direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Plan: Corridor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG02

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. het behoud en het herstel van de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen landschapswaarden gelegen buiten de bouwvlakken;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tevens voor voorzieningen van openbaar nut;
  • d. bestaande niet agrarische functies in de bestaande bebouwing conform onderstaande tabel;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. een bedrijfswoning;
  • g. een zomerwoning;
  • h. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zoals deze luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn niet toegestaan;
  • i. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijn niet toegestaan;
  • j. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.

met daarbij behorende

  • k. paardenbakken met een maximum van één paardenbak per agrarisch bedrijf;
  • l. bouwwerken;
  • m. ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen;
  • n. wegen en paden;
  • o. parkeervoorzieningen;
  • p. groenvoorzieningen;
  • q. nutsvoorzieningen;
  • r. water en watergangen
  • s. erven en terreinen

De in 3.1 sub d bedoelde functies zijn:

Straatnaam   Nummer   Functies  
Ter Aaseweg   4   Caravanstalling en opslag van goederen  
Ter Aaseweg   4   Zomerwoning  
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven geldt dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen 5 meter achter de voorgevellijn van de agrarische bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. het bevoegd gezag wint, alvorens over de vergunning te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of het ten behoeve is aan het bepaalde in lid 3.1 onder 1;
  • c. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Agrarisch bedrijfsgebouw   6   10      
Nutsvoorziening     3     150  
3.2.2 Gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één per bouwvlak;
  • c. bij een bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, mits de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • d. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Bedrijfswoning incl. aangebouwde bijbehorende bouwwerken   6*   10   600    
Bijbehorende bouwwerken   3   5     50  

* de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

3.2.3 Gebouwen ten behoeve van een zomerwoning

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een zomerwoning geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van een bestaande zomerwoning mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Zomerwoning   bestaand   bestaand   bestaand   bestaand  
3.2.4 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Nutsvoorziening     3     150  
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd achter de voorgevellijn van de agrarische bedrijfswoning, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • b. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte voor mestsilo's niet meer mag bedragen dan 6 meter en voor overige silo's niet meer dan 15 meter;
  • c. vergistingsinstallaties zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 1000 m² en 4 meter;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag zijn zowel binnen als aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 750 m² en 2,5 meter;
  • e. kuilvoerplaten en mestplaten zijn uitsluitend binnen als aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • f. windturbines/-molens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • g. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 13 meter. Per agrarisch bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • h. lichtmasten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • i. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding voor de voorgevellijn van de agrarische bedrijfswoning niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • j. landhekken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
  • k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 6 meter;
  • l. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 2 meter.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Verandering bouwvlak
  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het van vorm veranderen en/of het vergroten van een bouwvlak bij een agrarische bedrijf met niet meer dan 15% tot maximaal 1 ha, mits:
    • 1. de noodzaak voor het vergroten van het bouwvlak is aangetoond in verband met een duurzaam bedrijfsperspectief;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de in lid 3.1 genoemde, te beschermen waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de bestaande landschapsstructuur wordt behouden, dan wel versterkt;
    • 5. ten behoeve van het betreffende bouwvlak niet reeds eerder deze afwijkingsbevoegdheid is toegepast;
    • 6. het totaal aantal bouwvlakken niet wordt vergroot;
    • 7. na het verlenen van een afwijking geen gebouwen door het verplaatsen en/of vergroten buiten het bouwvlak zijn komen te liggen;
    • 8. voldaan wordt aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • b. het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde in lid 3.4 onder a sub 1 wordt voldaan;
  • c. het bevoegd gezag wint, alvorens over de afwijking te beslissen, schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde in lid 3.4 onder a sub 4 wordt voldaan.
3.4.2 Inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 750m² bedraagt.

3.4.3 Stalruimte voor hobbyruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor de bouw van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik aan of in bouwvlak bij de bestemming 'Wonen' in het buitengebied, onder de voorwaarden dat:

  • a. de oppervlakte niet meer dan 25 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. de stalruimte is gelegen op een afstand van ten minste 50 meter van een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • d. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 meter vanuit de bestemming Verkeer of Verblijf of een aanduiding van gelijke strekking;
  • e. bij de stalruimte blijvend ten minste 3 hectare aaneengesloten grond hoort (en ter plaatse beschikbaar is) waarop de stalruimte wordt gebouwd;
  • f. de bestaande landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
    • 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    • 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  • c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
3.5.2 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.1, met dien verstande dat:

  • a. activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat de nevenfuncties 'kleinschalig kamperen' en 'boerengolf' ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, zijn toegestaan;
  • c. in aanvulling op het bepaalde in sub b geldt dat sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden geplaatst;
  • d. de nevenfuncties een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsvoering uit dienen te maken en in geen geval een grotere bebouwd oppervlakte mogen beslaan dan 300 m²;
  • e. nevenfuncties milieuhygiënisch inpasbaar zijn;
  • f. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • g. de bestaande landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de beoogde landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • j. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • k. het geen activiteiten betreffen uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • l. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • m. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: de kampeermiddelen een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke) bezitten;
  • n. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf ten hoogste 25 bedraagt;
  • o. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: er een beplantingsplan wordt overlegd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • p. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: de afstand van kampeermiddelen tot geluidsgevoelige bestemmingen ten minste 50 meter bedraagt;
  • q. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen: permanente bewoning of huisvesting van (tijdelijke) werknemers niet is toegestaan.


Tabel 4.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten waarvoor het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken.

Nevenactiviteiten  
paardrijactiviteiten (paardenpension, paardenbakken)  
kano-, roeiboot- of praktijkuitoefening  
kleinschalig kamperen  
logies met ontbijt (bed en breakfast voor maximaal 6 personen)  
kampeerboerderij  
kantoor zonder baliefuncties (meer dan beroep aan huis)  
agrarisch educatief centrum  
kleinschalige horeca  
boerengolf (ook op het boerenland)  
dierenpension  
zorgboerderij  
kinderboerderij  
wijnmakerij  
museum  
3.5.3 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het realiseren van een paardenbak, met dien verstande, dat:

  • a. de paardenbak mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd dan wel deels buiten het bouwvlak indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwperceel of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
  • b. de oppervlakte van een paardenbak mag ten hoogste 800 m² bedragen;
  • c. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
  • d. het aantal eenhoevigen mag ten hoogste 5 bedragen (onbeperkt voor bedrijfsmatige activiteiten);
  • e. de afstand van de paardenbak tot de woning of bedrijfsbebouwing op het eigen bouwperceel mag ten hoogste 50 meter bedragen;
  • f. de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden moet ten minste 50 meter bedragen tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 meter bedraagt en door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  • g. er geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak gerealiseerd mogen worden;
  • h. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,7 meter mag bedragen;
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • d. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande, dat teeltondersteunende voorzieningen met een oppervlakte van meer dan 4 hectare niet zijn toegestaan.
3.6.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 alleen indien door de in lid 3.6.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.6.3 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Ten behoeve van vervolgfuncties
  • a. Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.2 genoemde vervolgfuncties, met dien verstande dat:
    • 1. de aanvrager van de wijziging aannemelijk maakt dat het agrarische bedrijf de agrarische activiteiten geheel heeft beëindigd en uit een advies van een agrarisch deskundige blijkt dat er niet langer sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. het uitbreiden van bestaande bebouwing in geen geval is toegestaan;
    • 3. nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien:
      • er sprake is van renovatie waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundamenten en de gerenoveerde gebouwen gebruikt gaan worden voor hobbymatig agrarische activiteiten;
      • de voormalige bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, geheel gesloopt worden en op een andere locatie terug gebouwd worden met dien verstande dat het terug te bouwen oppervlak ten hoogste 250 m² bedraagt;
    • 4. het bepaalde in onder 3 is niet van toepassing op de vervolgfunctie 'hoveniersbedrijf';
    • 5. ten aanzien van de vervolgfunctie 'hoveniersbedrijf' geldt dat uitsluitend medewerking wordt verleend indien er een reductie van ten minste 50% van de oppervlakte aan overige bedrijfsgebouwen wordt gerealiseerd;
    • 6. het aantal woningen niet mag toenemen;
    • 7. het gebruik van kassen, niet zijnde hobbykassen in geen geval is toegestaan;
    • 8. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties in verhouding dient te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
    • 9. de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn;
    • 10. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 11. de bestaande landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig worden aangetast;
    • 12. de beoogde landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 13. in afwijking van het bepaalde in onder 3 mag de voormalige bedrijfswoning worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning blijven onverkort van kracht.

Tabel 3.2: Vervolgfuncties via een wijzigingsbevoegdheid

wonen al dan niet in combinatie met niet-bedrijfsmatige agrarische activiteiten  
agrarisch loonbedrijf  
hoveniersbedrijf  
expositieruimte/atelier, praktijkuitoefening  
bezoekerscentrum  
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen ten behoeve van het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische opslag van goederen en materialen, alsmede voor hobbymatige agrarische activiteiten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de opslag van goederen en materialen mag niet leiden tot een vergroting van de verkeersaantrekking;
    • 3. het agrarische karakter van de betrokken gronden dan wel de omgeving daarvan mag niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de in lid 3.1 genoemde, te beschermen waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. de gebouwen waarin wordt opgeslagen mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
    • 6. de opslag van goederen en materialen mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen dan wel het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
    • 7. de opslag is uitsluitend toegestaan, voor zover daarop de Wet milieubeheer niet van toepassing is;
    • 8. de opslag van goederen en materialen alsmede het gebruik voor hobbymatige agrarische activiteiten mogen niet leiden tot een noodzakelijke uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing;
    • 9. de opslag van goederen mag niet buiten de bedrijfsgebouwen plaatsvinden;
    • 10. na wijziging van het gebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen mag het oppervlak aan bedrijfsgebouwen zowel agrarisch als niet agrarisch, niet meer bedragen dan de oppervlakte aanwezig binnen het bouwvlak ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging van de gronden.
3.7.2 Ruimte voor Ruimte regeling

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van den Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen in 'Wonen' en toestaan dat één extra woning mag worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:

  • a. alle bedrijfsgebouwen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, worden verwijderd met een minimum van 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing (exclusief kassen);
  • b. de extra woning wordt gebouwd in of in de directe nabijheid van het bouwvlak;
  • c. de woning milieuhygiënisch inpasbaar is.
3.7.3 Zomerwoning

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van den Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ gelegen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – zomerwoning’ wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’, onder de voorwaarden dat:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
  • b. uitsluitende de bestaande maatvoering is toegestaan;
  • c. de in lid 3.1 genoemde, te beschermen waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, beschikbaar blijven of komen voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  • e. voldaan wordt aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder.