direct naar inhoud van 4.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Corridor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG02

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie

In 2002 heeft de toenmalige gemeente Breukelen de structuurvisie vastgesteld. De visie regelt de lokale dynamiek in wonen, werken, natuur, landschap, verkeer en verzorging in een duurzaam inrichtings- en ontwikkelingsmodel. Om deze aspecten te kunnen regelen, zijn de potenties van het dorp Breukelen en welke zaken nu of in de toekomst een bedreiging kunnen gaan vormen in beeld gebracht.

Kansen

  • Aanwezigheid van veel cultuurhistorische waarden en bijzondere landschappelijke elementen, een "rijk" landschap;
  • Ligging van Breukelen ten opzichte van het recreatieve netwerk in de regio;
  • Verbetering openbaar vervoer door ontwikkeling stationslocatie;
  • Naamsbekendheid (Nijenrode).

Knelpunten

  • Het openbaar vervoer tussen station, kernen, en westelijk weidegebied;
  • Gebrekkig stedenbouwkundige en functionele kwaliteit in de corridor;
  • Druk op de woningmarkt en gebrek aan ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden;
  • Agrarische functie neemt af, het agrarische landschap staat onder druk;
  • Recreatieve druk in veenweidegebied en Vechtzone.


In de visie zijn op basis van het vorenstaande enkele thema's en deelgebieden nader uitgewerkt. Navolgend wordt ingegaan op de thema's en deelgebieden welke relevant zijn voor het plangebied.

  • Corridor: De ontwikkelingen die plaats gaan hebben in de corridor zijn aanleiding om de bestaande bedrijventerreinen op te waarderen en ze te laten aansluiten bij de nieuwe voorzieningen van de stationslocatie;
  • Schakelgebied: De stationslocatie geeft aanleiding voor een verbetering van de oost-west verbinding in Breukelen. Dat wil zeggen dat Breukelen zowel fysiek als visueel nu de mogelijkheid heeft om over de infrastructurele bundel heen te stappen. Een mix van nieuwe bedrijvigheid en voorzieningen in combinatie met een betere vervoersverbinding met het centrum maakt een nieuwe entree voor zowel het oude centrum als het westelijk weidegebied;
  • Recreatie en toerisme: De recreatieve functie van de Vecht moet gereguleerd en bewaakt worden. Het beperken van de aanmeermogelijkheden aan de Vecht zelf is een stap in die richting;
  • Natuur en landelijk gebied: de openheid van het westelijk deel moet gewaarborgd worden. Door de afnemende agrarische functie zal ook hier een nieuwe beheersvorm ontstaan, waarbij wonen, natuur, landschap en recreatie een rol zullen gaan spelen.
4.4.2 Concept Welstandsnota Stichtse Vecht 2011

De gemeente Stichtse Vecht heeft in 2011 de (concept) welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota gaat voornamelijk in op het toetsingskader voor de bestaande bebouwde omgeving. De nota is geschreven voor het beheer van bestaande gebieden en objecten. De nota kent vier soorten welstandscriteria: algemene criteria, gebiedscriteria, objectcriteria en criteria voor bepaalde typen bouwwerken. Daarnaast zijn er aanvullende criteria voor wijzigingen binnen de invloedssfeer van monumenten en voor excessen.

De gebieden vormen de kern van het welstandsbeleid. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit, zoals dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het plangebied is ingedeeld in 'bedrijventerrein Corridor, 'bedrijventerreinen' en 'het Rode Dorp'.

  • De Corridor is een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op het behoud van de samenhang in de massa's en het straatbeeld met behoud van de verscheidenheid per gebouw;
  • De bedrijventerreinen zijn gewone welstandsgebieden. Het beleid is gericht op het beheer van de samenhang in de massa's en het straatbeeld;
  • Het Rode Dorp is een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is terughoudend en gericht op het beheer van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden.
4.4.3 Woonvisie 2008-2012

De toenmalige gemeente Breukelen heeft in juni 2008 de Woonvisie 2008-2012 vastgesteld. Het doel van de visie is het tot stand brengen van een gezonde woningmarkt en het meegaan in de ontwikkelingen in die woningmarkt, te weten de toenemende vergrijzing en een aantrekkende economie.

De gemeenteraad van Breukelen heeft een duidelijke woonmissie geformuleerd. Uit die missie blijkt dat het gemeentebestuur geen ambitie heeft om qua inwoneraantal sterk te groeien: zij wil een 'beheergemeente' zijn. Die woonmissie wordt vertaald in enkele beleidsdoelen:

  • Passend huisvesten van de inwoners in de diverse kernen van Breukelen;
  • Bieden van gevarieerde en duurzame woonmilieus;
  • In stand houden van het bestaande voorzieningenniveau;
  • Behouden van het groene karakter.
4.4.4 Concept Woonvisie 2012-2015

Landelijk, maar ook binnen Stichtse Vecht speelt een aantal ontwikkelingen, die relevant is voor de woonvisie. Zo loopt de productie van woningen voor het eerst sinds jaren terug. Dit komt onder andere door de moeilijke economische situatie en de dalende woningprijzen. Er bestaat echter nog altijd een grote behoefte aan woonruimte, zeker in het Randstedelijk gebied. Het is daarom van belang dat er woningen worden gebouwd. Tegelijk wil Stichtse Vecht het Groene Hart niet aantasten.

Eén van de mogelijkheden is de leegstand van kantoren. Zo wil de gemeente meewerken aan voldoende locaties voor woningbouw - waaronder sociale woningbouw - en aan de wijziging van de bestemming kantoren in de bestemming wonen.

4.4.5 Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart voor de gemeenten Maarssen, Loenen, Abcoude en Breukelen

De gemeente Stichtse Vecht heeft een archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Op grond van de verwachtingswaardekaart zijn de gronden in het plangebied aangewezen als gronden met hoge archeologische verwachting, lage archeologische verwachting, middelhoge archeologische verwachting en een terrein van archeologische of hoge archeologische waarde (AMK terrein). Navolgende afbeeldingen geven de archeologische verwachting weer.
afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG02_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: Uitsnede archeologische Verwachtingswaardenkaart

Voor de diverse verwachtingen geldt het volgende beleid.

  • Hoge archeologische verwachting:
    • 1. Historische kernen en ontginningsassen: voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 50 m² beslaat hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.
    • 2. Pleistocene opduikingen: voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 100 m² beslaat hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.
    • 3. Meandergordels en crevassecomplexen en blokverkaveling: voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 500 m² beslaat hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.
  • Middelhoge archeologische verwachting: Voor plangebieden waar de beoogde bodemverstoring een kleiner oppervlak beslaat dan 1.000 m² hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
  • Lage archeologische verwachting: Aanbevolen wordt om voorafgaand aan planontwikkeling in gebieden met een planomvang van meer dan 10 hectare een inventariserend verkennend booronderzoek uit te voeren om de mogelijke aanwezigheid van pleistocene opduikingen, meandergordels en/of crevassecomplexen vast te stellen.
  • AMK-terreinen: Bodemingrepen in deze terreinen moet worden voorkomen. Indien toch bodemingrepen gaan plaatsvinden,158 moeten de terreinen nader worden gewaardeerd, oftewel archeologisch onderzoek worden verricht, en vervolgens voorgedragen voor selectie bij het bevoegd gezag.

Bodemingrepen dieper dan 0,30 m onder maaiveld in de gebieden zoals hierboven omschreven moeten worden voorkomen. Indien de voorgeschreven beperkingen voor bodemingrepen niet kunnen worden gehandhaafd moet in deze gebieden nader archeologisch onderzoek worden gedaan. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in verband met de mogelijkheid tot toevalsvondsten.

4.4.6 Afwijkingenbeleid

Omdat bestemmingsplannen vaak grote gebieden beslaan en voor lange tijd worden vastgesteld, is het mogelijk dat er aanvaardbare ruimtelijke ontwikkelingen onnodig worden beperkt door de bestemmingsplanregels. Om in dergelijke situaties ruimte te bieden zijn er een aantal wettelijke afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Afwijken van een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt als een ontwikkeling een ondergeschikt effect heeft op de omgeving, als het bestemmingsplan onbedoeld een goede ruimtelijke ordening beperkt of als de ontwikkeling een tijdelijk karakter heeft.

Een omgevingsvergunning voor boven bedoelde situaties kan worden verleend en dat impliceert dat sprake is van een (discretionaire) bevoegdheid en geen plicht. Burgemeester en wethouders kunnen dan ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels vaststellen. Dergelijke beleidsregels, opgesteld krachtens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, bevorderen een consistente en voortvarende afhandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning en voor de motivering kan dan verwezen worden naar de in beleidsregels neergelegde gedragslijn.

Gelet hierop heeft de gemeenteraad op 3 juli 2012 nieuwe ‘Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden’ vastgesteld.

4.4.7 Horecabeleidsplan Breukelen 2005

Het beleid van de ten aanzien van de kern Breukelen is gericht op concentratie van horecabedrijven in het centrum van Breukelen. Voor het overige gebied van de kern van de gemeente Breukelen wordt geen regulering van de horeca noodzakelijk gevonden.

4.4.8 Landschapsontwikkelingsplan Breukelen-Loenen

De gemeenteraad van de toenmalige gemeente Breukelen heeft in september 2008 het landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. Het doel van het landschapsontwikkelingsplan is het opstellen van een visie voor de komende 10 tot 15 jaar. Belangrijk uitgangspunt is het behoud van het landelijk karakter van het landschap. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied en de te maken keuzes. Daarnaast geeft de visie voor nieuwe ontwikkelingen landschappelijke randvoorwaarden aan.

Op grond van het landschapsbeleidsplan wordt het landelijk gebied verdeeld in zes deelgebieden. Voor het plangebied geldt het deelgebied Weidelandschap-Oost. Dit gebied vormt in landschappelijk opzicht een open tegenhanger met een agrarische functie van de meer verdichte stroomruggen. De openheid wordt gevormd door dit contrast van fraaie ruimtelijke afwisseling. De open gebieden kunnen landschappelijk worden versterkt met enkele kleinschalige beplantingen van geriefbosjes of oeverbeplantingen. Aanleidingen hiervoor liggen tevens in het ruimtelijk versterken van de historische tracés van bijvoorbeeld de Indijk, de Hollandse Wetering en de oude spoorlijn. Deze oeverbeplantingen dragen bij aan de lokale ecologische waarden en de recreatieve aantrekkelijkheid en ontsluiting van het gebied, als alternatief voor de drukke Vechtzone.

In de polders aan weerszijden van het kanaal wordt ingezet op versterking van cultuurhistorische lijnen, zodat de relatie tussen de gebieden voor de goede waarnemer zichtbaar is.

Polder Nijenrode heeft een functie als uitloopgebied voor Maarssen en voor Breukelen. Hier wordt ingezet op het voortbestaan van het agrarisch karakter van het gebied, met een open tot half open landschapsbeeld, als contrast met de meer verdichte landgoederengordel langs de Vecht. Er dient aanvullende landschaps- en natuurontwikkeling plaats te vinden, waardoor het gebied aantrekkelijk wordt voor extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen en fietsen. Hierdoor zal meer afwisseling in beplanting, de natuurwaarden, de beleving en de gebruiksmogelijkheden ontstaan.

In de oksel tussen de A2 en het kanaal (polder Vredenoord) is een bijzondere landschappelijke functie wenselijk vanwege de geïsoleerde ligging en de wens dit gebied open te houden met een agrarisch en landelijk karakter. Ook deze zone dient onderdeel te zijn van het recreatieve netwerk tussen Breukelen.

4.4.9 Verordening lokaal geurbeleid landelijk gebied Breukelen

De Wet geurhinder geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal beleid vast te stellen voor de geurbelasting en de vaste afstanden. Dit om een gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. De vaste afstanden kunnen daarbij worden verkleind. Daarbij geldt binnen de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter tussen een emissiepunt van de stal en een geurgevoelig object en buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 25 meter.

4.4.10 Conclusie

Behoud en opwaardering van bestaande bedrijventerreinen, behoud bestaande voorzieningen en behoud en versterking van het landelijk gebied zijn belangrijke beleidsuitgangspunten. Daarbij is tevens behoud van archeologische waarden van groot belang.