direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Plan: Landelijk gebied, regels
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPlgmaarssenLGM-VG02

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. grondgebonden veehouderijbedrijven;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': tevens een agrarisch loonbedrijf;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-museum': tevens een boerderijmuseum;
    • 4. behoud en versterking en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
      • de zeer lange opstrekkende verkavelingen, soms in waaiervorm;
      • de cultuurhistorisch waardevolle verveningsrestanten, petgaten, trilveengebieden, rietland, legakkers, watergangen en plassen;
      • de restanten van eendenkooien, jaagpaden, kaden en weteringen;
      • het graslandkarakter;
      • karakteristieke lintbebouwing langs ontginningsassen met waardevolle boerderijen;
      • de karakteristieke erfindeling;
      • de openheid van de verboden kringen en de inundatiegebieden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
      • de aanwezigheid van broed-, water- en moerasvogels;
    • 5. groene en blauwe diensten als nevenfunctie;
    • 6. verkoop van streekeigen producten als nevenfunctie;
    • 7. extensief recreatief medegebruik;
    • 8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilplaten': uitsluitend kuilplaten;

met daarbij behorende:

    • 1. erven;
    • 2. groenvoorzieningen en water;
    • 3. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
    • 4. overig functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen;
  • b. Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zoals deze luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn niet toegestaan.
  • c. Risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijn niet toegestaan.
  • d. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
5.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen en veekralen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
    • 2. in afwijking op het bepaalde onder a geldt dat per agrarisch bedrijf ten hoogste 2 agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden, met dien verstande dat de grondoppervlakte van het agrarisch perceel waarop het hulpgebouw wordt gebouwd ten minste 1 ha bedraagt en de afstand tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten hoogste 500 m bedraagt;
    • 3. de afstand tussen bij de bedrijfswoning behorende erfbebouwing en de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning ten minste 1 m bedraagt;
    • 4. overigens geldt het volgende:
  max. aantal per bouwvlak   max. oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouw-hoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en overkappingen)   één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven     600 m³   4,5 m   9 m  
bijgebouwen bij de bedrijfswoning     50 m² (per bedrijfs- woning)     3 m*
 
6 m  
bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen)         6 m   11 m  
agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak     100 m² (per bedrijf)     3 m   4 m  
mestvergistingsinstallatie           15 m  
windmolen   één         15 m  
mestsilo's           5 m  
overige silo's           10 m  
erfafscheidingen
- voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak  
       

1 m

1,5 m  
veekralen           1,5 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde           3 m  

* de maximale goothoogte van aangebouwde bijgebouwen is gelijk aan de de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Stalruimten voor hobbymatig gebruik
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a sub 1 voor de bouw van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik buiten bouwvlakken met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 25 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de stalruimte is gelegen op een afstand van ten minste 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
    • 4. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit de bestemming Verkeer of Verblijf of een aanduiding van gelijke strekking;
    • 5. bij de stalruimte blijvend ten minste 3 ha aaneengesloten grond hoort (en ter plaatse beschikbaar is) waarop de stalruimte wordt gebouwd;
    • 6. de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden aangetast.

5.3.2 Overige silo's

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a sub 4 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen silo's, tot een hoogte van 15 m, uitsluitend op gronden binnen een bouwvlak, voor zover dat voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is.

5.3.3 Ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a sub 1, voor het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. overschrijden van de begrenzing van het bouwvlak alleen toelaatbaar is, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
    • 2. de noodzaak voor overschrijding aangetoond dient te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 3. de overschrijding van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
    • 4. de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een deskundige inzake natuur, landschap en cultuurhistorie met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder a sub 4 wordt voldaan;
    • 6. het bevoegd gezag wint, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder a sub 1 en 2 wordt voldaan;
    • 7. het bevoegd gezag wint, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij het Rijk met betrekking tot de grens met het Natura 2000-gebied.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
    • 1. het plaatsen van onderkomens is niet toegestaan;
    • 2. het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak is niet toegestaan;
    • 3. de teelt van ruwvoeder anders dan gras is toegestaan, met dien verstande dat:
      • ten hoogste 20% van de bij het bedrijf behorende bedrijfsgronden mag worden gebruikt voor de teelt van ruwvoeder anders dan gras;
      • de teelt dient overwegend te voorzien in de behoefte van het eigen agrarisch bedrijf;
      • er een bufferzone van 1 m langs sloten dient te worden vrijgehouden van de teelt van ruwvoeder anders dan gras;
    • 4. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan;
    • 5. een woning is bedoeld voor één huishouding; een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
    • 6. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen- en bedrijven bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m²; in het kader van deze aan-huis-verbonden beroepen- en bedrijven is geen horeca en detailhandel toegestaan;
    • 7. het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan.
  • b. Het bepaalde in lid 5.4 onder a sub 4 is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik, dan wel bedrijfsvoering.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Ten behoeve van de aanleg van paardenbakken, het africhten/trainen van paarden en uitoefening paardensport en bijbehorende voorzieningen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 onder a sub 2 ten behoeve van het toestaan van paardenbakken, het toestaan van aan de paardenhouderij gerelateerde overige bouwwerken zoals stapmolens en paddocks, het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd mag worden dan wel deels buiten het bouwvlak op de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwvlak of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m² mag bedragen, met dien verstande, dat, indien de paardenbak gedeeltelijk op gronden met de bestemming 'Wonen' gelegen is, de oppervlakte van de paardenbak binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' niet meer mag bedragen dan 800 m² verminderd met de oppervlakte van het binnen de bestemming 'Wonen' gelegen gedeelte van de paardenbak;
    • 3. de oppervlakte van het totale aansluitende in eigendom zijnde perceel ten minste 2.000 m² bedraagt;
    • 4. de paardenbak gesitueerd wordt achter de achtergevel van de bedrijfswoning dan wel de bedrijfsbebouwing of het verlengde hiervan;
    • 5. per bouwperceel ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 6. de activiteit geen bedrijfsmatige activiteit mag betreffen;
    • 7. het aantal paarden of pony's ten hoogste 5 bedaagt;
    • 8. de afstand van de paardenbak tot de woning of bedrijfsbebouwing op het eigen bouwperceel ten hoogste 50 m bedraagt;
    • 9. de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden ten minste 50 m bedraagt tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 m bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
    • 10. er geen lichtmasten gerealiseerd mogen worden;
    • 11. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 12. de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden aangetast.

5.5.2 Ten behoeve van mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.

5.5.3 Ten behoeve van nevenfuncties
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en 5.4 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 5.1, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in sub 1 geldt dat de nevenfuncties 'kleinschalig kamperen' en 'boerengolf' ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, zijn toegestaan;
    • 3. in aanvulling op het bepaalde in sub 2 geldt dat sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden geplaatst;
    • 4. de nevenfuncties een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsvoering uit dienen te maken en mogen in geen geval een grotere bebouwd oppervlakte beslaan dan 300 m²;
    • 5. nevenfuncties milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
    • 6. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
    • 7. de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden aangetast;
    • 8. de beoogde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 9. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
    • 10. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 11. het geen activiteiten betreffen uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 alsmede in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    • 12. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 13. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: de kampeermiddelen een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke) bezitten;
    • 14. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf ten hoogste 25 bedraagt;
    • 15. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: er een beplantingsplan wordt overlegd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    • 16. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: de afstand van kampeermiddelen tot geluidsgevoelige bestemmingen ten minste 50 m bedraagt;
    • 17. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: permanente bewoning of huisvesting van (tijdelijke) werknemers niet is toegestaan.

Tabel 5.1 Niet-agrarische nevenfuncties waarvoor het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken

nevenactiviteiten  
paardrijactiviteiten (paardenpension, paardenbakken) (niet zijnde manegeachtige activiteiten)  
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur  
bezoekerscentrum  
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening  
kleinschalig kamperen  
logies met ontbijt (bed & breakfast voor maximaal 6 eenheden)  
kampeerboerderij  
kantoor zonder baliefunctie (meer dan beroep aan huis)  
agrarisch educatief centrum  
kleinschalige horeca  
boerengolf (ook op het boerenland)  
dierenpension  
zorgboerderij  
kinderboerderij  
wijnmakerij  
museum  
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
    • 2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 3. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 5. aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting.

5.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
  • a. Het verbod als bedoeld in lid 5.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

5.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

5.6.4 Advies
  • a. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 onder a na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Ten behoeve van vervolgfuncties
  • a. Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 5.2 genoemde vervolgfuncties, met dien verstande dat:
    • 1. de aanvrager van de wijziging aannemelijk maakt dat het agrarische bedrijf de agrarische activiteiten geheel heeft beëindigd en uit een advies van een agrarisch deskundige blijkt dat er niet langer sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. het uitbreiden van bestaande bebouwing in geen geval is toegestaan;
    • 3. nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien:
      • er sprake is van renovatie waarbij gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundamenten en de gerenoveerde gebouwen gebruikt gaan worden voor hobbymatig agrarische activiteiten;
      • de voormalige bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, geheel gesloopt worden en op een ander locatie terug gebouwd worden met dien verstande dat het terug te bouwen oppervlak ten hoogste 250 m² bedraagt;
    • 4. het bepaalde onder 3 is niet van toepassing op de vervolgfunctie 'hoveniersbedrijf;
    • 5. ten aanzien van de vervolgfunctie 'hoveniersbedrijf' geldt dat uitsluitend medewerking wordt verleend indien er een reductie van ten minste 50% van de oppervlakte aan overige bedrijfsgebouwen wordt gerealiseerd;
    • 6. het aantal woningen niet mag toenemen;
    • 7. het gebruik van kassen, niet zijnde hobbykassen in geen geval is toegestaan;
    • 8. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties in verhouding dient te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
    • 9. de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
    • 10. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 11. de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden aangetast;
    • 12. de beoogde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 13. in afwijking van het bepaalde onder a sub 3 mag de voormalige bedrijfswoning worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning blijven onverkort van kracht;
    • 14. indien sprake is van een oppervlakte van ten minste 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing (exclusief kassen) binnen een bouwvlak mag - in afwijking van het bepaalde onder a sub 4 - in ruil voor de verwijdering van alle bedrijfsgebouwen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, 1 extra woning worden gebouwd in of in de directe nabijheid van het bouwvlak, mits de woning milie uhygiënisch inpasbaar is.

Tabel 5.2 Vervolgfuncties via een wijzigingsbevoegdheid

wonen al dan niet in combinatie met niet-bedrijfsmatige agrarische activiteiten  
agrarisch loonbedrijf  
hoveniersbedrijf  
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening  
bezoekerscentrum  

5.7.2 Ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden, met dien verstande dat:
    • 1. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak alleen toelaatbaar is, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
    • 2. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 3. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
    • 4. de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 5.1 onder a sub 4 niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. bouwvlakken mogen worden vergroot tot ten hoogste 1,5 ha;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5 mogen bouwvlakken tot ten hoogste 2 ha worden vergroot indien er sprake is van een biologische bedrijfsvoering;
    • 7. burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij een deskundige inzake natuur, landschap en cultuurhistorie met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder a sub 4 wordt voldaan;
    • 8. burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder a sub 1 en 2 wordt voldaan.

5.7.3 Ten behoeve van nieuwe natuur
  • a. Burgemeester en wethouder zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:
    • 1. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
    • 2. er geen onevenredige beperkingen mogen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.