direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stompwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) mogen vanaf 1 juli 2013 bestemmingsplannen niet ouder zijn dan 10 jaar.

Voor een aantal plangebieden, waaronder de kern van Stompwijk, is nog geen actueel bestemmingsplan gemaakt. Om die reden is in de raadsvergadering van 14 mei 2013 de beheersverordening 'Leidschendam-Voorburg' vastgesteld. Deze beheersverordening voorziet in een actueel juridisch-planologische regeling voor alle nog niet geactualiseerde bestemmingsplannen, waaronder dit plangebied.

De verordening geldt als overbrugging tot de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan. De beheersverordening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, die planologisch nog niet eerder waren toegestaan.

In het kader van deze actualiseringsslag van verouderde bestemmingsplannen is het huidige gebied aan de beurt. Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Stompwijk (en omgeving) gelden momenteel 2 bestemmingsplannen. De bestaande situatie zal worden vastgelegd en waar mogelijk vindt er een verruiming plaats van de kaders. Het bestemmingsplan zal overwegend conserverend zijn.

Het bestemmingsplan "Stompwijk" vormt het planologisch-juridisch bindende kader voor het toegestane ruimtelijk gebruik van de gronden binnen het plangebied, dat is vastgelegd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de gemeente Leidschendam-Voorburg te midden van het landelijk gebied en wordt begrensd door:

  • aan de noordzijde door de achterzijde van de lintbebouwing langs de Dr. van Noortstraat
  • aan de oostzijde door het Laantje Van Kampen en het kruispunt aan de Dr. van Noortstraat en de Jan Koenenweg.
  • aan de zuidoostzijde door de Jan Koenenweg
  • aan de zuidzijde door de Meer en Geerweg (gedeeltelijk) en de achterzijde van de lintbebouwing langs de Dr. van Noortstraat
  • aan de westzijde door het begin van de bebouwde kom van Stompwijk

In de onderstaande afbeelding is het plangebied van het bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0002.jpg"

Plangebied Stompwijk

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden 2 bestemmingsplannen, te weten:

  • Kern Stompwijk 2003 (vastgesteld 27 januari 2004, gedeeltelijk goedgekeurd 14 september 2004);
  • Kern Stompwijk, voor die locaties waar goedkeuring aan is onthouden (vastgesteld 5 september 1977, goedkeuring 24 oktober 1978).

Naast het herzien van dit bestemmingsplan worden de verleende vrijstellingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, indien van toepassing in dit bestemmingsplan meegenomen.

1.4 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante onderdelen worden benoemd en waar nodig vertaald naar het bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder meer wordt een beschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige structuur en de functionele opbouw van het plangebied.
  • In hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied geschetst. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de in het plangebied aanwezige ontwikkelingslocaties, te weten Kulturhus.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op diverse relevante milieuaspecten.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle bebouwing en archeologie.
  • In hoofdstuk 7 is opgenomen hoe de in het bestemmingsplan benoemde keuzes juridisch worden vormgegeven in de regels en op de verbeelding.
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het overleg met andere partijen, de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor de gemeente Leidschendam-Voorburg in het algemeen en voor het onderhavige plangebied in het bijzonder, relevante ruimtelijk beleid op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.

2.2 Algemeen

Van WRO naar Wro

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vervangen door de
'nieuwe' Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de invoering van de Wro is in het ruimtelijke ordeningsrecht een duidelijke scheiding geïntroduceerd tussen beleid en normstelling.
Het ruimtelijk beleid wordt op diverse bestuursniveau's met name vastgelegd in structuurvisies. Deze structuurvisies hebben dan ook vooral een structurerende functie en bieden een richtinggevende basis voor de uit te werken normstelling. In de invoerings- en overgangswetgeving ten aanzien van de Wro zijn de op de 'oude' WRO vastgestelde planologische kernbeslissingen, streekplannen en regionale structuurplannen gelijkgesteld met de structuurvisies op grond van de Wro.
De ruimtelijke normstelling vindt plaats in bestemmingsplannen (dan wel in rijks- of provinciale inpassingsplannen) en bij algemene regels van het Rijk en provincie ten aanzien van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot een structuurvisie, heeft een bestemmingsplan (dan wel een inpassingsplan) wél een jegens een ieder rechtstreeks juridisch bindende werking.

Concrete beleidsbeslissingen en de Wro

In streekplannen en regionale structuurplannen op grond van de WRO kunnen zogenoemde "Concrete beleidsbeslissingen" zijn opgenomen. Concrete beleidsbeslissingen zijn beleidsmatige beslissingen, die bij de vaststelling van ruimtelijke plannen, - besluiten, e.d. door lagere overheden in acht moeten worden genomen. De Wro kent de concrete beleidsbeslissing als planologisch sturingsmiddel echter niet meer.
De invoeringswetgeving ten aanzien van de Wro bepaalt echter wel, dat dergelijke concrete beleidsbeslissingen hun rechtskracht behouden gedurende de looptijd van het plan, waarin zij zijn opgenomen. Een streekplan en een regionaal structuurplan hebben een geldigheidsduur van tien jaar. Gedurende een periode van tien jaar na de datum van vaststelling van de desbetreffende plannen blijven de daarvan deel uitmakende concrete beleidsbeslissingen onder het regime van de Wro dan ook nog van kracht. Dat betekent dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, ook ná 1 juli 2008, waar van toepassing nog met de betreffende concrete beleidsbeslissingen rekening moet worden gehouden.

Algemene beleidsregels

Bij Algemene maatregel van bestuur (amvb) kan de rijksoverheid regels stellen voor de inhoud van bestemmingsplannen, wanneer nationale belangen dat -met het oog op een goede ruimtelijke ordening- noodzakelijk maken. Gemeenten, maar ook provincies wanneer het gaat om inpassingsplannen, zijn verplicht zich bij het vaststellen van bestemmingsplannen aan deze regels te houden.
De wetgever heeft ook aan de provincie de bevoegdheid toegekend om bij verordening regels te stellen omtrent de inhoud van onder meer bestemmingsplannen, wanneer provinciale belangen dat -met het oog op een goede ruimtelijke ordening- noodzakelijk maken. Via zo'n provinciale verordening kan ook de provincie in algemene zin aan gemeenten dwingend voorschrijven aan welke inhoudelijke eisen hun ruimtelijke plannen moeten voldoen.

2.3 Europees beleid

2.3.1 Europese kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 in werking getreden en is in Nederland geïmplementeerd via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water (Stb. 2005, 303). In deze Europese richtlijn is afgesproken dat lidstaten op het gebied van water gaan samenwerken. Deze samenwerking is grensoverschrijdend en per stroomgebied gericht op een ecologisch gezond watersysteem en duurzaam watergebruik. De Kaderrichtlijn water gaat ervan uit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. De Kaderrichtlijn water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater.

Naast de waterkwantiteit staat ook de waterkwaliteit centraal in de Kaderrichtlijn Water. Dit is een belangrijke aanvulling op het landelijke beleid, zoals dat in het kader van "Waterbeheer in de 21ste eeuw" is geformuleerd. In 2009 moet voor de stroomgebieden van Schelde, Maas, Rijn en Eems een stroomgebiedbeheersplan opgesteld zijn. Dit plan moet over de landsgrenzen heen kijken en afspraken bevatten over zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit. Het watersysteem moet in 2015 voldoen aan de in het stroomgebiedbeheersplan vastgelegde normen. Het landelijk beleid gaat uit van streefnormen, terwijl de Europese Kaderrichtlijn Water uitgaat van toetsnormen. Dit betekent dat indien de geformuleerde normen in 2015 niet worden gehaald de lidstaten daarop worden afgerekend. Tevens zal de ecologische kwaliteit van het water in de beoordeling van de waterkwaliteit een belangrijke rol gaan spelen.

2.3.2 Verdrag van Malta

De afgelopen eeuwen is het tempo waarin wij de grond onder onze voeten roeren in razend tempo toegenomen. Of het nu woningbouw, intensieve landbouw, infrastructuur, industrie of natuurontwikkeling is: vrijwel alle ingrepen gaan gepaard met verstoring of vernietiging van bodemlagen die sporen van ons collectieve verleden bevatten. Daarom ondertekende Nederland in 1992 het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg het Verdrag van Malta (ook wel: Valletta). De achterliggende gedachte is dat het bodemarchief eindig en kwetsbaar is en als bron van onze geschiedenis beschermd moet worden. Sindsdien is het uitgangspunt van het rijksbeleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen bij beslissingen over gebruik en inrichting van de ruimte in ons land. De term 'archeologische monumentenzorg' (afgekort aangeduid als: AMZ) geeft de kern daarvan goed weer: archeologie is niet meer synoniem voor wetenschappelijk onderzoek en opgravingen, maar bestrijkt het hele proces van beheer van de ondergrond, behoud, selectie en besluitvorming over verwachte en aanwezige archeologische waarden. Op het wettelijke kader en de archeologische onderzoeksresultaten wordt verder ingegaan in hoofdstuk 6.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Beleidsvisie "Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte"

In deze visie, Visie erfgoed en ruimte genoemd, zet het kabinet de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis in een gebieds- en ontwikkelingsgerichte context. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SIVR), waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarden van nationaal belang planologisch borgt. De Visie erfgoed en ruimte plaatst die waarden in een bredere context en geeft aan hoe de goede zorg voor die belangen ook via niet-juridische instrumenten wordt nagestreefd.
Het doel van deze visie is tweeledig. In de eerste plaats maakt het rijk duidelijk welke belangen hij in de gebiedsgerichte erfgoedzorg zelf behartigt, welke prioriteiten hij stelt en hoe hij wil samenwerken met publieke en private partijen. In de tweede plaats legt het rijk met deze visie een basis voor een gedeeld referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer. Zo'n kader is nodig om effectieve samenwerking mogelijk te maken tussen overheden onderling en tussen overheid en particulier initiatief.
Het Rijk kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in zijn gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  • 1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Op basis van onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn 30 gebieden geselecteerd uit de periode 1940-1965 die van nationaal cultuurhistorisch belang zijn. Voor de Gemeente Leidschendam-Voorburg gaat het hierbij om de naoorlogse woonwijken De Heuvel en Prinsenhof.

Deze wijken maken echter geen deel uit van het voorliggende plangebied, zodat een verdere uiteenzetting van dit beleid hier achterwege kan blijven.

2.4.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, met uitzondering van enkele onderdelen, in werking getreden. Dit besluit is eerder aangekondigd als de Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) en wordt ook wel afgekort als het 'Barro'.

De AMvB Ruimte is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hierin worden door het Rijk kaderstellende uitspraken gedaan ten aanzien van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Deze uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij hun ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (d.w.z.: door middel van tussenkomst door de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De AMvB Ruimte bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het rijk.

Omdat een deel van het ruimtelijk rijksbeleid en de bijbehorende kaders nog in ontwikkeling is danwel nog niet in werking is getreden, wordt de AMvB Ruimte gefaseerd vastgesteld. De op 30 december 2011 inwerking getreden fase van de AMvB Ruimte bevat kaders ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundamenten.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.

Vooralsnog is er geen sprake van nieuw of aanvullend beleid of regelgeving. De eerste fase van de AMvB Ruimte bevat de reeds in de Nota Ruimte opgenomen beleidskaders.

2.4.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de op 13 maart 2012 door de Minister vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040 en geeft haar visie hoe Nederland in 2040 er voor moet staan. Dit op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven, zowel bovengronds als ondergronds, richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens wordt een eenvoudigere regelgeving nagestreeft. Daarbij verwacht het Rijk dat andere overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van de 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

    • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
    • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
    • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
    • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

    • 1. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
    • 2. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
    • 3. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

    • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
    • 2. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
    • 3. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
    • 4. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
    • 5. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
    • 6. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0003.jpg" Zuidvleugel Zuid Holland

2.4.4 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In Nederland is er bij de implementatie van 'Malta' voor gekozen om gemeenten een sleutelrol te laten spelen bij het beheer van het bodemarchief. Op 1 september 2007 trad daarvoor de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. De Wamz omvatte de wijziging van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet voor het aspect archeologie. De integratie van de archeologie in de ruimtelijke besluitvorming werd verder verankerd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit Omgevingsrecht (2010). Het sluitstuk was de invoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) in oktober 2010). Gemeenten zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om de bestemming van gronden en de daarbij behorende regels binnen een periode van tien jaar opnieuw vast te stellen.

Bestemmingsplannen dienen namelijk te zijn voorzien van planologische regelingen die voldoen aan de eisen die heden ten dage daaraan worden gesteld. Hiermee is de implementatie van de archeologische monumentenzorg geheel geïntegreerd in de ruimtelijke wetgeving en besluitvormingsprocedures.

De sinds 2007 ingevoerde wijzigingen houdt in dat bij ruimtelijke plannen de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep door het bevoegd gezag kan worden verplicht de archeologische waarde van het te verstoren terrein aan te tonen. Indien de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag is vastgesteld (bijvoorbeeld door middel van archeologisch vooronderzoek) kunnen de aanwezige en bedreigde archeologische waarden in de belangenafweging kunnen worden meegewogen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag van Valetta (Malta). Daarin neemt de zorg voor het archeologisch erfgoed een belangrijke plaats in.

Nieuw is de bepaling dat "de verstoorder betaalt". Dit heeft tot gevolg dat alle kosten van archeologisch onderzoek en het eventueel uitvoeren van een opgraving voor rekening van de initiatiefnemer van een (bouw)plan is.

De archeologische waarden zijn op landelijk niveau aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) uitgebrachte Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).

2.5 Provinciaal Beleid

2.5.1 Visie Ruimte & Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid Holland de "Visie Ruimte en Mobiliteit" (hierna: VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit de 'Visie ruimte en mobiliteit', de 'Verordening ruimte 2014', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit'.

2.5.1.1 Thema's in de Visie

In het Visiedocument worden vier thema's onderscheiden.

Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.

Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

2.5.1.2 Programma Ruimte en Mobiliteit

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

2.5.1.3 Verordening Ruimte 2014 en juridisch instrumentarium

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er 1 is. De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.

Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte') van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Romeinse Limes.

Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma's ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

2.5.1.4 Agenda Ruimte

In de Agenda ruimte werkt de provincie uit wat nodig is om de gewenste ontwikkelingen samen met partners of alleen te realiseren. Naar verwachting stelt de provincie in oktober 2014 de Agenda ruimte op basis van het VRM-beleid vast. Dit is vrij kort na de vaststelling van het nieuwe beleid. Een volledige doorvertaling van het VRM-beleid in de Agenda ruimte zal daarom pas het jaar daarop zichtbaar zijn.

2.5.1.5 Aansluiting bij de Ruimtelijke Structuurvisie

Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg geldt dat in het kader van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012 met daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt ingevuld hoe de voor haar grondgebied relevante opgaven uitvoering zullen krijgen en de prioritering hiervan. De drie geformuleerde pijlers, als basis voor duurzame ontwikkeling van onze gemeente tot 2040, geven richting aan de gewenste ruimtelijke opgaven. Het uitvoeringsprogramma biedt vervolgens de basis voor het actief vormen van allianties en samenwerkingsverbanden om het gewenste ontwikkelingsperspectief voor 2040 een stap dichterbij te brengen. Wij zoeken daarbij de aansluiting met de provinciale Agenda Ruimte om samen te werken aan de (gezamenlijke) ruimtelijke en sociale opgaven, met specifieke aandacht voor de Vlietzone en het provinciaal landschap Duin Horst & Weide.

2.5.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur
2.5.2.1 Algemeen

De Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.

De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.

De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.

2.5.2.2 Limes

De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens. Vanwege de grote archeologische betekenis is de Limes voorgedragen om benoemd te worden tot UNESCO Werelderfgoed.

In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen (forten, wachttorens, militaire vici, havens en aanlegplaatsen); steden en grafvelden die redelijkerwijs behorend tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn.

Naar verwachting loopt langs de gemeente Leidschendam-Voorburg het kanaal van Corbulo. Deze verbinding tussen de Rijn en de Maas is door het Romeinse leger aangelegd in 47 na Christus en maakte het mogelijk om zonder omweg via zee, patrouilles uit te voeren. In Voorburg zijn ook resten gevonden van het Forum Hadriani. Naast Nijmegen is dit de enige Romeinse stad in Nederland met stadsrechten. Forum Hadriani was lange tijd de hoofdstad van het Romeinse district van de Cananefaten, een Germaanse stam die het gebied tussen de mondingen van de Maas en de Oude Rijn bewoonde.

Op basis van de Verordening Ruimte is het noodzakelijk dat een bestemmingsplan regels opneemt ter bescherming van de archeologische waarden.

2.5.3 Archeologie

De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. De bescherming van het bodemarchief is wettelijk geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de provinciale Verordening Ruimte en de daarbij behorende 'Visie Ruimte en Mobiliteit', welke door Provinciale Staten van Zuid Holland op 9 juli 2014 is vastgesteld.

De Provincie stelt in haar Verordening Ruimte dat het haar wens is, duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.

De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen.

2.6 Gemeentelijk beleid

2.6.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

De herijking (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:

  • versterken van de groene woonstad;
  • verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur;
  • beter benutten en verbeteren van de bereikbaarheid.

De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Plangebied 'Stompwijk' valt binnen het zogenaamde stedelijk gebied. Voor het stedelijke gebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd.

Stedelijk gebied, kwantitatief:

  • realisatie van 80% van de woningbouwopgave binnen bestaand stedelijk gebied;
  • faciliteren van 5% groei van de bevolking in de periode 2012-2040.

Stedelijk gebied, kwalitatief:

  • behoud en versterking van het groene karakter van de stad en van de kwaliteit van de bestaande woonmilieus, toevoegen van nieuwe woonmilieus;
  • verbetering van de leefbaarheid van bestaande wijken en kwaliteitsverbetering van het stedelijk raamwerk en de identiteitsdragers (structuurbepalende identiteitsdragers zijn bijvoorbeeld de Vlietzone, de Loo-zone en het historisch lint Parkweg -Veursestraatweg);
  • duurzame stedelijke ontwikkeling, onder meer door meervoudig ruimtegebruik, het beter benutten van de openbaar vervoerscapaciteit en verbetering van fietsverbindingen;
  • versterken van de buurt- en wijkvoorzieningen, versterken van de complementariteit en het kwaliteitsniveau van de winkelcentra;
  • nieuwe economische kansen creëren door functieverandering, herstructurering en transformatie van gebieden, passend bij de positionering als groen woonwerkstad.

Vlietzone:

  • benutten en verder versterken van de groen-blauwe kwaliteiten en de recreatieve potentie van de Vlietzone;
  • grote ruimtelijke dynamiek creëren op de middellange en lange termijn in samenhang met verbetering van de bereikbaarheid (MIRT-opgaven Haaglanden);
  • versterken van de identiteit van de kernen en benutten van de ligging van de oude kernen en cultuurhistorische kwaliteiten aan de Vliet;
  • excellente woonmilieus creëren aan de Vlietoevers.

Buitengebied:

  • De ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad.
  • Verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie.
  • Realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden.
  • Verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.

De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied, zijn in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk in de overwegingen meegenomen.

Uitgangspunt voor het buitengebied, waar Stompwijk onder valt, is om een levend en dynamisch groen netwerk van recreatiegebieden, natuurgebieden en verbindingen met het Groene Hart te realiseren. Hierbij blijft de landbouw de belangrijkste drager van het buitengebied. Naast voedselproductie zal de landbouw zich wel steeds meer moeten richten op het aanbieden van een open landschap, natuur, recreatie en biodiversiteit.
Binnen de kern Stompwijk gaat de structuurvisie uit van verdichting en bouwen voor de eigen aanwas. Het uitgangspunt is hier kleinschalig, dorps wonen met benutting van de landelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het polderlint. Daarnaast wordt ingezet op behoud van voorzieningen en bereikbaarheid, en benutting en uitbreiding van de mogelijkheden voor varen.

Specifiek voor de bereikbaarheid wordt gewerkt aan de 1e fase Verbindingsweg en de reconstructie van de Stompwijkseweg/Dr. van Noortstraat (één van de belangrijke polderlinten in de gemeente). Met als insteek de Dr. van Noortstraat verkeersluwer en daardoor aantrekkelijker en veiliger te maken voor langzaamverkeer. Daarnaast moet de Stompwijkseweg een meer recreatief karakter krijgen. Verspreid liggende kassen rondom Stompwijk moeten gesaneerd worden en vestiging van niet-agrarische bedrijven is niet wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0004.png"

Afbeelding: Structuurbeeld 2040

2.6.2 Groenstructuurplan Gemeente Leidschendam-Voorburg (2010): Buitengewoon Groen

Op 3 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Groenstructuurplan van de gemeeente Leidschendam-Voorburg, getiteld "Buitengewoon Groen", vastgesteld. Het groenstructuurplan geeft op hoofdlijnen aan welk groen van belang is op gemeentelijk niveau en waar het groen versterkt kan worden. Het garandeert het groene karakter van de gemeente in de toekomst door de hoofdgroenstrucuur duidelijk te benoemen, verbindingen te maken en de ligging aan het buitengebied te versterken.

Om het groen in de gemeente te versterken wordt er ingezet op drie niveau's:

  • groene zones
  • groene lijnen
  • groene wijken

Om de ambities te verwezenlijken wordt in het Groenstructuurplan gesteld dat bij nieuwe ruimtelijke projecten het groen vanaf de initiatieffase een serieus onderdeel moet zijn van de planvorming. Van elk ruimtelijk plan dat in nieuwe ontwikkelingen of ruimtelijke ingrepen voorziet, moet daarom een groenparagraaf deel uitmaken.

In het Uitvoeringsprogramma van het Groenstructuurplan is voor Stompwijk het groen aangegeven als ook wat de zijn ambities voor Stompwijk.

Huidige situatie en knelpunten

Stompwijk is een karakteristieke en aantrekkelijke woonkern in het buitengebied. Het bestaat uit historische lintbebouwing langs de Dr. van Noortstraat en een suburbane wijk uit de jaren ’70 en ’80 daarachter. Het betreft vrijwel uitsluitend grondgebonden woningen, deels verweven met kleine bedrijfjes. De ligging, in een uitloper van het Groene Hart, staat borg voor weidse vergezichten over het open polderlandschap.

Beeldbepalend is de oude lintbebouwing langs de Stompwijksevaart met zijn vele bruggetjes. Voor groen is hier alleen ruimte op particulier terrein waar met name de schaarse opgaande bomen markante elementen zijn. Sterk punt zijn de vele zichtlijnen en doorkijkjes tussen de bebouwing door naar de open polder. Komende jaren is het de insteek van de gemeente om de Dr. van Noortstraat verkeersluwer in te richten. Belangrijk hierbij is dat het lintkarakter met het authentieke dorpsbeeld inclusief de streekeigen beplanting, gehandhaafd blijft. Belangrijke knooppunten in het lint zijn de kerk en omgeving, de kruising met de Meerlaan en de hoge brug met omgeving. De ruimtelijke kwaliteit is op deze punten zwak, net als bij de drie entrees tot het dorp. Het ensemble van de kerk, de pastorie, de begraafplaats en de circa één ha. grote kerktuin, met de zware hoogopgaande boombeplanting, is ook van grote cultuurhistorische waarde. Dit enige groengebied van formaat in Stompwijk is niet toegankelijk voor het publiek. In de huidige vorm is het ook niet zondermeer open te stellen, zonder de kwetsbare beplanting en de natuurwaarde te schaden. Binnen de in de jaren ’60 - ’80 gebouwde wijk vormt de Meerlaan de drager van de wijk. De boomstructuur is amorf. Het woonmilieu voor Stompwijk is ‘klein stedelijk, dorps’.

Ambitie

De grootste kwaliteit van Stompwijk is zijn ligging in het buitengebied en het authentieke karakter met de historische lintbebouwing aan de Stompwijksevaart met zijn vele bruggen. Het is wenselijk om de randen en het buitengebied in de toekomst toegankelijker te maken voor langzaam verkeer, zodat een ‘ommetje’ makkelijker te maken is. Binnen de kern dient vooral de Meerlaan een robuuste boomstructuur te krijgen. Daarnaast dienen zichtlijnen naar het buitengebied bewaard en waar mogelijk versterkt te worden. De belangrijkste knooppunten in het lint, bij de entrees, de kerk, de Meerlaan en de hoge brug, krijgen meer ruimtelijke en verblijfskwaliteit met als inzet streekeigen groen.

Opgaven en maatregelen.

  • Versterken van de boomstructuur in de Meerlaan welke de ruggengraat van de wijk vormt.
  • Zichtlijnen vanuit het dorp naar het buitengebied bewaren en waar mogelijk versterken.
  • Bij de herinrichting van de Dr. van Noortstraat het historische lintkarakter behouden en versterken.
  • Het verbeteren van het netwerk aan voet- en fietspaden in de randen en in aansluiting op het landelijk gebied.
  • Onderzoek doen naar de mogelijkheden voor het open stellen van de kerktuin.
  • Versterken van de belangrijkste knooppunten in het lint, bij de entrees, de kerk, de Meerlaan en de hoge brug.
  • bij ontwikkeling van (de omgeving van) de Jan Koenensloot aansluiten op de recreatieve potenties die hier liggen.

Wijkpark

Stompwijk heeft geen eigen wijkpark. Binnen de rode contour is ook geen ruimte beschikbaar voor een dergelijk park. De ligging in het buitengebied maakt de noodzaak ook minder groot, mits dat buitengebied beter toegankelijk wordt. Daarnaast is het wel noodzakelijk dat er goede sport- en spelvoorzieningen voor kinderen en jeugd zijn. Tot slot biedt de omgeving van de Jan Koenensloot potenties om hier meer een (watergebonden) dorpscentrum te maken. Dit kan de functie van wijkpark overnemen.

2.6.3 Water verbindt en geeft kleur aan je stad, Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007-2015 (2007)

Het Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007-2015 is een gezamenlijk product van de gemeente Leidschendam-Voorburg, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het waterplan gaat ervan uit dat het watersysteem in 2015 zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Om de ambitieuze doelen van het waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Het Hoogheemraadschap is in het kader van het vooroverleg op grond van de Wro betrokken bij het tot stand komen van het bestemmingsplan.

2.6.4 Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020

In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan.

In het Klimaatplan is ook het werken met een duurzaam bouwen instrument vastgelegd, het werken met het instrument GPR gebouw.

In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de thema's energie en duurzaam bouwen als één van de milieuaspecten.

2.6.5 Duurzame gebiedsontwikkeling

De Wro strekt ter bevordering van een “duurzame” ruimtelijke kwaliteit. Dit vertaalt zich in de beschrijving, in dit voornamelijk conserverende bestemmingsplan, van de bestaande milieusituatie.

2.6.5.1 Energie

In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan.

  • De gemeente kiest voor integrale woonkwaliteit. Naast energiebesparing betekent dit bijvoorbeeld ook meer comfort in woningen en een gezond binnenklimaat. Energiebesparing mag nooit ten koste van de gezondheid van bewoners en de gemeente blijft daarom het belang van goede ventilatie benadrukken. Voor de grotere projecten (met meer dan één woning) vindt toetsing plaats met het instrument GPR gebouw waarmee de duurzaamheidskwaliteit wordt bepaald;
  • Alle nieuwbouwwoningen zijn minimaal 10% energiezuiniger dan de EPC-norm in het Bouwbesluit voorschrijft. Woningen worden flexibel gebouwd met het idee dat deze op termijn energieneutraal moeten worden. Zo kan worden besloten om woningen geschikt te maken voor latere toepassing van zonne-energie of lage temperatuur verwarming;
  • De gemeente drukt de CO2-reductie bij nieuwbouw vanaf 200 woningen en herstructurering uit in de Energie Prestatie op Locatie (EPL). Bouwen volgens de minimumeisen levert bij nieuwbouw een EPL van 6,6 op, een energieneutrale locatie levert een EPL van 10 op. Voor alle nieuwbouwwoningen met meer dan 200 woningen wordt, afhankelijk van de locatie en het type bouwproject, een minimale EPL gerealiseerd van 7,0 tot 8,0.

In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg.

2.6.5.2 Duurzaam bouwen

De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld.

Uit het oude beleid volgt, wat ook is vastgelegd in andere documenten:

  • indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council), conform FSC-convenant met Haaglanden;
  • vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen (volgt uit het Waterplan en beleid Waterschappen);
  • beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat.

De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden.

GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project.

2.6.6 Nota archeologie, herijking 2013

Conform de herziene Monumentenwet moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m². Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009. In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, 'archeologienota herijking 2013. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.

De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart.

2.6.7 Gemeentelijke erfgoedverordening

Het is voor iedere gemeente verplicht om een verordening vast te stellen waarin de inschakeling is geregeld van een monumentencommissie. Deze commissie adviseert op het gebied van de monumentenzorg en heeft in elk geval tot taak om te adviseren over omgevingsvergunningen voor wijziging aan (van) rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Gemeentelijke monumenten worden aangewezen en beschermd op basis van de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010. Daarnaast vormt de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010 de basis voor het aanwijzen van gemeentelijke dorpsgezichten en gemeentelijke groenmonumenten. Ook is het mogelijk op basis van de verordening een gebouw, groenelement of structuur aan te wijzen als een beeldbepalende zaak. De gemeentelijke monumenten of beeldbepalende zaken worden geregistreerd op een gemeentelijke monumentenlijst.

2.6.8 Verkeers- en Vervoerplan 2014

De hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer zijn vastgelegd in het Verkeers- en Vervoerplan (VVP) uit 2014. De visie en opgaven op het gebied van verkeer en vervoer van de gemeente worden hierin benoemd en toegelicht. Voor achtereenvolgens autoverkeer, fietsverkeer, voetgangers, openbaar vervoer, verkeersveiligheid, parkeren en duurzame mobiliteit bevat het plan de ontwikkelingen, knelpunten en oplossingsrichtingen. Deze oplossingsrichtingen zijn vertaald naar een uitvoeringsprogramma dat jaarlijks wordt herzien.

2.6.9 Parkeerbeleid

In het Verkeers- en Vervoerplan 2014 zijn de kaders van het parkeerbeleid vastgelegd. De uitwerking van het parkeerbeleid wordt beschreven in een nog op te stellen Nota Uitwerking Parkeerbeleid. De parkeernormen waar bij ruimtelijke plannen binnen de gemeente, betreffende nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie aan voldaan moet worden, zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen (zowel voor de auto als voor de fiets). Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg.

2.6.10 Welstandsbeleid

Vanaf 1 juli 2004 is het toetsen van bouwplannen 'aan redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Daartoe heeft de gemeenteraad op 14 juni 2004 de "Welstandsnota Leidschendam-Voorburg" vastgesteld. In deze nota wordt aangegeven op welke welstandsgerelateerde aspecten gelet wordt bij het beoordelen van vergunningaanvragen. De nota is gewijzigd bij besluiten van 31 januari 2006, 2 februari 2010 en 13 september 2011.

De redelijke eisen van welstand zijn daarbij geobjectiveerd door de gemeente onder te verdelen in een aantal gebiedstypen. Elk gebiedstype kent eigen welstandseisen voor zowel bouwwerken op zichzelf als in relatie tot de omgeving, aan de hand waarvan bouwplannen worden beoordeeld. Elk gebiedstype kent eigen welstandaspecten voor het bouwwerk op zichzelf en voor het bouwwerk in relatie tot de omgeving waarop beoordeeld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: gebiedstypen welstandsnota

2.6.11 WOONvisie

De WOONvisie is ontstaan, omdat er behoefte was om vanuit een brede optiek een toekomstbeeld te schetsen van het wonen in Leidschendam-Voorburg. Het karakter van de gemeente en de kwaliteit van het wonen en leven in de buurten en wijken, vormen daarbij het belangrijkste kader.

Met de woonvisie wordt beoogd de problemen rond een aantal actuele thema's op het gebied van wonen, zoals langer zelfstandig wonen en de betaalbaarheid van wonen, te benoemen en aan te geven welke bijdrage de gemeente kan en wil leveren aan de oplossing van die problemen.

In 2015 heeft de gemeente een woonmilieuonderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat de huidige woonmilieus onvoldoende aansluiten op de woonbehoefte van onze inwoners. Zo is er een tekort aan het woonmilieu hoogwaardig en rustig stedelijk. Ook ontwikkelingen op het gebied van zorg en betaalbaarheid zijn van invloed op onze woningbouwopgaven. Dit betekent dat voor het versterken en behouden van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in Leidschendam-Voorburg, ook op langere termijn, bij elke woningbouwontwikkeling, zowel in de bestaande woningvoorraad als bij nieuwbouw, gestuurd moet worden op woonmilieus die aansluiten op de woningbehoefte van de inwoners.

Toekomstige woningbouwopgaven zijn daarbij net zo belangrijk als het investeren in de openbare ruimte. Daar de markt niet altijd dezelfde doelen voor ogen heeft als de gemeente en er kansen liggen om vraag en aanbod goed of beter op elkaar te laten aansluiten wil de gemeente actief sturen op de woningbouwpopgaven. Het sturen op de realisering van de gewenste woonmilieus wordt het meest effectief geacht vanuit een gemeentebrede visie op de woon- en leefomgeving in Leidschendam-Voorburg.

In nieuwe Woonvisie die nog in ontwikkeling is, worden al deze aspecten meegenomen en gewogen.

2.6.12 Beleid detailhandel ondersteunende horeca

In de gemeente Leidschendam-Voorburg was een ontwikkeling gaande, die er toe leidde dat er steeds meer vervlechting plaatsvond tussen detailhandel en horeca. Er werden bij de gemeente bijvoorbeeld meerdere verzoeken ingediend om (ondergeschikte) horeca-activiteiten in detailhandelszaken toe te staan, terwijl een passend beleid daartoe ontbrak.

Op 1 september 2009 is het 'Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2009' vastgesteld. Deze beleidsnotitie is opgesteld om beleidsmatig en qua regelgeving een goed evenwicht te vinden tussen enerzijds de positieve marktontwikkeling (aantrekkingskracht winkels wordt vergroot door coffeecorner, eethoekje of dergelijke) en anderzijds het voorzieningenbestand binnen de gemeente (voorkomen dat de horeca zich in sterke mate op een autonome manier uitbreidt). In de beleidsnotitie is aangegeven dat de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals in deze beleidsnota zijn omschreven, worden meegenomen in nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan moet duidelijk aangeven wat wel en niet is toegestaan en wat de burger in zijn omgeving voor activiteiten kan verwachten.

In de geactualiseerde beleidsnotitie “Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2011” zijn de conclusies en bevindingen uit de evaluatie meegenomen en is het "Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2009" op een aantal punten aangepast, aangevuld dan wel aangescherpt.

Ter voldoening aan de beleidsnotitie zijn in het bestemmingsplan regels ten aanzien van detailhandelondersteunende horeca opgenomen.

2.6.13 Prostitutiebeleid

Met ingang van 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt en vervangen door een vergunningstelsel op lokaal (gemeentelijk) niveau, met als doelstellingen:

  • het reguleren van vrijwillige prostitutie;
  • het tegengaan van onvrijwillige prostitutie;
  • het bestrijden van misstanden in de prostitutiebranche.

Op 6 juni 2006 is het prostitutiebeleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg vastgesteld, dat onder meer voorziet in de introductie van een vergunningenstelsel voor seksinrichtingen. Het beleid heeft twee hoofduitgangspunten:

  • bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat;
  • verbetering van de positie van de prostiuées.

De uitgangspunten en doelstellingen van het prostitutiebeleid zijn vertaald naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Leidschendam-Voorburg. Hierin is een vergunningenstelsel opgenomen voor de vestiging van seksinrichtingen en escortbedrijven, worden voorschriften verbonden aan de vergunning en gedragseisen gesteld aan de exploitant en beheerder.

Het bestemmingsplan levert als ruimtelijk instrument mede een bijdrage aan het verwezenlijken van het prostitutiebeleid. In de gebruiksregels van het plan is daartoe een verbod opgenomen voor gebruik van gronden en/of bouwwerken voor een seksinrichting. In concrete gevallen kan van dit verbod ontheffing worden verleend, waarbij het gemeentelijk prostitutiebeleid als beoordelingskader fungeert. In het plangebied van het bestemmingsplan "Stompwijk" komen geen seksinrichtingen voor.

2.6.14 Beleid voor kleine bouwplannen
2.6.14.1 Dakterrassenbeleid

Op 8 juli 2008 is de nota "Het dak op! - Beleidsnotitie met sneltoetscriteria voor dakterrassen" door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld, zie bijlage 3 Het dak op. Op 21 april 2011 is de beleidsnotitie gepubliceerd en in werking getreden. De beleidsnotitie bevat concrete toetsingscriteria waaraan aanvragen voor dakterrassen worden getoetst. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een dakterras spelen het waarborgen van de beeldkwaliteit van de openbare ruimte en het veiligstellen van de privacy van de buren een belangrijke rol.

Voor een aantal gebieden is vanwege het specifieke straatbeeld en de waardevolle architectuurtoepassing van het dakterrassenbeleid uitgesloten. Dit geldt voor de gebieden die in de gemeentelijke welstandsnota zijn aangeduid als 'Historisch', te weten de gebieden 01 t/m 05 liggend in de kernen Leidschendam, Voorburg en Stompwijk. Monumenten zijn eveneens uitgezonderd van de toepassing van sneltoetscriteria voor dakterrassen, eveneens als niet-woonfuncties. Voor dergelijke situaties is een solitaire belangenafweging noodzakelijk.

In de nota worden algemene regels gegeven voor het bouwen van een dakterras waaraan elke aanvraag moet voldoen. Bijvoorbeeld de eis dat het dakterras van binnenuit ontsloten dient te zijn en dat de daglichttoetreding van de omringende panden niet wordt verminderd. Daarnaast zijn voor elk type dakterras (op een plat dak, aan een kaplaag of op een uitbouw) specifieke eisen gesteld. De in het bestemmingsplan opgenomen (afwijkings)regels sluiten hierop aan. Indien een aanvraag wordt ingediend voor het realiseren van een dakterras, dan wordt die aanvraag getoetst aan de sneltoetscriteria van het dakterrassenbeleid dan wel aan de in het bestemmingsplan opgenomen (afwijkings)regels. Voldoet een aanvraag aan de gestelde eisen, kan er medewerking worden verleend.

2.6.14.2 Fietsenbergingen

Het bouwen van (fietsen)bergingen in voor- of zijtuinen is ruimtelijk niet wenselijk en wordt in beginsel niet toegestaan. Het bouwen van een (fietsen)berging van geringe omvang voor de voorgevel van een woning ten behoeve van het stallen van fietsen of het plaatsen van afvalcontainers is alleen toegestaan indien:

  • het achtererf van het bijbehorend hoofdgebouw vanaf de openbare weg niet bereikbaar1) is;
  • er geen andere bouwwerken voor bergingsmogelijkheden aanwezig zijn op het perceel bij de woning die bereikbaar zijn vanaf een openbaar toegankelijk gebied.

Voor het realiseren van een fietsenberging gelden de volgende regels:

  • per perceel is één fietsenberging toegestaan;
  • de gezamenlijke oppervlakte van alle aanwezige bouwwerken voor de voorgevel bedraagt niet meer dan 50% van het totale voorerfgebied;
  • de oppervlakte van het bouwwerk mag niet meer dan 4 m² bedragen;
  • de hoogte van de berging mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • de langste zijde van het bouwwerk is haaks op de voorgevel van de woning gebouwd;
  • het materiaalgebruik is deugdelijk, eenvoudig en ingetogen vormgegeven, zodat het bouwwerk de kwaliteit van het straatbeeld niet in ernstige mate aantast;
  • afstand tot de erfgrens tot het openbaar toegankelijk gebied is minimaal 0,5 meter, om ruimte te creëren voor een groene afscherming.

In het bestemmingsplan zijn de voortuinen bij woningen bestemd als 'Tuin'. De hiervoor genoemde regeling voor fietsenbergingen is opgenomen in de regels behorende bij de bestemming 'Tuin'.

1) Met 'niet bereikbaar' wordt bedoeld dat de achtertuin alleen kan worden bereikt met een fiets en/of container door de woning en niet op een andere manier.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie. Aan bod komen de ruimtelijke hoofdstructuur van de wijk en de aanwezigheid van verschillende functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.

3.2 Ruimtelijke analyse

3.2.1 Ontstaan van het plangebied

Cultuurlandschap

De ontwikkeling van de kern van Stompwijk bij het Zoetermeersche Meer begint vanaf de late middeleeuwen (ca. 1200). Voor deze tijd was het gebied woest en vrijwel onbewoond: een uitgestrekt veengebied met wilgenstruweel, alleen interessant voor jagers en vissers. Middenin lag een natuurlijk meer: het Zoetermeersche Meer dat via een stroompje afwaterde naar de Oude Rijn.

De graaf van Holland nam het initiatief tot massale ontginning van het veengebied. Er was een groot grondtekort op de hogere strandwallen door een groeiende bevolking en verlies door verstuiving als gevolg van verdroging. Door de verdroging werd de ontginning van het veengebied interessant. Bovendien zocht de graaf nieuwe bronnen van inkomsten ondermeer vanwege de voortdurende strijd met de bisschop van Utrecht. Via allerlei voordelen werden ontginners gelokt om de uitdaging aan te gaan: vrijheid voor lijfeigenen, 10 jaar vrijstelling van belasting en daarna 10% van de opbrengst (tienden).

De ontginning van Stompwijk begon met de aanleg van de Stompwijkse Vaart die loopt van Leidschendam tot aan Zoeterwoude. Het dorpslint groeide langs beide kanten van de vaart als gevolg van het feit dat er vanaf de 1e eeuw vanuit twee zijden ontginning van veengronden plaatsvond. Doordat de vaart niet ontgraven werd en de omgeving wel, kwam de vaart met bebouwingslint aanzienlijk hoger te liggen dan de omringende droogmakerijen. Dit is tegenwoordig nog steeds goed te zien op de Stompwijkseweg en de Dr. Van Noortstraat.

Deze Dr. Van Noortstraat was bij de ontginning in ca. 1200 een smalle weg die gebruikt werd als jaagpad langs de vaart. In ca. 1850 werd dit jaagpad verbreed tot karrenspoor met half verharding. In 1902 werd er in het midden een zogenaamd paardenpad met klinkers aangelegd, waarop paarden konden lopen. Vanaf 1934 werd het gemotoriseerd wegverkeer belangrijker en werd de hele weg in klinkerverharding uitgevoerd. Vanaf ca. 1960 is het vaarverkeer definitief door de auto overgenomen en langzamerhand verdwenen de ophaalbruggen en kippenbruggen (voetgangersbrug) over de Stompwijkse Vaart en maakten plaats voor vaste lage bruggen. In 1967 werd de huidige kademuur aangelegd door de oude kade te verhogen en te versterken.

Historische stedenbouw en infrastructuur

Stompwijk was tot 1960 echt onderdeel van het landschap. Het vormde een verbijzondering binnen de open weilanden. De vaart langs de Dr. Van Noortstraat, met de dijken erlangs, verwijzen direct naar het polderlandschap. De boerderijen langs de Stompwijkseweg zijn direct aan het achterliggende land gerelateerd. Woningen werden op of aan de dijk gebouwd om 'droge voeten' te houden. Vanaf de wegen was, tussen de losstaande bebouwing door, het landschap overal goed te ervaren. Verdichting van de lintbebouwing vond plaats rond de kerk, bij de aansluiting tussen de Meerlaan en de Stompwijkseweg en waar het lint belangrijke waterwegen kruist.

Vanaf de jaren '60 zijn er drie ruimtelijke ontwikkelingen geweest die de verweving tussen dorp en landschap op een aantal plekken flink veranderden. Aan weerszijden van de Meerlaan zijn nieuwbouwbuurten aangelegd, die nauwelijks een relatie met het lint en met het landschap hebben gekregen. De toenmalige praktijk is te typeren als het 'vullen' van de contour. Landschappelijke structuren zijn niet als uitgangspunt voor de inpassing van bebouwing genomen.

Door de aanleg van de provinciale weg N206 is de ruimtelijke relatie met het landschap aan de oostkant van het dorp grotendeels niet meer aanwezig. Ter hoogte van Stompwijk doorsnijdt de N206 het kruispunt van vier polders.

Na de jaren '30 van de vorige eeuw is er stap voor stap een kassengebied ontwikkeld achter de lintbebouwing van de Dr. Van Noortstraat, waardoor ook hier de sterke relatie met het oorspronkelijke landschap verdwenen is. Deze ontwikkelingen hebben Stompwijk 'twee gezichten' gegeven.

3.2.2 Bebouwingsstructuur
3.2.2.1 Ruimtelijke opzet

In deze paragraaf worden de belangrijkste ruimtelijke componenten benoemd waaruit Stompwijk is opgebouwd. Allereerst zijn dit de structurerende lijnen zoals wegen en vaarten. Daarna volgt een beschrijving van de gebieden die door deze lijnen worden omsloten.

De structuur van de gehele gemeente Leidschendam-Voorburg wordt grotendeels bepaald door de geomorfologische ondergrond en de ontstaansgeschiedenis, echter in Stompwijk is één van de landschappelijke hoofdkenmerken de stervormige verdeling van de open ruimtes rond haar kern. Hierdoor kunnen wij vaststellen dat Stompwijk vooral structureel een centrale positie in dit open polderlandschap inneemt. De structurerende elementen in dit cultuurlandschap zijn de dijken, kaden, lanen, de lintvormige bebouwing met boerderijen en erfbeplanting, vaarten, wateringen en wegen.

3.2.2.2 Landschappelijke structuren

Het bestemmingsplangebied wordt gekenmerkt door de hoger gelegen Stompwijkse Vaart als belangrijkste as. Deze vroegmiddeleeuwse vaart voerde van de Vliet (bij Leidschendam) via Stompwijk naar Zoeterwoude. De ontginning van het gebied werd in de dertiende eeuw ter hand genomen. Al snel werd door de bodemdaling en de daarmee gepaard gaande vernatting van het gebied overgeschakeld van akkerbouw op veeteelt. De turfwinning had in de tweede helft van de zeventiende eeuw zijn hoogtepunt en leidde tot het ontstaan van gebieden met legakkers, petgaten en grote plassen. Na drooglegging in de negentiende eeuw werd de veeteelt weer de voornaamste bron van inkomsten. De vaart diende als uitgangspunt voor de ontginning die loodrecht of schuin op deze vaart is gelegen. Daarnaast diende de vaart als belangrijkste infrastructuur voor het transport van goederen en personen. Herkenbaar zijn de vele (ophaal) bruggen voor huizen en boerderijen die aan de noordzijde van de vaart zijn gelegen. Deze ritmische herhaling van bruggen met ophaalconstructie (hameipoort) is een belangrijke identiteitsbepaler voor Stompwijk. Als laatste diende de Stompwijkse Vaart als boezemwater voor de afwatering van de zuidelijke gelegen polders. Door ontginning en inklinking van het omringende landschap is de vaart hoger komen te liggen dan het omringende landschap. Dit hoogteverschil dat op sommige plekken meer dan vier meter bedraagt, is een belangrijke identiteitsbepaler voor Stompwijk, evenals de vele doorkijken vanaf de Stompwijkse Vaart naar het noorden en zuiden.

3.2.2.3 Ligging in het buitengebied

Leidschendam-Voorburg bestaat voor ongeveer 50% uit verstedelijkt gebied en 50% landelijk gebied en is opgebouwd uit drie onderscheidende onderdelen: het stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Het plangebied van de kern Stompwijk beslaat het dorp Stompwijk en ligt in het buitengebied.

3.2.2.4 Structurerende lijnen
3.2.2.4.1 Stratenstructuur

Dr. Van Noortstraat

De meest bepalende structuurlijn is het dorpslint van de Dr. Van Noortstraat dat van oudsher stevig verankerd is in het landschap. De bebouwing bestaat uit verschillende woningen met een verscheidenheid aan architectuur die in de loop van de tijd ontstaan is. De 'korrelgrootte' van de bebouwing is klein en door de vele doorzichten naar het achterliggende veenweidegebied is de relatie met het agrarisch landschap sterk. Ter hoogte van de Nieuwe Vaart is deze relatie met het agrarisch landschap sterk aanwezig.

N206.

De N206 is de provinciale verbindingsweg tussen Zoetermeer en Leiden. Door haar breedte en de hoge ligging vormt zij een ruimtelijke barrière langs de kern van Stompwijk. De weg snijdt de drooggemaakte Grote Polder ter hoogte van de Jan Koenensloot diagonaal door, waardoor er een wigvormige structuur is ontstaan.

De Meerlaan

De Meerlaan vormt van oudsher de verbinding tussen de Zoetermeersemeerpolder en de Dr. van Noortstraat. Voor Stompwijk vormt deze laan de drager van de verschillende uitbreidingswijken.

Hazepad

Het Hazepad vormt de achtergrens van de organische bebouwing aan de Dr. Van Noortstraat. Zij vormt de overgang tussen de organische historische bebouwing aan de Dr. Van Noortstraat en de nieuwe planmatige uitbreidingsbuurten van Stompwijk.

3.2.2.4.2 Waterstructuur

De Nieuwe Vaart of de Jan Koenensloot

De Nieuwe Vaart is de waterverbinding naar de ringvaart van de Zoetermeerse Meerpolder en staat in open verbinding met de Vliet. Het waterpeil is op boezemniveau en dit peil zorgt ervoor dat net als de Dr. van Noortstraat de kade ver boven het maaiveld uitsteekt. In tegenstelling tot de Dr. van Noortstraat is deze kade in hoofdzaak onbebouwd. Hierdoor werkt deze vaart ruimtelijk als een groene muur richting de nieuwbouwbuurt van Stompwijk. Samen met de Dr. van Noortstraat en het dijklichaam van de ringvaart van de Nieuwe Driemanspolder vormt deze dijk de omdijking van de drooggemaakte Grote Polder.

De drooggemaakte Grote Polder en de rand van Stompwijk

Deze polder kenmerkt zich door haar duidelijke slagenpatroon, parallel aan de molendriegang en de Meerlaan en de Jan Koenensloot. De uitbreiding van Stompwijk wordt door een van deze slagen als een strakke, heldere lijn begrensd. Deze lijn is met name bij de sportvelden groen omzoomd, waar de bebouwing van Stompwijk enigszins achter verscholen ligt.

3.2.2.5 Deelgebieden

Dr. Van Noortstraat

Deze straat is als ruimtelijk element een sterk kenmerkende ruimtelijke eenheid te noemen. De woningen zijn met hun voorzijde op de straat gericht en lopen via het hoofdgebouw, tuin/erf en bedrijfs- of bijgebouwen over naar de akkers of achterliggende gebieden. De percelen verschillen steeds van diepte en inrichting, waardoor er een afwisselend/rafelige rand is ontstaan, kenmerkend voor Stompwijk.

Kerngebied

Sinds de jaren '60 zijn er diverse buurten ontwikkeld achter het lint. De structuur van deze buurten staat geheel los van het landschap. De uitleggebieden van de jaren '60 tussen de N206 en de Dr. van Noortstraat, zijn grover van korrel. Er zit minder variatie in de 'grootte' van de korrels. Het zijn vrijwel allemaal rijtjeswoningen van ongeveer dezelfde lengte. Daarnaast zijn de woningen vormgegeven in een eenvoudige en eenvormige architectuur, waardoor de buurtjes een ingetogen uitstraling hebben. Dit is een groot verschil met de Dr. van Noortstraat, waarbij vrijwel iedere woning een eigen architectuur heeft.

Uitzondering op het hiervoor genoemde vormen de 'oorspronkelijke' woningen aan de Meerlaan. Zij hebben, in tegenstelling tot de uitbreidingen van de jaren '60 en '80, een duidelijk adres aan de Meerlaan. Zijn hierop georiënteerd en hebben een meer individuele architectuur analoog aan de woningen aan de Dr. Van Noortstraat.

Bedrijventerrein

Het kleine, maar ruim opgezette bedrijventerrein aan de zuidgrens van Stompwijk maakt onderdeel uit van het Kerngebied en bestaat uit bedrijfsbebouwing gecombineerd met bedrijfswoningen.

Openbare ruimten

De openbare ruimte bestaat veelal uit de wegen met trottoirs en groenstroken. De meeste woningen hebben voortuinen zodat de doorsneden van de straten een voldoende maat hebben. Binnen dit patroon zijn er ruimtes vrijgemaakt voor ontmoeting en spel. De randen van de nieuwbouwbuurt hebben een groene invulling. Met name langs de N206 werkt deze als een groene buffer.

3.2.3 Verkeersstructuur
3.2.3.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de gemeente Leidschendam-Voorburg te midden van het landelijk gebied en wordt begrensd door:

  • aan de noordzijde door de achterzijde van de lintbebouwing langs de Dr. van Noortstraat
  • aan de zuidoostzijde door de Jan Koenenweg
  • aan de zuidzijde door de Meer en Geerweg (gedeeltelijk) en de achterzijde van de lintbebouwing langs de Dr. van Nooortstraat
  • aan de westzijde door het begin van de bebouwde kom van Stompwijk
  • aan de oostzijde door het Laantje Van Kampen en het kruispunt aan de Dr. van Noortstraat en de Jan Koenenweg.
3.2.3.2 Autoverkeer

Externe ontsluiting autoverkeer

Langs Stompwijk ligt de N206, een provinciale weg buiten de bebouwde kom die het dorp verbindt met Zoetermeer en Leiden. Het betreft een zogenaamde gebiedsontsluitende weg met een maximumsnelheid van 80 km/uur. Ter hoogte van het dorp is de snelheid verlaagd naar 60 km/uur vanwege de aansluitingen op het dorp en de erfaansluitingen. De aansluiting van de Meerlaan op de N206 is onlangs omgebouwd tot een rotonde met als doel de verkeersveiligheid te verbeteren.

De Stompwijkseweg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en verbindt het dorp met Leidschendam en Den Haag-Leidschenveen. Deze weg maakt deel uit van een 60 km/uur zone in het buitengebied.

Interne ontsluiting autoverkeer

Via bovengenoemde wegen wordt het wegennet van het dorp ontsloten. De wegen in het dorp bestaan grotendeels uit erftoegangswegen, met een snelheidsregime van 30 km/uur. Doordat al het vrachtverkeer van en naar het glastuinbouwgebied door de kern van Stompwijk naar de N206 moet rijden, zijn in de kern problemen met de leefbaarheid en verkeersveiligheid.

3.2.3.3 Fietsverkeer

De N206 en de Dr. van Noortstraat (en in het verlengde daarvan de Stompwijkseweg) maken deel uit van het provinciaal fietsroutenetwerk. In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2014 is daarnaast de Meer- en Geerweg als regionale fietsroute aangewezen. De Meerlaan vormt de verbindende schakel door het dorp en is onderdeel van het lokale fietsnetwerk, net als de daarop aansluitende Ondermeerweg en Bovenmeerweg.

Fietsparkeren vindt binnen het plangebied deels op straat plaats, deels op eigen terrein.

3.2.3.4 Openbaar vervoer

De N206 vormt voor het plangebied de openbaar vervoeras. Via deze as wordt het plangebied verbonden met Zoetermeer en Leiden. Ter hoogte van de aansluiting van de Meerlaan op de N206 liggen de haltes. Voor een deel van de woningen en voorzieningen in het dorp liggen deze haltes op een vrij grote loopafstand. De haltes zijn voorzien van fietsenstallingen, zodat de fiets in het voor- en natransport gebruikt kan worden.

3.2.3.5 Parkeren

Naast de mogelijkheid van parkeren op eigen terrein, parkeert men in het bestaande gebied vooral op de parkeergelegenheden langs de openbare weg. Het gebied kent geen betaald parkeren of blauwe zone.

Parkeerdruk

Bij de ontwikkeling van het plangebied is destijds rekening gehouden met de toen geldende parkeernormen. Uit de gemeentelijke parkeerdrukmeting 2015 blijkt dat de nachtelijke parkeerdruk in de gehele kern Stompwijk op 70% ligt. Er is 's nachts vooral veel parkeerruime op het parkeerterrein bij de sportvelden aan de Zwanebloem. Wanneer dit terrein niet wordt meegerekend, ligt de parkeerdruk op 79%. Diverse straten, zoals de Van Santhorststraat, Van Merodestraat en Dotterbloem, kampen echter met een parkeerdruk van boven de 90%. Over het dorp gezien is er geen sprake van een parkeerprobleem, op straatniveau komt dit wel voor.

3.3 Functionele analyse

De functionele structuur van het dorp is sterk verbonden met de ruimtelijke opbouw van het dorp.

3.3.1 Wonen

Het gebied van het bestemmingsplan Stompwijk heeft het woonmilieu 'dorps wonen'. Dorpse woonmilieus kenmerken zich doordat er een bepaalde sociale samenhang is. Het is een soort mini-samenleving. Mensen van verschillende levensfasen, sociale achtergronden en inkomens wonen door elkaar en samen vormen ze een geheel. Wat ze aan elkaar bindt is een betrokkenheid met elkaar en met de omgeving. Iedereen heeft min of meer dezelfde normen en waarden. De betrokkenheid schept namelijk ook verplichtingen. De verplichting om mee te doen aan sociale activiteiten, je buren gedag te zeggen en je voortuin netjes te houden. Dit zorgt onder de bewoners voor een gevoel van herkenning, veiligheid en gezelligheid. Waarden die hoog in het vaandel staan bij de dorpelingen.

Daarnaast heeft 'dorps' ook stedenbouwkundig elementen. Dorps impliceert een bepaalde kleinschaligheid met smalle en korte straten. Belangrijk voor het creëren van een dorps woonmilieu is een gevoel van kleinschaligheid, overzicht en herkenbaarheid voor de bewoners. Een dorp heeft een kern, een hart en randen. Voor inwoners moet het ook fysiek duidelijk zijn wat nog wel en wat niet bij het dorp hoort.

Een dorps woonmilieu bestaat vooral uit grondgebonden woningen. Er mag veel diversiteit tussen de woningen bestaan (bouwjaar, omvang, prijsklasse, architectuur). Belangrijke voorzieningen zijn parkeren op het erf en voldoende groen en recreatiemogelijkheden. Voorzieningen zoals gezondheidszorg, onderwijs en een supermarkt mogen wat verder weg zijn.

3.3.2 Economische analyse

Gemengd gebied

Langs de Dr. van Noortstraat in het centrale deel van het dorp, rond de splitsing van de Dr. Van Noortstraat en de Meerlaan en tussen de Jan Koenensloot en het gebied rond de kerk komt vanuit de historisch gegroeide situatie vooral een menging van functies voor. Er wordt gewerkt, geleerd, gewoond en gerecreëerd. In het lint bevinden zich verschillende bedrijven, staat de kerk, de school en de bibliotheek, het dorpshuis en er zijn drie horecagelegenheden te vinden.

3.3.3 Detailhandel

In de dorpskern van Stompwijk is een beperkt aantal winkels aanwezig (593 m2 wvo, 4 winkels) Aan het Hoefblad is een kleine supermarkt gevestigd (456 m2 wvo). In deze winkelstrip bevindt zich verder nog een kapper. De Rabobank is gesloten, er is nog wel een geldautomaat. Verder is er in een kiosk een fietsenwinkel gevestigd. Daarnaast bevinden zich nog een paar verspreide winkels aan de Doctor van Noortstraat. Op het bedrijventerrein Huyssitterweg zijn nog een antiekwinkel annex restauratiebedrijf en een meubelzaak gevestigd

Detailhandelsvisie

Op 4 februari 2014 is de detailhandelsvisie in de Raad vastgesteld. In deze visie zet de gemeente zich in op concentratie van de winkelvoorzieningen in de vier kernwinkelcentra Leidsenhage, De Julianabaan, Oud-Voorburg en Leidschendam Centrum.

Voor buurtwinkelcentra en winkelstrips wordt ingezet op verbreding van de functies om op die manier leegstand te voorkomen. Detailhandel is hier nog wel mogelijk, maar ook diensten, kantoren en/of maatschappelijke functies zijn mogelijk, afgestemd op de behoefte vanuit de buurt. De bescherming van de detailhandelsfunctie voor de buurt wordt voor deze gebieden als het ware losgelaten. Bewegingen op de markt bepalen of de winkelfunctie blijft bestaan. Alleen in Stompwijk blijft de detailhandelsfunctie beschermd om een supermarkt voor deze woonkern te behouden. Ten aanzien van verspreide bewinkeling  is opgenomen dat deze niet structuurverstorend mag zijn.

3.3.4 Kantoren en bedrijvigheid

Bedrijven

De bedrijven liggen vooral op de bedrijventerreinen aan de noord en zuidrand van het dorp (gericht op de regio) en verspreid langs de Dr. Van Noortstraat en de Meerlaan (gericht op het dorp of het omringende landelijke gebied).

3.3.5 Voorzieningen

Sportvoorzieningen

De sportvoorzieningen zijn te vinden aan de westkant van het dorp, als buffer tussen de woonwijk en het open polderlandschap.

Maatschappelijke functies en voorzieningen

De maatschappelijk functies zijn zoals eerder genoemd veelal te vinden in het lint van de Dr. van Noortstraat. Tegenover de supermarkt bevindt zich aan de Van Santhorstraat 1 AB een multifunctioneel welzijnscentrum (kruisgebouw, kinderdagverblijf, e.d.).

Hoofdstuk 4 Visie op het plangebied

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de visie op de ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Samen met hoofdstuk 3 vormt dit hoofdstuk de kern van het bestemmingsplan. De visie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling (bestemmingsregels) van dit plan. De visie, zowel ruimtelijk als functioneel, is ontstaan uit de analyse van de structuur uit het verleden en heden en de verwachte ruimtelijke-functionele ontwikkelingen in de komende planperiode. Hierbij worden de algemene onderstaande beleidsdoelstellingen vertaald naar de kern van Stompwijk.

Als basis is hierbij gebruik gemaakt van de integrale gebiedsvisie voor Stompwijk uit 2007, later verwerkt in de structuurvisie ruimte voor wensen 2012. De basis voor Stompwijk blijft de agrarische oorsprong die beeldbepalend is voor het landschap rondom Stompwijk en die tevens een economische drijfveer is voor het buitengebied.

In de structuurvisie zijn twee doelstellingen geformuleerd waar Stompwijk zich de komende jaren op moet richten, te weten:

  • Stompwijk als vitale kern in het Groene Hart;
  • Stompwijk als recreatieve entree van het Groene Hart.

Deze twee doelstellingen zijn de kapstok voor alle ontwikkelingen in de kern. Alle ontwikkelingen moeten uiteindelijk aan deze twee doelstellingen getoetst worden.

4.2 Ontwikkelingen

Wanneer ontwikkelingen in een plangebied concreet genoeg zijn worden deze planologisch-juridisch verankerd in het bestemmingsplan. De minder concrete plannen zullen wel genoemd worden in deze toelichting, maar niet planologisch-juridisch vastgelegd. Binnen het plangebied van de kern Stompwijk op dit moment de onderstaande plannen in ontwikkeling.

Kulturhus

In Stompwijk is in de afgelopen jaren een sterke afname van voorzieningen te zien. Met name voor ouderen is dit een probleem. In de integrale gebiedsvisie voor Stompwijk is de wens naar voren gekomen om maatschappelijke voorzieningen te bundelen, omdat zelfstandige verspreid liggende voorzieningen dreigen te verdwijnen. Door het bundelen van voorzieningen op dit vlak kan een efficiënt, optimaal ruimtegebruik en energiewinst ontstaan, waarbij voorzieningen elkaar kunnen versterken.

Dit nieuwe project wordt aangeduid als 'Kulturhus'. Het Kulturhus bestaat uit een gebouw waarbinnen maatschappelijke organisaties (of functies) in combinatie met de basisschool Maarten van de Velde ondergebracht worden. Het Kulturhus zal worden gerealiseerd aan de Dr. Van Noortstraat 92 op de locatie van de huidige basisschool. Samen met de naastgelegen kerk en de voorzieningen in het parochiehuis wordt hiermee een nieuwe maatschappelijke centrum van Stompwijk gecreëerd. Zie de Toelichting, bijlage 2 Ruimtelijk Kader Kulturhus.

Rotonde Meerlaan

De aansluiting van de Meerlaan op de N206 is omgebouwd tot een rotonde. Hiermee is de verkeersveiligheid verbeterd. In het bestemmingsplan is deze ontwikkeling ingepast.

De rioolwaterzuivering

Naast de aansluiting van de Meerlaan op de N206 ligt de rioolvoorziening van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft de lokale waterzuiveringsinstallatie buiten gebruik gesteld. Zij pompt nu het rioolwater naar een grote zuiveringsinstallatie bij Leiden. De vrijgekomen locatie biedt kansen voor het behouden van een groene entree van Stompwijk. Daarnaast kan er de relatie gezocht worden met het naastgelegen bedrijventerrein. Gezien de status van de ontwikkeling wordt het terrein als groen bestemd.

Verbindingsweg

Om de leefbaarheid in het dorp te verbeteren en om het glastuinbouwgebied een betere ontsluiting te bieden, ontwikkelt de gemeente een verbindingsweg. De komst van deze weg biedt kansen voor verschillende bouwlocaties. Door een deel van het autoverkeer en vrijwel al het vrachtverkeer via de Verbindingsweg te leiden, kan de Doctor van Noortstraat heringericht worden, met meer ruimte voor fietsers en voetgangers. De weg en de mogelijke bijkomende ontwikkelingen volgen een eigen planologisch traject.

Bij nieuwe ontwikkelingen geldt als uitgangspunt dat de initiatiefnemer zelf zorg dient te dragen voor de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein op basis van de meest recente parkeernormen. Dit wordt altijd getoetst aan de hand van de gemeentelijke Nota Parkeernormen.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

5.1 Inleiding

In het bestemmingsplan is naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten, zoals de bodemgesteldheid, geluid, luchtkwaliteit en de milieucategorisering van bedrijven.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. In de bestemmingsregels wordt bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de categorie-indeling op basis van de VNG-brochure " Bedrijven en milieuzonering" uit 2009. In deze brochure worden richtafstanden gegeven van functies op o.a. gevoelige bestemmingen.

5.3 Bodem

5.3.1 Geologie

De bodemopbouw van de bovenste 5 meter ter plaatse van het plangebied is op onderstaande tekening weergegeven. De kaart is opgesteld door TNO in april 2007 en is gebaseerd op sonderingen en grondboringen. De gegevens zijn ook te raadplegen op www.dinoloket.nl:

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0006.jpg"

Legenda:

kleur   omschrijving  
bruin   Veen op klei (Hollandveen op laag van Wormer met zandpakket dieper dan 5 m-NAP).  
paars   Afzettingen van Wormer aan maaiveld en de zandige afzettingen dieper dan 5 m – NAP  

Dr. van Noortstraat - Oosteinde

De bodemopbouw ter plaatse van de Dr. van Noortstraat, Oosteinde en de Jan Koenenweg is nog redelijk intact en betreft een veendijk. Eeuwenlang is dit dijklichaam opgehoogd met zand en puin. De eerste 1.5 a 2 meter zal uit opgebracht zand/grond/puin bestaan, gevolgd door een veenlaag. Deze veenlaag is door de eeuwen heen door het gewicht van de bovenste 1 a 2 meter samengeperst en heeft een dikte van globaal 3 meter. Onder deze veenlaag is klei aanwezig tot ca.9 a 10 meter diepte, gevolgd door een veenlaag (Basisveen).

Het pleistocene (1e watervoerend) zandpakket bevindt zich op een diepte van ca. 13 meter en heeft een dikte van ca. 40 meter.

Polders en het dorp Stompwijk

Het maaiveld van de polders ligt op ca. 5 m – NAP. Deze polders liggen zo laag omdat men vanaf de middeleeuwen tot de 19e eeuw het veen heeft verwijderd d.m.v. het zogenaamde slagturven. De kans dat aan het oppervlakte veen aanwezig is redelijk klein. Direct onder de grasmat ligt een laag opgebrachte grond gevolgd. Ook ter plaatse van het dorp Stompwijk is in het verleden veen verwijderd. Echter hier is het terrein opgehoogd met 2 tot 3 meter grond/zand en plaatselijk puin (het terrein ligt lager dan de dijklichamen).

Grondwater

De grondwaterstroming van het freatisch grondwater is niet aan te geven. Het grondwater zal afvloeien naar de diverse sloten of naar de diverse zandlichamen ter plaatse van de wegcunetten. Tevens wordt het niveau van het grondwater door middel van bemaling laag gehouden. De stromingsrichting van het grondwater in het 1e watervoerend pakket is in zuidoostelijke richting, richting Delft. Over het algemeen geldt dat in het plangebied een neerwaartse grondwaterstroming heerst, nl. infiltratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0007.jpg"

In 1930 is ter plaatse van de Dr. van Noortstraat, nabij de Jan Koenen Brug de bodemopbouw door middel van een boring in kaart gebracht.De bodemopbouw van deze boring is op bijgaand plaatje mooi op weergegeven.

5.3.2 Onderzoeken

Binnen het plangebied zijn diverse milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. De bij de gemeente beschikbare bodemonderzoeken alsmede de onderzoeken die bij de provincie Zuid-Holland bekend zijn, zijn met een blauwe kleur weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0008.jpg"

legenda:

groene lijn : plangebied

rode lijn : onderzoekslocatie

blauwe vlakken : onderzochte terreinen (bodemonderzoek en/of historisch onderzoek)

Alle bodemonderzoeken, voor zover bekend bij de gemeente en de omgevingsdienst Haaglanden (ODH), zijn in een gemeentelijk databestand opgenomen. Deze data is vervolgens gekoppeld aan een GIS (Geografisch Informatiesysteem).In het plangebied zijn 163 bodemonderzoeken uitgevoerd (voor zover bekend bij de gemeente).

Op enkele plaatsen is de grond of het grondwater dermate verontreinigd dat er sprake is van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging.

Wanneer in de toekomst herinrichting, aan- en verkoop en graafwerkzaamheden aan de orde zijn, zijn hier sanerende maatregelen noodzakelijk.

Er zijn ook een aantal locaties waarbij de verontreiniging is gesaneerd door middel van isolatie. Voor deze locaties geldt een nazorgmaatregel. Dat houdt onder andere in dat de afscherming (verhardingslaag of isolatielaag) intact moet blijven.

In onderstaande tabel zijn de gevallen van ernstige bodemverontreiniging alsmede de nazorglocaties in weergegeven.

naam   verontreiniging   vervolg  
Dr. van Noortstraat 13a   gesaneerd in 2006, voor- en achtertuin nog sterk verontreinigd   verhardingslaag intact houden  
Dr. van Noortstraat 90-92   sintellaag met sterk verhoogde gehalten aanwezig   bij nieuwbouw sanering  
Dr. van Noortstraat 93   grond is sterk verontreinigd   in de toekomst is sanering  
Dr. van Noortstraat 96-98   grond is sterk verontreinigd   bij nieuwbouw is sanering noodzakelijk  
Dr. van Noortstraat 160-162   olieverontreiniging   opstellen saneringsplan  
Dr. van Noortstraat 206   puinstort   geen graafwerkzaamheden  
Dr. van Noortstraat   rijweg bevat sterk verontreinigde grond   bij herinrichting sanering.  
Hoefblad 1   geen verontreiniging, wel een jaarlijkse monitoring   monitoring  

Bodemonderzoek/sanering algemeen

In het algemeen geldt dat op elke locatie waar nieuwbouw plaatsvindt van te voren conform de dan geldende normen een historisch of een milieukundig bodemonderzoek zal worden uitgevoerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zal dit door de gemeente ook worden verlangd. Bij bestemmingsverandering is soms ook een bodemonderzoek nodig, denk bijvoorbeeld aan een bedrijf dat verbouwd wordt tot een kinderdagopvang.

Andere aandachtspunten waarbij de bodemkwaliteit (vaak in verband met de arbo-wet) van belang is, zijn:

  • leggen en vervangen van kabels en leidingen;
  • leggen en vervanging van riolering;
  • plaatsen van bomen;
  • graven of dempen van sloten.

Wanneer de Interventiewaarde van bepaalde stoffen in de grond of grondwater worden overschreden zullen sanerende maatregelen worden getroffen alvorens er een omgevingsvergunning wordt verstrekt en er kan worden gebouwd. Dit conform het provinciaal- en gemeentelijk milieubeleid en de Wet Bodembescherming.

Bij infrastructurele werken worden bij overschrijding van de Interventiewaarde ook sanerende maatregelen getroffen, om zo risico's voor de mens en het milieu te verkleinen.

Als uit een onderzoek blijkt dat er risico's zijn voor de volksgezondheid en het milieu zullen deze verontreiniging zo spoedig mogelijk worden verwijderd of worden er maatregelen genomen om de risico's te verkleinen.

5.3.3 Bodemkwaliteitskaart

Op basis van diverse bodemonderzoeksgegevens heeft de gemeenteraad op 1 oktober 2013 de Bodemkwaliteitskaart alsmede het Bodembeheerplan vastgesteld.

In deze beleidsnota's staat o.a. het volgende aangegeven:

  • globale gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in bepaalde zones;
  • hoe omgegaan moet worden met vrijkomende grond en het hergebruik van deze gronden;
  • hoe omgegaan wordt met hergebruik en verwerking van baggerspecie

De verschillende bodem-klassen staan in onderstaande kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0009.jpg"

Legenda

kleur   zone   klasse 0 – 0,5 m – m.v.   klasse 0,5 – 2 m – m.v.  
rood   1   industrie   industrie  
groen   3   achtergrondwaarde   achtergrondwaarde  
geel   4   wonen   achtergrondwaarde  
groen   5   achtergrondwaarde   achtergrondwaarde  

De bodemkwaliteitskaart wordt gebruikt voor het toepassen grond in een bepaalde zone. Wanneer men een partij grond of baggerspecie in het plangebied wil verwerken is het van belang dat de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem bepalend is. De toe te passen partij grond/baggerspecie voor een ontvangende landbodem, en de landbodem zelf worden in drie klassen verdeeld die de mate van vervuiling weergeven, te weten Achtergrondwaarde (AW), wonen en industrie.De klasse van de toe te passen partij moet hetzelfde of schoner zijn als de ontvangende landbodem.

Een schematisch overzicht voor het toepassen van grond is in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0010.jpg"

Schema grond toepasbaar in ontvangende landbodem

5.3.4 Ondergrondse tanks

In het plangebied zijn slechts bij enkele woningen ondergrondse HBO-tanks aanwezig. Deze tanks zijn voor 2000 conform de wettelijke regels verwijderd of afgevuld met zand. Veel boerderijen hadden in het verleden een bovengrondse brandstoftank. Deze tanks zijn inmiddels verwijderd of er zijn voorzieningen getroffen zodat deze tanks voldoen aan de vigerende milieu wetgeving.

Er zijn in het plangebied ook nog diverse (voormalige) benzine en dieseltanks aanwezig. Ook deze tanks (voor zover bekend bij de gemeente) voldoen aan de wettelijke regels.

5.4 Water

5.4.1 Inleiding

De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polderwatergangen in het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer.

Er is invulling gegeven aan de watertoets door in vroegtijdig stadium in overleg te treden met het Hoogheemraadschap Rijnland. Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het Waterplan Leidschendam-Voorburg "Water verbindt en geeft kleur aan je stad" dat op 2 oktober 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld.

5.4.2 Functies

Het plangebied heeft grotendeels een woonfunctie met bijbehorende bedrijvigheid. Daarnaast zijn functies zoals groen, water en sportvoorzieningen aanwezig.

Het oppervlaktewater in het plangebied heeft een belangrijke waterbergings- en recreatieve functie in het gebied. Binnen het plangebied zijn zowel boezem- als polderwatergangen aanwezig.

5.4.3 Beleid
5.4.3.1 Algemeen

In tal van beleidsdocumenten wordt aandacht besteed aan het belang van 'water'. In bijlage is een lijst met relevant waterbeleid opgenomen. Centraal uitgangspunt in voornoemd beleid is dat water meer ruimte gegeven moet worden om te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden daarvoor twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • 1. Ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • 2. Ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

Daarnaast zijn aspecten als beperken van bodemdaling en het vergroten van de ecologische potenties van het water inclusief de oeverzones van belang. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. De strategieën hebben als gemeenschappelijk doel een toekomstbestendig watersysteem te hebben, te houden en te versterken.

5.4.3.2 Keur- en uitvoeringsregels

Rijnland zorgt voor droge voeten, veiligheid en gezond water. Een belangrijk onderdeel hierbij is het reguleren van initiatieven van burgers en bedrijven die het watersysteem kunnen beïnvloeden. Om ervoor te zorgen dat deze initiatieven geen problemen veroorzaken, stelt Rijnland regels hiervoor. Deze staan in de Keur en de daarbij behorende uitvoeringsregels.

Op 11 maart 2015 heeft het bestuur van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels zijn op 1 juli 2015 in werking getreden. Bij het opstellen van deze nieuwe Keur heeft Rijnland een nieuwe aanpak gebruikt. Niet langer zijn de regels gebaseerd op de gebruikelijke 'nee, tenzij' aanpak, maar gaat Rijnland uit van 'ja, tenzij'. Hierbij geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan en stelt Rijnland regels waar dat moet.

5.4.4 Het watersysteem

Het plangebied beslaat de volgende waterstaatkundige eenheden:

Naam polder   Waterpeil - NAP  
Drooggemaakte Grote Polder   5,62 m  
Meeslouwerpolder   4,87 m - 4,97 m  
Grote Westeindse Polder   2,37 m - 2,62 m  
Zwet en Grote Blankaardpolder   2,37 m  

Zomerpeil polders

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0011.jpg"

Watersysteem binnen het plangebied

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een gewenst beschermingsniveau voor inundatie van stedelijk gebied opgenomen van eens in de 100 jaar, voor agrarisch gebied is het beschermingsniveau eens in de 25 jaar.

Het gebied ten noorden van de Stompwijksevaart valt binnen de Meeslouwerpolder. Voor deze polder is nog een bergingstekort aanwezig van circa 2 hectare. Het gebied ten zuiden van de Stompwijksevaart ligt binnen de Drooggemaakte Grote Polder, een polder van 2.242 ha en 13% water. In peilvak 17m, waarin het plangebied ligt, is sprake van een bergingstekort van 6,8 ha volgens het middenscenario WB21 2050 (studie wateropgave 2004, Waterschap Wilck en Wiericke). Het plangebied ligt niet in het gebied waar het bergingstekort zich manifesteert door water op het maaiveld

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden dat er voldoende watercompensatie plaatsvindt als de hoeveelheid verharding toeneemt en mogelijkheden om kansen op wateroverlast (inundatie) te verkleinen benut worden. Het bestemmingplan is conserverend van aard. Ruimtelijke ontwikkelingen zullen het watertoetsproces met het hoogheemraadschap moeten doorlopen.

Het oppervlaktewater van het plangebied bestaat uit een stelsel van grote sloten en weteringen waarop de kleinere kavelslootjes afwateren. De grote sloten en weteringen worden boezemwateren genoemd. Deze zijn kenmerkend voor het verkavelingpatroon in veenontginningsgebieden. Om het waterpeil te continueren, wordt door middel van gemalen het water uit de polders op de boezemwateren geloosd. Bij een tekort aan water in de polders wordt vanuit deze boezems water de polder ingelaten. Het waterpeil in het plangebied ligt dicht onder het maaiveld.

Het water in de Vliet, dat via de bodem van het oppervlaktewater wegzijgt, kwelt na enkele tientallen jaren weer op in de naburige dieper gelegen polders. In de Drooggemaakte Grote Polder vindt verbrakking van oppervlaktewater plaats.

5.4.5 Grondwater

Het maaiveld van het plangebied varieert sterk van het dijklichaam naar de verschillende polders. De grondwaterstand in het plangebied fluctueert, gebaseerd op het gemeentelijk grondwatermeetnet, tussen -0,6 en – 1,15 m onder maaiveld voor het gebied ten zuiden van de Stompwijksevaart en tussen 0,44 en 0,88 onder maaiveld voor het gebied ten noorden van de Stompwijksevaart. De gemiddelde ontwatering varieert van 44 tot 62 cm onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0012.jpg"

5.4.6 Waterkwaliteit

De waterkwaliteit in het gebied kent geen knelpunten. Conform het waterplan is de algemene lijn voor hemelwater Vertragen-bergen-afvoeren.Het plangebied is deels voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel en deels nog voorzien van een gemengd rioolstelsel.

De gemeente realiseert bij al haar gescheiden stelsels een afnamepunt voor vuilwater en een afnamepunt voor hemelwater. Hierbij is het uitgangspunt dat grondwaterregulerende HWA-stelsels worden gerealiseerd. De gemeente stelt als eis dat bouwplannen voorzien in het gescheiden aanbieden van vuilwater en schoon hemelwater. Schoon hemelwater kan dan worden 'afgekoppeld' van het gemengde rioolstelsel en (vertraagd) afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Om te zorgen dat schoon hemelwater ook schoon blijft, dient bij de keuze van bouwmaterialen hier rekening mee gehouden te worden. Dus geen bitumineuze dakbedekking, maar bijvoorbeeld synthetisch rubber zoals EPDM en geen uitlogende materialen als zink en koper. Een bouwplan zal zo nagenoeg geen negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

5.4.7 Veiligheid

Het grootste deel van de kern van Stompwijk ligt in een grote droogmakerij. Indien een kade doorbreekt zal een kleine diepe polder zo snel vollopen met water dat sprake is van een levensbedreigende situatie. Omdat hier sprake is van een grote droogmakerij is dat risico aanzienlijk beperkter (bron Waterkansenkaart Wilck en Wiericke 2003).

Waterkeringen en onderhoud

Het plangebied kent een aantal primaire en secundaire waterkeringen. Uit een inventarisatie is gebleken dat de waterkeringen voor meer dan 90% in goede staat verkeren en dat de resterende 10% van de trajecten in de planperiode (volgens een reeds bestaand meerjarenplan) in goede staat gebracht worden. In het plangebied zijn geen baggerdepots aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0013.jpg"

ligging regionale waterkeringen met beschermingszone.

Langs de Stompwijkse Vaart, de Nieuwe Vaart, de Kees Jan Koenensloot liggen regionale waterkeringen ter bescherming van de polders. Alle keringen hebben een kruinbreedte van 1,5 m op een hoogte van NAP -0,10 m. Het binnentalud, de breedte van de kern- en beschermingszone varieert en is deels afhankelijk van de polderpeil.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0014.jpg"

Voor alle beschermingsgebieden is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing.

5.4.8 Natuurvriendelijke oevers

De inrichting en het onderhoud van watergangen hebben grote invloed op de biologische waterkwaliteit, dat wil zeggen de aanwezigheid van vissen, macrofauna en waterplanten. Rijnland streeft naar biologisch gezond water dat voldoet aan de eisen die er vanuit de toegekende functie aan gesteld worden. Aantasting van het aquatisch ecosysteem moet worden vermeden. Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers en het benadrukken van de netwerkfunctie van het water dragen bij aan de ecologische en landschappelijke infrastructuur .

Er is geen natte ecologische verbindingszone in het plangebied gelegen. In het plangebied zijn geen doelstellingen voor de aanleg van extra natuurvriendelijke oevers. Nieuwe oevers dienen bij voorkeur als natuurvriendelijke oevers uitgevoerd te worden.

5.4.9 Riool- en baggerbeheer

Het rioolbeheer en het baggerbeheer hebben een belangrijke invloed op de waterkwaliteit. Daarnaast speelt de aanwezigheid van bomen, vogels als eenden en ganzen en de visstand een rol in de waterkwaliteit. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van het hoofdwatersysteem. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud.

Indien er onderhoud vanaf de kant plaatsvindt, dan is er een ruimtereservering nodig voor het onderhoud. Het Hoogheemraadschap hanteert daarbij een onderhoudsstrook van 5 meter voor primaire watergangen.

Het gemeentelijke beleid is beschreven in het Waterplan en in het vGRP. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betreft zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit. De algemene lijn voor omgaan met hemelwater is Vertragen-bergen-afvoeren. Dit betekent bijvoorbeeld dat achteruitgang van de waterhuishouding kan worden voorkomen door het niet aansluiten van schoon verhard oppervlak op de afvalwaterriolering. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij nieuwbouw is het gescheiden afvoeren van hemelwater en afvalwater verplicht. Voor het aansluiten van verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt de ´Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken´ van de Werkgroep Riolering West-Nederland als uitgangspunt. Het betekent ook dat water in eerste instantie moet worden vastgehouden in de bodem zoals ook in natuurlijke omstandigheden het geval is. Is dit niet mogelijk, kan worden overgestapt op bergen en vertraagd afvoeren naar hemwelwaterriolering en oppervlaktewater. In geval van afvoeren naar oppervlaktewater is aanleg van oppervlaktewaterberging noodzakelijk.

5.4.10 Werkzaamheden in of nabij een watergang

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden).
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken).
  • Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.

Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.Ten behoeve van de voorwaarden, die in het kader van de Watervergunning kunnen worden gesteld, dient bij werkzaamheden in of nabij een watergang de initiatiefnemer in overleg te treden met de vergunningverlenende afdelingen van het betreffende hoogheemraadschap. Op deze wijze kunnen de voorwaarden waaraan het bouwplan zal moeten voldoen worden besproken.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Inleiding

De paragraaf luchtkwaliteit is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met alle betrokken disciplines tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante aspecten met betrekking tot lucht aan bod die van belang zijn in het plangebied.

5.5.2 Wettelijk kader

De hoofdlijnen van de regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) en bijbehorende besluiten (waaronder het Besluit 'niet in betekenende mate bijdragen'). In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, zijn de geldende grenswaarden voor meerdere stoffen vastgelegd. Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk alleen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof van belang. De concentraties van overige stoffen vormen nergens in Nederland een knelpunt. Vanaf 2015 moet overal in Nederland aan normen voor NO2 en PM10 worden voldaan. Met ingang van 2015 is ook een grenswaarde voor PM2,5 (de fractie fijn stof tot 2,5 µm) van kracht. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste normen samengevat.

Stof   Norm   Niveau   Status  
Stikstofdioxide
(NO2)  
Jaargemiddelde    40 µg/m3   grenswaarde
geldig vanaf 2015  
Fijn stof
(PM10)
   
Jaargemiddelde    40 µg/m3   grenswaarde geldig vanaf 2011  
  24-uursgemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar.    50 µg/m3   grenswaarde geldig vanaf 2011  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde   25 µg/m³   grenswaarde
geldig vanaf 2015  
5.5.3 Het bestemmingsplan en het wettelijke kader

In artikel 5.16, lid 1 Wm is bepaald onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een norm;
  • een nieuwbouwproject leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een nieuwbouwproject draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d.w.z.: een concentratietoename van niet meer dan 3% van de grenswaarde = 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2). Deze 3%-grens is in de Regeling NIBM bepaald op 1500 woningen of 100.000 m² kantoren.
  • een nieuwbouwproject past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
5.5.4 Beoordeling plangebied
5.5.4.1 Luchtkwaliteit

Uit de landelijke Monitoringstool kan afgeleid worden dat de heersende en toekomstige concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) overal in het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden. Onderstaand figuur geeft de NO2-jaargemiddelden voor 2015 berekend direct langs de drukste weg(vakken). De waarde is overal lager dan 37 microgram/m3. De concentratie fijn stof ligt standaard lager dan NO2 en wordt bovendien in mindere mate bepaald wordt door lokaal verkeer. Tot 2025 zijn bij een autonome toename van verkeer geen normoverschrijdingen te verwachten, mede gelet op de steeds strengere Europese uitstootnormen voor autoverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0015.jpg"

5.5.4.2 Nieuwe ontwikkelingen

Het plan voorziet niet in nieuwe of gewijzigde bestemmingen die qua verkeersgeneratie vergelijkbaar zijn met 1500 woningen of 100.000 m2 kantoren. Dit betekent dat deze bestemmingswijzigingen geen of geen wezenlijke toename van het aantal verkeersbewegingen en luchtverontreiniging veroorzaken.

Conclusie: Er is geen sprake is van een feitelijke of dreigende normoverschrijding en het plan veroorzaakt geen in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit. De regelgeving ten aanzien van luchtkwaliteit vormt dan ook geen beletsel voor het vaststellen van dit plan.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

Voor het aspect geluid in dit bestemmingsplan is de regelgeving over wegverkeerslawaai van belang. Spoorweglawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai zijn niet relevant voor dit bestemmingsplan omdat het plangebied niet is gelegen binnen een geluidszone voor deze vormen van geluid.

5.6.2 Wegverkeer
5.6.2.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet geluidhinder (artikel 74, lid 1) bevindt zich aan weerszijden van elke weg een geluidszone. De zonebreedte is afhankelijk van de aard van de weg (stedelijk of buiten-stedelijk) en het aantal rijstroken. Er gelden geen zones langs 30 km/u-wegen en binnen woonerven.

Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen e.d.) binnen een geluidszone, akoestisch onderzoek noodzakelijk, om na te gaan in hoeverre voldaan kan worden aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt geluid door 30km-wegen meegenomen in de beoordeling.

5.6.3 Beoordeling plangebied
5.6.3.1 Nieuwe of gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen

In dit bestemmingsplan is een wijzigingsplan naar woningen mogelijk gemaakt. Het betreft de bouw van 10 appartementen op de locatie Dr. Van Noortstraat 18 -24. Voor dit plan is in 2004 via een art. 19 WRO-procedure bouwvergunning verleend. Op 14 maart 2004 hebben Gedeputeerde Staten voor dit project hogere waarden vastgesteld.

Naast het bovengenoemde project maakt het plan enkele kleine bestemmingswijzigingen mogelijk, zoals het omzetten van enkele bestemmingen Gemengde Doeleinden (Dr. van Noortstraat) naar Wonen. Dit betreft geen wijziging in geluidgevoeligheid of het aantal blootgestelden, omdat in de bestemming GD woongebruik al was inbegrepen.

5.6.3.2 Wijzigingsbevoegdheid Huyssitterweg

Dit betreft een bevoegdheid om de verkeersbestemming uit te breiden i.v.m. de mogelijke aanleg van de nieuwe verbindingsweg. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruik gemaakt worden, mits via onderzoek aannemelijk is gemaakt dat deze functiewijziging - al dan niet na te treffen (geluid)maatregelen - geen wezenlijke aantasting van het heersende akoestisch woon- en leefklimaat zal veroorzaken.

5.6.3.3 Te handhaven geluidsgevoelige bestemmingen

De huidige akoestische kwaliteit bij bestaande woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen het gehele plangebied kan worden afgelezen uit de gemeentelijke Geluidkaart 2011.

De volgende drukke gemeentelijke wegen zijn bronnen van verkeersgeluid:

  • Dr. Van Noortstraat
  • Meerlaan
  • Jan Koenenweg / N206

Langs de Dr. van Noortstraat en de Meerlaan ondervinden enkele woningen een geluidsbelasting door verkeer op deze weg boven de plandrempel (65 dB).

5.6.3.4 Ontwikkelingen

Indien de voorgenomen nieuwe verbindingsweg tussen de Huyssitterweg en de N206 gerealiseerd wordt, zullen de Dr. Van Noortstraat en de Meerlaan vanaf 2016 worden ontlast. Er zal dan alleen bestemmingsverkeer overheen rijden, waardoor het geluidsniveau mbt verkeer sterk zal afnemen. De geluidsknelpunten zullen daarmee zijn opgelost en er zijn dan geen aanvullende maatregelen nodig zoals het aanleggen van een stiller wegdek.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

5.7.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
5.7.2 VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

Uitgave Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding binnen een gemengd gebied niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Functiemenging
De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Door het hanteren van richtafstanden tussen bijvoorbeeld een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies (zoals wonen, horeca en kleine bedrijvigheid), wordt de toelaatbaarheid van milieubelastende functies beoordeeld.

Binnen gemengde gebieden kan echter ook sprake zijn van functiemenging. Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven winkels. In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” is voor gebieden met functiemenging een aparte lijst (bijlage 4) opgenomen. In gebieden met functiemenging gelden geen richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd;
  • categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor het toestaan van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

5.8 Flora en Fauna

5.8.1 Inleiding

Er is in het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden in het plangebied van Stompwijk. Aqua-Terra Nova BVheeft dit onderzoek uitgevoerd en de resultaten vervat in de 'Eco-effectscan Kern Stompwijk te Stompwijk" d.d. 24 februari 2015. Deze notitie is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hieronder kort beschreven.

5.8.2 Bestaande situatie

De dorpskern Stompwijk is ten noorden van Zoetermeer en ten oosten van Den Haag gelegen. Dwars door het dorp is de doorgaande watergang de Stompwijkse Vaart gelegen. Het is een polderdorp, ontstaan in de 13de eeuw door de grootschalige ontginning van veen. In het dorp staan dan ook nog meerdere oude gebouwen.

Voor de uitvoer van de Eco-Effectscan is Stompwijk verdeeld in 5 gebieden. De indeling is gemaakt op basis van het karakter van Stompwijk, de indeling en het stratenplan.

Onderstaand een beschrijving en impressie van de deelgebieden.

Deelgebied 1

Dit deelgebied betreft het gebied rondom de Klaverblad. Het betreft een industrieterrein met aan de zuidwestkant een sportcomplex.

Deelgebied 2

Betreft een woonwijk bestaande uit vrijstaande woningen, rijtjeswoningen en appartementen. Geschat wordt dat de woonwijk omstreeks de jaren '80 gebouwd is. In de wijk is jong groen aangeplant. Aan de noord- en zuidzijde van de wijk zijn twee watergangen gelegen. De wijk grenst aan de noordzijde aan de oudere kern van Stompwijk en aan de zuidzijde aan het industrieterrein Klaverblad.

Deelgebied 3

Deelgebied 3 betreft een woonwijk aan de oostzijde van Stompwijk. De woningen in deze buurt dateren naar verwachting grotendeels uit de jaren '60, '70 en '80. De doorgaande weg, Meerlaan, met aan weerszijden oudere woningen behoort ook tot deelgebied 3. In deze wijk is ook meer ouder groen aanwezig dan in de naastgelegen buurt deelgebied 2.

Deelgebied 4

Deelgebied 4 betreft de oostzijde van het dorp Stompwijk, gelegen langs de Stompwijkse Vaart. Het deelgebied bestaat uit oude, veeleal vrijstaande, huizen langs de Vaart en enkele boerderijen aan de rand van het dorp. Ook de oude kerk met begraafplaats behoort tot deelgebied 4.

Deelgebied 5

Deelgebied 5 betreft de westzijde van het dorp Stompwijk, gelegen langs de Stompwijkse Vaart. Het deelgebied bestaat uit voornamelijk oude vrijstaande huizen langs de Vaart en een tweede klein industrieterreuin aan de Huyssittersweg.

5.8.3 Onderzoeksresultaten

Beschermde soorten

Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in de verschillende deelgebieden van Stompwijk aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de Flora- en faunawet. De conclusie van de toetsing worden hieronder weergegeven. De onderstaande tabel geeft een beknopte weergave van de effecten van het project op beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet of Habitatrichtlijn.

Resultaten beschermde soorten

SOORT   WET   AANWEZIG- HEID   ZEKERHEID  
Vaatplanten        
Rietorchis
 
FF2   4 en 5   Potentieel langs sloten en natte weilanden  
Ronde zonnedauw
 
FF2   4 en 5   Potentieel langs sloten en natte weilanden  
Vogels        
Algemene broedvogels   FF3   Alle deelgebieden   Aanwezig in struweel, langs waterkant en in bomen  
Jaarrond beschermde vogels-bomen   FF3   Alle deelgebieden   Potentieel aanwezig in hogere en oudere bomen  
Jaarrond beschermde vogel -gebouwen   FF3   Alle deelgebieden   Huismus verblijven aangetroffen in Van Santhorststr. 12, Van Raephorststr. 46, Dr. Van Noortstr. 24 en 176. Mogelijk meerdere verblijven van zowel huismus als gierzwaluw aanwezig.  
Zoogdieren        
Waterspitsmuis   FF3   4 en 5   Mogelijke aanwezigheid in begroeide slootkanten  
Vleermuizen   FF3, HRIV   Alle deelgebieden   Potentiele verblijfsplaatsen in gebouwen en oudere bomen, aanwezigheid vliegroutes en foerageergebied vrijwel zeker  
Amfibieën/reptielen        
Ringslang   FF3   4 en 5   Nog niet aangetroffen, wel nabij Stompwijk. Komt mogelijk reeds voor op erven en begroeide sloten in omgeving.  
Vissen        
Kleine modderkruiper   FF2   Alle deelgebieden   Potentieel in alle watergangen aanwezig.  
Bittervoorn   FF3   Met name 4 en 5   Potentieel in plantenrijke sloten  
Overige soorten        
Niet aanwezig   n.v.t.   Afwezig   n.v.t.  

* FF = Flora- en faunawet, tabel 1 t/m 3, categorie 1 t/m 5, HR = Habitatrichtlijn, Bijlage IV

Vaatplanten 

Langs sloten en in natte weilanden komen mogelijk de beschermde rietorchis en ronde zonnedauw voor. Geadviseerd wordt deze gebieden te inventariseren op het daadwerkelijk voorkomen van de soorten. Bij werkzaamheden aan de sloten, inclusief werkzaamheden in het kader van beheer, dient conform een goedgekeurde gedragscode gewerkt te worden. Vanwege de beschermde status (tabel 2 soort), is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk, mits conform een goedgekeurde gedragscode gewerkt wordt.

Vogels

Langs waterkanten, in struweel en in bomen in Stompwijk komen met zekerheid algemene broedvogels voor. Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Werkzaamheden aan het groen worden in deze periode afgeraden. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden.

In het gebied zijn mogelijk jaarrond beschermde nesten van vogels als havik, buizerd, boomvalk en ransuil aanwezig. Deze broeden in hogere en/of oudere bomen, veelal aan dorpsranden. Bij werkzaamheden aan bomen wordt geadviseerd om tijdig voor start van de werkzaamheden de bomen te controleren op aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Indien deze aanwezig zijn is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk voor de nesten verontrust worden. Vanwege de lange doorlooptijd van procedures en het seizoensgebonden onderzoek (voorjaar, afhankelijk van de soort) wordt geadviseerd het onderzoek minimaal een jaar voor start geplande werkzaamheden in te zetten.

Tijdens het veldbezoek zijn een viertal verblijfsplaatsen van de huismus aangetroffen en verspreid door het dorp meerdere geschikte potentiele verblijfsplaatsen voor de gierzwaluw. Beide soorten zijn strikt beschermd en mogen conform de Europese vogelrichtlijn niet verstoord worden. Indien renovatie of andere werkzaamheden aan dakgoten en daken gepland worden is nader onderzoek noodzakelijk. Voor verstoring van verblijfsplaatsen is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Vanwege de lange doorlooptijd van procedures en het seizoensgebonden onderzoek (voorjaar) wordt geadviseerd het onderzoek minimaal een jaar voor start geplande werkzaamheden in te zetten.

Zoogdieren

De begroeide sloten in de polders van Stompwijk maken mogelijk deel uit van leefgebied van de waterspitsmuis. Deze soort is strikt beschermd conform de Flora- en faunawet. Voor verstoring is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Bij werkzaamheden aan poldersloten wordt geadviseerd tijdig onderzoek uit te laten voeren.

Verspreid door Stompwijk zijn geschikte woningen, panden en bomen voor verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Vleermuizen zijn strikt beschermd conform de Flora- en faunawet. Voor verstoring is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Indien werkzaamheden aan woningen, andere geschikte panden of oudere bomen gepland worden dient onderzoek naar het voorkomen van deze soort uitgevoerd te worden. Vanwege de lange doorlooptijd van het onderzoek (mei tot en met september) en de mogelijke ontheffingsprocedure wordt geadviseerd hier tijdig mee te starten.

Amfibieën

Op erven van bedrijven en boerderijen en in de poldersloten komt mogelijk lokaal de ringslang voor. De soort is tot nu toe niet waargenomen in Stompwijk, maar wel in de directe omgeving. Er bestaat een mogelijkheid dat de soort zijn verspreidingsgebied uitbreid naar Stompwijk, of dit reeds al gedaan heeft. Bij werkzaamheden in geschikt habitat wordt geadviseerd een onderzoek naar het voorkomen van de ze soort uit te voeren. De ringslang is een strikt beschermde soort conform de Flora- en faunawet. Voor verstoring is ontheffing noodzakelijk.

Vissen

Stompwijk is gelegen in het verspreidingsgebied van de kleine modderkruiper en de bittervoorn., De kleine modderkruiper kan in alle watergangen in Stompwijk voorkomen. Geadviseerd wordt ten alle tijden conform een goedgekeurde gedragscode te werken in ingrepen aan de watergangen. Omdat de kleine modderkruiper tot tabel 2 van de Flora- en faunawet behoort is ontheffing niet noodzakelijk.

In plantenrijke sloten komt mogelijk tevens de strikt beschermde bittervoorn voor. Bij werkzaamheden in deze sloten is nader onderzoek en mogelijk ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Deze onderzoeken mogen vanwege de kwetsbaarheid niet in de winterperiode uitgevoerd worden.

5.8.4 Conclusie

Het bestemmingsplan Stompwijk betreft een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan dienen de beschermde natuurwaarden planologisch en juridisch veiliggesteld te worden. De eco effectscan betreft dan ook met name een inventarisatie van de huidige potentiele natuurwaarden van het dorp. Dit vormt het uitgangspunt voor de Eco-effectscan.

Wanneer er veranderingen optreden (herstructurering, uitbreiding, sloop, nieuwbouw) in het plangebied, zullen mogelijk effecten op beschermde flora en fauna moeten worden getoetst aan de Flora- en faunawet. Dergelijke werkzaamheden zijn onder andere de volgende: sloop van gebouwen (verblijfplaatsen van vleermuizen, nestgelegenheid van de huismus, gierzwaluw), werk aan watergangen (de kleine modderkruiper, de groene en bruine kikker, watersalamander en gewone pad), werk aan groenstroken en/of volkstuintjes (flora). Het kappen van bomen of werk aan struiken/boschagers kan effecten hebben op broedvogels of het foerageren van vleermuizen. Om effecten voldoende te kunnen inschatten en mogelijk te mitigeren is het noodzakelijk om meer over voorkomen en verspreiding van flora en fauna te weten. Aanvullende inventarisaties zijn dan bij dergelijke ingrepen noodzakelijk.

5.9 Externe Veiligheid

Het in werking treden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) op 27 oktober 2004 impliceert dat bij alle ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met de veiligheidsnormen uit dit besluit. Het Externe veiligheidsbeleid moet ervoor zorgen dat:

  • de kans op incidenten (in principe) zo klein mogelijk is;
  • het schadelijke effect zo klein mogelijk is in het geval van een incident.
5.9.1 Inleiding

Externe Veiligheid (EV) speelt een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening. Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijk stoffen. Externe Veiligheid heeft geen betrekking op de veiligheid van personen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of ter plaatse van een ondergrondse transportleiding. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:

  • besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250;
  • besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636;
  • circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, oktober 2013;
  • het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat op 1 juli 2014 in werking treed

Voor dit plangebied is tevens rekening gehouden met:

  • beleid Externe Veiligheid van stadgewest Haaglanden d.d. november 2012;
  • vigerend provinciaal beleid inzake EV.

Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan de kans van meer dan één op de miljoen, of te wel “tien tot de min zesde”(10-6) om door een calamiteit met een gevaarlijke stof te overlijden. In dit geval wordt dan gesproken over het plaatsgebonden risico (PR). Naast voornoemd risico bestaat er nog een groepsrisico (GR), hetgeen wil zeggen de kans dat bij een gebeurtenis één groep mensen met een bepaalde grootte omkomt. Het groepsrisico wordt niet weergegeven als een contour, maar in een grafiek.

5.9.2 Inventarisatie risicobronnen

Ten behoeve van de inschatting van potentiële risico's voor de ontwikkeling wat betreft de veiligheid, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd ter plaatse van het plangebied, alsmede de directe omgeving.

Risicovolle objecten zijn o.a.:

  • ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen (de A4 en de A12) en spoorbanen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over water (de Vliet);
  • bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen;
  • grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15);
  • LPG-tankstations.

Voor de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de digitale risicokaart (GeoWeb) van Omgevingsdienst Haaglanden (ODH), de landelijk risicokaart zoals weergegeven op de site www.risicokaart.nl en het gemeentelijk databestand met milieuvergunningen.

5.9.2.1 Ondergrondse aardgasleiding

Ter plaatse en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen.Ten noorden van het plangebied liggen drie aardgas transportleidingen met de volgende kenmerken:

nummer   diameter   druk   diepte (m)   1%-letaliteit   100%-letaliteit  
A-517-KR   30 inch   66 bar   1,6   380 m.   160 m  
W-514-01   12 inch   40 bar   1,5   140 m   60 m  
W-514-06   06 inch   40 bar   1,1   70 m   50 m  

Op onderstaande kaart is de ligging van de ondergrondse hogedruk aardgas transportleidingen inclusief het invloedsgebied (de zogenaamde 1%-letaliteitscontour) weergegeven. Deze contour betreft de grens waarbinnen 1% van de aanwezigen komt te overlijden bij een breuk van de gasleiding en ontbranding van het gas. Ook is de 100%-letaliteitscontour weergegeven.

De risico-contouren van deze leidingen liggen buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0016.jpg"

legenda:

blauwe lijn: plangebied

roze lijn: aardgasleiding

licht oranje vlak: afstand tot een overlijdensrisico van 1% bij een breuk van de leiding met

ontbranding

oranje vlak: afstand met 100% kans op overlijden bij een breuk van een leiding met

ontbranding.

Aangezien het invloedsgebied van de ondergrondse hogedruk aardgasleidingen buiten het plangebied bevinden is een verantwoording in het kader van de Externe Veiligheid niet noodzakelijk en zijn er ook geen belemmeringen.

5.9.2.2 Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid, het Basisnet Weg, Spoor en Water en de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen van belang. Op grond hiervan moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan worden getoetst op externe veiligheid (de grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten en een verantwoording van het groepsrisico).

Op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) zijn vervoerders van gevaarlijke stoffen verplicht de bebouwde kom zo veel mogelijk te vermijden (artikel 11) en gebruik te maken van daartoe in het belang van de openbare veiligheid aangewezen wegen (artikel 18).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, water en spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimten voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. De gebruiksruimte is de maximale vervoersintensiteit waarmee, bij het maken van berekeningen, rekening gehouden moet worden.

Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kunnen gemeenten een routering van gevaarlijke stoffen opstellen. In juli 2012 heeft het college van B&W besloten om geen route gevaarlijke stoffen aan te wijzen.

Binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg is alleen rijksweg A4 (Rotterdam-Leiden), de A12 (Utrechtsebaan) en de Provincialeweg N206 (Jan Koenenweg en Oosteinde) aangewezen als routering voor gevaarlijke stoffen (conform het zogenaamde basisnet).

Invloedsgebieden

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport in concept verschenen. In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.

Tabel 1: Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Stofcategorie   Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4.000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4.000  

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

A4 (Rotterdam-Leiden)

De A4 bevindt zich op ca. 680 m van de westelijke plangrens en ca. 1,7 km van de oostelijke plangrens. Gezien de afstand is de A4 in principe niet van invloed op het plangebied. Men dient wel rekening te houden dat bij een calamiteit waarbij een giftige stof vrijkomt een invloedsgebied geldt van ca. 4 km (zoals aangegeven in bovenstaande tabel). Het plangebied valt binnen deze 4 km-zone. Bij nieuwbouw van flatgebouwen, gebouwen met minder zelfredzame mensen is aan te bevelen om de mechanische ventilatie centraal uit te kunnen schakelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0017.jpg"

legenda

groen lijn as van rijksweg A4

bruin 80 meter zone inzake EV-verantwoording bij Ruimtelijke plannen

l. groen 200 meter zone waarbij in Bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden

groen 355 meter zone betreffende het invloedsgebied van een calamiteit met LPG-transport

A12 (Den Haag-Zoetermeer-Utrecht waaronder de Utrechtsebaan)

De A12 door Zoetermeer ligt op een afstand van ca. 6,7 km vanaf de zuidelijke grens van het onderhavige plangebied. Gezien de afstand is de A12 niet van invloed op het plangebied.

N206 (Jan Koenenweg en Oosteinde)

De provinciale weg N206 is aangewezen als route vervoer van gevaarlijke stoffen, echter over deze weg wordt sporadisch gevaarlijke stoffen getransporteerd dat de drempelwaarden uit de PGS3 niet wordt overschreden. De transport betreft voornamelijk propaan voor het afvullen van bovengrondse propaantanks bij boerderijen. Dat betekent dat er geen PR 10-6-contour en er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico is.

5.9.2.3 Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Binnen en buiten het plangebied is geen spoor aanwezig.

5.9.2.4 Transport gevaarlijke stoffen over de Vliet

Over de Vliet, gelegen ten noorden en buiten het plangebied, vindt incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Vliet is echter niet aangeduid als vaarweg waarmee specifiek rekening gehouden moet worden op het gebied van externe veiligheid.

5.9.2.5 Risicovolle inrichtingen en locaties

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en er zijn ook geen inrichtingen aanwezig met opslag van consumentenvuurwerk. Vuurwerk opslag kleiner dan 10.000 kg valt overigens niet onder Externe Veiligheid.

5.9.2.6 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen EV gerelateerde zaken aanwezig zijn waarmee rekening gehouden moet worden. De veiligheidsregio Haaglanden (VRH) dient advies uit te brengen inzake de bestrijding van brand en calamiteiten.

5.10 Kabels en leidingen

Door Stompwijk, ter hoogte van de Meerlaan, bevindt zich een ondergrondse rioolpersleiding van Hoogheemraadschap Rijnland. Ter plaatse van deze ondergrondse leiding is een beschermingszone op de plankaart opgenomen.

Verder zijn in het plangebied diverse lokale leidingen aanwezig waaronder telecommunicatieverbindingen. Voor deze leidingen zijn geen zones aangewezen.

5.11 Duurzaam bouwen

5.11.1 Energie Algemeen

In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan:

  • De gemeente kiest voor integrale woonkwaliteit. Naast energiebesparing betekent dit bijvoorbeeld ook meer comfort in woningen en een gezond binnenklimaat. Energiebesparing mag nooit ten koste van de gezondheid van bewoners en de gemeente blijft daarom het belang van goede ventilatie benadrukken. Voor de grotere projecten (met meer dan één woning) vindt toetsing plaats met het instrument GPR gebouw waarmee de duurzaamheidskwaliteit wordt bepaald;
  • Bij alle nieuwbouwwoningen wordt gestreefd naar 10% verlaging van de EPC-norm, zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit. Woningen worden flexibel gebouwd met het idee dat deze op termijn energieneutraal moeten worden. Zo kan worden besloten om woningen geschikt te maken voor latere toepassing van zonne-energie of lage temperatuur verwarming;
  • De gemeente drukt de CO2-reductie bij nieuwbouw vanaf 200 woningen en herstructurering uit in de Energie Prestatie op Locatie (EPL). Bouwen volgens de minimumeisen levert bij nieuwbouw een EPL van 6,6 op, een energieneutrale locatie levert een EPL van 10 op. Voor alle nieuwbouwwoningen met meer dan 200 woningen wordt, afhankelijk van de locatie en het type bouwproject, een minimale EPL gerealiseerd van 7,0 tot 8,0.

In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg.

5.11.2 Duurzaam bouwen

De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld. In de nota Duurzaam bouwen (2004-2009) zijn drie onderdelen als eis opgenomen voor gemeentelijke initiatieven (raadsbesluit 2004-1781).

De drie verplichte maatregelen zijn:

  • 1. Indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council), conform FSC-convenant met Haaglanden;
  • 2. Vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen;
  • 3. Beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat.

De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden.

GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project.

Hoofdstuk 6 Cultureel erfgoed

6.1 Archeologisch erfgoed

6.1.1 Algemeen
6.1.1.1 Zorgplicht

De archeologische zorgplicht wordt door de gemeenten via het bestemmingsplan en vergunningverlening uitgevoerd. Als bevoegd gezag kan de gemeente van aanvragers van een vergunning voor bodemingrepen in gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting vragen om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingrepen consequenties hebben voor het bodemarchief in het plangebied (zgn. vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.

6.1.1.2 Uitvoering

De uitvoering van de archeologische zorgplicht is gebaseerd op de driehoek overheid (gemeente), initiatiefnemer ('veroorzaker') en archeologisch uitvoerder. De gemeente is bevoegd gezag, regisseert het archeologische onderzoeksproces, stelt eisen, toetst en besluit; de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het benodigde onderzoek en de kosten daarvan; de uitvoerder is een door het rijk erkend archeologisch bedrijf of organisatie die het onderzoek conform de eisen uitvoert. Conform het wettelijke veroorzakersprincipe is de initiatiefnemer/ vergunningaanvrager verantwoordelijk voor de kosten: dit geldt voor alle fasen van vooronderzoek, maar ook (wanneer het besluit tot opgraving of archeologische begeleiding is genomen) voor de kosten van een archeologische begeleiding of opgraving, inclusief de uitwerking en rapportage daarvan.

Om te voldoen aan deze nieuwe 'vraag naar archeologie' is een archeologische markt in het leven geroepen: sinds 2001 zijn er in Nederland vele archeologische bedrijven (uitvoerend en adviserend) actief. Initiatiefnemers mogen hieruit zelf een keuze maken, mits de archeologische partij erkend is. Om de kwaliteit van onderzoek in dit geliberaliseerde bestel te borgen, zijn namelijk alle onderdelen van het archeologische proces, de producten en actoren beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en houdt de Erfgoedinspectie toezicht.

6.1.1.3 Uitgangspunten

Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

  • Uitgangspunt is de aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem (in situ) te behouden of te ontzien. Alleen als in situ behoud niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud ex situ, d.w.z. behoud van informatie door het verrichten van een opgraving en het opslaan van gegevens en vondsten.
  • De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed ligt bij de gemeenten, die – binnen de kaders van de wetgeving – dienen te beschikken over een gemeentelijke beleidsnota archeologie en een beleidskaart archeologie. Gemeenten zijn verplicht om bij nieuwe bestemmingsplannen rekening houden met archeologie en kunnen archeologische randvoorwaarden opleggen aan omgevingsvergunningen. Het is ook mogelijk dat een vergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg niet wordt verleend.
  • De initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit moet het door de gemeente verplicht gestelde archeologische onderzoek en de eventuele inpassing van archeologische waarden in de planontwikkeling en –uitvoering zelf regelen en ook zelf betalen (principe 'de verstoorder betaalt').
  • Elk archeologisch veldonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door een bedrijf met een opgravingsvergunning.

De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud en benutting van deze waarden.

6.1.1.4 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Archeologische Monumenten Zorg cyclus

De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ).

Archeologisch onderzoek wordt in de regel gefaseerd uitgevoerd. Dit wordt de Archeologische MonumentenZorg (AMZ) cyclus genoemd. De AMZ-cyclus bestaat uit de volgende stappen:

  • A. Inventariserend onderzoek.
  • Een inventariserend onderzoek begint met een bureauonderzoek, eventueel aangevuld met enkele controleboringen. Doel hiervan is het opstellen van een gespecificeerde verwachting van het plangebied. Als uit dit onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie geen waardevolle archeologische resten aanwezig zijn of verwacht worden, hoeft geen vervolgonderzoek te worden uitgevoerd.
  • Als uit het bureauonderzoek blijkt dat er wel waardevolle archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn, of als het bureauonderzoek geen uitsluitsel geeft over mogelijk aanwezige archeologische resten, zal een inventariserend veldonderzoek moeten plaatsvinden. Meestal gebeurt dit in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. In uitzonderingsgevallen (zie KNA) zijn archeologische begeleidingen toegestaan. Het inventariserende veldonderzoek heeft tot doel vast te stellen of er archeologische waarden aanwezig zijn en wat de kenmerken hiervan zijn (aard, datering, enz.). Vervolgens vindt een waardering plaats van de aangetroffen resten conform de criteria van de KNA en wordt aan het bevoegd gezag een advies uitgebracht over de te nemen vervolgstappen.
  • B. Besluit.

Op basis van de resultaten van het (waarderend) inventariserend onderzoek neemt het bevoegd gezag, de gemeente Leidschendam-Voorburg, een besluit over de te nemen vervolgstappen: behoud van de archeologische resten in de bodem, aanvullend onderzoek, vrijgave of een combinatie van dezen.

  • C. Vervolgstappen.
  • Indien het bevoegd gezag besluit dat de archeologische resten zo waardevol zijn dat zij in de bodem bewaard moeten blijven, kan dit betekenen dat bijvoorbeeld een vergunning voor een bouwactiviteit niet of onder voorwaarden wordt verstrekt, of dat planaanpassing moet plaatsvinden.
  • Als er wel waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, maar deze niet in aanmerking komen voor behoud, zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Dit zal meestal betekenen dat er een opgraving wordt uitgevoerd. In uitzonderingsgevallen wordt een archeologische begeleiding toegestaan.
  • Bij afwezigheid van archeologische resten of indien aanwezige archeologische resten niet worden bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden, wordt de betreffende locatie vrijgegeven.

De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen.

In onderstaand schema is de AMZ-cyclus in hoofdlijnen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0018.jpg"

Afbeelding: de KNA-processen in relatie tot het proces van de archeologische monumentenzorg (AMZ).

6.1.1.5 Kosten Archeologische MonumentenZorg

De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer conform art. 53 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek.

6.1.1.6 Archeologie Afweging

Het bevoegd gezag dient tussen de archeologische en andere maatschappelijke belangen een verantwoorde afweging te maken. De gemeente kan aangeven welke archeologische vindplaatsen dienen te worden behouden door inpassing en welke door middel van opgravingen. Inpassing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door aanpassing van het stedenbouwkundig plan of het ontwerp. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Daarnaast kan de gemeente ook, beargumenteerd, aangeven welke er mogen worden opgegeven. Besluiten dienen te berusten op een deugdelijke motivering (Awb, artikel 3,46). De overheid die heeft bepaald dat er onderzoek moet plaatsvinden (of niet) is verder verplicht inzicht te geven in de achterliggende argumenten en de wijze waarop eventueel tegengestelde belangen tegen elkaar zijn afgewogen (artikel 3, Awb).

6.1.1.7 Beleidsregels bij de archeologische beleidskaart

In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'Nota archeologie: herijking 2013' opgesteld.

In dit archeologiebeleid zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Stompwijk-VG01_0019.png"

Afbeelding: Archeologische beleidskaart

De vier waarderingsgebieden zijn:

Waarde-Archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde-Archeologie 2   Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde  
Waarde-Archeologie 3   Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting  
Waarde-Archeologie 4   Gebieden met een lage archeologische waarde  

Onderhavig plangebied bevindt zich in een zone met een hoge archeologische waarde of verwachting (Waarde-Archeologie 3) en binnen een zone met een lage archeologische waarde (Waarde-Archeologie 4).

6.1.2 Bestemmingsplan Stompwijk
6.1.2.1 Inleiding

In 2013 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'archeologienota herijking 2013' opgesteld. Deze is in februari 2014 vastgesteld.

Om eventueel aanwezige archeologisch resten te beschermen, wordt binnen het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' of 'Waarde-Archeologie 4' opgenomen.

Bij 'Waarde-archeologie 3' geldt dat voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, in het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het is mogelijk dat de omgevingsvergunning in het belang van de archeologie niet wordt verleend, of dat deze wordt verleend onder voorwaarden, zoals het treffen van maatregelen om de archeologische resten in de bodem te behouden, of de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek.

Bij 'Waarde-Archeologie 4' geldt dat voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 2000 m2 en die dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld, in het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het is mogelijk dat de omgevingsvergunning in het belang van de archeologie niet wordt verleend, of dat deze wordt verleend onder voorwaarden, zoals het treffen van maatregelen om de archeologische resten in de bodem te behouden, of de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek.

6.1.2.2 Samenvatting uitgevoerd archeologisch onderzoek

In de periode 2013 tot 2015 zijn enkele archeologische onderzoeken uitgevoerd binnen het plangebied vanwege geplande rioleringswerkzaamheden. Het tracé bevindt zich binnen de oude dorpskern van Stompwijk langs de Meerlaan, het Hazepad en de Dr. Van Noortstraat. Op de beleidskaart bevinden deze locaties zich binnen een zone met een hoge archeologische waarde of verwachting.

Het bureauonderzoek beschrijft het ontstaan en de historie van Stompwijk als volgt:

Vanaf de 12e eeuw ontstond lintbebouwing aan de Stompwijkse Vaart bij de ontginning van het veengebied. De ontginning gebeurde op initiatief van de Graven van Holland. Hierbij werd het veen ontwaterd voor de teelt van granen zoals rogge. Na intensief gebruik als akker werd het land later in gebruik genomen als weiland. Door de inklinking van het veen steeg het grondwater en werden dijken en ontwatering in de vorm van vaarten noodzakelijk. Naast het ontginnen van gebieden leidde de winning van veen, de zogenaamde veenderij, vanaf circa 1600 tot aan 1800 tot het ontstaan van een plassengebied ten westen en zuiden van Stompwijk. Mede hierdoor waren omstreeks 1800 er maar liefst twintig molens noodzakelijk voor de waterhuishouding in Stompwijk en het naburige buurtschap Wilsveen. Nadat de veenderij over haar hoogtepunt heen was, trokken veel turfwerkers weg uit Wilsveen. Voor Stompwijk was de 19e eeuw echter een periode van groei. Circa 700 inwoners telde de nederzetting in 1807. Door de groei van het aantal inwoners werd een tweede kerk in Stompwijk gebouwd, de Laurentiuskerk. In 1906 werd hier een nonnenklooster bijgebouwd waarin onderwijs aan meisjes werd gegeven. De 19e eeuw was vormgevend voor het aanzien van het huidige dorp.

Bij een in 2014 en 2015 uitgevoerde archeologische begeleiding in een deel van het plangebied is gebleken dat tussen de Dr. Van Noortstraat en de Van Merodestraat sprake is van een intact archeologisch niveau in het veen, op ongeveer 1,70 m beneden maaiveld. Op de veenrestdijk zijn wel enkele sporen aangetroffen, die duiden op menselijk gebruik. Vanwege de geringe breedte van de sleuven (maximaal 2,5 m) kan over de context van de sporen niets gezegd worden. Ook de datering van de aangetroffen sporen wordt uit het onderzoek niet duidelijk. Verder bleek bij dit onderzoek dat het veen grotendeels was afgegraven; op die locaties resteren alleen nog de kleiafzettingen van de onderliggende vlakte van getijafzettingen. Het waddenzee-achtige milieu waarin deze klei is afgezet, was ongeschikt voor bewoning.

6.1.2.3 Dubbelbestemming Waarde-Archeologie

In het bestemmingsplan zijn regels zijn opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan zijn deze gebieden daarvoor aangeduid als 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.

6.2 Cultuurhistorisch erfgoed

Cultureel erfgoed valt onder te verdelen in drie dragers. Historische geografie en infrastructuur, historische bouwkunde en archeologie. Hieronder wordt daar nader op ingegaan

6.2.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de historische stedenbouwkundige en landschappelijke ontwikkeling van het bestemmingsplangebied. In hoofdstuk 6.1.2 zal in worden gegaan op de nog aanwezige cultuurhistorische waarden en hoe hier in het bestemmingsplan mee om wordt gegaan. Om dubbeling te voorkomen zal de cultuurhistorische analyse niet in dit hoofdstuk terugkomen.
Als gemeente hebben we een ambitie om het onderscheidend vermogen van cultureel erfgoed in te zetten om ons als aantrekkelijke groene woonstad te profileren. Ook het rijksbeleid MoMo; Modernisering Monumentenzorg, is erop gericht om cultureel erfgoed via planologische instrumenten te borgen. Cultureel erfgoed is een vrij breed begrip en valt grofweg onder te verdelen in drie thema's: cultuurlandschap en infrastructuur, historische bouwkunde en archeologie. De verankering van deze waarden in het bestemmingsplan komt voort uit relevant beleid en wet- en regelgeving. Zie hiervoor hoofdstuk 2.

6.2.2 Historische geografie en infrastructuur

Historisch Geografie

Het landschap van de Gemeente Leidschendam Voorburg is vanaf ongeveer 8000 v.Chr. ontstaan na het einde van de laatste IJstijd. Door het smelten van de ijskappen steeg de zeespiegel in een hoog tempo, op momenten tot wel twee meter per eeuw. Door de zeespiegelstijging stroomde het toenmalige grotendeels droge Noordzee bekken vol en ontstond er een steeds grotere Noordzee. In de omgeving van Leidschendam-Voorburg verplaatste de kustlijn zich hierdoor in oostelijke richting. Na 4700 v. Chr. vertraagde de zeespiegelstijging en ontstond er mede door een lokaal zandoverschot een strandwallengordel evenwijdig aan de huidige kustlijn. De zeeuitbreiding in oostelijke richting stopte en ging over in een kustuitbreiding in westelijke richting. Tussen 3800 en 3500 v. Chr. ontstond er tussen Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten een grotendeels gesloten strandwallengordel van ongeveer 500 meter breed waarop lage duinen opstoven met plaatselijk een hoogte van vier á vijf meter. Deze strandwallen met duinen waren een aantrekkelijk woongebied vanaf het neolithicum. Vindplaatsen uit die periode en daarna (bronstijd, ijzertijd Romeinse tijd (Forum Hadriani) zijn op de strandwal bevestigen dat beeld. De strandwallengordel werd alleen onderbroken door de toen nog brede riviermonden van de Maas en Oude Rijn. Achter de strandwallen bevond zich een wad- en kweldergebied. Het bestemmingsplangebied ligt in dit gebied ten oosten van de strandwallengordel. Op de kwelders stoven met zand vanaf de strandwal her en der lage duintjes op. Op deze duintjes zijn op meerdere plaatsen in het gebied nederzettingen aangetroffen uit het laat neolithicum. In het kweldergebied trad na verloop van tijd door toenemende verzoeting veenvorming op, waardoor de lage duintjes overgroeid raakten. In de late bronstijd, rond 1000 v. Chr. ontstond er een nieuw getijdegeulengebied achter de strandwal doordat de zee bij de Maasmond door de gesloten kustlijn heen brak. Via de getijdegeulen werd het veen gedeeltelijk geërodeerd, voor de rest ontwaterd en overspoeld met klei. Op het ontwaterde veen is her en der in de ijzertijd gewoond. De kleiafzettingen, vooral de oeverwallen rond de geulen zijn in de ijzertijd en Romeinse tijd intensief bewoond en gebruikt. In deze lagergelegen werd akkerbouw bedreven. De verkaveling van dit gebied is op veel plaatsen in Midden-Delfland, Westland, Den Haag en Rijswijk vastgesteld. Nadat de zeedoorbraak weer gesloten was trad er een nieuwe fase van veenvorming op waarbij het veen in eerste instantie de lagergelegen komgebieden, maar later ook de oeverwallen en kreekruggen overgroeide.

In dit veengebied werd in de Romeinse tijd, 50 n. Chr. de gracht van Corbulo gegraven. Hoogstwaarschijnlijk waren dit al bestaande waters die via een kanaal met elkaar werden verbonden. De veenlaag werd uiteindelijk aan het eind van de vroege middeleeuwen ontwaterd en in cultuur gebracht. De ontginning bestond uit het afwateren van het veen door het graven van afwateringssloten. Hierdoor verdroogde het veen, waardoor het begaanbaar en bruikbaar werd, maar ook oxideerde het waardoor het maaiveld daalde, en steeds meer maatregelen nodig werden om het gebied droog te houden, uiteindelijk bemaling. In de ontgonnen gebieden zullen dichtbij de ontginningsassen (van waaruit kavels werden ontgonnen) erven en boerderijen hebben gelegen.
Na de inpoldering en droogmalinq is door de mens in sommige delen rond Stompwijk het bovenveen 'met een dikte variërend van 1 tot 3 meter als brandstof afgegraven. In deze afgegraven polders vindt men nu de oude zeekleiafzettingen. In de zeekleipolders vinden we een merkwaardig verschijnsel: op de plaatsen waar vroeger, tijdens overstromingen kreken in de venige bodem zijn uitgeschuurd vinden we deze nu terug als hoger gelegen ruggen. Dit is als volgt te verklaren: de kreken zijn opgevuld met klei, terwijl het veen eromheen is weggegraven of verteerd. Het gebied waar deze verschijnselen zich voordoen noemt men het inversie landschap.
Bodemkundig bezien bestaan deze kreekruggen uit kalkrijke, gedeeltelijk zware zwavel en/of kalkarme klei. De afzettingen tussen dit krekenstelsel kan men samenvatten onder de zogenaamde modderkleigronden. Maar ook in deze grondsoort komen veel verschillen voor hetgeen ook in verschillen voor de landbouwgeschiktheid tot uiting komt. Vooral de nabije omgeving van Stompwijk is bodemkundig bijzonder gevarieerd. Men vindt hier kalkarme en kalkrijke modderklei gronden en in veel gevallen de zogenoemde kattenklei met vrij slechte eigenschappen voor de landbouw. Ook resten van het afgegraven veen, de restveengronden, dragen tot de verscheidenheid van de bodem rond Stompwijk bij. Onvergraven veen, de zogenaamde bovenlandveengronden vinden we nog in de grote Westeindsche Polder. Deze veengronden zijn verbeterd met z.g. toemaak, een mengsel van bagger en stalmest. Het valt moeilijk te bewijzen dat de sterk gevarieerde opbouw van de bodem rond Stompwijk mede bepalend was voor de eerste vestiging van de mens in deze streek, zoals wij dit kunnen constateren bij vele oude dorpen en steden in de oude duinstreek en/of langs de rivieren. Wel kunnen wij vaststellen dat Stompwijk vooral structureel een centrale positie in dit open polderlandschap inneemt. In tegenstelling tot de natuurlijke bandvormige opbouw van het oude duinlandschap langs de kust bezit het open veen-en kleilandschap een webvormige structuur, die vooral door de mens tot stand is gekomen. De structurerende elementen in dit cultuurlandschap zijn de dijken, kaden, lanen, de lintvormige bebouwing met boerderijen en erfbeplanting, vaarten, wateringen en wegen.
Een van de landschappelijke hoofdkenmerken is de stervormige verdeling van de open ruimtes rond de kern van Stompwijk. Hierdoor komt de centraal gelegen bebouwde kom in aanraking met de rond de kern gegroepeerde polders zoals de Drooggemaakte Geer -en Kleine Blankaardpolder, Zwet-en Groote Blankaartpolder, Groote Westeindsche Polder, Kleine Westeindsche Polder, Gecombineerde Starrevaart Damhouderpolder. Het doordringen van de verschillende open ruimtes tot de kern van Stompwijk is een bijzonder waardevol gegeven bij de beleving van dit dorp als geheel. Het is in hoge mate bepalend voor de eigen identiteit. Van de verschillende aangrenzende polders bezit ieder haar eigen karakteristieken, die niet alleen door maat en vorm worden bepaald maar ook door het agrarische gebruik, de hoogteligging en de biologische gesteldheid en/of waarden.
De beleving van dit gevarieerde beeld vanuit de bebouwde kom, dat wil zeggen vanaf de Dr. van Noortstraat, Oosteinde en de Meerlaan wordt mogelijk gemaakt door de verschillende doorkijkjes tussen de bebouwing langs deze dorpsstraten. Dit belangrijke gegeven, namelijk de kontakten die de dorpsbewoner kan leggen tussen enerzijds het "binnen gebeuren" dat wil zeggen de bebouwde omgeving en anderzijds het open landelijke gebied is in Stompwijk in tegenstelling tot vele ander landelijke, kleine kernen bewaard gebleven. Dit gave beeld behoort tot de specifieke kenmerken van dit dorp.
De naam "Stompwijk" stamt waarschijnlijk uit een ver verleden, toen hier een wijk-of schuilplaats werd geboden aan de bevolking uit de omgeving. De graaf van Holland maakte hier een aanvang met de ontginning van de grote moerassige wildernis in het midden van Zuid-Holland.
In de middeleeuwen vormde Stompwijk een aparte ambachtsheerlijkheid. Deze werd in 1610, evenals Wilsveen en Tedingerbroek verkocht aan de stad Leiden. De toenmalige bewoners vonden een middel van bestaan in het baggeren van veen, dat als turf in de nabij gelegen steden werd verkocht. Op de lange duur, ontstonden er, door de ontvening grote plassen. Met vele molens werd het overtollige water weggemalen. Van deze zijn er nog slechts drie over. Zij staan bekend onder de naam "Stompwijkse Molendriegang". De inwoners van Stompwijk bleven, in tegenstelling tot die van Wilsveen, in hun dorp wonen, daar in de loop der eeuwen de werkgelegenheid in de omgeving voor een groot deel gehandhaafd bleef. Volgens de octrooi van Keizer Karel V uit 1554 mochten binnen de ambachten Stompwijk en Wilsveen geen lakens en wollenstoffen gemaakt worden en schepen gebouwd worden. Tevens mocht in Stompwijk uitsluitend brood worden verkocht dat in het dorp of in Leiden was gebakken, en geen zout te koop aan worden geboden, dat afkomstig was uit schepen. De gebruikers van de vele droogmakerijen waren volledig vrijgesteld van belastingbetaling die over landgoederen geheven werd.
In vroeger eeuwen waren nà het droogmaken van de polders de landbouw en "graanteelt " evenals, zoals reeds eerder was geschreven, de ontvening en de visserij de voornaamste middelen van bestaan. Daarnaast bestonden de verzorgende ambachten en handel. Vanuit deze historische gegevens zijn in Stompwijk twee natuurlijke, of zo men wiI, 'cultuurlijke' vestigingsplaatsen aan te wijzen; rondom en nabij de kerk, en op de driesprong van wegen gevormd door de Dr. van Noortstraat en de Meerlaan. Beiden waren en zijn verbonden door de Stompwijkse vaart waaraan de bebouwing zich uitbreidde in de vorm van de herkenbare Lintbebouwing. Bij het wegvallen van plaatselijke werkgelegenheid als absolute vestigingsvoorwaarde werd na WOII naar uitbreidingsmogelijkheid gezocht voor de Stompwijkers die in hun dorp wilden blijven wonen. Een eerste uitbreiding in die zin werd gepleegd aan de westzijde van het dorp, in aansluiting op de bestaande lintbebouwing aan de Dr. van Noortstraat, maar dit betrof slechts 3 rijtjes woningen. De eerste uitbreiding van formaat kwam eerst tot stand in 1970, tamelijk vanzelfsprekend, met het vooruitzicht op de omleiding van de provinciale weg Zoetermeer-Zoeterwoude, aan de Meerlaan, en tussen de Dr. van Noortstraat en het geplande nieuwe tracé.

6.2.3 Historische bouwkunde

Vanaf de middeleeuwen dat het gebied in cultuur werd gebracht, vond al bebouwing plaats. Veel van deze middeleeuwse bebouwing is bovengronds nauwelijks meer aanwezig. De oudste gebouwen in het bestemmingsplangebied gaan terug tot de 17e eeuw (Herberg 't Blesse Paard) en vooral 19e en begin 20e eeuw. De oudste bebouwing is terug te vinden aan de Doctor van Noortstraat en een deel van de Meerlaan. De historische bebouwing was hoofdzakelijk georiënteerd op de vaarweg of de achtergelegen ontginningsstructuur. Tot WOII bleef de Doctor van Noortstraat en een klein deel van de Meerlaan het lint waarlangs bebouwing plaatsvond. Veelal werden de ruimtes tussen de boerderijen bebouwd waardoor het bebouwingslint zich in rap tempo verdichtte. Pas vanaf de jaren '60 van de twintigste eeuw zijn de eerste grotere uitbreidingsplannen van Stompwijk zichtbaar en wordt t.b.v. de groeiende vraag naar volkshuisvesting de eerste wijken gerealiseerd. Eerst wordt het gebied ten oosten van de Meerlaan bebouwd. En vanaf de jaren '80 worden ook westelijk van de Meerlaan wijken gerealiseerd.
Uitgangspunten vanuit cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkeling:
instandhouding en versterken karakteristiek van een bescheiden lintdorp. Hierbij aandacht voor de balans tussen groen, blauw en rood. Daarnaast afstemmen van nieuwe bebouwing op schaal, formaat en oriëntatie, materiaalgebruik;

  • versterken 'dorpskern' rondom de kerk en de kruising Doctor van Noortstraat en Meerlaan.
    Instandhouden en versterken van de bestaande doorkijken van de Stompwijkse Vaart/ Doctor van Noortstraat naar het lager gelegen agrarische gebieden;
  • instandhouden en waar mogelijk herstel van de ritmiek van achtereenvolgende bruggen met ophaalconstructie;
  • instandhouden van ontginningsstructuur, waarbij bestaande sloten, dijken en kades gehandhaafd blijven als herinneringen aan de landschappelijke inrichting;

Monumenten.

In het bestemmingsplangebied bevinden zich ook verschillende rijks- en gemeentelijke monumenten. Deze zijn niet in dit bestemmingsplan opgenomen omdat bescherming van deze panden geschiedt via de Wet Algemene Bepaling Omgevingsrecht (WABO). Wel dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de biotoop, of omgeving waarin deze monumenten staan, zodat deze niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Systematiek van de bestemmingsregels

Het bestemmingsplan "Stompwijk" is overwegend conserverend van aard. Het bestemmingsplan is in juridische zin op dusdanige wijze vormgegeven dat met name de bestaande situatie is vastgelegd en dat de in het plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen met name gericht zijn op kleinschalige uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande functies dan wel ondergeschikte functiewijzigingen. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor bouwplannen in het plangebied alsmede vormt het bestemmingsplan een bindend kader voor het gebruik van gronden en opstallen in het gebied. De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan conform de gangbare en actuele bestemmingsplannormen en standaarden voor digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. De plandocumenten omvatten de bindende planstukken, te weten de regels en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planstukken (de toelichting en andere onderzoeken). De regels en de verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds (hoofdstuk 2) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (hoofdstuk 4). De bindende planstukken worden nader onderbouwd met:

  • de toelichting op de verbeelding en regels;
  • nadere onderzoeken t.b.v. diverse specifieke beleidsaspecten.

7.2 Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek, monumentale en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.

7.3 Bestemmingsregels

Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden, waar het agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan. Bij grondgebonden agrarische bedrijven is de productie hoofdzakelijk afhankelijk van de bij het bedrijf behorende gronden. De bestemming 'Agrarisch' valt grotendeels samen met het bouwvlak, waarbinnen de bedrijfswoning en de bij het bedrijf behorende bebouwing en voorzieningen mogen worden gesitueerd.

Agrarisch met waarden – landschapswaarden

De bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' betreffen zowel het gebruik van de als zodanig aangewezen gronden voor de agrarische bedrijfsvoering, als de bescherming, versterking en/of het herstel van de waarden van die gronden. De gronden met deze bestemming liggen buiten de agrarische bedrijfscentra en kunnen worden gebruikt voor het beweiden van vee. Bij het gebruik van deze gronden dient echter rekening te worden gehouden met de waarden van het gebied. Bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gaat het om landschappelijke en cultuurhistorische waarden, bestaande uit de openheid, het karakteristieke verkavelings-/slotenpatroon, de graslandvegetatie en de daarmee samenhangende vogelkundige waarden.

Bedrijf

Deze bestemming omvat gronden die bestemd zijn voor bedrijven, zoals genoemd in de lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten.

, tot ten hoogste de categorie 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

Bedrijf-nutsvoorziening

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van transformatorstations, rioolgemalen en andere daarmee vergelijkbare openbare nutsvoorzieningen.

Garage

een tenminste aan drie zijden omsloten, overdekte ruimte, die primair bedoeld is voor het stallen van één of meerdere motorvoertuigen;

Gemengd

Deze bestemming omvat gronden die bestemd zijn voor verschillende bestemmingen zoals bedrijven, genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, detailhandel, dienstverlende bedrijven en instellingen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Wonen is zowel op de begane grond alsmede op de verdieping(en) toegestaan.

Gemengd-2

Deze bestemming omvat gronden die bestemd zijn voor verschillende bestemmingen zoals detailhandel, dienstverlende bedrijven en instellingen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Wonen is vanaf de 1e verdieping toegestaan.

Groen

Structuurbepalende groene elementen worden bestemd als Groen. Het gaat om de gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Daarbij is ten behoeve van de flexibiliteit binnen de bestemming Groen tevens de functie water toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Horeca

Dit bestemmingsplan legt de bestaande horecafunctie vast op de huidige vestigingsplaatsen in het plangebied.

Maatschappelijk

Deze bestemming is toegekend aan alle voorzieningen in het plangebied die betrekking hebben op educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en daaraan ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van dienstverlening en sport. Binnen deze bestemming zijn functies als kinderdagverblijf en binnen- en buitenschoolse opvang toegestaan

Maatschappelijk-Begraafplaats

Naast de St Laurentiuskerk aan de Dr. Van Noortstraat is de begraafplaats gevestigd, op grond daarvan is op die locatie de bestemming Maatschappelijk-Begraafplaats gelegd.

Sport

De bestemming ‘Sport’ is opgenomen ten behoeve van de sportvelden en de bestaande sporthal aan de Klaverweide. Voor de locatie aan de Huysitterweg waar de paardensportvereniging De Blesruiters is gevestigd, is de aanduiding specifieke vorm van sport - paardensport opgenomen.

Tuin

De voor- en zijtuinen bij de in het plangebied diverse woningen, die onbebouwd dienen te blijven, zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming kunnen, onder voorwaarden, ondergeschikte bouwwerken worden gerealiseerd zoals erkers en fietsenbergingen.

Verkeer

De hoofdverkeersstructuur is voorzien van de bestemming ‘Verkeer’. Deze wegen dienen als ontsluiting van de gehele wijk en hebben daarmee een belangrijke verkeersfunctie. De wegen hebben bij uitstek een doorgaande verkeersfunctie.

Verkeer - Verblijfsgebied

De niet tot de hoofdverkeersstructuur behorende wegen en overige delen van de openbare ruimte binnen het plangebied alsmede de parkeer- en overige voorzieningen zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn meer gericht op de verblijfs- dan op de verkeersfunctie, ze zijn niet bedoeld voor doorgaand verkeer.

Water

Alle watergangen in het gebied zijn bestemd als ‘Water’. Met deze bestemming wordt tevens beoogd de in en direct langs het water (oevers) voorkomende natuurwaarden te beschermen.

Wonen

De bestemming 'Wonen’ is opgenomen ten behoeve van grondgebonden woningen, die als hoofdfunctie een woonfunctie bevatten. Binnen een woonfunctie mag naast woonfunctie, een aan huis verbonden beroep worden uitgeoefend door een bewoner van die desbestreffende woning. Enkele voorbeelden zijn: een accountant of een architect. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van hinder, zoals verkeer-/parkeeroverlast. Onder een aan huis verbonden beroep wordt niet verstaan een kleinschalig bedrijf aan huis.

Wonen - 1

De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen ten behoeve van gebouwen ofwel appartementencomplexen, die een woonfunctie bevatten, in gestapelde vorm. Binnen deze bestemming zijn kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet toegestaan, wel is een regeling opgenomen voor aan huis verbonden beroepen.

Leiding- Riool

Het plangebied is voorzien van een ondergrondse rioleringsstelsel. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding-Riool' opgenomen met een belemmerende strook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

Waarde-Archeologie 3 en 4

Volgens de Beleidskaart Archeologie van de gemeente komt in het gehele plangebied een archeologische verwachtingswaarde voor. Voor het plangbied zijn gebiedstypen 3 en 4 van belang.

Waterstaat-Waterkering

In dit plan is alleen een beschermingszone opgenomen, die een scheiding aangeeft tussen de beide Hoogheemraadschappen.

Wetgevingszone- wijzigingsgebied 1

In verband met de aanleg van de Verbindingsweg kunnen gronden binnen dit gebied worden gewijzigd naar Verkeer.

Wetgevingszone- wijzigingsgebied 2

In het voorgaande bestemmingsplan is op de kavel Dr. Van Noortstraat 94 en 96, SWK03, sectie C, perceelsnummer 1436, én op een deel van het perceel SWK03, perceelsnummer 1835, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor maximaal 16 woningen.

Uit onderzoek is gebleken dat de wijzigingsbevoegdheid alleen op het perceel SWK03, sectie C, perceelsnummer 1436 gelegd had moeten worden. Dit heeft tot gevolg dat het aantal woningen dat mag worden gerealiseerd kleiner wordt, te weten 13.

Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • er mogen maximaal 13 eengezinswoningen en/of gestapelde woningen worden gerealiseerd;
  • de bebouwing dient te worden georienteerd op de Dr. Van Noortstraat;
  • de begane grond vloeroppervlakte bedraagt maximaal 120 m2;
  • de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 meter;
  • het parkeren voor de nieuwbouw dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • de woningen dienen ontsloten te worden vanaf de Dr. Van Noortstraat door middel van één ontsluiting
  • bij het realiseren van de bebouwing dient te worden uitgegaan van het handhaven van bestaande doorzichten van de Dr. Van Noortstraat naar het achterliggende gebied;
  • het bepaalde in artikel 19 of 20 is onverminderd van toepassing;
  • extra verharding dient voldoende te worden gecompenseerd met extra oppervlaktewater, met dien verstande dat:
    • 1. pas toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid na ingewonnen schriftelijk positief advies ter zake van het Hoogheemraadschap;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de karakteristiek van de omgeving.

Wetgevingszone- wijzigingsgebied 3

Het perceel aan de Meerlaan 59 is diep genoeg om aan de achterzijde een 2e woning te kunnen plaatsen. Hier zijn wel de volgende voorwaarden aan verbonden:

  • er mag maximaal 1 woning worden gerealiseerd;
    • 1. minimaal 3,5m uit de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied
    • 2. minimaal 3,5m uit de bestemming Water;
  • het te vormen bouwvlak is maximaal 7,5 x 9,5m;
  • waarvan de korte zijde evenwijdig aan de Van Santhorststraat ligt;
  • maximale goothoogte is 3,5 meter maximale bouwhoogte is 5 meter;
  • de woning moet voorzien zijn van een kap;
  • parkeren: gezien de situering van de nieuwe woning vervalt er één openbare parkeerplaats. Dit betekent dat meewerken aan het realiseren van een extra woning op het perceel alleen mogelijk is op voorwaarde dat aanvrager één extra parkeerplaats moet aanleggen in de openbare ruimte;
  • de woning dient ontsloten te worden via de Van Santhorststraat;
  • het bepaalde in artikel 19 is onverminderd van toepassing;
  • extra de verharding dient voldoende te worden gecompenseerd met extra oppervlaktewater, met dien verstande dat:
    • 1. pas toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid na ingewonnen schriftelijk positief advies ter zake van het Hoogheemraadschap;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de karakteristiek van de omgeving.

Wetgevingszone- wijzigingsgebied 4

Voor de toepassing van de in artikel 34.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende voorwaarden:

  • alle bestaande hoofd- en bijgebouwen moeten worden gesloopt;
  • er mogen maximaal 2 vrijstaande woningen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven wijzigingsgebied 4;
  • de westelijk gesitueerde woning:
    • 1. de voorgevel van de woning moet in of achter gevellijn 1 worden gebouwd;
    • 2. de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt per woning maximaal 10 meter;
    • 3. de begane grond vloeroppervlakte bedraagt maximaal 120 m2 per woning;
    • 4. de goothoogte van de westelijk gelegen woning mag maximaal 4 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 7,5 meter;
  • voor de oostelijk gesitueerde woning zijn er twee mogelijkheden:

I. richting Stompwijkse Vaart

      • a. de voorgevel van de woning ligt op maximaal 3 meter vanaf gevellijn 1;
      • b. de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt per woning maximaal 10 meter;
      • c. de begane grond vloeroppervlakte bedraagt maximaal 120 m2 per woning;
      • d. de goothoogte van de oostelijk gelegen woning mag maximaal 4 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 7,5 meter;

II. richting achterland

      • a. de voorgevel van de woning ligt minimaal 3 meter achter gevellijn 1;
      • b. de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt per woning maximaal 10 meter;
      • c. de begane grond vloeroppervlakte bedraagt maximaal 120 m2 per woning;
      • d. de goothoogte van de oostelijk gelegen woning mag maximaal 6 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 meter;
  • de afstand tussen de bebouwing en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 4 meter;
  • de voorgevelrooilijnen dienen in dezelfde richting te liggen als het huidige woongebouw;
  • de voorgevels van de nieuw te bouwen woningen dienen ten opzichte van elkaar minimaal 3 meter te verspringen;
  • het parkeren voor de nieuwbouw dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • de bebouwing dient te worden georiënteerd op de Dr. Van Noortstraat;
  • woningen dienen ontsloten te worden vanaf de Dr. Van Noortstraat door middel van één ontsluiting;
  • bij het realiseren van de bebouwing dient te worden uitgegaan van het handhaven van bestaande doorzichten van de Dr. Van Noortstraat naar het achterliggende gebied;
  • het bepaalde in artikel 19 is onverminderd van toepassing;
  • extra de verharding dient voldoende te worden gecompenseerd met extra oppervlaktewater, met dien verstande dat:
    • 1. pas toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid na ingewonnen schriftelijk positief advies ter zake van het Hoogheemraadschap;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de karakteristiek van de omgeving.

7.4 Algemene regels, overgangs- en slotregels

In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft hier een aantal algemene bouw- en gebruiksregels en een aantal algemene flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels). Tevens zijn in dit hoofdstuk de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Tenslotte is een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenenstelsel opgenomen, met name ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in het gebied.

Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.

7.5 Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels.
  • 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid.
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit houdt in dat de ruimtelijke inrichting van het plangebied grotendeels een bestaande situatie betreft, waarvoor geen nieuwe kosten verwacht worden die verbonden zijn aan de inrichting van dit gebied. Er worden dan ook op de korte termijn geen nieuwe ontwikkelingen verwacht.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daarom niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organsanisaties, ingezetenen en belanghebben plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.

8.2.1 Ontvangen reacties

Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specifieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.

De volgende instanties zijn aangeschreven

  • 1. Regionale brandweer Haaglanden
  • 2. Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  • 3. Dunea
  • 4. MKB Leidschendam-Voorburg
  • 5. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 6. HTM
  • 7. Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed
  • 8. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie
  • 9. Provincie Zuid-Holland
  • 10. RIVM
  • 11. Politie Haaglanden
  • 12. Hoogheemraadschap van Rijnland
  • 13. Inspectie voor de gezondheid
  • 14. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 15. Staatsbosbeheer regio West
  • 16. Wegendistrict Haaglanden
  • 17. Gemeente den Haag
  • 18. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 19. TenneT regio West
  • 20. Kamer van Koophandel
  • 21. KPN afdeling UTN Straalverbindingen
  • 22. Natuur en Milieufederatie Zuid Holland
  • 23. Adviescommissie woningbouw en woonomgeving Leidschendam-Voorburg
  • 24. Vereniging Archeologische Werkgroep
  • 25. Historische vereniging Voorburg
  • 26. Vereniging Erfgoed Leidschendam
  • 27. Veolia-transport Nederland
  • 28. Prorail
  • 29. Connexxion
  • 30. Eneco Energie
  • 31. Veolia-Transport Nederland
  • 32. Vidomes

Binnen de daartoe gestelde termijn is van de instanties 1 t/m 5 een reactie ontvangen. Hieronder treft u het antwoord aan van de gemeente. Binnen de daartoe gestelde termijn is van de overige aangeschreven instanties geen reactie ontvangen

Ad 1. De ingekomen reactie van Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.

Ad 2. De ingekomen reactie van de Veiligheidsregio Haaglanden heeft geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.

Ad 3. Dunea

Dunea geeft aan dat zij geen transportleidingen van drinkwater of rivierwater in dit gebied hebben. De reactie heeft dan ook niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Ad 4. MKB Leidschendam-Voorburg

Er is overleg geweest met het bestuur van het MKB Leidschendam-Voorburg.Daar er momenteel geen ontwikkelingen zijn in dit gebied heeft het overleg niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.

Ad 5. De ingekomen overlegreactie van de Veiligheidsregio Haaglanden

a. Fysieke veiligheid

De Veiligheidsregio geeft aan dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen geldt dat deze in de huidige situatie onder normale omstandigheden voldoende is. Deze reactie geeft dan ook geen aanleiding tot een inhoudelijke beantwoording of verwerking in het bestemmingsplan.

b. Externe Veiligheid

In hoofdstuk 5.8 Externe Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op de gevaaraspecten van de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen binnen dit bestemmingsplan. Deze hebben geen aanleiding gegeven tot een inhoudelijke beantwoording of verwerking in het bestemmingsplan.