direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middenweg 81a Breezand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 21 februari 2014 is door de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij de gemeente Hollands Kroon voor het oprichten van een roofvogelfokkerij op het perceel Middenweg 81a in Breezand. Het verzoek is om eerst hobbymatig te starten. Bij succes wordt het bedrijf later uitgebreid. Het bestaande bloembollenbedrijf wordt nog enkele jaren voortgezet op het perceel. Op den duur zal de roofvogelfokkerij de hoofdactiviteit worden op deze locatie.

Het initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven onder een aantal voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief. Een van die voorwaarden is het opstellen van een bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

De begrenzing van het perceel Middenweg 81a in Breezand - het plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan - is (globaal) weergegeven in de onderstaande figuur. Het plangebied ligt ten oosten van Breezand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Planologisch regime

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna 2006', dat is vastgesteld op 19 januari 2009. Het betreffende perceel is bestemd als 'Agrarische doeleinden II'. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een ondergeschikte tak van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250 m2.

Het initiatief is in strijd met het bestemmingsplan. Het gaat hier namelijk om een niet-grondgebonden bedrijfsvoering van circa 350 m2. Op basis van de agrarische bestemming is een bevoegdheid opgenomen om af te wijken. Voor de afwijkingsmogelijkheid zijn criteria genoemd, ook hier kan niet aan worden voldaan.

Op het ingediende principeverzoek heeft het college van Burgemeester en wethouders in principe positief gereageerd, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn als volgt:

  • 1. Door de initiatiefnemer moet een uitgebreide aanvraag omgevingsvergunning of een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan worden ingediend, waarbij de (plan)begrenzing nader wordt gespecificeerd;
  • 2. Er moet worden voldaan aan de adviezen van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland;
  • 3. De provincie moet instemmen met de ontwikkeling;
  • 4. Voorafgaand aan de verlening van medewerking moet een planschadeovereenkomst met de gemeente worden afgesloten.

Aan de eerste voorwaarde wordt in dit bestemmingsplan voorzien en op de tweede wordt ingegaan in hoofdstuk 4. De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland heeft namelijk advies gegeven om akoestisch onderzoek uit te voeren, dit komt aan de orde in de paragrafen 4.2 en 4.3. De derde voorwaarde komt aan de orde bij de bespreking van het provinciale beleid in hoofdstuk 3 en de laatste voorwaarde wordt vervuld buiten dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In het volgende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens is in het derde hoofdstuk een beschrijving van de relevante beleidskaders opgenomen. In hoofdstuk vier zijn verschillende omgevingsaspecten getoetst aan de wet- en regelgeving. Daarna is in het vijfde hoofdstuk ingegaan de op de juridische regeling van het plan. Tot slot is in hoofdstuk zes de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Middenweg in Breezand, zie hiervoor figuur 1. Deze weg ligt ten noorden van Anna Paulowna en ten oosten van Breezand. Het plangebied ligt in een half open landschap. Zoals in figuur 2 te zien is, is er sprake van bebouwing aan de middenweg, maar deze bebouwing is niet geclusterd. Rondom het plangebied is dan ook sprake van een ruim uitzicht over het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0002.png"

Figuur 2. Weergave huidige situatie

De huidige bebouwing op het perceel betreft agrarische bebouwing en een bedrijfswoning. De agrarische bedrijfsbebouwing wordt gebruikt voor het houden van een bloemenbollenbedrijf. Het bouwperceel is onderdeel van een groter perceel. Dit blijkt uit figuur 3. Rondom het gehele bedrijfsperceel is een sloot aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto gehele bedrijfsperceel

2.2 Gewenste situatie

In de gewenste situatie wordt op den duur gestopt met de werkzaamheden van het bloembollenbedrijf. In de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gestart met een roofvogelfokkerij. De werkzaamheden hiervoor zullen eerst hobbymatig zijn, maar het plan is dat op den duur de ene activiteit (roofvogelfokkerij) de andere (bloembollenbedrijf) vervangt. In dit bestemmingsplan wordt met beide functies rekening gehouden.

Voor de roofvogel fokkerij wordt een volière bijgebouwd aan de zuidzijde van het perceel. In figuur 4 is de de locatie weergegeven waar de volière gesitueerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0004.jpg"

Figuur 4. Weergave locatie nieuwe volière

Kortom, in de gewenste situatie worden de bedrijfswerkzaamheden verbreed. De verbreding wordt gestart met de bouw van een volière.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur een Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deels 30 de-cember 2011 en deels op 1 oktober 2012 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde


De dichtstbijzijnde is hier het waddengebied. De toevoeging van een volière bij bestaande bedrijfsactiviteiten heeft geen negatieve invloed op het waddengebied. Dit bestemmingsplan raakt dan ook geen rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Beide zijn per 1 november 2010 in werking getreden. De Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de verordening opnieuw vastgesteld. Vanaf dat moment wordt de verordening Provinciale Ruimtelijke Verordening genoemd (PRV) genoemd.

Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat. In de PRV zijn direct bindende juridische regels opgenomen om het provinciaal beleid uit de Structuurvisie te waarborgen. Omdat dit bestemmingsplan ten opzichte van de huidige mogelijkheden slechts beperkt extra ontwikkelingsmogelijkheden biedt, wordt alleen ingegaan op de verordening.

Op de kaart die bij de verordening hoort, is met donker roze het bestaand bebouwd gebied aangegeven. Op basis van deze kaart valt de bestaande bebouwing in het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied. In figuur 5 is een uitsnede van deze kaart weergegeven. Met rood is het gehele bedrijfsperceel omcirkeld. De toevoeging van de volière ten zuiden van de bestaande bebouwing valt niet binnen het bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede kaart PRV - Bestaand Bebouwd Gebied

Hoewel het gaat om een constructie met een halfopen constructie, treedt er strikt genomen strijdt op met artikel 14 eerste lid van de PRV. Dit artikel ziet op het verbod van verstedelijking in het buitengebied. Op basis van het tweede lid van dat artikel kan van het verbod in het eerste lid worden afgeweken onder een aantal voorwaarden.

Zo moet er een noodzaak zijn om de bebouwing toe te kunnen laten. De noodzaak in dit bestemmingsplan is gelegen in het feit dat de bestaande bedrijfsactiviteiten worden uitgebreid. Het is logisch dat de uitbreiding plaatsvindt op het eigen perceel. Verder is het een particulier initatief waarbij de financiële middelen voor de uitvoering van de extra werkzaamheden aanwezig zijn. Het is niet mogelijk om in bestaand bebouwd gebied, de bestaande bebouwing, te bouwen, omdat de bestaande werkzaamheden worden voortgezet. De volière is daarom aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied gesitueerd.

Naast de voorwaarden in artikel 14 moet er ook voldaan worden aan de ruimtelijke kwaliteitseisen die zijn genoemd in artikel 15. Er is in en rondom het plangebied sprake van een halfopen landschap. Door de volière ten zuiden van het plangebied te realiseren, wordt hieraan niet afgedaan. Er is door de oppervlakte van de volière wel sprake van enige verdichting van de bestaande lint, maar door de halfopen constructie blijft het vrije doorzicht vanaf de Middenweg. Daarnaast zijn ten zuiden ook de naastgelegen woningen (op een afstand van minimaal 60 m) gesitueerd. De noordelijke zijde van het plangebied blijft daarom net zo open als dat nu het geval is.

Door de toevoeging van de volière wordt de vorm van het perceel gehandhaafd. De bestaande verkavelingsstructuur wordt dan ook niet aangetast. Daarnaast wordt bij de volière aangesloten bij de karakteristiek van de bestaande bebouwing en de manier waarop deze zijn ingepast in de omgeving.

In de gemeente is op basis van de PVR een gedeelte aangewezen als bollenconcentratiegebied. Het gehele gemeentelijke grondgebied (buitengebied) is aangewezen voor grootschalige landbouw. Op dit moment is er in het plangebied sprake van bedrijfsvoering ten behoeve van bollenteelt. Op den duur zal deze activiteit vervangen worden, dit wordt niet uitgesloten in de structuurvisie en PRV. Verder is het gebied aangewezen als gebied voor grootschalige oplossingen voor windenergie.

De provincie heeft in de verordening de ecologische hoofdstructuur (EHS) begrensd. In deze gebieden is de natuurfunctie de belangrijkste. Voor de natuurfunctie die al gerealiseerd is, wordt een natuurbestemming toegekend en voor gronden die binnen het begrensde gebied liggen en nu nog agrarisch worden gebruikt is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden om te kunnen zetten naar natuur. In figuur 6 is de Provinciale EHS gemarkeerd met donkergroen en weidevogelleefgebied met lichtgroen. De aangewezen gebieden liggen niet in de nabijheid van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede kaart structuurvisie en PRV - EHS en weidevogelgebieden

Conclusie: de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de toevoeging van een volière ten behoeve van de roofvogelfokkerij, is niet in strijd met de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie (2013)

Per 1 januari 2012 is de gemeente Hollands Kroon gevormd uit de voormalige gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer. De vier voormalige gemeenten hebben besloten tot het opstellen van een strategische visie, zodat er een goede start gemaakt kon worden met zicht op de gewenste toekomst.

In deze strategische visie worden gebiedsspecifieke en thematische keuzes gemaakt, maar op het niveau van Hollands Kroon - en uiteraard op het niveau van de Kop van Noord-Holland - moet er uiteindelijk een juiste balans zijn tussen de verschillende functies. Uitgangspunten voor het gewenste evenwicht zijn:

  • 1. Hollands Kroon is en blijft een agrarische gemeente;
  • 2. Hollands Kroon staat voor 'ruimte voor rust en dynamiek';
  • 3. Ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen en kwalitatief hoogwaardig wonen en leven zijn de speerpunten.

Instrumenten om het evenwicht te behouden of te verbeteren liggen op het terrein van het optimaliseren van het ruimtegebruik door clusteren en concentreren, het streven naar meervoudig ruimtegebruik en het gebruiken compensatiemaatregelen (inzetten van de opbrengsten uit bijvoorbeeld woningbouw voor het herstellen en versterken van het landschap).

De landbouw is verantwoordelijk voor het ontstaan en het huidige karakter van het waardevolle cultuurlandschap in het buitengebied van Hollands Kroon. Voor het behoud van het open agrarische landschap is het noodzakelijk dat de landbouw zich economisch duurzaam kan ontwikkelen. De ontwikkeling van de landbouw kan via twee hoofdstromen gerealiseerd worden. Deze hoofdstromen zijn schaalvergroting en verbreding.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat, past hier binnen. De bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten blijven (voorlopig) bestaan en hier komt een activiteit (de roofvogelfokkerij) bij. Voor de gemeente is het behoud van het open, groene en agrarische karakter belangrijk. De toevoeging van een volière bij de bestaande bedrijfsbebouwing doet hieraan niet af.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In de bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied met als uitgangspunt dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Een roofvogelfokkerij is niet als zodanig opgenomen in de VNG-brochure. In een roofvogelfokkerij is sprake van het in de buitenlucht houden van dieren, waarbij geluid als belangrijkste milieuaspect geldt. In de VNG-brochure zijn wel soortgelijke bedrijven opgenomen waarbij ook sprake is van het houden van dieren in de buitenlucht. Een voorbeeld hiervan is: dierenasiels en -pensions. Voor het geluid geldt hiervoor een richtafstand van 100 meter, voor geur geldt minimaal 30 meter. De woning op het naastgelegen perceel is gelegen op een afstand van circa 60 meter. Aan de richtafstand van 100 meter kan niet worden voldaan, daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat er toch een acceptabele geluidssituatie kan worden gegarandeerd. De

Geconcludeerd wordt dat de toevoeging van een extra activiteit geen negatieve invloed heeft op de omliggende gevoelige functies (hier woningen). De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft ingestemd met het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 Akoestisch onderzoek.

Het dichtstbijzijnde (agrarisch) bedrijf ligt op een afstand van circa 300 meter, alle mogelijke richtafstanden voor bedrijfsmatige activiteiten passen hier binnen. Daarom kan geconcludeerd worden dat de bedrijven geen negatieve invloed op elkaar zullen hebben.

4.2 Wegverkeerslawaai

In de vorige paragraaf is al een deel van het omgevingsaspect 'geluid' aan de orde geweest. Het plangebied is ontsloten op de Middenweg. Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De Middenweg is een 60 km/uur weg en daarom komt een geluidszone in beeld. Deze zone geldt alleen voor geluidsgevoelige functies. De toevoeging van een volière valt niet binnen de omschrijving van de ontwikkeling van een nieuw geluidgevoelig object. Er hoeft dan ook niet aan de zone met daarbij behorende afstand voldaan te worden.

De wordt wel aangemerkt als geluidsgevoelig object. Deze bestaat echter al. Er wordt in dit bestemmingsplan geen ontwikkeling van een nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Daarnaast staan de woningen op de naastgelegen percelen op een vergelijkbare afstand tot aan de Middenweg. Conclusie: er is geen akoestisch onderzoek nodig voor weg- en verkeerslawaai.

4.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Voor de luchtkwaliteit is het in dit geval met name van belang of er een sterke toename van verkeersbewegingen zal plaatsvinden. De verwachting is dat de toename als gevolg van de ontwikkeling binnen het plangebied zeer gering zal zijn. Met de rekentool Nibm (niet in betekenende mate) is gekeken naar de mate van betekenis. Zelfs bij een weekdaggemiddelde van 20 verkeersbewegingen, dus per dag 20 auto's die heen en weer rijden naar het plangebied voor de roofvogel fokkerij, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Van 20 verkeersbewegingen zal in de praktijk geen sprake zijn.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) ) en het groepsrisico (GR) ). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Door het raadplegen van de risicokaart zijn alle mogelijke factoren voor externe veiligheid in kaart gebracht. In het plangebied is geen sprake van dergelijke factoren. De dichtstbijzijnde risicobron is op de hoek van de Middenweg en de Stoomweg, op een afstand van circa 750 meter van het plangebied. Hier ligt namelijk een buisleiding. De afstand is dermate groot dat de toevoeging van de extra activiteit in het plangebied geen gevolgen heeft voor het plaatsgebonden- en/of groepsrisico.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee. Deze ligt op een afstand van iets meer van 1.100 meter van het plangebied. Bij de bespreking van het provinciaal beleid is de EHS, in paragraaf 3.2.1, aan de orde geweest. In figuur 6 is de ligging van de EHS gebieden vervolgens weergegeven. De afstand tot aan een EHS gebied is minimaal 800 meter.

De toevoeging van extra activiteit bij de bestaande bebouwing heeft op geen invloed op deze gebieden.

Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Dit bestemmingsplan voorziet in een toevoeging van een extra activiteit bij de bestaande bebouwing. Het gaat om een perceel dat onderhouden is. De verwachting is daarom dat er geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied.

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Via www.dewatertoets.nl is het Hoogheemraadschap om advies gevraagd. Hieruit blijkt dat de normale procedure gevolgd moet worden. Dit betekent dat nader overleg nodig is.

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied van de NNHK. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.


Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Voor dit bestemmingsplan is een standaardadvies gegenereerd. Allereerst is de toename van de verharding slechts 350 m2. Omdat de ontwikkeling een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. Verder wordt de zonering van een primaire waterloop geraakt. Na beoordeling is geconstateerd dat de gewenste ontwikkeling geen belemmering is voor deze primaire waterloop. Wel is een watervergunning vereist voor het bouwen in, onder, langs, op, bij of aan open water.

Verder is er binnen dit plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat het HHNK voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. Het hoogheemraadschap adviseert daarbij met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Het volledige advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is opgenomen in Bijlage 2 De watertoets.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Bij het bodemloket zijn geen gegevens bekend over grondverontreiniging en/of over historische bedrijfsactiviteiten of ondergrondse tanks in het plangebied. Op basis hiervan zijn er geen tot nauwelijks bodemverontreiniging te verwachten. Daarnaast zijn de in dit bestemmingsplan extra toegevoegde activiteiten niet bodemroerend, er is alleen sprake van een toename van verharding voor de volière. Deze functie heeft geen invloed op de voorheen voor agrarisch doeleinden gebruikte grond of andersom.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Op de Indicatieve kaart van archeologische waarden 2008 (IKAW 3) is de verwachtingswaarde van archeologische vondsten in dit gebied laag (aangegeven met geel). In figuur 7 is een uitsnede van deze kaart weergegeven. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het plangebied ook niet aangemerkt als archeologisch waardevol gebied. Daarnaast is er met de toevoeging van een volière in het plangebied geen sprake van grondroerende werkzaamheden, alleen van een toename aan verharding. Op basis hiervan is vooraf geen nader archeologisch onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0007.png"

Figuur 7. Uitsnede IKAW 3

Indien bij bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht. De vondsten zijn eigendom van de Provincie Noord-Holland en dienen te worden gemeld bij Archeologie West-Friesland. Archeologie West-Friesland zal eventuele vondsten na documentatie aanleveren aan het Provinciaal Depot van Bodemvondsten te Castricum.

Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. De provincie Noord-Holland heeft in dit kader aardkundige waardevolle gebieden en aardkundige monumenten aangewezen. De aardkundige waarden in deze gebieden dienen beschermd te worden. In de voormalige gemeente Anna Paulowna komt één aardkundige monument voor: het gebied rondom de Lage en Hoge Veer. Tevens is een aantal aardkundig waardevolle gebieden aanwezig.

In figuur 8 is een uitsnede weergegeven van de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een cultuurhistorische waarde in het plangebied. Daarnaast doet een volière bij de bestaande bebouwing niet af aan het open landschap rondom het betreffende perceel.

Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz001-va01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie, provincie Noord-Holland

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet alge-mene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. In dit bestemmingsplan is er sprake van één bestemming, namelijk 'Agrarisch - 2'. Het gehele plangebied krijgt deze bestemming. Binnen deze bestemming mag alleen gebouwd worden binnen een bouwvlak. Binnen deze bestemming is, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied waar het perceel nu nog in valt, rekening gehouden met verschillende typen agrarische bedrijven. De roofvogelfokkerij is hieraan toegevoegd. De volière ten behoeve van de fokkerij werkzaamheden mag uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - roofvogelfokkerij'. Deze precieze plaats is met deze aanduiding aangegeven op de bij dit bestemmingsplan horende verbeelding.

Door middel van het toepassen van de in de bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid kunnen de bedrijfsactiviteiten te zijner tijd worden uitgebreid. Daarbij moet dan wel aan een aantal randvoorwaarden vanuit de omgeving worden voldaan. Zo moet de uitbreiding bijvoorbeeld vanuit akoestisch oogpunt aanvaardbaar zijn. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient dit te worden aangetoond.

Voor de opzet van het bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2006. De huidige situatie is het uitgangspunt en het vigerende bestemmingsplan vormt de onderlegger.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten aanzien van een bestemmingsplanprocedure vroegtijdig overleg plaats te vinden met de betrokken adviespartners en overheden. De gemeente heeft er voor gekozen het bestemmingsplan meteen ter inzage te leggen als ontwerpplan. De overlegpartners zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 augustus tot en met 1 oktober 2015 ter inzage gelegen. Overeenkomstig afdelding 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Er is één zienswijze ingediend door Veiligheidsregio NHN. Hierin is aangegeven dat de veiligheidsregio geen inhoudelijke reactie heeft. Het ontwerpbestemmingsplan kan dus ongewijzigd vastgesteld worden.

Het plan is op 26 november 2015 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad vastgesteld. De bij de vaststelling behorende stukken zijn als los onderdeel bij het (digitale) bestemmingsplan gevoegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer kan voldoende financiële middelen genereren om te starten met het hobbymatig fokken van roofvogels. De werkzaamheden van het bloembollenbedrijf blijven bestaan totdat met de roofvogelfokkerij voldoende inkomsten kunnen worden gegenereerd. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. In dit geval is er gekozen voor het vaststellen van een exploitatieovereenkomst als bedoeld in de Grondexploitatiewet. Het vaststellen van een exploitatieplan door de gemeenteraad is niet meer nodig, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.