Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Schagerweg 45 te Middenmeer
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1911.BPSchagerweg45-va01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Schagerweg 45 te Middenmeer met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPSchagerweg45-ont01 van de gemeente Hollands Kroon;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
een in bijlage 3 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
 
1.8 afgraven en ophogen van de bodem
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:
  1. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.9 afhankelijke woonruimte
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.10 agrarisch bedrijf
een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan;
 
1.11 agrarisch bouwperceel
gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naasten achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximale verhouding van 2:1 of 1:2.
 
1.12 agrarisch gerelateerde bulkgoederen
onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, zoals cellulose, Stesam®, compost en dierlijke meststoffen.
 
1.13 agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf
een bedrijf waarbinnen overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven. Hieronder wordt mede verstaan het be- en verwerken van agrarisch gelieerde producten of - stoffen alsmede tijdelijke op- en overslag hiervan;
 
1.14 ambachtelijke bedrijven
bedrijfsactiviteiten waarbij bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd;
 
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.16 bed & breakfast
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.17 bedrijf
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verhandeld en opgeslagen, danwel diensten worden verleend;
 
1.18 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.19 bestaand
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
 
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.22 bijbehorende bouwwerk
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
 
1.23 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;
 
1.27 bouwperceel agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf
gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend  naasten achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximaal verhouding van 2:1 of 1:2.
 
1.28 bouwperceel loonbedrijf
gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naasten achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximaal verhouding van 2:1 of 1:2.
 
1.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.30 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.31 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.32 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.33 bulkgoederen
onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, waaronder zand, grond, grind, stenen, graan, afvalwater.
 
1.34 dagrecreatieve voorzieningen
vormen van recreatief gebruik, zoals wandelpaden, visplaatsen en parkeerplaatsen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, geen sprake is van overnachting en geen gemotoriseerde vormen van recreatie zijn toegestaan;
 
1.35 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
  1. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.
1.36 dakoverstek
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
 
1.37 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.38 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
 
1.39 druiplijn
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
 
 
1.40 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
1.41 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
 
1.42 extensieve dagrecreatie
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag leg op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
 
1.43 extensieve veehouderij
vorm van veeteelt waarbij teelt afhankelijk is van de grond als productiemiddel.
 
1.44 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.45 geluidgevoelig object
woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.
 
1.46 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
 
1.47 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.
 
1.48 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder medebegrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
 
1.49 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.50 horeca
activiteiten, zoals bedoeld in Bijlage 3 bij deze regels, die in zijn algemeenheid zijn gericht op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken;
 
1.51 horecabedrijf
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;
 
1.52 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groente, bloemen of planten;
 
1.53 koel- en sorteerbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het opslaan en sorteren van agrarische producten, als dan niet met mechanische koeling, met functiegebonden verhuur en verkoop.
 
1.54 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.55 loonbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, voor zover deze werkzaamheden in het buitengebied plaatsvinden;
 
1.56 longeercirkel:
ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven.
 
1.57 maatschappelijke en culturele voorzieningen
educatieve, culturele, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.58 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.59 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met en of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen.
 
1.60 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychologische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.61 mer-grens
de grens zoals bedoeld in het Besluit mer, onderdeel D.
 
1.62 mestopslagplaats
een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;
 
1.63 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.64 ondergeschikte detailhandel
detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;
 
1.65 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.66 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.67 paardenfokkerij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij.
 
1.68 paardenhouderij:
een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij.
 
1.69 paardenpension
het houden van paarden en pony's ten behoeve van pensionstallen, niet zijnde manege.
 
1.70 paardenstoeterij / paardenfokkerij
het houden van paarden en pony's ten behoeve van het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen.
 
1.71 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd:
    1. het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.72 permanente bewoning
bewoning van een woning als hoofdverblijf;
 
1.73 plattelandswoning
een voormalige agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf;
 
1.74 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.75 Stesam
organisch restproduct afkomstig van de celluloseproductie dat stuiven van percelen/zandvlaktes tegengaat.
 
1.76 traditionele Wieringermeerboerderij
standaard type boerderij, bestaande uit woonhuis en schuur, gebouwd in de periode 1930 tot 1955, waarbij het woonhuis links of rechts van de schuur werd gebouwd, dan wel los of met een kleine tussenbouw aan de schuur vast of inpandig;
 
1.77 trainingsmolen
ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast;
 
1.78 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.79 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.80 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.81 voorgevellijn
de naar de weg gekeerde bouwvlakgrens of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen voorgevelrooilijn;
 
1.82 wonen
bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;
 
1.83 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.
 
1.84 zorgboerderij
(voormalig) agrarisch bedrijf waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor de doelgroepen als zorginstelling, wordt geïnitieerd en begeleid.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend.
 
2.5 hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarisch bedrijf en daarbij behorende bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met:
    1. Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven, mits:
      1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aanen uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
      2. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in bijlage 1 bij deze planregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
      3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
      4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
      6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
      7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
      8. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
      9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
      10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
      11. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
    2. hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
      1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
      2. permanente bewoning niet is toegestaan;
      3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
      4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
      6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
  2. teeltondersteunend glas;
  3. infrastructurele voorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. ten hoogste 1 paardenbak per agrarisch bouwperceel;
  6. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
  7. aan de functie als bedoeld onder a gebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke);
  8. het oprichten en ingebruiknemen van een biomassainrichting voor eigen gebruik;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  3. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  4. groenvoorzieningen;
  5. erfontsluitingspaden;
  6. bruggen;
  7. waterlopen en waterbergingen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. detailhandel ten behoeve van lokaal vervaardigde agrarische producten;
  2. extensieve dagrecreatie.
3.1.2
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf. Detailhandel is niet toegestaan.
 
3.1.3
Ter plaatse van de aanduiding 'loonbedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een loonbedrijf.
 
3.1.4
Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor op-/overslag en stalling van agrarisch gelieerde bulkgoederen, van niet-milieugevaarlijke, niet-risicovolle, niet brand- en/of explosiegevaarlijk, niet agrarische goederen en bulkgoederen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het agrarisch bouwperceel;
  2. de gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
  3. kassen dienen op ten minste 10 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  4. de oppervlakte van teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan 2.000 m2,, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering teeltondersteunend glas', de oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer mag bedragen dan 4.000 m2;
  5. in het bouwvlak, als bedoeld onder a. mag de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan 30 m;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag één windmolen worden gebouwd, waarbij:
    1. de ashoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande hoogte;
    2. het aantal rotorbladen niet meer mag bedragen dan 3;
    3. de diameter van de rotor niet meer mag bedragen dan de bestaandediameter ;
  7. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 8 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 15 m bedragen;
  9. bedrijfsgebouwen dienen voorzien te worden van een kap met een minimale dakhelling van 18º;
  10. de bouwhoogte van kassen mag ten hoogste 10 m bedragen;
3.2.2 Bedrijfswoningen
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde bedrijfswoning gelden de volgende bouwregels:
  1. per agrarisch bouwperceel mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  2. in geval van herbouw van een woning, dient de woning op dezelfde plaats te worden teruggebouwd;
  3. de oppervlakte van een bedrijfswoning, niet zijnde aangeduid als 'karakteristiek', mag niet meer bedragen dan 175 m2;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder c toegelaten maximale oppervlakte, vermeerderd met de onder sub i, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het bouwvolume van het hoofdgebouw, bestaande uit de woning en de aangebouwde schuur' niet worden vergroot;
  6. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  7. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  8. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 18º en niet meer dan 60º bedragen;
  9. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
      1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
      2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
      3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van sub c toegelaten maximale oppervlakte van de bedrijfswoning , vermeerderd met:
      1. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
      2. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
      3. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
      4. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
      5. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder de eerste t/m de vierde bullet is toegestaan;
    4. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
    5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
    6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
    7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 meter bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    8. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 meter bedragen;
    9. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij stolpen en karakteristieke bebouwing
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2, sub h, gelden voor stolpboerderijen en voor als karakteristiek aangeduide panden de volgende regels:
  1. er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
  2. bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen te worden opgericht binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij:
    1. de hoogte van antenne-inrichtingen ten hoogste 23 m mag bedragen;
    2. de hoogte van vlaggenmasten ten hoogste 7 m mag bedragen;
    3. het aantal vlaggenmasten per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1;
    4. de bouwhoogte van zwembaden ten hoogste 3 m mag bedragen;
    5. de hoogte van erfafscheidingen, binnen het agrarisch bouwperceel, voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m mag bedragen;
    6. de hoogte van erfafscheidingen, binnen het agrarisch bouwperceel, achter de voorgevellijn ten hoogste 2 m mag bedragen;
    7. de gezamenlijke inhoud van mestopslagplaatsen ten hoogte 2.500 m3 mag bedragen;
    8. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het agrarisch bouwperceel ten hoogste 5 m mag bedragen;
  2. buiten het agrarisch bouwperceel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde sleufsilo's, of erfafscheiding worden opgericht waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, niet zijnde erf- en terreinafscheidingen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'silo' mag buiten het bouwvlak een afgedekte silo worden gebouwd tot een hoogte van 6 m;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslagplaats' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale inhoud van 5.000 m3 en een maximale hoogte van 6 m exclusief afdekking.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:
  1. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen als bedoeld in lid 3.2;
  2. de plaats van de gebouwen binnen het bouwvlak;
  3. de landschappelijke inpassing van gebouwen en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van een vergroting van het agrarisch bouwvlak tot 2 ha onder de voorwaarde dat:
    1. dat de uitbreiding noodzakelijk en doelmatig is voor de toegestane bedrijfsvoering;
    2. de uitbreiding niet stuit op bezwaren van milieuhygiënisch aard;
    3. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    4. de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen landschappelijk wordt ingepast;
  2. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het afwijken van de maximale verhouding tussen breedte en diepte van het agrarisch bouwperceel van 1 : 2 (of omgekeerd) onder de voorwaarde dat:
    1. de voorgeschreven verhouding van 1 : 2 (of omgekeerd) leidt tot een onevenredig grote milieuhinder voor de direct omwonenden;
    2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    3. de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen landschappelijk wordt ingepast;
  3. lid 3.2.1 onder d ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte van teeltondersteunende kassen tot 4.000 m2 of tot een maximum van 200 m2 per hectare voor bedrijven die groter zijn dan 20 ha onder de voorwaarde dat:
    1. de uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    3. de uitbreiding van de teeltondersteunende kassen landschappelijk wordt ingepast;
    4. vooraf een ontheffing is verkregen van Gedeputeerde Staten;
  4. lid 3.2.2 onder b en toestaan dat de bedrijfswoning op een andere plek wordt herbouwd, mits:
    1. herbouw niet stuit op bezwaren van milieuhygiënisch aard;
    2. herbouw landschappelijk aanvaardbaar is;
  5. lid 3.2.2 , sub a en toestaan dat één extra bedrijfswoning wordt gebouwd, mits dit noodzakelijk is voor het toezicht;
  6. lid 3.2.2, sub i, onder 7, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
  7. lid 3.2.3, sub 1, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
    1. de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    2. de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van de stolp wordt gebouwd;
    3. de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van de stolp is;
    4. voor het overige de bouwregels uit artikel 3.2.2 van overeenkomstige toepassing zijn.
  8. lid 3.2.4 onder a ten behoeve van een bouwhoogte van torensilo's binnen het agrarisch bouwperceel tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m, onder de voorwaarde dat:
    1. de bebouwing op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
    2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
  9. lid 3.2.4, onder a sub 7 ten behoeve van de bouw van mestopslagplaatsen tot een inhoud van ten hoogste 5.000 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m exclusief afdekking, met dien verstande dat:
    1. de gronden niet binnen een afstand van 100 m van woningen en bedrijfswoningen, verblijfsrecreatieterreinen groter dan 2,5 ha en de bestemmingen “natuur” en “bos” groter dan 5 ha liggen;
    2. de breedte van de ter plaatse aanwezige wegverharding ten minste 4 m bedraagt ten behoeve van verantwoord transport;
    3. de bouw plaatsvindt ten behoeve van een mestopslag voor drijfmest gerelateerd aan de toegestane bedrijfsfunctie;
    4. de bedrijfseconomische, landschappelijke, natuurlijke en/of milieukundige situatie in de afweging moet worden betrokken, waarbij voor zover nodig onderzoek wordt verricht naar bijvoorbeeld natuur of cultuurhistorische waarden;
    5. vooraf een beeldkwaliteitplan wordt opgesteld ten behoeve van de landschappelijke inpassing, waarbij uitgangspunt is dat een mestopslag wordt ingepast door middel van een groen aangeklede grondwal.
  10. lid 3.2.4 onder b ten behoeve van de bouw van mestopslagplaatsen, voor zover als bouwwerk aangemerkt, buiten het agrarisch bouwperceel, onder de voorwaarde dat:
    1. de inhoud niet meer bedraagt dan 3.000 m3;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m exclusief afdekking;
    3. situering op het agrarisch bouwperceel om milieutechnische of bedrijfsvoeringstechnische redenen niet mogelijk is;
    4. de gronden niet binnen een afstand van 100 m van woningen en bedrijfswoningen, verblijfsrecreatieterreinen groter dan 2,5 ha en de bestemmingen “natuur” en “bos” groter dan 5 ha liggen;
    5. voor zover noodzakelijk ecologisch onderzoek wordt verricht;
    6. vooraf een beeldkwaliteitplan wordt opgesteld ten behoeve van de landschappelijke inpassing, waarbij uitgangspunt is dat een mestopslag wordt ingepast door middel van een groen aangeklede grondwal.
  11. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van de oprichting van één schuilhut of melkstal per agrarisch bedrijf buiten het agrarisch bouwperceel, onder de voorwaarde dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m, mits er gebouwd wordt in één bouwlaag met kap;
    3. het gebouw op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  12. lid 3.2.4 onder a ten behoeve van de hoogtemaat van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van zendmasten, tot een hoogte van maximaal 60 m;
  13. lid 3.2.1 onder i ten behoeve van een afwijkende dakhelling, mits dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering en landschappelijk;
De omgevingsvergunningen zoals genoemd onder e, f en g kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1
Per agrarisch bouwperceel mag ten hoogte één agrarisch bedrijf of toegestane functie worden gevestigd.
 
3.5.2
Binnen de bestemming is geen huisvesting van seizoenarbeiders toegestaan.
 
3.5.3
Wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
 
3.5.4
Binnen deze bestemming is het verboden terreinen te ontgronden.
 
3.5.5
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning, met uitzondering van bestaande recreatieve bewoning;
  2. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte;
  4. het gebruik voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bijgebouwen, naast de toegestane bedrijfsfuncties waarbij de functies zijn toegestaan als genoemd in de navolgende tabel "vernieuwend ondernemen", met dien verstande dat:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 1 tot en met 9 en 12 niet meer mag bedragen dan 500 m2 per agrarisch bouwperceel;
  2. de gezamenlijk oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 12 tot en met 20, niet meer mag bedragen dan 100 m2 per agrarisch bouwperceel waarbij de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en traditionele Wieringermeerboerderijen niet meetelt;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de onder a en b bedoelde activiteiten mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  4. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie;
  5. de functiewijziging geen beperkingen veroorzaakt voor de omliggende (agrarische) bedrijven en het woon- en leefgenot van omliggende woningen;
  6. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  7. het parkeren op eigen terrein binnen het agrarisch bouwperceel plaatsvindt;
  8. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  9. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  10. de waterhuishoudkundige belangen niet worden geschaad;
  11. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan.
  
 
 
3.6.2
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 ten behoeve van de permanente huisvesting van seizoensarbeiders onder de voorwaarde dat:
  1. de huisvesting plaatsvindt in bestaande dan wel nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen binnen het agrarisch bouwperceel;
  2. maximaal 20 personen gehuisvest mogen worden;
  3. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
  4. een bedrijfswoning aanwezig is waar de eigenaar of een gedelegeerde bedrijfsleider woont;
  5. de permanente huisvesting van tijdelijke werknemers niet gecombineerd mag worden met tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers;
  6. positief advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord onderscheidenlijk het Veiligheidsbureau Wieringen-Wieringermeer;
  7. de huisvesting geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen, dan wel de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven;
  8. het perceel in de provinciale verordening structuurvisie is opgenomen in bestaand bebouwd gebied, dan wel Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend voor het bouwen buiten bestaand bebouwd gebied.
3.6.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het afgraven en ophogen van de bodem onder de voorwaarde dat:
  1. het afgraven en ophogen van de bodem op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  2. geen nadelige gevolgen plaatsvinden ten aanzien van bestaande wegen en bestaande verkeersstructuur;
  3. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig nadelig worden beïnvloed.
3.6.4
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.4 onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
 
3.6.5
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.5, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat:
  1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
  3. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
3.6.6
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.5, sub c en toestaan dat naast de in lid 3.2.2, sub i, onder 3 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
  1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
  3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
3.6.7
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.5, sub d en toestaan dat een bed & breakfast bedrijfsmatig wordt toegestaan voor maximaal 7 personen, met dien verstande dat:
  1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
  2. permanente bewoning niet is toegestaan;
  3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
  6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
3.6.8
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1, sub a en toestaan dat een bestaande bedrijfswoning als plattelandswoning gebruikt wordt, met dien verstande dat bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte, geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd.
 
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.7.1
Het is verboden buiten het agrarisch bouwperceel de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:
  1. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  2. het vellen of rooien van houtopstanden met een minimale breedte van 10 m;
  3. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
  4. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden;
  5. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het plan niet bebost of ingeplant waren.
3.7.2
Het lid 3.7.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
 
3.7.3
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden.
 
3.7.4
Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.7.3 voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid 3.7.1 onder c en f advies in bij de waterbeheerder.
 
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.8.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte van ten hoogste 3 ha, met dien verstande dat:
  1. is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering of toegestane bedrijfsactiviteiten de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  2. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
  3. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven;
  4. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  5. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
  6. vooraf een ontheffing is verkregen van Gedeputeerde Staten.
3.8.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven c.q. de toegestane activiteiten de bestemming van de gronden gelegen binnen het agrarisch bouwperceel te wijzigen conform onderstaande tabel "vernieuwend ondernemen", waarbij de oppervlakte van het bouwvlak wordt teruggebracht tot de gewenste / noodzakelijke bedrijfsomvang, met dien verstande dat:
  1. de functiewijziging geen beperkingen veroorzaakt voor de omliggende (agrarische) bedrijven en het woon- en leefgenot van omliggende woningen;
  2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  3. de nieuwe functie mag alleen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing van het (voormalig) agrarische bouwperceel, met uitzondering van kassen;
  4. er tussen de gemeente en de aanvrager een planschade overeenkomst wordt gesloten;
  5. indien bestaande bebouwing wordt afgebroken, mag nieuwbouw plaatsvinden, waarbij de oppervlakte van de nieuwbouw maximaal 50% mag zijn;
  6. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
  7. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient op eigen terrein binnen het agrarisch bouwperceel plaats te vinden;
  8. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
  9. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  10. de waterhuishoudkundige belangen niet worden geschaad;
  11. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of geteelde producten is toegestaan;
  12. per agrarisch bouwperceel maximaal drie verschillende functies zijn toegestaan, waarbij de woonfunctie niet wordt meegerekend;
  13. er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de wijzing;
  14. voor de functie zoals bedoeld onder 24, het bedrijfsperceel niet binnen de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' is gelegen;
  15. de veiligheidssituatie acceptabel wordt bevonden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de toegankelijkheid voor de brandweer;
  16. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m o gelden kan de bestemming Agrarisch worden gewijzigd in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:
    1. alleen de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mag worden gebruikt. In het geval er sprake is van karakteristieke bebouwing (stolp, Wieringerboederij, Wieringermeerboerderij) dan mag de volledige karakteristieke bebouwing voor wonen worden gebruikt;
    2. in geval van een karakteristieke stolp, deze mag worden gesplitst in maximaal twee woningen als wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
    3. er kan worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en de relevante AMvB's.
  
 
3 Algemene regels
 
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 Parkeren
 
Een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen mag alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd.
 
5.2 Bestaande maten
  1. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in Hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in Hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. in geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Parkeren
 
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken zonder te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
 
6.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen
 
Het is verboden (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
  
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
7.1 Vrijwaringszone - radar
 
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 89 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen;
  2. Het verbod zoals bedoeld onder a. geldt niet voor bouwwerken welke op het moment van inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds een hoogte hebben van meer dan 89 m boven NAP en welke niet worden verhoogd.
7.1.2 Afwijken
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
  2. voorafgaand aan de beslissing omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van het Ministerie van Defensie en Luchtverkeersleiding Nederland.
7.2 Monumenten en karakteristieke bebouwing
  1. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - monument' en 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' is primair het bepaalde in de Monumentenwet van toepassing;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, verboden bouwwerken te slopen;
  4. het verbod zoals opgenomen in lid c geldt niet indien sloop betrekking heeft op geveldelen of ondergeschikte delen van het dakvlak en sloop noodzakelijk is ter realisering van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw, een dakkapel en / of instandhouding van het gebouw;
  5. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder c indien handhaving van de bestaande bebouwing in redelijkheid niet van de eigenaar kan worden gevergd;
  6. alvorens bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder c wordt voorafgaand een advies ingewonnen bij de gemeentelijke monumentencommissie;
  7. het verbod als bedoeld onder c geldt niet voor zover het betreft bouwwerkzaamheden ten behoeven van het onderhoud van het pand.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
    1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.
8.2 Mantelzorg
 
8.2.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat een aan- of uitbouw of een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast.
8.2.2 Tijdelijke bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 en toestaan dat een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebouwd ten behoeve van een tijdelijke mantelzorgwoning of een tijdelijke aanbouweenheid, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. er sprake is van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen;
  3. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  4. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  5. het te bebouwen erf niet meer dan 50% wordt bebouwd.
  6. De maximale oppervlakte van het gebouw niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  7. De tijdelijke woonruimte achter de voorgevellijn wordt geplaatst;
  8. Als de noodzaak voor mantelzorg komt te vervallen, wordt de omgevingsvergunning ingetrokken en dient de mantelzorg woning verwijderd te worden
  9. aan het afwijken bij een omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte binnen één maand daarna schriftelijk moet worden gemeld aan burgemeester en wethouder. Bij beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semipermanent) woonruimte trekken burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning in en dient het gebruik van de van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte weer plaats te vinden conform de regels van het bestemmingsplan.
8.3 Bed & breakfast
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de vestiging van bed & breakfast onder de voorwaarde dat:
  1. voor de percelen met de aanduiding 'karakteristiek' en/of traditionele Wieringermeerboerderijen de volgende voorwaarden gelden:
    1. maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
    2. de functie mag in de traditionele Wieringermeerboerderij, c.q. karakteristieke bebouwing worden gevestigd of er dient gebruik te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning;
    3. tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
    4. binnen een kamer mag een zelfstandige keukenvoorziening of een gezamenlijke keukenvoorziening worden aangebracht;
    5. permanente bewoning is uitgesloten;
    6. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
    7. er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
    8. afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.
8.4 Transformatorstations
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de bouw van transformatorstations binnen de bestemmingen Agrarisch, onder de voorwaarde dat:
  1. het aantal transformatorstations niet meer mag bedragen dan 3;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
  3. de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
  4. aangetoond is dat het transformatorstation noodzakelijk is voor de energievoorziening;
  5. de bebouwing op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  6. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad.
8.5 Paardenbakken
 
8.5.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde t.b.v. hobbymatig houden van paarden
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden bij de bestemming Agrarisch onder de voorwaarde dat:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  2. de hoogte van een omheining niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
  3. ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen.
Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid.
 
8.5.2 Paardenbakken professionele exploitatie
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve de aanleg van één paardenbak en één longeercirkel per agrarisch bouwperceel voor professionele exploitatie, mits:
  1. de paardenbak ten dienste staat van een agrarisch bedrijf, een stoeterij of paardenhouderij;
  2. de paardenbak achter de voorgevellijn is gesitueerd;
  3. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2';
  4. de hoogte van de afscheiding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  5. de kortste afstand van de paardenbak tot de dichtstbijzijnde grens van het bebouwingsvlak van de woning van derden of een ander stank- of stofgevoelig object minimaal 50 meter bedraagt;
  6. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 5 m bedraagt, met dien verstande dat de lichtmasten zo worden geplaatst dat geen lichthinder optreedt buiten de paardenbak;
  7. de doorsnee van de longeercirkel mag niet meer bedraagt dan 12 m;
  8. de hoogte van tred- en trainingsmolens niet meer bedraagt dan 4 m, met dien verstande dat deze niet worden overdekt;
  9. de doorsnede van tred- en trainingsmolens bedraagt maximaal 20 m.
Artikel 9 Algemene procedureregels
 
9.1 Procedure omgevingsvergunning
 
Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Werking wettelijke regelingen
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip vaststelling van het bestemmingsplan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
11.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met maximaal 10 %.
 
11.1.3
Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
 
11.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
11.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 11.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
11.2.4
Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan Schagerweg 45 Middenmeer van de gemeente Hollands Kroon'.