is in een bouwvlak opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt in gestapelde, vrijstaande, tweeaaneengebouwde en aaneengebouwde woningen. De nieuwe erfbebouwingsmogelijkheden zijn gebaseerd op de 'planologische totaalbenadering' uit de Bor. De regeling is overeenkomstig het recente bestemmingsplan Beschermde dorps- en stadsgebieden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de kernzone van de waterkeringen. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen (via afwijking) slechts worden opgericht, indien de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

5.2.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de antidubbeltelregeing, enkele algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en overige regels (waaronder een parkeerregeling).

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties. De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota overleg en inspraak (zie bijlage 8).

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure ter inzage gelegd. De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota overleg en inspraak (zie bijlage 8).

7.3 Zienswijzen

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen (zie bijlage 9).