direct naar inhoud van Regels

Koudum

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2017westBPkoudum-vast

TOELICHTING

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Stukken bij het plan

1.2 Aanleiding

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidig planologisch situatie

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

2.1 Functionele structuur

2.2 Verkeersstructuur

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

4.2 Bodem

4.3 Cultuurhistorie inclusief archeologie

4.4 Duurzame verstedelijking

4.5 Ecologie

4.6 Externe veiligheid

4.7 Geluid

4.8 Kabels en leidingen

4.9 Lichthinder

4.10 Luchtkwaliteit

4.11 Verkeer

4.12 Water

HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

5.2 Procedure

5.3 Planregels

5.4 Toelichting op de bestemmingen

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.3 Grondexploitatie

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Stukken bij het plan

Het bestemmingsplan Koudum bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;

  • regels;

  • verbeelding;

  • bijlagen bij de toelichting;

  • Wateradvies;

  • Overlegreacties;

  • Adviezen Externe Veiligheid.

  • bijlagen bij de regels;

  • Lijst met beroepen en bedrijven aan huis;

  • Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • Lijst met karakteristieke panden en rijksmonumenten.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

 

1.2 Aanleiding

Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. De aanleidingen hiervoor zijn de verouderde planvoorschriften (regels) van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Een herziening van een bestemmingsplan is een actualisatie van één of meerdere bestemmingsplan(en) binnen een wijk/dorp. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid ten aanzien van het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen opnieuw afgewogen. Daar waar mogelijk zijn afwijkingen van bestemmingsplanvoorschriften uit de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.

 

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat het gebied binnen een denkbeeldige lijn die grofweg gezien (met de klok mee) loopt oostelijk van het Jan Broerskanaal, zuidwestelijk van de Koudumer Vaart, tot en met de woningen aan de Tille, aan de Feie van Inthiemastraat, aan de Johan van Aylvastraat, tot aan de provinciale rondweg (N 359), naar de Dammenseweg, de woningen aan de Feie van Inhiemastraat, aan de Finkewei, de oostzijde van de Slaperdijk, inclusief de openbare begraafplaats, het gebied rondom de Molenbuurt, en de woningen aan de Doerebout, naar het Jan Broerskanaal. Daarnaast valt ook het bedrijventerrein De Poel aan de Tjalke van der Walstraat aan de zuidzijde van Koudum in het plangebied.

 

 [image]

Figuur 1: Begrenzing plangebied

 

1.4 Huidig planologisch situatie

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende plannen:

  • het bestemmingsplan Koudum van de gemeente Nijefurd (2007);

  • Wijzigingsplan van het bestemmingsplan Koudum (Havenkwartier) (2008);

  • Correctief bestemmingsplan Koudum (gebied tussen Hoofdstraat en Tjalke van der Walstraat) Nijefurd (2010);

  • het Uitwerkingsplan Havenkwartier van het bestemmingsplan Koudum (2014);

  • het Bestemmingsplan Koudum – Epemastins / Morraplan van de gemeente Nijefurd (2009).

  • het Bestemmingsplan Koudum – Bedrijventerrein Poel van de gemeente Nijefurd (2006);

 

De geldende bestemmingsregeling in deze bovengenoemde plannen is afgestemd op de ten tijde van de opstelling van die plannen aanwezige/gewenste functies en bebouwing. Het gaat in Koudum globaal om de volgende functies:

  • Wonen

  • Gemengde doeleinden (detailhandel, Wonen, kantoor)

  • Detailhandel

  • Horeca

  • Bedrijfsdoeleinden (diverse bedrijven)

  • Maatschappelijke functies (zoals kerk, begraafplaats gemeenschapscentrum, scholen en woongebouwen met bijbehorende functies)

  • Sportvoorzieningen

  • Agrarische gronden

  • Water

  • Groen

  • Verkeersvoorzieningen.

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Functionele structuur

Het dorp Koudum is ontstaan op een stuwwal die tijdens de laatste ijstijd is ontstaan. Straatnamen als Bovenweg en Onderweg duiden hier op.

 

De bebouwing ontwikkelde zich in eerste instantie in het gebied die Hoofdstraat, Smidweg, Jacob Binckesstraat en Tjalke van de Walstraat heten. Dit historisch centrum vervult tegenwoordig nog steeds de centrumfunctie. Aan de Hoofstraat zijn diverse winkels, dienstverlenende functies en horecabedrijven gevestigd.
Rondom dit gebied zijn vervolgens nieuwere woonuitbreidingen gerealiseerd. De oorspronkelijke bebouwing in die eerste woonwijken is vooral kleinschalig en vaak vrijstaand. De nieuwere uitbreidingen hebben een ruimere opzet met een groene(re) aankleding.

 

De bebouwing in het gebied bestaat voor een groot deel uit één bouwlaag met een kap. Maar er zijn ook woningen in twee bouwlagen met kap gerealiseerd. Dit zijn dan vaak twee-onder-één-kap en rijwoningen.
Op enkele plaatsen in het gebied zijn grootschalige(r) gebouwen gebouwd. Denk aan de kerk, de molen, gemeenschapscentrum De Klink, schoolgebouwen, het voormalige gemeentehuis, woongebouwen zoals Ravelijn, De Finke, en Zorgcentrum Claerbergen, maar ook diverse bedrijfsbebouwing in het dorp en op bedrijventerrein de Poel bij het dorp.

 

2.2 Verkeersstructuur

 

2.2.1 Wegen

Belangrijkste ontsluitingswegen zijn de Nieuweweg, Tjalke van der Walstraat, Zwarteweg en Spoarleane. De openbare ruimte bestaat verder voornamelijk uit woonstraten met al dan niet trottoirs, parkeerruimte en openbaar groen en hier en daar een speelterreintje.

 

2.2.2 Vaarwegen

Belangrijkste vaarwegen in het plangebied zijn de Koudumer Vaart en het Jan Broerskanaal en de daar op aantakkende waterpartijen in het plangebied. Deze vaarwegen worden voornamelijk ten behoeve van recreatieve doeleinden gebruikt.

 

2.2.3 Openbaar vervoer

De trein van Stavoren naar Leeuwarden vormt een belangrijke verbinding richting Groningen en de rest van het land.

 

Binnen onze gemeente is de provincie Fryslân opdrachtgever van het openbaar vervoer. Het huidige netwerk van openbaar vervoer is opgebouwd uit:

Trein;

Lijnbus hoge frequentie;

Lijnbus lage frequentie;

Belbus;

Buurtbus.

 

[image] 

Figuur 2: Uitsnede GVVP: overzicht netwerk openbaar vervoer.

 

Koudum is via openbaar vervoer ontsloten en te bereiken met de trein (station Molkwerum), de lijnbus (lage frequentie) en de buurtbus.

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;

  • verbeteren van de bereikbaarheid;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

 

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

 

Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.

 

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De nieuwe regeling is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Bro. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet relevant voor dit bestemmingsplan.

 

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, inpassingsplannen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;

  • mainportontwikkeling Rotterdam;

  • kustfundament;

  • grote rivieren;

  • Waddenzee en waddengebied;

  • Defensie

  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen

  • elektriciteitsvoorziening;

  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;

  • ecologische hoofdstructuur;

  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

 

Het bestemmingsplan Koudum is een actualisatie van een plangebied waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Verder zijn er geen van de bovengenoemde nationale belangen in het geding.

 

 

3.1.4 Water

Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.

 

In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.

 

Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

 

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

 

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening).

 

Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf onder 4.12 geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

 

Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Ook maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

 

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.

 

Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;

verbetering van de waterkwaliteit.

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.

 

Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

 

3.2.2 Verordening Romte 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.

 

Het plangebied ligt nagenoeg helemaal in het stedelijk gebied. Met het bestemmingsplan Koudum worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met de Verordening Romte 2014.

 

3.2.3 Regionale bedrijventerreinenplan

De Verordening Romte gaat er van uit dat gemeenten in regionaal verband bedrijventerreinenplannen vaststellen. Zo’n regionaal bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (art. 5.1.1.).

Eind 2017 zijn tussen de gemeenten De Fryske Marren en Súdwest-Fryslân afspraken gemaakt en openomen in het document “Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Friesland”. Hierin zijn afspraken gemaakt bedrijventerrein met een omvang van 1 ha of groter. Bedrijventerrein De Poel bij Koudum wordt hierin genoemd.

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Antennebeleid 2012

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 18 oktober 2012 het “Antennebeleid gemeente Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De noodzaak hiertoe ligt er in dat mobiele communicatie in Nederland de laatste jaren een ongekende groei doormaakt. Burgers en bedrijven hechten veel belang aan een ruime beschikbaarheid en goede toegankelijkheid van mobiele communicatie. Naast dit algemene belang is er ook een groot maatschappelijk belang voor goede mobiele communicatie, zoals de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Door het toenemend gebruik van mobiele communicatie groeit de vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor antenne-installaties. Om te komen tot een verantwoorde maatschappelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van antenne-installaties is gemeentelijk antennebeleid opgesteld.

 

3.3.2 Bomenbeleidsplan (2012)

 

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad het bomenbeleidsplan vastgesteld, het beleidsplan is van kracht gegaan op 1 januari 2013 voor de gehele gemeente. In het beleidsplan is het kapbeleid van de gemeente vereenvoudigd, zonder dat dit te koste gaat van waardevolle boomstructuren, groenclusters en aangewezen bomen. De aanleiding voor een bomenbeleidsplan waren de verschillende kapregelgevingen van de voormalige fusiegemeenten en de wens om de kapregelgeving te dereguleren.

 

Voor het kappen van bomen, zowel particulier als gemeentelijk bomen, moest voorheen een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Door de kapregelgeving te dereguleren, hoeft men voortaan alleen een vergunning aan te vragen voor het kappen van waardevolle bomen en groenclusters. Om het waardevol groen goed te kunnen weergeven, zijn er kaarten gemaakt voor enkele dorpen en steden waar de bomen een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving vertegenwoordigen.

 [image]

Figuur 3: Bomenbeleidsplan

 

Voor Koudum zijn diverse bomen opgenomen in het bomenregister. Het meest actuele bomenregister is raadpleegbaar op de gemeentelijk website.

 

 

Wat is het bomenregister?

Om individuele waardevolle bomen te kunnen beschermen is er door de gemeente een bomenregister opgesteld. Het bomen register is een dynamische lijst waaraan bomen kunnen worden toegevoegd of verwijderd. Om een boom aan te melden voor het register zal deze moeten voldoen aan één of meer van de opgestelde beoordelingscriteria. De aanmelding kan worden gedaan door zowel particulieren als de gemeente. De bomen op het bomenregister mogen niet worden gekapt tenzij er een algemeen maatschappelijk belang tegenop weegt. De beoordelingscriteria voor het aanmelden van een boom tot het bomenregister zijn als volgt:

Beoordelingscriteria beschermwaardige bomen

Voor het aanmelden van een boom moet er aan minimaal één van de onderstaande criteria worden voldaan.

Beeldbepalend karakter

De boom is door zijn verschijning onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en daarmee van gemeentelijk belang doordat:

de boom een duidelijke ruimtelijke invloed heeft op de omgeving;

de boom opvallend is of indrukwekkend vanwege het formaat, de vorm of de locatie;

de boom een stedenbouwkundige waarde heeft door het accentueren van de infrastructuur of het benadrukken van gebouwen;

de boom zorgt voor herkenbaarheid in een wijk;

de boom oriëntatie biedt van een plek of een route (verkeersgeleidende functie);

de boom bijdraagt aan de leefbaarheid van de woon- en werkomgeving.

Monumentale waarde

De boom is ouder dan 50 jaar.

Cultuurhistorische waarde

Herdenkingsboom; geplant ter gelegenheid van een belangrijke gebeurtenis zoals de geboorte, huwelijk van een prins of prinses, of ter gelegenheid van gemeentelijke jubilea of herdenkingen;

Historische structuurdrager; de beplanting vertelt een stukje geschiedenis doordat aan de beplanting een herkenbare structuur in de omgeving terug te leiden is.

Bijzondere snoei- en/of groeivorm

Kunstsnoeivormen, een boom bestaande uit meerdere stammen of leisnoeivormen.

Natuurwaarde

De boom is waardevol doordat er zeldzame planten of dieren in leven, nestelen, foerageren of schuilen

Landschappelijke waarde

De beplanting zorgt voor integratie van bebouwing in het landschap of vormt een zeer beeldbepalende eenheid met het landschap waardoor de boom het landschapstype of daarin aanwezige structuren versterkt.

Dendrologische waarde

Bomen die gemeentelijk, dan wel landelijk, van een zeldzame soort zijn of van wetenschappelijk belang zijn als bijvoorbeeld moederboom van een soort.

 

3.3.3 Detailhandelsstructuurvisie

Een goed gemeentedekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. Veranderingen in economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale wijze en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De detailhandelsstructuurvisie heeft zowel een aanjaagfunctie als wel dat een toetsingskader wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen.

 

Kort gezegd is in de structuurvisie aangegeven dat het gewenst is de detailhandel te beperken tot een geconcentreerd gebied. Koudum heeft een duidelijk geconcentreerd detailhandelsgebied; het zogenaamde “kernwinkelgebied”. (Hoofdstraat, Verlengde Hoofdstraat en Hoogstraat). Buiten dit gebied is nieuwvestiging van detailhandel ongewenst om te voorkomen dat het vrij sterke winkelaanbod in het “kernwinkelgebied” van Koudum worden uitgehold en ondermijnd.

 

[image] 

Figuur 4: Uitsnede Detailhandelsstructuurvisie: “Kernwinkelgebied Koudum”

 

 

3.3.4 Duurzaamheidsvisie 2012

Ons toekomstbeeld is een gemeentelijke samenleving die letterlijk en figuurlijk energie oplevert. Er wordt uitsluitend hernieuwbare energie gebruikt. In de gemeente wordt uitgegaan van de eigen kracht van de mienskip en op basis daarvan worden door samenwerking met diverse partijen en initiatieven uit de samenleving ontwikkelingen tot stand gebracht die positieve energie leveren. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom combineren we dit in een ambitie voor een biobased economy. Samen met burgers en bedrijven willen we werken aan een duurzame samenleving.

 

De gemeentelijke missie voor duurzame ontwikkeling is duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. Samen gaan we op stap naar een duurzame toekomstbestendige gemeente en passen hierbij de volgende spelregels toe:

  1. Meer in de menselijke basisbehoeften te voorzien.

  2. De bodem minder uit te putten dan we nu doen.

  3. Minder schadelijke chemische stoffen gebruiken dan wij nu doen.

  4. De natuur minder aantasten dan wij nu doen.

 

De strategische doelen die daarbij gesteld worden zijn:

  • It goede foarbyld: We vullen onze voorbeeldfunctie samen in, delen kennis en ondersteunen burgers en bedrijven bij het begrip en de implementatie van duurzaamheid in de dagelijkse activiteiten. 

  • Fan it suverste wetter
    We zijn zuinig op ons water en houden onze waterkringlopen gesloten, schoon en gezond.

  • Enerzjyneutraal: We zijn energieneutraal en wekken onze energie lokaal op met een mix van duurzame bronnen uit de omgeving. We leveren energie aan gebieden buiten onze gemeente die niet de mogelijkheden hebben om duurzame energie op te wekken.

  • In hiele lingte: We bouwen gezonde gebouwen die naar gelang de behoefte kunnen worden aangepast aan verschillende functies. Daarmee verlengen we de levensduur van gebouwen en gebruiken we minder materialen en grondstoffen.

  • Noed foar ferfier: Vervoer in de regio is onafhankelijk geworden van fossiele brandstoffen. Het aantal vervoersbewegingen is teruggebracht door de introductie van het nieuwe werken en het aantal voertuigen is afgenomen door gedeeld gebruik en alternatieve vervoersvormen.

  • Griene Mienskip: Onze inwoners leven in een veilige en duurzame samenleving.We houden ecosystemen in stand en waar mogelijk brengen we systemen weer in balans. We helpen anderen met het maken van verantwoorde keuzes en integreren recreatie, landbouw en bebouwing in gezonde ecosystemen.

  • Rekreaasje: We bieden rust en ruimte voor allen die ons willen bezoeken. We hebben de kernkwaliteiten landbouw, water en hartelijkheid verweven met ons ecosysteem en inspireren daarmee anderen.

  • Sluten kringlopen: Al onze materialen en gebouwen komen uit en/of keren terug in gezonde gesloten kringlopen. Ons afval dient als bouwsteen voor een volgend leven en onze landbouw is de motor voor een ‘biobased’ economie.

  • Balans yn buorkjen: De biodiversiteit in onze landbouw is sterk toegenomen door effectief beheer, herstel en integratie van functies. Onze boeren vinden lokale afzetmarkten met eerlijke prijzen, vinden nuttige toepassingen voor hun restproducten en zijn de bewaarders van het buitengebied.

 

3.3.5 Erfgoedvisie 2012

Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.

 

3.3.6 Erfgoednota 2013-2016

Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

 

Bij het vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.

 

In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.

3.3.7 Geurverordening

Op 12 november 2015 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de ‘Geurverordening gemeente Súdwest-Fryslân’ vastgesteld. Dit op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Op basis van een geurverordening mogen verschillende agrarische bedrijven afwijken van de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter. Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter. De geurverordening gaat vergezeld van een inventarisatielijst met adressen, waarop de genoemde afstanden van toepassing zijn.

 

In het volgende figuur wordt weergegeven dat de geurgevoelige objecten (woningen) in het plangebied op voldoende afstand liggen van de twee nabijgelegen agrarische bedrijven.

[image] 

Figuur 5: geurcirkels in plangebied.

 

3.3.8 Ontwikkelvisie 2011-2021

De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

 

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

 

  1. Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.

 

  1. Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.

 

  1. Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.

 

  1. Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.

 

  1. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.

 

  1. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking met andere vaargebieden.

 

3.3.9 Ruimte voor de zon

Op 10 november 2016 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de notitie ‘Ruimte voor de Zon’ vastgesteld.

Uitgangspunt bij realisatie van een zonneweide is dat de kwaliteit van het landschap behouden blijft en dat de bewoners niet alleen de lasten maar ook de lusten ervaren. In deze notitie wordt voorgesteld zonneweides te creëren tegen kernen met >500 inwoners,  met draagvlak, met participatie en financieel haalbaar. Voorgesteld wordt 3 pilots, wet- en regelvrij, te realiseren en daarnaast is er ruimte voor andere initiatieven die moeten voldoen aan de kaders die in de notitie zijn gesteld.

3.3.10 Verkeersbeleid

 

3.3.10.1 Verkeer- en vervoerplan (2013)

De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast worden goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld.

 

3.3.10.2 Duurzaam veilig

De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorieën wegen:

 

  1. Stroomwegen (verkeersruimte)

vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.

 

  1. Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)

hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.

 

  1. Erftoegangswegen (verblijfsgebied)

lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.

 [image]

Figuur 6: Wegencategorisering (uit "Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan” (GVVP))

 

Maatregelen GVVP

Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet is aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.

 

 

3.3.10.3 Parkeren

Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente of de kencijfers van CROW kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Tot voor kort waren de parkeernormen geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking heeft op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Zowel gemeentelijk parkeerbeleid als de CROW-normen kunnen van toepassing worden verklaard op basis van het bestemmingsplan. Als van een van toepassing zijnde norm wordt afgeweken moet dat goed worden gemotiveerd.

 

De gemeente Súdwest-Fryslân wil binnenkort een Parkeernormennota op gaan stellen, waarin de inhoud van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ wordt uitgewerkt. Tot het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgesteld wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 317 - november 2012) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

 

3.3.11 Visie Recreatie en Toerisme

Onze visie Toerisme en Recreatie voor 2022: Súdwest-Fryslân staat bekend als een kwalitatief hoogwaardig gebied voor (actieve vormen van) toerisme en recreatie met een zeer gevarieerd en levendig aanbod. Deze variatie en levendigheid is gerealiseerd door een gezamenlijke inzet met de sector op betere verbindingen tussen toeristisch aanbod op het gebied van land en water, kunst en cultuur.

 

De ontwikkelingsstrategieën uit de visie zijn gericht op het creëren van meer (afwisseling in) belevenissen door verbindingen te leggen tussen het bestaande aanbod en door verbindingen te leggen tussen alle partijen die daarbij betrokken zijn:

  • Geef de bezoeker een gevoel van ‘thuiskomen’ en ‘zichzelf kunnen zijn’;

  • Benut de rijkdom van het ‘water’, het landschap en de steden;

  • Organiseer avontuurlijker actieve vormen van recreatie;

  • Gebruik verhaallijnen om de gast nieuwe ervaringen te laten beleven.

 

Actie, Gastheerschap en Samenwerking zijn de kernwoorden van de strategieën:

De samenhang wordt gerealiseerd door te kiezen voor de kracht van het lokale verhaal, te investeren in aantrekkingskracht en door één sterk toeristisch samenwerkingsverband neer te zetten voor de regio.

 

Er wordt koers gezet op Gastheerschap vanuit de invalshoeken:

  • meer aansprekende watersportactiviteiten voor de jeugd en sportstimulering;

  • het bevorderen van elektrisch varen en fietsen;

  • verleiding tot gezelligheid en vermaak in de kernen;

  • jaarlijks terugkerende sportieve en culturele events.

 

Er wordt gekoerst op meer beleving van het weidse landschap en de bijzondere natuur door:

  • op de kop van Afsluitdijk een ‘uitzichtpunt’ van formaat te realiseren;

  • het creëren van belevenissen binnen de kwalificatie Nationaal Landschap;

  • de optimalisatie van de bestaande routenetwerken.

 

3.3.12 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)

De gemeenteraad van Súdwest-Fryslân heeft in juni 2013 de visie ruimtelijke kwaliteit vastgesteld met de titel ‘Mei soarch foar ús lânskip’..

De gemeente gebruikt deze visie onder meer als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Maar ook als basis voor andere ruimtelijke plannen of beleidsplannen die de gemeente in de toekomst opstelt.

 

De visie gaat vooral over de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Het landschap van de gemeente is waardevol. Het grootste deel van de gemeente maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân. Het landschap met zijn weidsheid en ruimtelijke kwaliteit is één van de krachten die de gemeente Súdwest-Fryslân van nature al heeft. Daarom moeten we zorgvuldig met ons landschap omgaan. Dat betekent niet dat er geen ruimte kan worden geboden aan nieuwe ontwikkelingen maar dat we hier wel kritisch mee om moeten gaan.

 

De visie onderscheidt in onze gemeente vier landschapstypen: de IJsselmeerkust, het kleigebied, het veengebied met de meren en het stuwwallenlandschap.

Koudum ligt in dit laatstgenoemde stuwwallenlandschap. Het reliëf is een belangrijk kenmerk van dit landschap. Verder zijn op de hoge delen (gaasten) in het landschap ook enkele esdekken aanwezig.

Kenmerkend en bijzonder is de bolle ligging en het open karakter van de essen in samenhang met de bebouwinglangs of om de es. Met enkele andere dorpen wordt ook Koudum als esdorp beschouwd. Vooral de smalle ruggen van Koudum en Warns zijn kenmerkend.

 

Als er ontwikkelingen plaatsvinden in of rondom Koudum dan zou daar waar mogelijk de identiteit en karakteristiek van dit landschapstype moeten worden versterkt. Gedacht kan worden aan het

in stand houden of creëren van zichtlijnen vanuit de kern op het lager liggende open landschap of door middel van het toevoegen van beplanting de hoogte van de es te benadrukken.

 

3.3.13 Woningbouwprogramma 2016-2026

Het Woningbouwprogramma 2016-2026 SWF (WbP) is een uitvoeringsmaatregel van de Woonvisie 2017- 2021 die door de raad op 20 juli 2017 is vastgesteld. Deze Woonvisie vormt belangrijke kaders voor dit WbP en beschrijft op welke wijze de gemeente zorg draagt voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de woonruimte en locaties. Daarin zijn verder de hoofdlijnen en ambities voor de toekomstige ontwikkelingen van de gemeente opgesteld en ook de beleidsdoelen en uitvoeringsmaatregelen zijn in dit document genoemd.

 

Bij het opstellen van het woningbouwprogramma is rekening gehouden met de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2016-2040 en de demografische ontwikkelingen. Het bruto-woningbouwprogramma van de gemeente Súdwest-Fryslân is voor de komende 10 jaar in totaal 2338 woningen. In het WbP wordt dit aantal opgesplitst in harde en zachte plannen. Op dit moment voorziet het Wbp voor Koudum in een harde plancapaciteit voor enkele inbreidings-/herstructureringslocaties. Daarnaast is er zachte plancapaciteit voor enkele locaties waarvan te verwachten valt dat hiervoor een functiewijziging naar wonen binnen redelijke termijn zou kunnen plaatsvinden. Het WbP geeft daarnaast onder voorwaarden ruimte om medewerking te kunnen verlenen aan nog te ontwikkelen initiatieven.

 

Op basis van de jaarlijkse evaluatie van de woningmarkt in combinatie met gegevens over de bouwproductie per kern kan er bijstelling van het WbP plaatsvinden.

 

3.3.14 Woonschepenverordening 2012

Op 15 november 2012 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de “Woonschepenverordening Súdwest-Fryslân 2012” vastgesteld. De woonschepenverordening kent een actuele regeling voor woonschepen in de gemeente, zowel voor permanent als voor recreatief gebruik.

 

In de nieuwe woonschepenverordening is geregeld dat de plaatsen waar woonschepen ligplaats mogen hebben, zijn aangewezen op de ligplaatsenkaart met toelichting, die als bijlage bij de verordening is opgenomen. Op de kaart met toelichting is de locatie inclusief het toegestane gebruik (permanente of recreatieve bewoning) en het maximaal op de locatie aanwezige aantal woonschepen aangegeven.

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Milieuzonering

 

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.

 

Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.

 

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan voor het Bedrijventerrein de Poel worden op het meest noordelijk gelegen deel van het terrein bedrijven uit een zwaardere milieubedrijfscategorie toegestaan. Dit deel werd bij het vorige bestemmingsplan beperkt omdat er in het in de gemeente Nijefurd geldende gemeentelijke woonplan op ten opzichte daarvan weer noordelijker gelegen perceel Slaperdijk 3 mogelijk woningbouw was voorzien. Nu zich echter op Slaperdijk 3 een bedrijf uit categorie 3.1. heeft gevestigd is woningbouw daar uitgesloten. Hierdoor kunnen nu bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 worden toegestaan op het gehele bedrijventerrein De Poel.

 

4.2 Bodem

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.

 

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.

 

Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:

  • locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;

  • verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NVN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;

  • de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.

 

Dit bestemmingsplan heeft als uitgangspunt de bestaande situatie te voorzien van een actuele regeling. Dan is een bodemonderzoek niet nodig. Dit bestemmingplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw- of herbouw dient wel een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

 

4.3 Cultuurhistorie inclusief archeologie

 

4.3.1 Toetsingskader en beleid

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Erfgoedwet en de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 lid 5a, moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

 

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

 

Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”

 

4.3.2 Archeologie

Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie onderstaand figuur).

 

 [image]

Figuur 7: Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd

Voor Koudum staat op de FAMKE de aanduiding ‘bepalen dorpskern’ voor de periode ijzertijd-middeleeuwen aangegeven. Hier geldt het advies streven naar behoud. Inmiddels is deze dorpskern vastgelegd.

 

 [image]

Figuur 8: Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen

 

Zij is opgebouwd uit verschillende kernen, gebaseerd op de oude historische kaarten (zie figuren 10, 11 en 12).

 [image]

figuur 10: Uitsnede uit de historische kaart van Schotanus 1718

 

 [image]

Figuur 11: Uitsnede uit de oudste kadastrale kaart: HISGIS 1832

 

 [image]

Figuur 12: Uitsnede uit de historische kaart van Eekhoff 1851

 

In principe mogen hier geen ingrepen plaatsvinden, dieper dan 0,40 m, die het bodemarchief kunnen schaden. Voor bodemingrepen minder dan 100 m² is echter geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De dorpskern heeft een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 gekregen op de verbeelding. Ook is er sprake van een steentijdvindplaats, die voor een deel in het plangebied ligt. Ook deze heeft Waarde-Archeologie 1 gekregen. De rest van Koudum kent volgens de FAMKE een archeologische verwachtingswaarde voor zowel de periode steentijd-bronstijd alsmede ijzertijd-middeleeuwen. Er zijn twee zones verwachtingszones, voor een deel geldt dat bij ingrepen van 500 m2 en dieper dan 40 cm mogelijk archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de periode bronstijd-steentijd geldt echter voor het grootste gedeelte van het dorp dat bij ingrepen van 5000 m2 een quickscan noodzakelijk is. Het vermoeden bestaat namelijk dat de eventuele resten uit deze periode zwaar verstoord zijn. De verschillende verwachtingszones hebben een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 gekregen op de verbeelding. In het kader van verschillende ontwikkelingen is recent en subrecent archeologisch onderzoek uitgevoerd in het dorp. Daar waar dit onderzoek overtuigend heeft aangetoond dat er geen archeologische waarden meer te verwachten zijn, zijn deze terreinen dan ook ontheven van archeologisch onderzoek dubbelbestemming. Dit is op een dergelijk detailniveau nog niet aangegeven op de verbeelding, maar deze onderzoeken zijn uitgangspunt bij eventuele ontwikkeling.

 

4.3.3 Cultuurhistorie

 

Koudum ligt op een stuwwal die is ontstaan in de laatste ijstijd (het Saliën). Op en rond de stuwwal is de daarop gebouwde nederzetting uitgegroeid tot het dorp zoals het nu is. Ter bescherming van deze stuwwal in het landschap is op de verbeelding een aanduiding “Overige zone – stuwwallandschap” opgenomen en zijn er in de regels bepalingen opgenomen.

 

Vanaf de stuwwal liepen oorspronkelijk, veelal langgerekte, diepe smalle percelen de diepte in. Door de uitbreiding van het dorp in de loop der jaren is hiervan in het plangebied weinig meer terug te vinden.

De nederzettingstypologie van Koudum is dat van een “vlecke”. In de late Middeleeuwen greep een aantal dorpen, waaronder Koudum, als het ware kandidaat-steden, naast de stedelijke status. Wel was hier sprake van marktrechten en de daarmee samenhangende “wagen” en “markten”. Verder concentreerden zich hier niet- agrarische beroepen.

 

In het plangebied liggen delen van slaperdijken. Eén liep vanaf de natuurlijke hoogte in zuidelijke richting naar Galamadammen. Verder is de Dammenseweg ooit als zogenaamde slaperdijk aangelegd. In het plangebied zelf zijn er geen beschermenswaardige delen van deze oude dijklichamen meer aanwezig.

De in het plangebied vroeger aanwezige (voet)paden zijn voor het merendeel geïntegreerd in huidige wegen. Van de andere paden zijn geen zichtbare restanten meer aanwezig.

 

In Koudum hebben voorheen meerdere adelijke woningen gestaan; de Grovenstins en de Galamastate. Restanten van de Grovestins bevinden zich in het voormalige grietenijhuis aan Bovenweg 4. Van de Galamastate zijn geen zichtbare restanten meer bewaard gebleven.

 

In het plangebied staan meerdere rijksmonumenten. Dit zijn onder andere:

  • Poldermolen RM34081

  • Kerk RM21479

Op de verbeelding is ter signalering de contour van het rijksmonument weergegeven.

 

In Koudum zijn meerdere karakteristieke bouwwerken aanwezig. Dit zijn onder andere:

  • Symkewal 1, boerderij

  • Hoofdstraat 69, herberg

  • Hoofdstraat 57, kerk

  • Hoofdstraat 55, boerderij

  • Smidsweg 9, boerderij

  • Hoogstraat 2 en 4, herberg

  • Tj vd Walstraat 1, kerklokaal

  • Verlengde Hoofdstaat 19, kerklokaal

  • Verlengde Hoofdstraat 15, kerk

  • Singel 3, transformatorgebouw

  • Bovenweg 4, grietenijhuis

  • Dammenseweg 16, gemeentehuis (1939)

  • Kerkhoflaan 1, begraafplaats (ca 1935)

 

Daarnaast nog tien woonhuizen, waaronder ook Delfts Rood. De panden met de waardering 'karakteristiek 1' hebben op de verbeelding de aanduiding Karakteristiek gekregen.

 

Koudum kent meerdere gebieden waar kort na de Tweede Oorlog woningbouw is gepleegd. De waarde van deze zogenaamde Wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuren en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De Wederopbouw stond een woonvorm voor, die gestalte kreeg in de vorm van een wijk waarin samenwonen van alle leeftijdscategorieen, in de daarvoor geschikte woontypen, gecombineerd werd met sociale voorzieningen en ambachtelijke activiteiten. Deze combinatie maakte van de wijk een eenheid die geborgenheid en saamhorigheid bood.

 

Conclusie

Koudum kent een lange en uitgebreide geschiedenis. Hiervan zijn vele restanten bewaard gebleven. Dit bestemmingsplan poogt de belangrijkste nog aanwezige waarden te beschermen. Hiervoor zijn in dit bestemmingsplan meerdere regelingen opgenomen.

 

4.4 Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;

  • kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

  • wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

 

Het bestemmingsplan Koudum is een actualisatie van een plangebied waarin geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Een verdere afweging in het kader van de “ladder” is daardoor niet van toepassing.

 

Conclusie

Er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

4.5 Ecologie

 

4.5.1 Wet- en regelgeving

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.

 

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 gaan de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet samen naar één wet, de Wet natuurbescherming. In deze wet zijn regels opgenomen op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.

 

In de (directe) omgeving van het plangebied bevinden zich beschermde natuurgebieden. Dat zijn het IJsselmeer gebied (Natura 2000-gebied) en het Natuurnetwerk Nederland.

 

Soortbescherming

De bescherming van soorten is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten; de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of is opgenomen in de lijst van Andere Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Een ontheffing van de zorgplicht is niet mogelijk. Wel kan een ontheffing worden verleend bij een (verwachte) overtreding van overige verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Om een ontheffing te krijgen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming, moet worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarde voor het verkrijgen van een ontheffing is daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort. De voorwaarden op grond waarvan een ontheffing op kan worden verleend zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels, zoals opgenomen in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

  2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Het gaat om de soorten genoemd in Bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn worden ook vogelsoorten genoemd.

  3. Beschermingsregime Andere Soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming). Alle soorten genoemd in onderdelen A en B van de bijlage van de Wet natuurbescherming.

 

De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

 

Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.

 

Onderzoek

Op grond van art. 3.1.6. Bro, moet er aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Om hieraan te voldoen is er door de gemeente een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurgebieden in de omgeving en is er een inschatting gemaakt naar het voorkomen van beschermde plant –en diersoorten. Onderstaand zijn de bevindingen van het bureauonderzoek beschreven.

 

4.5.2 Gebiedsbescherming

Binnen een straal van drie kilometer van het plangebied bevindt zich het IJsselmeer-gebied en het gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Deze gebieden zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en zijn Natura2000-gebieden. Het IJsselmeergebied ligt op ongeveer 1,2 kilometer ten westen van het plangebied. Op 260 meter afstand ten oosten van het plangebied ligt het Natura2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Deze natuurgebieden zullen door de afstand tussen het plangebied en de Natura2000-gebieden geen negatieve effecten ondervinden. Overige Natura2000-gebieden bevinden zich op een zo grote afstand van het plangebied (>10 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten. In figuur 13 zijn deze gebieden weergegeven.

 

Hieronder staan voor het IJsselmeergebied en het gebied de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving de habitattypen en –soorten beschreven, waarvoor de gebieden zijn aangewezen als een Natura2000 gebied:

 

IJsselmeer

  • Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruid, Ruigten en zomen (moerasspirea, harig wilgenroosje) en overgangs- en trilvenen.

  • Habitatsoorten: Rivierdonderpad, meervleermuis, Noordse woelmuis en de groenknolorchis.

  • Broedvogelsoorten: Aalscholver, roerdomp, lepelaar, bruine kiekendief, porseleinhoen, bontbekplevier, kemphaan, visdief, snor en rietzanger.

  • Niet-broedvogelsoorten: Fuut, aalscholver, lepelaar, kleine zwaan, toendrarietgans, kleine rietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, bergeend, smient, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, slobeend, tafeleend, kuifeend, toppereend, brilduiker, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kluut, goudplevier, kemphaan, grutto, wulp, dwergmeeuw, reuzestern en zwarte stern.

 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

  • Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruid en Ruigten en zomen (moerasspirea, harig wilgenroosje)

  • Habitatsoorten: Meervleermuis, Noordse woelmuis.

  • Broedvogelsoorten: Porseleinhoen.

  • Niet-broedvogelsoorten: Kleine rietgans, kolgans, brandgans, smient, kuifeend, nonnetje, kemphaan, wulp.

 

 [image]

Figuur 13: Fragment natura 2000 gebieden.

 
[image]

Figuur 14: fragment Ecologische hoofdstructuur (bron provincie).

 

Effecten

Het plangebied is geen direct onderdeel van het Natura2000-gebied of van het Natuurnetwerk Nederland. Doordat het hier slechts gaat om een actualisatie met kleine veranderingen zullen er geen negatieve effecten optreden ten opzichte van de beschermde natuurwaarden.

 

Conclusie

Lettende op de ligging van het plangebied worden er geen effecten verwacht die een negatieve werking zullen hebben op het Natura2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland.

 

4.5.3 Soortenbescherming

 

Inventarisatie

Met behulp van de site www.waarneming.nl, de vogelatlas en de visatlas is er geïnventariseerd welke soorten mogelijk voorkomen binnen het plangebied.

 

Vogels

Binnen het plangebied zijn er in de periode 2012-2017 verschillende waarnemingen gedaan van vogelsoorten. Alle inheemse vogels vallen onder het beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Ook zijn er een aantal soorten met jaarrond beschermde nesten. Deze soorten zijn extra beschermd. Binnen het plangebied zijn onder andere de huismus, gierzwaluw, ransuil en de roek aangetroffen. De nestplaatsen van de voorgenoemde vogels zijn jaarrond beschermd. Deze nesten kunnen verloren gaan bij het verwijderen van opgaand groen en het slopen of renoveren van dakpannendaken. Het verwijderen of verstoren van jaarrond beschermde nesten is alleen toegestaan als daarvoor een ontheffing is verleend en de daarbij horende mitigerende maatregelen zijn getroffen.

 

Naast de voorgenoemde vogelsoorten zijn er ook algemene vogelsoorten aangetroffen. Het gaat hierbij onder andere om de soorten: boerenzwaluw, merel, grote bonte specht, boomklever, tapuit, tjiftjaf, koolmees, pimpelmees, vink, goudhaan en ringmus. Voor deze soorten gelden de verbodsbepalingen zoals opgenomen in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming.

 

Vissen

In het plangebied bevinden zich verschillende watergangen. In deze watergangen kunnen zich beschermde vissoorten bevinden. Op basis van de visatlas (Melis, J. & M. Koopmans, 2015. Fiskatlas Fryslân, verspreiding en ecologie van zoetwatervissen in Fryslân. Bornmeer Gorredijk), worden de volgende soorten in de watergangen verwacht: baars, blankvoorn, brasem, kolblei, pos, riviergrondel, ruisvoorn, snoek en winde. Verstoring van deze soorten kan ontstaan wanneer de watergang wordt gebaggerd, gedempt of wanneer de walbeschoeiing wordt verwijderd. Door deze activiteiten kunnen er vissen worden verwond of gedood en wordt het leefgebied aangetast.

 

Vleermuizen

In de omgeving van het plangebied wordt de meervleermuis, watervleermuis, ruige- en gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en de laatvlieger verwacht. Vleermuissoorten vallen onder het beschermingsregime van Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Tevens zijn de verblijfsplaatsen (paar-, kraam-, zomer-, winterverblijven) van alle vleermuissoorten beschermd. Er mogen geen exemplaren worden verstoord of worden gedood en het functioneel foerageergebied mag niet verloren gaan.

 

Vleermuizen vestigen zich in gebouwen onder de gevels of dakpannen en in holtes van bomen. Bij sloop-, verbouw- of renovatiewerken aan gevels en daken kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen en foerageergebied verloren gaan. Bij nieuwe bebouwing of lichtuitstraling richting watergangen kan foerageergebied verloren gaan. Bij het kappen van bomen zal er goed op holtes in de boom moeten worden gelet om verstoring en vernieling van verblijfplaatsen te voorkomen. De Koudumer Far kan van belang zijn voor vleermuizen als foerageergebied of als vliegroute.

 

Grondgebonden soorten

Er komen verschillende grondgebonden soorten voor in het plangebied, zoals de egel, bunzing, mol, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis. Deze soorten zullen waarschijnlijk alleen bij grondwerkzaamheden negatieve effecten ervaren. Voor de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis is in de Wet natuurbescherming opgenomen dat individuen opzettelijk mogen worden gedood of gevangen en voortplantings- of rustplaatsen mogen worden beschadigd of vernield. Dit mag alleen als deze dieren zich bevinden in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken.

 

Effecten

Dit bestemmingsplan is een actualisatie van een aantal bestaande bestemmingsplannen waarbij geen andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen. Binnen het plangebied komen beschermde soorten voor. Voordat werkzaamheden plaatsvinden moet worden bekeken of soorten negatief worden beïnvloed door de werkzaamheden. Zo nodig moet er een ontheffing worden aangevraagd.

 

Conclusie

Het bestemmingsplan kent geen belemmering op basis van ecologie.

 

 

4.6 Externe veiligheid

Algemeen en conclusie

Externe veiligheid gaat om het beperken en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen) en het gebruik van luchthavens. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door deze activiteiten. Externe veiligheidsrisico’s zijn gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

 

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een verantwoordingsplicht van het Groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

 

Het betreft in dit geval een conserverend bestemmingsplan, waarbij geen specifieke nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voor het plan moet het groepsrisico verantwoord worden. Het rapport hierover is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

 

De conclusie is dat het aspect externe veiligheid onder voorwaarden geen belemmering vormt voor de actualisatie van het bestemmingsplan.

 

Samenvatting

Uit de professionele Risicokaart blijkt dat er in en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen zijn waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied binnen het plangebied liggen.

 

Het gaat hier om het gasdrukmeet- en regelstation Koudum N439 en het LPG tankstation aan de Kramerswei 2.

 

Gasdrukmeet- en regelstation

Aan de Ooste 7a ligt het gasdrukmeet- en regelstation van de Gasunie. Hoewel dit station wel als een risicovolle inrichting wordt beschouwd, valt het vanwege de beperkte grootte niet onder het Bevi. Volgens het Activiteitenbesluit moet de afstand tot kwetsbare objecten tenminste 15 meter en tot beperkt kwetsbare objecten tenminste 4 meter zijn.

 

Naast het gasdrukmeet- en regelstation staat op het perceel It Heechhout 13 een woning. De bestemming van het gehele bouwvlak op dit perceel is “Wonen”. Volgens het Bevi is een woning een kwetsbaar object. De afstand tussen woning en gasdrukmeet- en regelstation is minder dan 15 meter en hierdoor wordt niet voldaan aan het Activiteitenbesluit.

Team VTH van de gemeente Súdwest-Fryslân heeft een exacte meting uitgevoerd van de afstand tussen de woning en het gasdrukmeet- en regelstation. Hieruit bleek dat de kortste afstand tussen beide objecten (de muur van het gasdrukmeet- en regelstation en de muur van de woning met garage) 14,66 meter bedraagt.

 

Feitelijk is It Heechhout 13 echter een woning met een garage aan de noordoostzijde. Uit de meting van team VTH blijkt dat de afstand van het gasdrukmeet- en regelstation tot aan het woningdeel van de woning 18,66 meter bedraagt. Hiermee ligt de woning zelf dus op een grotere afstand dan 15 meter, waarmee voldaan wordt aan de afstandseis van 15 meter, mits het gedeelte met de garage niet gebruikt mag worden als woning. Dit is in het bestemmingsplan geborgd.

 

LPG tankstation

Aan de Kramerswei 2 is een LPG-tankstation gevestigd. De LPG-doorzet van het station is in de omgevingsvergunning onderdeel milieu vastgelegd op maximaal 1.000 m3/jaar. De inrichting heeft een ondergronds LPG reservoir van 20 m³.

 

In de Regeling externe veiligheid (Revi) is, voor het vaststellen van de plaatsgebonden risicoafstanden en de acceptabele personendichtheid in de omgeving, de jaarlijkse doorzet van LPG in categorieën ingedeeld. Hierbij is bij een jaarlijkse doorzet tot 1.000 m3 de PR 10-6 contour van het LPG vulpunt 35 meter en hierboven 40 meter.

 

De bedoeling van de vergunning was om de jaarlijkse doorzet van LPG te beperken tot 1.000 m³. Het vergunningsvoorschrift geeft echter aan dat de jaarlijkse doorzet maximaal 1.000 m3 mag bedragen. Hierdoor is de PR 10-6 contour van het LPG vulpunt onbedoeld dus groter. In de verdere beoordeling van de externe veiligheidssituatie is echter uitgegaan van een jaarlijkse doorzet van LPG tot 1.000 m³ met de bijbehorende kleinere PR 10-6 contour. Formeel zal dit in de vergunning moeten worden vastgelegd.

 

Kwantitatieve Risicoanalyse LPG tankstation

Omdat er (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van 150 meter rond het LPG vulpunt liggen, moet het groepsrisico berekend worden. Hiertoe is op 21 februari 2018 door adviesbureau Anteagroup een Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Zie bijlage 3 toelichting. Deze QRA is bekend als “Kwantitatieve risicoanalyse LPG-tankstation Kramerswei¸ Projectnummer 0420914.00, concept revisie 2.0, Adviesgroep SAVE Anteagroup, 21 februari 2018”. Dit rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

 

Uit het rapport blijkt dat het berekende Groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en het afneemt ten opzichte van de bestaande situatie.

 

Conclusie LPG-tankstation

Het LPG-tankstation is gevestigd op een industrieterrein, op relatief korte afstand van diverse (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woonbebouwing. Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico als de effectafstanden uit de circulaire geven aandachtspunten, maar geen knelpunten. Het LPG-tankstation vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (hogedruk aardgastransportleidingen)

In de nabijheid van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Omdat sprake is van een hogedruk aardgastransportleiding, is het Bevb van toepassing.

 

Een deel van de woningen in het plangebied ligt (deels) binnen de 100% letaliteitszone. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is hier dan ook voor vereist.

 

Aangezien het een actualisatie van het bestemmingsplan is waarbij de huidige situatie zal worden vastgelegd, is er in het plan geen sprake van nieuwe ruimtelijk relevante ontwikkelingen of vestigingsmogelijkheden van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het gewenste gelijkblijvende of afgenomen externe veiligheidsrisico.

 

Geconcludeerd wordt dat de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied op circa 10 meter afstand van het plangebied, loopt de provinciale weg N359. De bebouwing binnen het plangebied ligt op circa 40 meter van de weg. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Toetsingskader bij beoordeling van risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten, is het Basisnet (1 april 2015). Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet is er het Besluit externe veiligheid transportroutes.

 

Aangezien het plangebied binnen 200 meter vanaf de N359 ligt, is deze weg relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen.

 

Uit een in de verantwoording van het groepsrisico uitgevoerde toets blijkt dat het GR door het transport van gevaarlijke stoffen over de N359 geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

 

Advies Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân heeft advies uitgebracht over de externe veiligheid. Zie bijlage 3 toelichting. Hierbij gaat ze in op bestrijding en beperking van rampen en zelfredzaamheid, buisleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. In haar repressief advies wordt ingegaan op onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden van de hulpdiensten.

 

Enkele mogelijkheden om het GR te verlagen/optimaliseren zijn voor dit conserverende bestemmingsplan:

bij voorkeur geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen toe te staan;

niet zonder meer nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen toe te staan.

 

Deze adviezen, die overigens het landelijk externe veiligheidsbeleid weergeven, worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

 

Algemene conclusie

Ook na het treffen van eventuele veiligheidsverhogende maatregelen zal er altijd een restrisico blijven bestaan.

 

Met behulp van het uitvoeren van de verantwoording van het groepsrisico, waarvoor een QRA is opgesteld, en het advies van Brandweer Fryslân, kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen beperking oplevert voor de actualisatie van het bestemmingsplan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Geborgd wordt dat de afstand tussen het gasontvangststation tot kwetsbare objecten minimaal 15 meter en tot beperkt kwetsbare objecten minimaal 4 meter bedraagt;

  • De vergunde jaarlijkse doorzet van LPG in de omgevingsvergunning van het tankstation aangepast wordt. Zonder deze aanpassing dienen strikt genomen grotere plaatsgebonden risicocontouren opgenomen te worden in het bestemmingsplan;

  • geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen (LPG-tankstation, hogedruk aardgastransportleiding en vervoer gevaarlijke stoffen over de N359) toegestaan worden;

  • niet zonder meer nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de invloedsgebieden van deze risicobronnen toegestaan worden;

  • vluchtroutes van de risicobronnen af gerealiseerd worden.

 

4.7 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone bij een behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

 

Dit bestemmingsplan is echter gericht op het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet voorzien. De akoestische situatie verandert niet. Om deze reden hoeft er geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.”

 

4.8 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen. Er liggen echter geen kabels en leidingen waarmee in planologische zin rekening gehouden dient te worden.

4.9 Lichthinder

Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden

. [image]Figuur 15: Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)

 

In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is.

Binnen de gemeente zijn vooral de stedelijke gebieden Sneek en in minder mate Bolsward grote bronnen van licht.

Het gaat hier om een bestemmingsplanactualisatie van het dorp Koudum waarbij ten opzichte van de te actualiseren bestemmingsplannen geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. In het plan is hierdoor verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.

4.10 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  1. Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  2. Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

  3. Een project ’niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

 

Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend over de luchtkwaliteit.

 

4.11 Verkeer

Het gaat hier om een bestemmingsplanactualisatie waarbij ten opzichte van de te actualiseren bestemmingsplannen geen nieuwe ontwikkelingen in de bestaande verkeersstructuur aan de orde zijn.

 

4.12 Water

Het klimaat verandert, het beleid ten aanzien van water verandert en de ontwikkelingen binnen de ruimtelijke ordening zijn een doorlopend proces. Waterveiligheid is niet alleen een kwestie van water keren (eerste laag). Ook de ruimtelijke inrichting en gevolgenvermindering (tweede laag) en de manier waarop met een overstroming wordt omgegaan in de rampenbeheersing (derde laag), zijn van belang voor een duurzame waterveiligheid in de Nederland. Dit wordt de meerlaagsveiligheid genoemd. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral de tweede laag van belang.

 

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periode van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

 

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

 

Voor de afzonderlijke plangebieden van het dorp Koudum en het bedrijventerrein De Poel zijn op 14 november 2017 een watertoets aangevraagd bij het Wetterskip Fryslân. Uit de watertoets blijkt dat er geen waterschapsbelang is.

 

Op 12 februari 2018, na het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan, heeft het Wetterskip Fryslân opnieuw een wateradvies afgegeven. Uit dit advies blijkt dat er wel sprake is van waterschapsbelang en dat de normale procedure moet worden gevolgd.

Specfiek wordt aandacht gevraagd voor de volgende regeling hier vermeld in de Keur van Wetterskip Fryslân. Hierin is namelijk geregeld dat het verboden is zonder watervergunning verboden is neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard. Initiatiefnemers moeten derhalve contact opnemen met het Wetterskip als er nieuwe ontwikkelingen zijn waarbij het verharde oppervlak in stedelijk gebied met meer dan 200 m² toeneemt. Voor het landelijk gebied geldt een grens van 1500 m².

Het wateradvies is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

 

Conclusie

Uit het wateradvies blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd. Adviezen vanuit het wateradvies zijn opgenomen in de waterparagraaf. Vanuit het Wetterskip zijn verder geen waterhuishoudkundige bezwaren en er wordt een positief wateradvies afgegeven.

HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting

 

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

5.2 Procedure

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:

 

Voorbereiding

  • De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt.

  • Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt.

  • Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse besturen en diensten, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.

  • Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.

  • Burgemeester en wethouders (B&W)geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.

 

Ontwerp

  • B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.

  • Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.

  • B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.

 

Vaststelling

De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.

 

Beroep

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.

  • Als de Provincie of het Rijk een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging binnen zes weken na vaststelling gebeuren.

  • Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).

  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en het Rijk wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.

 

Terinzagelegging

Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet voor inspraak ter inzage wordt gelegd.

Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad en/of de Staatscourant. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.

De publicaties staan de op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.

 

5.3 Planregels

In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen

  • Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen

  • Voorlopige bestemmingen

  • Uit te werken bestemmingen

  • Dubbelbestemmingen

 

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Antidubbeltelregel

  • Algemene bouwregels

  • Algemene gebruiksregels

  • Algemene aanduidingsregels

  • Algemene afwijkingsregels

  • Algemene wijzigingsregels

  • Verwerkelijking in de naaste toekomst

  • Algemene procedureregels

  • Overige regels

 

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht

  • Slotregel

 

5.3.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.

 

Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.

 

5.3.2 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.

 

In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.

 

Artikel (nummer) Bestemmingsnaam

 

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.

 

Bouwregels

In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld.

 

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen regeling biedt de mogelijk om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.

 

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar met name die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.

 

Afwijken van de gebruiksregels

Hier kan worden aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

De gemeente kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals graven of planten, een vergunning eisen voordat hiermee kan worden gestart. Ook kunnen deze werken worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.

 

Omgevingsvergunning voor slopen

Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de planverbeelding worden deze panden voorzien van een aanduiding.

 

Wijzigingsbevoegdheid

Gaat een wijzigingsbevoegdheid over het veranderen van een functie? Dan wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kan in de wijzigingsbevoegdheid zelf de randvoorwaarden worden opgesomd waaraan de bij de wijziging op te stellen regels voor de nieuwe bestemmingen moeten voldoen. De wijzigingsbevoegdheid kan via een verwijzing naar de planverbeelding plaatsvast worden gemaakt.

 

5.3.3 Algemene regels

Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid.

 

5.3.4 Overgangs- en slotregel

Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.

 

5.4 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.

 

5.4.1 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' ligt op agrarische percelen en agrarische bedrijven in het plangebied. Dit houdt in dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland akkerbouw, tuinbouwgrond en daarbij behorende grondgebonden agrarische bedrijven. Gebouwen en bedrijfswoningen voor zover aanwezig moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor de ijsbaan aan de Wetterbies is een functie aanduiding opgenomen. Hier mogen tot een beperkte oppervlakte gebouwen en bouwerken worden gebouwd.

 

5.4.2 Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' ligt op aanwezige individuele bedrijven in het plangebied. Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Bedrijven uit een zwaardere milieucategorie zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid.

 

5.4.3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is gelegd op de aanwezige nutsvoorzieningen in het plangebied. Deze bestemming is specifiek bedoeld voor nutsvoorzieningen die gelet op de omvang niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwd. De gebouwen moeten binnen het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

5.4.4 Bedrijventerrein

De bestemming 'Bedrijventerrein' ligt op een aantal aanwezige locaties in het plangebied waar meerdere bedrijven geclusterd zijn. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 en op een aantal plaatsen tot maximaal 3.2 worden gevestigd. Dit is met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Bedrijfsgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid.

 

5.4.5 Detailhandel

De bestemming 'Detailhandel' is gelegd op de aanwezige detailhandel in het plangebied. Binnen bestemming 'Detailhandel' De gebouwen moeten in het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

5.4.6 Groen

De bestemming 'Groen' is gelegd op de aanwezige groenstroken, plantsoenen en parken al dan niet met daarin aanwezig water in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen.

 

5.4.7 Horeca

De bestemming 'Horeca' is gelegd op aanwezige horecavoorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Horeca' mogen alleen horecabedrijven in de horecacategorieën 1, 2 en 4 worden gevestigd. De gebouwen moeten in het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

5.4.8 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is gelegd op de aanwezige maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen alleen maatschappelijke voorzieningen worden gevestigd. Daar waar op de verbeelding een aanduiding 'begraafplaats' is aangegeven, is de aanwezigheid van een begraafplaats toegestaan. De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

 

5.4.9 Recreatie

De bestemming 'Recreatie' is gelegd op de aanwezige recreatieve voorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Recreatie' mogen alleen recreatieve voorzieningen worden gevestigd. De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

 

5.4.10 Sport

De bestemming 'Sport' is gelegd op de aanwezige sport voorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Sport' mogen alleen sport voorzieningen worden gevestigd. De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd

 

5.4.11 Tuin

De bestemming "Tuin" is gegeven aan de voortuinen van de woningen in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd. Aan de bouw van een erker of luifel kan onder voorwaarden middels binnenplanse afwijking medewerking worden verleend.

 

5.4.12 Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer en Verblijf' is gelegd op alle aanwezige wegen, fiets- en wandelpaden, en parkeerterreinen in het plangebied. In deze bestemming mogen ook ondergeschikt groenstroken, water en bermen aanwezig zijn.

 

5.4.13 Water

De bestemming "Water" is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen in het plangebied, alsmede oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen. Langs de Koudumer Far, provinciaal vaarwater, is sprake van een beheerzone van 5 meter. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een brug is alleen toegestaan waar ter plaatse de aanduiding "brug toegestaan" is aangegeven. Voorzover deze bestemming de Opvaart betreft, valt deze onder de Keur van het Wetterskip Fryslân, wat betekent dat werkzaamheden aan deze vaart, inclusief de bruggen daarover, ontheffingsplichtig zijn.

 

5.4.14 Wonen

De bestemming "Woondoeleinden" is gelegd op de woningen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Binnen de bestemming 'Woondoeleinden' is het onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de woning uit te oefenen. Op een aantal woningen in het plangebied is een functieaanduiding gelegd, die per functie nader is aangeduid. Deze functies mogen in de betreffende woning worden uitgevoerd. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. De oppervlakte van het hoofdgebouw mag totaal 150 m² bedragen. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.

 

5.4.15 Wonen - Uit te werken

De bestemming 'Wonen - Uit te werken' ligt op de gronden aan de Zwarteweg 5 en 7 in Koudum. Op basis van de regeling kunnen hier, na uitwerking van het bestemmingsplan, maximaal 5 woningen worden gebouwd. De nieuw te bouwen woningen moeten qua maatvoering aansluiten bij de in het gebied aanwezige woningen.

 

5.4.16 Wonen - Woonboerderij

De bestemming "Wonen - Woonboerderij" is gelegd op de aanwezige voormalige boerderijen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Binnen de bestemming 'Wonen-woonboerderij' is het onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de woning uit te oefenen. Op een aantal woningen in het plangebied is een functieaanduiding gelegd, die per functie nader is aangeduid. Deze functies mogen in de betreffende woning worden uitgevoerd. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.

 

5.4.17 Waarde archeologie

Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

 

5.4.18 veiligheidszone - lpg

De aanduiding veiligheidszone - lpg is gegeven aan de in het plangebied aanwezige veiligheidszone rond het lpg-vulpunt aan Kramerswei 2. Binnen deze zone mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

 

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

6.1.1 vooroverleg reacties

 

In het kader van het wettelijk voorgeschreven vooroverleg is het voorontwerp naar de verschillende instanties en overheden en aan Plaatselijk Belang Koudum toegezonden.

 

De provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en Plaatselijk Belang Koudum hebben gereageerd. De reacties zijn in bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

 

Provinsje Fryslân
De provincie heeft in haar reactie van 20 februari 2018 in verschillende gradaties opmerkingen gemaakt.


Reactie gemeente:

Het ontwerp is aan de door de provinsje Fryslân gemaakte opmerkingen van 20 februari 2018 aangepast.
De laatst gemaakte opmerking dat de “Staat van bedrijfsactiviteiten” geen bedrijven in categorie 1 en 2 bevat is overigens niet juist. Op de eerste pagina’s zijn die inderdaad niet opgenomen, verderop echter wel.

 

Wetterskip Fryslân

Bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan is op 14 november 2017 via www.dewatertoets.nl afzonderlijk voor de plangebieden van het dorp Koudum en het bedrijventerrein de Poel een watertoets aangevraagd. De daaruit voortvloeiende wateradviezen gaven aan dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. De wateradviezen zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

 

Vervolgens is het voorontwerpbestemmingsplan opgesteld. Wetterskip Fryslân heeft 12 februari 2018 hierop gereageerd. In de reactie staat dat in afwijking van de op 14 november gedane uitspraak (“geen invloed op het watersysteem en de waterketen”) dat in het plangebied wél objecten en belangen van Wetterskip Fryslân liggen waarin in het kader van de ruimtelijke ordening rekening mee moet worden gehouden. In de reactie staat aan dat deze reactie als wateradvies kan worden beschouwd. Het verzoek is om dit te verwerken in de waterparagraaf van de toelichting.

Reactie gemeente:

De opmerkingen zijn verwerkt in de waterparagraaf van de toelichting.

 

Daarnaast verzoekt het Wetterskip om in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Daarin moet worden geregeld dat bij ontwikkelingen waarbij het verharde oppervlak toeneemt met meer dan 200 m² in stedelijk gebied en meer dan 1500 m² in landelijk gebied, de initiatiefnemers contact opnemen met het Wetterskip.

 

Reactie gemeente:

Zoals al aangegeven hebben wij er geen bezwaar tegen de opmerkingen van Wetterskip op te nemen in de toelichting. Het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels is echter niet nodig en daardoor niet wenselijk. Primaire reden hiervoor is dat in de regels van de Keur van Wetterskip Fryslân zelf al is geregeld dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen. Door hiervoor in het bestemmingsplan ook nog regels op te nemen wordt uit het oogpunt van deregulering niet wenselijk geacht.

 

Plaatselijk Belang Koudum

De reactie van Plaatselijk Belang Koudum wordt hierna integraal opgenomen met daarbij de gemeentelijke reactie.

 

  1. DBK

Het zou mooi zijn als er op korte termijn een invulling komt van het terrein van voormalig bouwbedrijf "De Vries" aan de Zwarteweg.

 

Reactie:
Voor deze locatie is in het gemeentelijke woningbouwprogrammering een “zachte” plancapaciteit opgenomen voor 5 woningen. Op dit moment is er echter voldoende harde plancapaciteit om in de gemeentelijke volkshuisvestelijke opgave te voorzien. Daarnaast wordt pas ruimte in bestemmingsplannen gegeven aan extra “harde” woningbouwmogelijkheden op het moment dat er sprake is van een aantoonbare vraag naar woningen. De vraag naar woningen dient daarbij in samenhang gezien te worden met de totale plancapaciteit binnen de gemeente. Op dit moment is de verdeling van de totale plancapaciteit onderwerp van onderzoek met als doel een zo optimaal mogelijke verdeling van de nieuwbouwruimte naar doelgroep, type woning en prijsklasse (huur en koop).

 

Los daarvan: Verzoeken voor eventuele nieuwe ontwikkelingen worden afzonderlijk met een afwijkingsprocedure of partiële herziening van een bestemmingsplan in behandeling genomen. Dergelijke plannen vergen een brede afweging en beoordeling en worden daarom niet bij een actualisatie van een bestemmingsplan meegenomen.

 

  1. Historisch Koudum

3.3.7 Geurverordening:

Er dienen geen polyester bewerkingen meer plaats te vinden in het bestemmingsgebied.

 
Reactie gemeente:
Even terzijde, maar voor de helderheid; Paragraaf 3.3.7 - Geurverordening - gaat uitsluitend over geurhinder die wordt veroorzaakt door agrarische bedrijven.

 

Volgens de gemeentelijke gegevens wordt er in Koudum in dit bestemmingsplangebied nog polyester bewerkt op de volgende percelen;
- Waterspoor, Symkewal 19

- Teakmarin aan Kramerswei 8

- Maril boats, Tjalke van der Walstraat 44

De eerste twee bedrijven liggen in het nu nog geldende “bestemmingsplan Koudum” en op gronden met de bestemming Bedrijventerrein, met de nadere aanduiding “scheepsbouw- en scheepsreparatiebedrijven toegestaan” en ook van kunststof (polyester) schepen.

Het bedrijf aan de Tjalke van der Walstraat 44 ligt in het nu nog geldende bestemmingsplan Koudum – De Poel. Ook daarin hebben de gronden de bestemming Bedrijventerrein en mogen kunststof (polyester) schepen worden gebouwd.

De gemeente kan deze bedrijven niet ongemotiveerd beperken in hun bedrijfsvoering door polyesterbewerking te verbieden in een nieuw op te stellen bestemmingsplan. Als de gemeente dat wel zou doen dan mag zeker worden verwacht dat die bedrijven - naar verwachting met succes - bezwaar zullen aantekenen tegen het zodanige wijzigen van het bestemmingsplan.

 

Bij de gemeente zijn geen klachten bekend over deze bedrijven. Als er bij de gemeente klachten binnenkomen worden deze los van de bestemmingsplanprocedure beoordeeld.

4.1. Milieuzone:

Er dienen zich geen bedrijven meer te vestigen in het plangebied die zich bezig houden met polyester bewerken. Ook verfspuitinrichtingen in de oude kom van Koudum dienen te worden afgebouwd.

 
Reactie gemeente:

Zoals al aangegeven is het in bepaalde gebieden toegestaan polyester te bewerken.

Hetzelfde geldt voor verfspuitinrichtingen.
Hoekema’s Schilders & autoschadebedrijf aan Onderweg 8. Voor Onderweg 8 is specifiek aangegeven dat daar een autoschadeherstelbedrijf is toegestaan. Uitgangspunt bij een bestemmingsplanactualisatie is dat bestaande rechten niet worden aangetast. Op basis hiervan heeft dit bedrijf het recht om hier deze werkzaamheden uit te voeren.
Op grond van de regels van het bestemmingsplan mogen geen nieuwe verfspuitinrichtingen in de oude kom komen.
Bij de gemeente zijn geen klachten bekend. Als er bij de gemeente klachten binnenkomen worden deze los van de bestemmingsplanprocedure beoordeeld.

 
4.3.3. Cultuurhistorie:

Bij de monumentale gebouwen mist de Martinikerk met toren.

 
Reactie gemeente:
De kerk is op blz. 30 van de toelichting vermeld als “Kerk RM21479”. Ook op de verbeelding en de legenda is aangegeven “specifieke aanduiding – monument”. Dit is uitsluitend gedaan om als signalering te dienen. De monumentenwet heeft namelijk een direct bindende werking. Het is daarom overbodig daarnaast aanvullende bepalingen in een bestemmingsplan op te nemen.

 

5.4.4. Bedrijventerreinen:

Aanvankelijk was er een industriële zone gepland langs de Koudumer Var. Dit begon bij de bedrijfsloods van Willem Folkerts en liep van West naar Oost. Op de plaats van de voormalige Zuivelfabriek Concordia, werden twee nieuwe monumentale woningen en een aantal bedrijfsloodsen gebouwd ten behoeve van het bouwen en opslaan van polyester sloepen. Op de plaats van de voormalige Philipshal zijn inmiddels ook een aantal monumentale woningen gebouwd. Het vervolggebied waar Winterberging De Jong, Friesland Boating en Elektrotechnisch bedrijf Henk de Vries zich jaren geleden vestigden, zelfs voordat er woningbouw plaatsvond, dient volgens vroegere afspraken vermeldt te worden als Bedrijventerrein.

 

Reactie gemeente:

Naar aanleiding van deze reactie is geconstateerd dat de als bedrijfswoningen verleende bebouwing aan de Symkewâl 3, 5 en 7 in het voorontwerpbestemmingsplan inderdaad abusievelijk als “gewone” woningen zijn bestemd. Dit wordt hersteld door ze in het ontwerpbestemmingsplan als bedrijfswoningen aan het naastgelegen bedrijventerrein toe te voegen.

De woningen langs de Koudumer Var, achter in het Havenkwartier aan Beukenlaan 95, t/m 101 zijn in 2008 in het bestemmingsplannetje “Koudum – Havenkwartier” planologisch vastgelegd. Dit deel heeft de bestemming Wonen. Een bedrijventerreinbestemming is daar nu niet meer mogelijk. De rest van het gebied in dit bestemmingsplan langs de Koudumer Var is in het voorontwerp bestemd als bedrijventerrein en wordt zo ook in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

 

  1. OVK

Wij zouden als OVK graag zien dat ook de beeldentuin bij het bestemmingsplan Koudum betrokken wordt met als bestemming wonen. Er liggen kant en klare plannen voor dit gebied en is voor Koudum weer een opsteker.

 

Reactie gemeente:

Het gebied met de beeldentuin is geen onderdeel van het nu aan de orde zijnde te actualiseren bestemmingsplan. De beeldentuin ligt in het bestemmingsplan Koudum – De Easte en Parkplan. Dat plan is al geactualiseerd in 2011.

Overigens; verzoeken voor eventuele nieuwe ontwikkelingen worden afzonderlijk met een afwijkingsprocedure of partiële herziening van een bestemmingsplan in behandeling genomen. Dergelijke plannen vergen een brede afweging en beoordeling en worden daarom niet bij een actualisatie van een bestemmingsplan meegenomen.

 

6.1.2 zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 29 juni 2018 tot en met 9 augusutus 2018 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

 

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologische regeling. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De raad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten worden hieruit gedekt. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

 

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Als er sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor een exploitatieplan vaststellen. Dit hoeft niet als deze kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en het stellen van eisen voor kwaliteit en fasering niet nodig zijn.

 

Het gaat hier om een actualisatie waarbij ten opzichte van de te actualiseren bestemmingsplannen geen nieuwe bouwmogelijkheden zijn opgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.”