Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landelijk Gebied West, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPlgwest1hrzLGB-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
plan:
het bestemmingsplan Landelijk Gebied West, 1e herziening met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPlgwest1hrzLGB-VG01 van de Gemeente Stichtse Vecht.
  
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
  
vigerend bestemmingsplan:
het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Stichtse Vecht op 30 september 2014.
 
extensief recreatief medegebruik:
vormen van openluchtrecreatie met een relatief beperkt aantal recreanten per oppervlakte-eenheid en waarbij in het algemeen het verlangen naar rust en ruimte voorop staat;
 
overige begrippen:
voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van de vigerende bestemmingsplanregels van bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Stichtse Vecht op 30 september 2014.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Lid 2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
de afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.
 
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
de horizontale diepte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
 
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
de insteek van watergangen:
vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld.
  
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; 
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; 
  3. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw; 
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
  5. in voorkomende gevallen de peilhoogte zoals door burgemeester en wethouders aan te wijzen.
de verkoopvloeroppervlakte (detailhandel) (vvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en welke voor het publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
 
de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
Lid 2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwonderdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
 
Lid 2.3 Meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 
Artikel 3 Administratieve bepaling
Op dit bestemmingsplan zijn van toepassing de regels van het vigerende bestemmingsplan, zulks met inachtneming van de aanvulling/aanpassing van die regels zoals voorzien in deze herziening.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Artikel 3 van het vigerende bestemmingsplan blijft van toepassing met dien verstande dat:
 
Artikel 3 lid 1 onder a wordt gewijzigd in:
 
de uitoefening van agrarische bedrijven;
 
In artikel 3 lid 1 onder c wordt de tekst 'uitsluitend ter plaatse van de hieronder vermelde aanduiding, tevens voor die functie:' gewijzigd in:
 
'uitsluitend ter plaatse van de hieronder vermelde aanduiding is de hierbij vermelde functie toegestaan:'
 
In de tabel in artikel 3 lid 1 onder c wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' gewijzigd in:
 
'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonbedrijf';
 
Artikel 3 lid 1 onder g wordt gewijzigd in:
 
kleinschalig kamperen, uitsluitend als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf zoals bedoeld onder a;
 
De aanhef van artikel 3.2.1 wordt gewijzigd in:
 
Gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering
 
In artikel 3.2.1 sub a onder 1 wordt tussen 'bedrijfsgebouwen' en '5 m' de tekst 'tenminste' toegevoegd;
 
In artikel 3.2.1 sub a onder 4 wordt tussen 'bijgebouwen' en '5 m' de tekst 'tenminste' toegevoegd;
 
Artikel 3.2.1 sub a onder 6 vervalt.
 
In de tabel onder artikel 3.2.1 sub b vervallen de rijen uit de tabel voor 'recreatiewoning' en 'bijgebouwen bij de recreatiewoning'; 
 
Onder vernummering van artikel '3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde' naar 3.2.3 wordt een nieuw artikel 3.2.2. ingevoegd:
 
'3.2.2 Overige gebouwen
Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend binnen de aanduiding ‘recreatiewoning’ mag één recreatiewoning worden gebouwd;
  2. per recreatiewoning is één bijgebouw toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ zijn bijgebouwen toegestaan;
  4. per woonschip is één bijgebouw toegestaan;
  5. de maatvoering van gebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
 
Functie van gebouw
Maximum goothoogte (m)
Maximum bouwhoogte (m)
Maximum oppervlak (m²)
Recreatiewoning 3,5 bestaand bestaand
Bijgebouwen bij de recreatiewoning 3,0 - 10
Bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' 3,0 3,0 10
    
In artikel 3.4.2 wordt het woord 'het bevoegd gezga' aangepast in:
 
'het bevoegd gezag'
 
In artikel 3.4.2 onder c wordt de tekst 'de hogere goot of bouwhoogte;' aangepast in:
 
'de hogere goot- en/ of bouwhoogte;'
 
Artikel 3.4.5 wordt als volgt aangepast:
 
'Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2:
  1. voor het vernieuwen of vergroten van bestaande recreatiewoningen tot een maximum van 200 m³;
  2. het aanduidingsvlak mag, indien noodzakelijk, worden overschreden om het gewenste bouwvolume te kunnen realiseren;
  3. het gestelde onder 1 en 2 onder voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  4. in geval er sprake is van een dubbelbestemming, de beheerder van hetgeen onder de dubbelbestemming valt schriftelijk toestemming heeft gegeven voor de overschrijding van het aanduidingsvlak.'
In artikel 3.4.7 onder c wordt de tekst 'de kuilvoerplaaten zijn' aangepast in:
 
'de kuilvoerplaten zijn'
 
In artikel 3.5 worden 'Specifieke gebruiksregels' in het bestemmingsplan opgenomen onder vernummering van de huidige artikelen '3.5 Afwijken van de gebruiksregels', '3.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden' en '3.7 wijzigingsbevoegdheid':
 
'3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Kampeerterrein
  1. Een kampeerterrein binnen de aanduiding ‘kampeerterrein’ is uitsluitend toegestaan indien het kampeerterrein tevens op Bijlage 1 bestaande (neven)activiteiten voorkomt;
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ is één kampeerterrein toegestaan;
  3. Het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan in Bijlage 1 Lijst van (neven)activiteiten is opgenomen.
3.5.2 Kleinschalig kamperen
  1. Het uitoefenen van kleinschalig kamperen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf zoals bedoeld onder 3.1.a. is toegestaan mits:
    1. het aantal kampeerplekken bij een agrarisch bouwvlak maximaal 15 plekken bedraagt;
    2. de maximum oppervlakte van het kampeerterrein 1.500 m² bedraagt;
    3. het kleinschalig kampeerterrein binnen of direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd;
    4. de sanitaire en overige voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein worden gerealiseerd binnen het agrarisch bouwvlak in bestaande bebouwing;
    5. de kampeermiddelen een niet-permanent karakter bezitten zoals tenten, toercaravans en campers;
    6. er geen permanente bewoning of huisvesting plaatsvindt;
    7. het kleinschalig kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.
    8. buiten de onder 7. aangegeven periode geen kampeermiddelen meer op het terrein aanwezig zijn;
    9. de afstand van kampeermiddelen tot geluidsgevoelige bestemmingen ten minste 50 m bedraagt;
    10. er geen kantine-, sport, winkel- en horeca-activiteiten plaatsvinden;
    11. de kampeeractiviteiten niet noodzaken tot aanpassing of verharding van de openbare infrastructuur;
    12. het parkeren op eigen terrein wordt opgelost;
    13. een beplantingsplan ter goedkeuring wordt overlegd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing overeenkomstig de streekkarakteristieken;
    14. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  2. indien de locatie is gelegen in een bestemming 'Agrarisch met natuur en/ of cultuurhistorische waarden' dient te worden aangetoond dat de bestaande natuur- en/ of cultuurhistorische waarden worden versterkt, dan wel niet worden aangetast.
  3. het kleinschalig kampeerterrein dient te worden beëindigd indien het agrarisch bedrijf de agrarische bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd;
  4. cumulatie met andere kleinschalige kampeerterreinen en/ of reguliere campings is niet toegestaan.'   
Artikel 3.5.1 onder c wordt gewijzigd in (hernummerd naar 3.6.1 onder c):
 
'maximaal 2 nevenactiviteiten per agrarisch bouwvlak plaatsvinden, bestaande nevenactiviteiten zoals bedoeld in bijlage 1 van de regels worden hierbij meegerekend;'
 
In artikel 3.6 wordt een nieuw lid 3.6.2 toegevoegd met een afwijkingsregeling voor kleinschalig kamperen onder vernummering van de overige leden:
 
'3.6.2 Kleinschalig kamperen (16 - 25 plekken)
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het uitoefenen van kleinschalig kamperen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1a mits:
    1. dit geen Natura2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland bedraagt;
    2. het aantal kampeerplekken bij een agrarisch bouwvlak tenminste 16 en maximaal 25 bedraagt;
    3. de maximum oppervlakte van het kampeerterrein 2.500 m² bedraagt;
    4. de publieks- en/ of verkeersaantrekkende werking van het kampeerterrein in verhouding staat tot de capaciteit van de betrokken weg en de omgeving;
  2. het bepaalde onder 3.5.2 a onder 4 tot en met 14 en 3.5.2b tot en met d is eveneens van toepassing
  3. er dient een beheerplan te worden overlegd ter goedkeuring van de gemeente waarin wordt beschreven :
    1. hoe het kampeerterrein en de landschappelijke inpassing worden beheerd;
    2. en wordt aangetoond dat het kampeerterrein in het landschap en de omgeving past en de eventueel aanwezige natuur wordt versterkt, dan wel niet wordt aangetast;
  4. nieuwbouw van bij het kampeerterrein behorende sanitaire en overige voorzieningen is alleen mogelijk indien minimaal eenzelfde oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak wordt afgebroken.'
Artikel 5 Algemene wijzigingsregels
Artikel 38 van het vigerende bestemmingsplan blijft van toepassing met dien verstande dat:
 
artikel 38 'lid 4 sub c' als volgt wordt gewijzigd:
 
'de gronden in bezit zijn van een organisatie of een particulier die de gronden blijvend als natuurgebied inricht en beheert.'
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 4 van het vigerende bestemmingsplan blijft van toepassing met dien verstande dat:
 
aan artikel 4.1 sub n wordt toegevoegd dat luidt:
 
'ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is tevens een restaurant toegestaan met een vloeroppervlak van maximaal 1.000 m²;
 
artikel 4.2.1a sub 3 als volgt wordt gewijzigd:
 
'bedrijfsgebouwen 5 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' en/ of 'specifieke bouwaanduiding - andere situering bedrijfsgebouwen toegestaan;'
 
aan artikel 4.4 een 4e lid wordt toegevoegd dat luidt:
 
'4.4.4 Bouwen buiten het bouwvlak 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak met dien verstande dat:
  1. maximaal 1.000 m² aan bebouwing buiten het bouwvlak mag worden gesitueerd;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6,0 m.'
Artikel 7 Natuur
Artikel 13 van het vigerende bestemmingsplan blijft van toepassing met dien verstande dat:
 
Aan artikel 13 lid 2 wordt een nieuw sublid toegevoegd onder vernummering van het bestaande artikel 13 lid 2 naar '13.2.1 observatie- en schuilhutten en bouwwerken geen gebouwen zijnde':
 
'13.2.2 Recreatiewoningen
Op de in lid 13.1 bedoelde gronden zijn recreatiewoningen toegestaan met dien verstande dat:
  1. uitsluitend binnen de aanduiding ‘recreatiewoning’ één recreatiewoning mag worden gebouwd;
  2. per recreatiewoning is één bijgebouw toegestaan;
  3. de maatvoering van gebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van gebouw Maximum goothoogte (m) Maximum bouwhoogte (m) Maximum oppervlakte (m²)
Recreatiewoning 3,5 bestaand bestaand
Bijgebouwen bij de recreatiewoning 3,0   10
Artikel 8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 40 van het vigerende bestemmingsplan blijft van toepassing met dien verstande dat:
 
aan artikel 40 'lid 3 sub d' wordt toegevoegd welke luidt:
 
'het aanleggen van kuilvoerplaten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.7 zijn vergund.'
Artikel 9 Wonen
Artikel 20 van het vigerende bestemmingsplan blijft van toepassing met dien verstande dat:
 
artikel 20.4.1 'Hogere goothoogte gebouwen' wordt verwijderd.
Artikel 10 Leiding - Water
Lid 10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse watertransportleiding.
 
Lid 10.2 Bouwregels
Lid 10.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leiding als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding - Water'.
 
Lid 10.2.2 Algemeen
In uitzondering op het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
Lid 10.2.3 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Lid 10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming geldt dat de hoogte maximaal 3,0 m mag bedragen.
 
Lid 10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 10.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden aangewezen met de bestemming ‘Leiding - Water’ de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals plaatsen van lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen. 
Lid 10.3.2 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in artikel 10 lid 3.1 is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de watertransportleiding wordt of kan worden veroorzaakt.
 
Lid 10.3.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 10 lid 3.1 is niet van toepassing:
  1. op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige watertransportleiding;
  2. op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de watertransportleiding;
  3. op andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis;
  4. op werken en/of werkzaamheden die mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  5. op werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  6. op werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Lid 10.3.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid artikel 10 lid 3.1 na schriftelijk goedkeuring van de leidingbeheerder. De vermelde goedkeuring betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

3 Overgangs- en slotregels 
Artikel 11 Overgangsrecht
 
Lid 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Lid 11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West, 1e herziening'