direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Bukel 1 te Sint Geertruid
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ter plekke van de locatie Bukel 1 te (6265 ND) Sint Geertruid, kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummer 106, is een bestaand woonhuis aanwezig. Het voornemen bestaat om dit woonhuis te renoveren en uit te breiden. De omvang van de nieuwe bebouwing sluit in beginsel aan bij de bestaande woning en leidt tot een functionele toevoeging van het woongenot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

De beoogde uitbreiding van het bestaande woonhuis Bukel 1 te Sint Geertruid is op grond van het aldaar vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening niet toegestaan. De beoogde bebouwing wordt namelijk gedeeltelijk buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' gesitueerd en daarnaast wordt afgeweken van het maximum aantal bouwlagen en de maximale goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Derhalve heeft initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Naar aanleiding van het ingediende principeverzoek heeft het college van burgemeester en wethouders een positief standpunt ingenomen. Ten behoeve van het voornemen wordt een 'projectafwijkingsbesluit' doorlopen.

Afwijken van een bestemmingsplan is alleen toegestaan, indien deze afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Dit dient te worden aangetoond door een ruimtelijke onderbouwing.

Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Projectgebied en project

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de zuidzijde van de dorpskern Sint Geertruid. Sint Geertruid kan worden gekenschetst als een landelijk gebied met mooie weidse uitzichten. Onderhavige locatie is gelegen aan de Bukel 1 te Sint Geertruid en is kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie S - nummer 106.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

Kadastraal betreft het projectgebied het kadastrale perceel gemeente Margraten - sectie S - nummer 106.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0003.png"

Kadastrale kaart

De bestaande situatie ter plekke van onderhavige projectgebied wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0005.png"

Foto's bestaande situatie

Aan de hand van de volgende afbeelding wordt de bestaande bebouwde situatie ter plekke van de locatie Bukel 1 te Sint Geertruid gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0006.png"

Visualisatie contouren bestaande bebouwing

2.2 Beoogd bouwplan

In de bestaande situatie is op de begane grond van de woning Bukel 1 te Sint Geertruid een keuken en een woonkamer aanwezig. Direct grenzend aan de keuken is een aanbouw aanwezig waar een bijkeuken is gesitueerd. In visueel opzicht zijn de keuken en de woonkamer gesitueerd in de hoofdmassa en vormt de bijkeuken een aanbouw bij de hoofdmassa. Op de eerste verdiepingsvloer zijn in de hoofdmassa een aantal kamers en een slaapkamer gerealiseerd.

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning Bukel 1 Sint Geertruid uit te breiden, te renoveren en anders in te delen. Daartoe wordt beoogd om de aanbouw, waar momenteel de bijkeuken aanwezig is, uit te breiden en deze te voorzien van een tweede bouwlaag. Daar worden een ondergrondse berging, bijkeuken/hobbyruimte, keuken en overdekt terras beoogd. Daarnaast wordt aan de noordzijde van deze uitbreiding een ondergrondse carport voorzien.

Het bouwplan wordt aan de hand van navolgende figuren inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0007.png"

Visualisatie westgevel bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0008.png"

Visualisatie westgevel beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0009.png"

Visualisatie noordgevel bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0010.png"

Visualisatie noordgevel beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0011.png"

Visualisatie oostgevel bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0012.png"

Visualisatie oostgevel beoogde situatie

Bovendien wordt in onderstaande figuren de indeling van de bestaande en beoogde bebouwing gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0013.png"

Plattegrond begane grond bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0014.png"

Plattegrond begane grond beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0015.png"

Plattegrond eerste verdieping bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0016.png"

Plattegrond eerste verdieping beoogde situatie

2.3 Ruimtelijk-visuele effecten

Ieder bouwplan waarbij nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Over de aanvaardbaarheid van deze effecten bij voorliggend bouwplan wordt het volgende overwogen.

Bij voorliggend project wordt voorzien in een uitbreiding van de bestaande woning. In het kader van de beoordeling van het principeverzoek is het bouwplan reeds voorgelegd aan de dorpsbouwmeester. De dorpsbouwmeester heeft aangegeven dat de beoogde uitbreiding van de woning in beginsel mogelijk en toelaatbaar is. De dorpsbouwmeester heeft verzocht om twee kleine aanpassingen door te voeren, namelijk het dak van de aanbouw iets te onderscheiden van de hoofdbouw en het dak boven de carport dient iets beter in het landschap te worden ingebed. Initiatiefnemer heeft het advies van de dorpsbouwmeester overgenomen.

Gelet op vorenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat de optredende ruimtelijk-visuele effecten aanvaardbaar worden geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'

Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan geldt voor onderhavig perceel de bestemming 'Wonen' met bijbehorend bouwvlak en bouwaanduiding 'bijgebouwen'.

Het bouwvlak strekt zich niet alleen uit over de locatie Bukel 1, maar ook over de naastgelegen locatie Bukel 3 te Sint Geertruid. Ter plaatse van het bouwvlak is eveneens de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' van kracht.

Voorts gelden ter plekke de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Beekdal', 'Waarde - Ecologie' en 'Waarde - Landschapselement' evenals de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0017.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met aanduiding projectgebied

De beoogde uitbreiding van het woonhuis is in hoofdzaak geprojecteerd binnen het bouwvlak respectievelijk de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De noordzijde van de woning en de beoogde carport worden echter buiten het bouwvlak respectievelijk de bouwaanduiding 'bijgebouwen' beoogd. In onderstaande figuur wordt dit nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0018.png"

Uitsnede beoogd bouwplan met visualisatie 'bouwvlak' (rood) en bouwaanduiding 'bijgebouwen' (blauw)

Daar komt bij dat in artikel 24.2.3 sub e en f van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' in ten hoogste 1 bouwlaag mag worden gebouwd waarbij de goot- en bouwhoogte ten hoogste 3.30 meter respectievelijk 6.60 meter mogen bedragen. Rekening houdend met het beoogd bouwplan wordt niet aan deze voorwaarden voldaan. De beoogde bijkeuken en keuken omvatten twee bouwlagen en daarnaast bedragen de goot- en bouwhoogte van het bouwplan 4,81 meter respectievelijk 7,72 meter.

Met inachtneming van de bouwregels van de bestemming 'Wonen' is de in casu gewenste bebouwing ter plekke niet rechtstreeks vergunbaar. Er zijn voorts in het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om alsnog het bouwplan te kunnen vergunnen.

Om onderhavige ontwikkelingen mogelijk te maken, dient middels een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3° Wabo, te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening. Ten behoeve van deze afwijkingsprocedure is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014), en het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.

Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het voorliggende bouwplan levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Ter plaatse van onderhavig projectgebied zijn twee zoneringen van toepassing namelijk de 'bronsgroene landschapszone' en de 'goudgroene natuurzone'. Op de gronden waar de beoogde uitbreiding van het woonhuis plaatsvindt, is enkel de 'bronsgroene landschapszone' van toepassing. Het beoogde bouwplan heeft dan ook geen invloed op de 'goudgroene natuurzone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0019.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging projectgebied

Bronsgroene landschapszone

De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.

4.2.2 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. De gronden waar de nieuwe bebouwing wordt opgericht, zijn gelegen binnen de 'groenblauwe mantel'. Dit betreft de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' uit het POL2014 samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0020.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met ligging projectgebied

De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap. Op veel plekken zijn in de rivier- en beekdalen in de loop der tijd steden en dorpen tot ontwikkeling gekomen. Die bebouwde gebieden maken geen deel uit van de groen- blauwe mantel, maar staan er wel mee in verband.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014)

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0021.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.

Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de zuidzijde van de dorpskern Sint Geertruid. Aan de noord- en oostzijde van onderhavige locatie is zowel open agrarisch gebied aanwezig als bosgebied. Onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op het open agrarisch gebied dan wel het bosgebied. Dit omdat de beoogde bebouwing bij de woning wordt gerealiseerd zodat een geclusterd geheel ontstaat.

Het groene karakter

Voorliggend project voorziet in het realiseren van nieuwe bebouwing bij de bestaande woning Bukel 1 Sint Geertruid. Daarmee wordt het aanzicht van de locatie gewijzigd. Het groene karakter van het projectgebied blijft echter behouden omdat de nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd rondom het woonhuis. Het groene karakter van de achterliggende tuin wijzigt niet.

Reliëf en ondergrond

Gelet op het feit dat de nieuwe bebouwing gedeeltelijk wordt ingegraven, wordt deze in het bestaand reliëf ingepast. Daarmee wordt het bestaand reliëf zo min mogelijk aangeroerd waardoor de invloed op het landschap beperkt blijft. Derhalve wordt geconcludeerd dat onderhavig voornemen de kernkwaliteit 'reliëf en ondergrond' respecteert.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

Van deze kernkwaliteit is ter plaatse van onderhavige locatie geen sprake.

De kernkwaliteiten worden vanwege voorliggend project niet onevenredig aangetast. Voorts geldt op grond van de Omgevingsverordening primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Daarvan is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het beleid ten aanzien van het grondbeschermingsgebied is gericht op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater rondom de waterwingebieden. De concrete regelgeving met betrekking tot het grondwaterbeschermingsgebied is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening. In de Provinciale Omgevingsverordening zijn aanvullende regels opgenomen die gelden voor het verrichten van werkzaamheden in een grondwaterbeschermingsgebied waarbij onder andere gedacht kan worden aan het slaan van boorputten of het plaatsen van een ondergrondse tank voor de opslag van ontvlambare of brandbare vloeistoffen. Onderhavige ontwikkeling gaat niet gepaard met dergelijke activiteiten in de bodem waardoor de ligging van onderhavige locatie in een grondwaterbeschermingsgebied geen belemmeringen vormt voor het voornemen.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Onderhavig bouwplan betreft slechts het uitbreiden van een bestaand woonhuis met een beperkt oppervlak aan nieuwe bebouwing. Onderhavige ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De provincie Limburg heeft de Limburgse gemeenten verzocht om het LKM over te nemen en uit te werken in het eigen gemeentelijke ruimtelijk beleid. Daartoe heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' vastgesteld. In paragraaf 4.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggend bouwplan. De ter plekke van onderhavige locatie van toepassing zijnde provinciale zonering ‘bronsgroene landschapszone’ impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ en het 'Grondwaterbeschermingsgebied'. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013

De gemeente Eijsden-Margraten heeft de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013'. Dit kwaliteitsmenu is van toepassing op de gebieden buiten de zogenaamde rode contouren.

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning Bukel 1 te Sint Geertruid uit te breiden en te renoveren. Op basis van het geldende bestemmingsplan is op de gronden waar de beoogde uitbreiding plaatsvindt, de bestemming 'Wonen' van toepassing. Met onderhavige ontwikkeling wordt de oppervlakte aan bestemming 'Wonen' niet vergroot. Geconcludeerd moet worden dat de totale oppervlakte aan woonbestemming niet toeneemt met als gevolg dat het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu niet van toepassing is.

4.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Bij de realisering van een project moet rekening worden gehouden met diverse aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving.

5.1 Milieutechnische aspecten

5.1.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggend voornemen is geen sprake van een planologische functiewijziging aangezien onderhavige ontwikkeling wordt beoogd op gronden met de bestemming 'Wonen'.

Daarnaast is met betrekking tot het aspect bodem relevant dat ter plekke nieuwe bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning worden opgericht. Dit betreft onder andere ruimten met een gevoelige functie omdat in deze bijgebouwen een bijkeuken/hobbyruimte en een keuken worden gerealiseerd. Onderhavige ontwikkeling gaat dan ook gepaard met het toevoegen van verblijfsruimten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Aelmans ECO B.V. op 2 augustus 2021 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1 . Hieronder wordt een nadere uiteenzetting gegeven van de bevindingen van het verkennend bodem- en asbestonderzoek.

Bovengrond

Uit de resultaten is gebleken dat de concentraties cadmium en zink de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. Dit impliceert dat deze marginale overschrijdingen als gebiedseigen beschouwd kunnen worden en vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor het beoogde bouwplan opleveren. Naar aanleiding van vorenstaande kan onderhavige bovengrond op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

PFAS

De bovengrond is tevens op PFAS onderzocht. Uit de bevindingen van dit onderzoek blijkt, dat enkele individuele componenten weliswaar de detectiegrenzen overschrijden doch niet de achtergrondwaarden. Dit impliceert dat deze verhogingen geen invloed hebben op de uiteindelijke bodemkwaliteit.

Ondergrond

Uit de analyseresultaten blijkt dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond aan zowel het aardoppervlak als de uitkomende grond. Vanwege voornoemde visuele bevindingen is besloten om geen analytisch asbestonderzoek op te starten.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' voor de aspecten grond en asbest kan worden gehandhaafd. De aangetroffen overschrijdingen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen voor het beoogde bouwplan.

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het project.

5.1.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende ontwikkeling speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol.

Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de weg 'Bukel'. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Vooropgesteld moet worden dat op onderhavige locatie reeds een gevoelig object aanwezig is, zijnde de woning Bukel 1 Sint Geertruid. Met onderhavig voornemen worden bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning gerealiseerd waardoor geen sprake is van het toevoegen van een nieuw geluidgevoelig object.

Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.

5.1.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Het projectgebied is gelegen aan de weg Bukel 1 te Sint Geertruid. Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning uit te breiden en te renoveren. In dat verband kan worden gewezen op het feit dat in de nabije omgeving van het projectgebied enkel de naastgelegen woning Bukel 3 aanwezig is. Deze kent geen milieubelastend effect op de omgeving en is derhalve niet gezoneerd. In de directe omgeving van onderhavig projectgebied zijn geen (agrarische) bedrijfslocaties aanwezig.

Conclusie milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.

5.1.4 Luchtkwaliteit

De Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat bijvoorbeeld een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend project is geenszins vergelijkbaar met een plan van genoemde omvang.

Conclusie luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor het project.

5.1.5 Externe veiligheid

Op het moment dat nieuwe kwetsbare objecten worden gerealiseerd, dienen mogelijke externe veiligheidsrisico's in beeld te worden gebracht. Daartoe kan de Risicokaart Limburg worden geraadpleegd. Onderhavig voornemen is niet gericht op het creëren van een nieuw kwetsbaar object, echter de uitbreiding van een bestaand kwetsbaar object. Aangezien dit bouwplan primair tot doel heeft om het woongenot te vergroten en niet om het aantal verblijvende personen binnen het projectgebied te laten toenemen, heeft voorliggend bouwplan geen gevolgen voor externe veiligheid.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het project.

5.2 Overige ruimtelijke aspecten

5.2.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.

Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de
  • in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de 'Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013'. Deze verordening biedt een soort voorbescherming voor archeologische waarden. In de verordening wordt de mogelijkheid geboden om archeologische monumenten en verwachtingszones aan te wijzen en deze te verbinden aan categorieën regels en voorwaarden. De regels en voorwaarden overeenkomstig de verordening dienen te worden verwerkt in de regels van nieuw op te stellen bestemmings-/wijzigingsplannen.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Eijsden-Margraten is ter plekke van de beoogde uitbreiding van het woonhuis waardecategorie 6 van toepassing, zijnde 'Gebieden met een lage verwachting (trefkans)'. Rekening houdend met de ter plaatse van toepassing zijnde waardecategorie 6 dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien de ontwikkeling omvangrijker is dan 25.000 m2 en dieper reikt dan 40 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6265ND1-VG01_0022.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart met aanduiding projectgebied, zijnde de locatie van de te realiseren bebouwing

Gelet op de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling en de ligging binnen waardecategorie 6, maakt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aan de orde is.

Conclusie archeologie 

Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor het project.

5.2.2 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het project.

5.2.3 Verkeer en parkeren

Voorliggende ontwikkeling is gericht op het uitbreiden en renoveren van een bestaande woning. Vanwege dit bouwplan treden geen veranderingen op in het aantal verkeersbewegingen ter plaatse. Daarnaast impliceert onderhavig bouwplan geen extra parkeerbehoefte omdat immers sprake blijft van één woning. Wel is relevant dat aan de noordzijde van de bestaande woning een nieuwe in- en uitritconstructie wordt aangelegd welke toegang verschaft tot de ter plaatse beoogde ondergrondse carport.

Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor het project.

5.2.4 Waterhuishouding

Vooropgesteld moet worden dat initiatiefnemer voornemens is om het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding op eigen terrein op te vangen. Hierbij is relevant dat de woning Bukel 1 aan de noord- en oostzijde wordt omgeven door een ruime tuin. Gelet op de grootte van deze eigendomsgronden is ruimschoots afdoende fysieke ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in een adequate hemelwatervoorziening. Met het dimensioneren van een adequate hemelwatervoorziening, wordt wateroverlast voor nabijgelegen woningen en het openbaar gebied voorkomen.

Conclusie waterhuishouding

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor voorliggend project.

5.2.5 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Beschermde flora en/of fauna

Gelet op de aard van onderhavig bouwplan en de feitelijke terreininrichting ter plekke van de beoogde uitbreiding van het woonhuis zijn beschermde soorten flora en/of fauna niet aan de orde, en is van een eventuele verstoring dan ook geen sprake.

Stikstof

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Savelsbos'. Dit Natura-2000 gebied ligt op ruim 20 meter ten oosten van de woning Bukel 1.

Onderhavig voornemen ziet op het uitbreiden en renoveren van de bestaande woning. Vooropgesteld moet worden dat bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, zijn vrijgesteld van de Natura 2000-vergunningplicht. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof. In dit verband hoeft de bouwfase van onderhavig bouwplan niet te worden onderzocht. Dit is echter anders voor de gebruiksfase.

Aelmans ROM B.V. heeft op 23 juli 2021 een stikstoftoets uitgevoerd voor de gebruiksfase van onderhavige ontwikkeling. Betreffende stikstoftoets is bijgevoegd als Bijlage 2 . In de stikstoftoets is een inschatting gemaakt van het aantal verkeersbewegingen en de emissie door gebruik van een cv-ketel.

Omdat in casu sprake is van een bestaande woning zal het gebruik en de hierbij behorende NOx-emissie niet veranderen ten opzichte van de oude situatie. Om dit aan te tonen is een Aerius berekening gemaakt waarin de nieuwe situatie is vergeleken met de oude situatie. NOx- emissie in de gebruiksfase wordt bij het gebruik van de woning veroorzaakt door verkeersbewegingen en het gebruik van een cv-ketel ten behoeve van verwarming van de woning.

In de gebruiksfase is uitgegaan van 8,6 voertuigbewegingen per etmaal. De bijbehorende verkeersbewegingen in de gebruiksfase worden in de berekening meegenomen totdat het verkeer opgaat in het heersend verkeersbeeld. In dit geval betreft dit de Julianaweg. Daarnaast is op basis van normwaardes van het CBS bepaald wat de NOx- en NH3 emissie van het gebruik van een vrijstaande woning is. Voor een vrijstaande oude woning betreft dit 3,59 kg NOx en 0,47 kg NH3.

Uit de stikstofberekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Derhalve wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid kunnen worden uitgesloten.

Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor voorliggend project.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Omdat bij voorliggend voornemen geen sprake is van een bouwplan genoemd in artikel 6.2.1 van het Bro, is het opstellen van een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente Eijsden-Margraten en de initiatiefnemer niet aan de orde.

6.1.3 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.

Hoofdstuk 7 Afweging belangen en conclusie

Het voornemen is om de bestaande woning ter plekke van de locatie Bukel 1 te Sint Geertruid te renoveren en uit te breiden. Dit bouwplan is strijdig met de regels van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening. De gemeente Eijsden-Margraten wil medewerking verlenen aan het bouwplan door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Tegen het beoogde project bestaan vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren, aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de realisering van het project treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieutechnische aspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, en natuurbescherming;
  • de financiële consequenties van het project worden volledig gedragen door de initiatiefnemer.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het beoogde project niet bezwaarlijk is en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.