direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf
Plan: Woningbouw Heiligerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.BPLKOM1003-VG01

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit de Staat van Bedrijfstypen in de categorie 1 en/of daarmee naar het oordeel van Burgemeester en wethouders qua aard, omvang en milieueffecten vergelijkbare bedrijven en de daarbij behorende voorzieningen.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor een bedrijfswoning;

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de tot ‘Bedrijf’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" bedrijfswoningen;
  • b. bouwwerken geen gebouw zijnde;

met dien verstande dat:

Maximaal 60% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. De afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5.00 m mag bedragen;
  • c. de dakhelling ten hoogste 60°mag bedragen;

5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. maximaal 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • b. bedrijfswoningen mogen uitsluiten gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 7.00 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9.50 m;
  • e. hoofdgebouwen worden voorzien van een kap;
  • f. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 800 m³ ;

5.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 meter
  • d. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m²
  • e. bijgebouwen dienen ofwel in de zijdelingse perceelsgrens ofwel minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • f. uitbouwen voor de voorgevel zijn toegestaan in de vorm van erkers en entreeportalen met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte maximaal 3 meter betreft;
    • 2. de breedte niet meer dan 40% van de breedte van de voorgevel, dan wel de breedte van de bestaande gevelopening betreft;
    • 3. de diepte niet meer dan 1/3 van de breedte van het betreffende aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximumdiepte van 1,5 meter;
    • 4. minimaal 2 meter tussen de uitbouw en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft;
  • g. bijgebouwen bij vrijstaande woningen mogen slechts aan een zijde van de woning achter de voorgevel en het verlengde daarvan worden gerealiseerd;
  • h. indien bij een vrijstaande woning aan één zijde een aangebouwd bijgebouw is gerealiseerd, mag aan de andere zijde alleen een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd achter de achtergevel of het verlengde daarvan.

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 8.00 m mag bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, die ten hoogste 2.50 m mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing, of -ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden, of ter verbetering van de gebiedskwaliteit nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing,
  • d. een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en indachtig de regels zoals deze gesteld zijn in het Limburgs Kwaliteitsmenu.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 gebruikregels van de grond

In aanvulling op hetgeen bepaald in artikel 15 wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. het opslaan van meststoffen, waaronder het opslaan van mest in mestzakken;
  • d. opslag, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

5.4.2 Gebruikregels van de opstallen

In aanvulling op hetgeen bepaald in artikel 15 wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:

  • a. woondoeleinden, behoudens voor de bedrijfswoningen;
  • b. detailhandel, anders dan het als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van het toegelaten gebruik verkopen of leveren van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver-of bewerkt;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken milieucategorie

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 onder a. voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.