direct naar inhoud van 2.1 Rijksbeleid
Plan: Buitengebied Oostflakkee
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken vastgesteld.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam en Rotterdam) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 14 juni 2011 aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden. Dit ontwerp bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en evt. concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB, Ruimte voor de Rivier, PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 geldt de geconsolideerde versie van het Barro. De gehele Barro is medio 2012 in werking treden. Het Barro bevat kort gezegd een set regels ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. Op grond van de Wro mag het Rijk dergelijke regels alleen stellen ter waarborging van nationale belangen. Deze vorm van normstelling is in feite nieuw maar sluit wel aan op de vroegere PKB's met concrete beleidsbeslissingen (cbb's) en beslissingen van wezelijk belang, die ook van betekenis waren voor lagere overheden.

In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid, die in 2008 is vastgesteld en de status heeft van een structuurvisie, staat een overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen die zijn benoemd in de vigerende planologische kernbeslissingen. Per nationaal belang is daarbij aangegeven op welke wijze het Rijk het belang wil realiseren. Ook is aangegeven voor welke gevallen de AMvB bevoegdheid ex artikel 4.3 lid 1 Wro zou moeten worden ingezet. Dit betreffen onderwerpen die zijn ontleend aan de Nota Ruimte, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam.

Het Barro bevat de volgende kaders ten aanzien van verstedelijking en locatiebeleid voor economische activiteiten:

  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • de nationale landschappen (inclusief de werelderfgoederen Stelling van Amsterdam en Beemster);
  • het kustfundament;
  • de grote rivieren;
  • het basisrecreatievaarnet;
  • het regionaal watersysteem;
  • de kaders uit het Tweede Project Structuurschema Militaire Terreinen;
  • de kaders uit het PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • de kaders uit de PKB Derde Nota Waddenzee.

Bij bovenstaande kaders zijn slechts die zaken opgenomen die in PKB-teksten duidelijk kaderstellend zijn geformuleerd, wat blijkt uit zinsneden als '[…] dienen te worden opgenomen in streek- en bestemmingsplannen'. Het Barro bevat dan ook uitsluitend een vertaling van deze kaderstellende uitspraken.

Agenda Vitaal Platteland 2004

Tegelijk met de Nota Ruimte heeft het Rijk de Agenda voor een Vitaal Platteland uitgebracht. Deze Agenda gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. De Nota Ruimte omvat het ruimtelijk beleid voor het platteland.

De Agenda bestaat uit een visiedeel en een Meerjarenprogramma (MJP). In het MJP Vitaal Platteland staan de beleidsopgaven die voortvloeien uit de visie uitgewerkt in operationele termen (uitvoeringsgericht) en is de koppeling met de rijksbudgetten weergegeven. De opgave voor het platteland luidt als volgt: 'het op samenhangende wijze combineren van een duurzame en concurrerende landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzaam beheer en gebruik van water, met de wensen van de burger op het gebied van wonen, werken en vrije tijd'.

Voor de grondgebonden sectoren als akkerbouw en melkveehouderij wordt geen specifiek ruimtelijk rijksbeleid ontwikkeld. Via de ruimtelijke ordening kunnen andere overheden regelen in welke gebieden deze sectoren zich kunnen handhaven of verder ontwikkelen.

De kwaliteitseisen voor water, natuur, bodem (inclusief archeologie) en lucht, worden in belangrijke mate bepaald door internationale verdragen en afspraken in Europees verband. Voorbeelden daarvan zijn de EU-Nitraatrichtlijn, de EU-Kaderrichtlijn Water, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen, het mondiaal Biodiversiteitsverdrag en het Verdrag van Valletta (Malta) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. De daarin vastgelegde normen zijn vertaald naar het nationaal milieubeleid.

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding uit 1999 heeft als kernpunten onder andere een versterkte uitvoering van integraal waterbeheer en het beheer van stedelijke watersystemen. Het Rijk streeft naar afstemming en integratie van het waterbeheer in het landelijk en stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen moeten komen tot een gemeenschappelijke visie op het waterbeheer in zowel de bebouwde kom als het buitengebied. Het Rijk streeft ernaar zoveel mogelijk aan te sluiten op de natuurlijke waterbalans van een gebied en de eigen waterkwaliteit. Ten aanzien van het beheer van stedelijk water wordt gestreefd naar afkoppeling van het verhard oppervlak en infiltratie in het grondwater.

Anders omgaan met water, Waterbeleid 21e eeuw

De rijksnota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw heeft als doelstelling een ander waterbeleid te realiseren. Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten:

  • voor waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren);
  • voor waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden en zuiveren).

Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) biedt een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater en stelt ambitieuze doelen om in 2015 deze toestand te bereiken.

Voor landoppervlaktewater betekent dit dat een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand bereikt moet worden.

De KRW eist dat er per stroomgebied een beheersysteem wordt opgezet. Dit systeem houdt in dat er rekening gehouden moet worden met wateren die verder gaan bij politieke grenzen en er samenwerking is tussen landen en de betrokken waterpartijen. Het stroomgebiedsbeheerplan is een integraal plan waarin invulling is gegeven aan zowel de KRW als waterbeheer 21e eeuw.

Multifunctionele landbouw en ruimtelijke ordening

De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft een handreiking ontwikkeld voor plattelandsontwikkelingen. In de periode na 1950 ging de landbouw vooral in op specialisatie en differentiatie. Als reactie hierop zetten veel boeren en tuinders sinds de jaren negentig in op verbreding en verdieping (het terughalen van activiteiten uit de keten naar het agrarisch bedrijf) om meerwaarde op hun bedrijf te creëren. De activiteiten die bij een agrarisch bedrijf passen zijn voornamelijk natuur- en landschapsbeheer, dag- en verblijfsrecreatie, educatie, opvang in de zorg, verkoop van eigen of streekproducten en ook kinderopvang. Ook nevenactiviteiten die agrarische bewerkingen uit de keten terughalen naar het bedrijf zijn te rekenen tot multifunctionele landbouw: drogen, sorteren, verpakken, sierstukjes maken, mestbewerking, transport, handel enzovoorts.