direct naar inhoud van 4.2 Landbouw
Plan: Landelijk Gebied Dirksland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.DLDLandelijkgebied-BP30

4.2 Landbouw

De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:

  • 1. agrarische bedrijven die zich volledig richten op hun agrarische productietak, waarbij schaalvergroting, intensivering, modernisering en specialisatie belangrijke mogelijkheden bieden het bedrijf duurzaam voort te zetten;
  • 2. andere agrarische bedrijven richten zich naast hun agrarische bedrijfstak op verbreding; de motieven hiervoor zijn divers; aanvulling op het inkomen, burgers kennis laten maken met het agrarische bedrijf, uitvoering geven aan persoonlijke hobby's/liefhebberijen en anderen daarvan mee te laten genieten, mensen de mogelijkheid bieden om het platteland te ervaren etc.;
  • 3. tot slot zijn er agrariërs die om verschillende redenen hun bedrijf beëindigen, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ontbreken van een opvolger, het onvoldoende perspectief zien in de voortzetting van het bedrijf en dergelijke.

In deze paragraaf wordt op alle drie de ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • productietakken;
  • nieuwvestiging en omschakeling;
  • bouwvlakken;
  • bouwmogelijkheden algemeen;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
  • vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven.

4.2.1 Productietakken

De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op de grondgebonden landbouw. Mede gelet op het van toepassing zijnde beleidskader (Structuurvisie en verordening Zuid-Holland, Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee en Toekomstvisie Dirksland) en de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor bepaalde agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld.

In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillende productietakken en hun impact op het landschap. In de navolgende paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.

Grondgebonden landbouw

Grondgebonden landbouw betreft de akkerbouw en vollegrondstuinbouw, grondgebonden veehouderij, sierteelt en fruitteelt.

Akkerbouw en vollegrondstuinbouw

De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid. Bij vollegrondstuinbouw kan er sprake zijn van teeltondersteunende voorzieningen, met als doel bescherming van de gewassen of het vervroegen van het groeiseizoen. De teeltondersteunende voorzieningen zullen in de regel tijdelijk van aard zijn. Het gaat daarbij onder andere om boogkassen, regenkappen en teeltondersteunende kassen. Ook deze agrarische productievorm doet – met uitzondering van de teeltondersteunende voorzieningen – geen afbreuk aan het landschap.

Grondgebonden veehouderij

De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) een paardenfokkerij maakt hier deel van uit.

Fruitteelt

Fruitteelt is de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruitteelt is sprake van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt. De teelten behorend tot deze productietak worden als storend ervaren in het waardevolle open gebied. De ruimtelijke invloed van deze productietak beperkt zich niet alleen tot het bouwvlak, maar ook in de directe omgeving van het bouwvlak.

Niet-grondgebonden landbouw

Niet-grondgebonden landbouw betreft intensieve veehouderij, glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. In het plangebied zijn geen glastuinbouwbedrijven gevestigd.

Wel zijn er bedrijven met kassen ter ondersteuning van de grondgebonden bollenteelt en vollegrondgroenteteelt. Gelet op de aard van het plangebied wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van grondgebonden akkerbouw en vollegronds groenteteelt.

Teeltondersteunende kassen worden toegestaan tot maximaal 1.000 m². Via afwijking kan deze oppervlakte voor grondgebonden vollegrondsgroenteteelt en bollenteelt worden vergoot tot maximaal 5.000 m².

4.2.2 Nieuwvestiging en omschakeling

Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing

Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd.

Gezien de afname van het aantal agrarische bedrijven wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Door de afnamen van het aantal bedrijven komen in de planperiode voldoende bestaande bouwkavels vrij, waarop een nieuw bedrijf gestart kan worden. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak wordt daarom wel mogelijk gemaakt. Voor nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van een agrarisch bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak zijn de regels afgestemd op de provinciale verordening. Hierin is bepaald welke agrarische bedrijfstypen in het algemeen toelaatbaar zijn en welke agrarische bedrijfstypen alleen worden toegestaan voor de daarvan aanwezige bedrijven. Sierteelt-, bosbouw- en intensieve kwekerij bedrijven mogen zich zodoende niet nieuwe vestigen in het plangebied.

Omschakeling naar nieuwe hoofdtak

In het verlengde van bovenstaand onderscheid in toegestane agrarische bedrijfstypen, is ook het omvormen van bestaande agrarische bedrijven afgestemd op de regeling uit de provinciale verordening. Zoals nieuwe of verplaatste bedrijven niet gericht mogen zijn op sierteelt, bosbouw of intensieve kwekerij, mogen bestaande bedrijven zich op hun huidige locatie evenmin omvormen naar één van deze drie typen. Per saldo zijn deze drie bedrijfsvormen uitsluitend toegestaan op die locaties waar deze nu aanwezig zijn.

4.2.3 Bouwvlakken

In de vigerende bestemmingsplannen zijn bouwsteden (verbale bouwvlakken) opgenomen waarbinnen de agrarische bebouwing moest worden gesitueerd. De digitalisering van het bestemmingsplan vereist dat er concreet begrensde bouwvlakken worden opgenomen. Om die reden zijn aan alle agrarische bedrijven bouwvlakken toegekend De oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken zijn op basis van de bestaande rechten individueel bepaald (maatwerk).

Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, met het volgende rekening gehouden. Voor het bepalen van de grootte van het bouwvlak worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de grootte van het thans toe te kennen bouwvlak wordt afgeleid van de vigerende regeling. Dit betekent dat bedrijven in principe een bouwvlak van 1 ha toegekend krijgen;
  • er wordt rekening gehouden met de feitelijke en legaal tot stand gekomen gebruikssituatie zoals deze in de inventarisatiefase is vastgesteld. Op basis van deze feitelijke gebruikssituatie kunnen grotere bouwvlakken worden toegekend dan op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is;
  • bestaande kuilvoerplaten, mestplaten, mestsilo's en paardenbakken liggen in beginsel binnen het bouwvlak;
  • om te voorkomen dat een gedeelte van het bouwvlak niet economisch rendabel gebruikt kan worden, worden de bouwvlakken niet tot aan de weg gelegd; de voorste begrenzing van het bouwvlak wordt bepaald door het meest nabij de weg gelegen bedrijfsgebouw/bouwwerk; gronden ter weerszijden van bedrijfswoningen maken geen deel uit van het bouwvlak;
  • solitaire bedrijfsgebouwen die legaal tot stand zijn gekomen en die op korte afstand buiten het bouwvlak zijn gelegen worden voorzien van een strak bouwvlak; door middel van een verbindingsteken wordt aangegeven dat deze bouwvlakken bij elkaar horen; de solitair gelegen bouwvlakken mogen niet worden uitgebreid en niet worden gebruikt voor het wonen;
  • er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de specifieke wensen van de agrarische ondernemers; tijdens het tafeltjesoverleg zijn alle agrarische ondernemers uitgenodigd hun voorkeur voor de ligging en vormgeving van het bouwvlak uit te spreken.

Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken zijn de bestaande rechten (1 ha). Voor overschrijdingen of uitbreidingen van het bouwperceel zijn in de planregels een afwijkingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bouwvlakken kunnen via afwijking worden overschreden. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen de bouwvlakken worden vergoot naar 2 ha.

De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort. De gemeente zal bij ontvangst van een bedrijfsplan een agrarisch adviesaanvragen om het bedrijfsplan te toetsen.

Voor intensieve veehouderijbedrijven geldt een andere aanpak. Nieuwe intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan. Bestaande bedrijven zijn conform de bestaande rechten bestemd en voorzien van de aanduiding intensieve veehouderij. Deze bedrijven kunnen via afwijking tot maximaal 120% vergroten voor zover de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf, vanwege de milieuwetgeving of in het kader van dierenwelzijn is vereist.

De bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd.

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig.

Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwperceel te worden opgericht.

4.2.4 Bedrijfswoningen

De maximale maat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 750 m³ met een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m. Er wordt in dit plan van uitgegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken. Een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan. Daar waar bedrijfswoningen niet gewenst worden geacht of meerdere woningen legaal aanwezig zijn, wordt dit op de verbeelding tot uitdrukking gebracht (maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden').

4.2.5 Verbetering van de productiemogelijkheden

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.

Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).

4.2.6 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

De huidige landbouw is van groot belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en is gericht om deze zoveel mogelijk te behouden. Agrariërs die naast hun agrarische activiteiten nevenactiviteiten willen ontplooien stimuleren wij deze plannen tot uitvoering te brengen en zullen bij recht mogelijk worden gemaakt, zoals een kleinschalige natuurontwikkeling, kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen of verkoop van eigen producten. Deze activiteiten kunnen ook een bijdrage leveren aan de inkomsten van de boeren, zodat zij daar kunnen blijven 'boeren'.

De nevenfuncties worden in het bestemmingsplan 'rechtstreeks toelaatbaar' of via een afwijking. Bij rechtstreeks toelaatbaar worden de ruimtelijke effecten zo klein geacht dat een nadere afweging niet noodzakelijk is. Voor een aantal nevenfuncties is op voorhand niet te zeggen of deze wel of niet toelaatbaar zijn. Dat hangt af onder meer van de specifieke locatie en de aard van de activiteiten.

Niet-agrarische en agrarisch verwante nevenfuncties

De meeste agrarische bedrijven richten zich in de toekomst op een optimale ontwikkeling van de agrarische productietak. Elke agrariër geeft daar zijn of haar eigen invulling aan. Voor een aantal agrariërs betekent dit dat zij zich volledig richten op de optimalisatie van hun productietak. Andere agrariërs kiezen er, om uiteenlopende redenen, voor hun bedrijf te verbreden. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied wordt hier de ruimte voor gegeven en wordt verbrede landbouw beschouwd als onderdeel van de reguliere agrarische bedrijfstak.

Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties

Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke is in het hele plangebied toegestaan.

De gezamenlijke omvang van de nevenfuncties moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming Agrarisch worden gerekend. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, dienen deze plaats te vinden in de bestaande bebouwing met een maximum oppervlak van 400 m². Daarnaast zijn voor bepaalde nevenfuncties specifieke voorwaarden opgenomen.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werking;
  • de woon- en leefomgeving.

In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.

Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf.

Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen, aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.

De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten.

Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.

4.2.7 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Inleiding

Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. Als een voormalige bedrijfswoning in gebruik is als burgerwoning, zijn er meestal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen (vbb) aanwezig (schuren, stallen en dergelijke). Met het oog op 'ontstening' van het landelijk gebied is sloop van deze voormalige bedrijfsbebouwing een eerste optie. De inzet van hierop afgestemde instrumenten (Ruimte-voor-Ruimte) kan bijdragen aan de gewenste ontstening.

Een andere optie is om voor deze gebouwen een passende vervolgfunctie te zoeken. Het opnemen van een passende regeling waardoor de vrijkomende bedrijfsbebouwing hergebruikt kunnen worden is gewenst. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:

  • goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
  • situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen dicht bij de stad.

Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van het landelijk gebied. Wanneer echter adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen.

Toelaatbaarheid vervolgfuncties

Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Bij een vervolgfunctie wordt de nieuwe functie de hoofdfunctie en als zodanig bestemd.

Vervolgfuncties bij Vbb worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het agrarische gebruik is beëindigd;
  • de agrarische functie kan ter plaatse niet meer worden uitgeoefend;
  • volledige sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen kan in redelijkheid niet worden verlangd;
  • de vervolgactiviteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  • de vervolgactiviteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • vervolgactiviteiten in de vorm van kleinschalige bedrijvigheid zijn enkel uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan.

Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties

Indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • nieuwbouw ten behoeve van hobbymatige agrarische activiteiten of terreinbeheer en -onderhoud is wel toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
  • nieuwbouw wel is toegestaan indien het aanwezige gebouw in een zodanig slechte bouwkundige staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd dan wel van het aanwezige gebouw geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt mits nieuwbouw gepaard gaat met afbraak van bestaande gebouwen, niet zijnde monumenten of MSP-panden en de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal de helft bedraagt van de oppervlakte van het gebouw dat wordt afgebroken, tenzij afbraak en herbouw bijdraagt aan substantiële vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het totale perceel, zulks ter toetsing door de natuur- en landschapsdeskundige op grond van een (her)inrichtingsplan, waarbij herbouw tot maximaal 100% van de te slopen oppervlakte gebouwen kan worden toegestaan; hetgeen door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies wordt aangetoond.

Hobbyboeractiviteiten

Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal Vbb's. Binnen deze Vbb's bestaan voldoende mogelijkheden het hobbymatig agrarisch bedrijf uit te oefenen, gezien de gebruiksmogelijkheden die de voormalige bedrijfsgebouwen bieden.

Deze ontwikkeling biedt kansen voor het noodzakelijke beheer van het buitengebied omdat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren.

Hobbyboeren met een reguliere woonbestemming kunnen hun bijgebouwen bij de woning benutten voor het uitoefenen van hun hobby (zie paragraaf 4.7 wonen).

Het hobbymatig houden van vee is volgens vaste jurisprudentie toegestaan binnen de bestemming Wonen. Hiervoor hoeft dus geen aparte bestemmingsregeling te worden opgenomen. Indien een bedrijf niet valt onder de werking van de Wet milieubeheer is er sprake van hobbymatig gehouden vee.