Sneek - Harinxmaland Fase 1d
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.1900.2015oostBPharinx1d-vast |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 3 Uitgangspunten bestemmingsplan
HOOFDSTUK 7 Juridische toelichting
HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 9 Maatschappelijke toetsing en kwaliteit
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Doel
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is om de realisatie van een nieuw woongebied aan de noordkant van Sneek mogelijk te maken. Het betreft het tweede deel van de eerste fase van de woonuitbreiding Harinxmaland (hierna te noemen Harinxmaland fase 1d). De onderlegger voor dit bestemmingsplan wordt gevormd door het geldende moederbestemmingsplan Harinxmaland, vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Sneek op 28 februari 2006.
1.2 Vigerend bestemmingsplan
In het geldende Bestemmingsplan Harinxmaland, dat door de raad van de voormalige gemeente Sneek is vastgesteld op 28 februari 2006 en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 20 juni 2006, zijn globaal de planologische en juridische kaders voor de woonuitbreiding aangegeven. Het doel van dat bestemmingsplan is namelijk:
-een planologisch kader bieden voor de functionele en ruimtelijke invulling van het gehele plangebied voor Harinxmaland, waarbij wordt aangesloten op de bijzondere ligging ten opzichte van de Stadsrondweg-Noord, het aangrenzende open landelijk gebied en de kern van onder meer Scharnegoutum;
-een juridisch kader te bieden voor de aanleg van het woongebied Harinxmaland door middel van nadere uitwerkingen, zoals vastgelegd in de door de raad vastgestelde structuurvisie 2020 Sneek & Wymbritseradiel Noord.
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming ‘Woondoeleinden – Uit te werken woondoeleinden’. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden, bepaalde soorten bedrijvigheid en voorzieningen. Daaromtrent is een uitwerkingsplicht opgenomen. Vanwege het feit dat de wetgever er vanuit gaat dat een bestemmingsplan na een planperiode van 10 jaar wordt herzien, is hier niet gekozen voor een uitwerkingsplan maar een herziening van een bestemmingsplan voor een onderdeel van het bestemmingsplan uit 2006. Dat laat onverlet dat laatstgenoemd bestemmingsplan de basis vormt van het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan.
1.3 Begrenzing plangebied
Op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is de exacte begrenzing door middel van een plangrens aangegeven.
1.4 Digitaal uitwisselbaar plan
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan voldoet aan de digitale verplichtingen, vertaald naar de SVBP 2012.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. Hoofdstuk 3 geeft de relevante uitgangspunten weer, zoals die in het ‘moederplan’ (Bestemmingsplan Harinxmaland) voor het plangebied zijn verwoord. Hoofdstuk 4 schetst het relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de voor het plangebied van belang zijnde milieueisen- en beperkingen. Hoofdstuk 6 geeft de beeldkwaliteitseisen aan die voor het plangebied zijn opgesteld. De juridische toelichting is in hoofdstuk 7 gegeven. De economische uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 8 in beeld gebracht. Tot slot komt in hoofdstuk 9 de maatschappelijke toetsing van het plan aan de orde.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Sneek is gelegen in Zuidwest-Friesland (de Zuidwesthoek) en grenst aan het Friese Merengebied. Door de ligging nabij het Sneekermeer is Sneek vanouds een waterstad. Sneek is één van de Friese elf steden. De stad Sneek maakt sinds 1 januari 2011 deel uit van de gemeente Súdwest-Fryslân en heeft een belangrijke centrumfunctie voor de regio. De gemeente telt ruim 80.000 inwoners en de stad Sneek telt ongeveer 33.000 inwoners en biedt werkgelegenheid aan ruim 14.000 mensen.
2.2 Ontstaan en ontwikkeling
Sneek is gelegen aan de zuidzijde van het oude Middelzeegebied, waardoor op de verspreid liggende gebiedstyperende terpen verschillende dorpen zijn ontstaan. Ten noorden van de stad waren vruchtbare kleigronden gelegen, afgezet langs de oevers van de voormalige Middelzee. Aan de zuidkant strekte zich een moerasvlakte uit met talloze plassen, poelen en meren. De vruchtbare kleigronden in het noorden werden door de Hemdijk beschermd tegen het water uit het zuiden.
Sneek zelf is ontstaan op een landtong in de oude Middelzee waar de vaarweg naar het noorden de zuidelijke dijk van de Hempolder Scherhem kruist. Deze vaarweg naar het noorden werd noodzakelijk, omdat transport over de Middelzee door dichtslibbing onmogelijk was geworden. Een exacte datering van het ontstaan van Sneek is niet bekend, maar wel is bekend dat de stad in de 11de eeuw al bestond.
Vanaf de 13de eeuw verkreeg Sneek diverse stadsrechten, die in 1456 officieel werden bestendigd, waarmee Sneek één van de Friese elf steden werd. Als handelsstad was dit tevens het begin van een bloeiperiode die tot circa 1550 zou duren. In 1492 werd begonnen met de aanleg van een grachtengordel en stadsmuur, waardoor Sneek vanaf die tijd de enige ommuurde stad van Fryslân was. Van deze historische vestingwerken resteren thans nog het Bolwerk en de Waterpoort.
De stad zelf heeft een historische kern met een radiale structuur, die is ontstaan vanuit de toegangswegen en de zes waterelementen, waaronder de Frentsjerter Feart en de Swette. Uitbreidingen hebben zich rondom deze basisstructuur voortgezet. Tot het eind van de 19de eeuw werd de stad binnen de stadsgrachten steeds voller gebouwd. Hierna verrezen aan de overzijden van de stadsgrachten de eerste woningen en vervolgens werd in een hoger wordend tempo de verschillende wijken aangelegd. In de loop van de tijd heeft Sneek zich hierdoor ontwikkeld tot een compacte stad binnen de rondweg, waarbij in de laatste decennia ook de rondweg is overgestoken, zoals in het zuiden van de stad de wijk Tinga en Duinterpen. De wijk Harinxmaland is de eerste woonuitbreiding aan de noordzijde van de stad buiten de huidige noordelijke stedelijke rondweg.
2.3 Bestaande situatie
De in figuur 1 weergegeven luchtfoto geeft een indruk van de huidige situatie in en in de omgeving van het plangebied.
F i g u u r 1 . L u c h t f o t o p l a n g e b i e d
Ligging
Het plangebied is gelegen ten noorden van wijk De Zwette in Sneek. Aan de oostzijde ligt het Sneeker Bos. Aan de noordzijde ligt het dorp Scharnegoutum.
Begrenzing
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door fase 1a Harinxmaland (woningbouw). Aan de westzijde vormt het landelijk gebied de begrenzing, Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Oerdyk en het fiets/voetpad met een brug over de Swette. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Swette.
Huidige gebruik
Het plangebied is altijd in gebruik geweest ten behoeve van agrarische doeleinden. Het agrarisch gebruik in het gebied beperkte zich hoofdzakelijk tot graslanden.
Landschap
In de omgeving kenmerkt het landschap zich met name door haar openheid. Typerend zijn hierbij de dijken, wegen en waterlopen met cultuurhistorische waarden. Deze elementen doorsnijden het landschap in diverse richtingen en hebben van oudsher bijgedragen aan de onregelmatige blokvormige kavelstructuur in het gebied.
2.4 Toekomstige situatie
F i g u u r 2 . G l o b a l e h o o f d s t r u c t u u r
( b r o n : g e m e e n t e S ú d w e s t - F r y s l â n )
Het bestemmingsplan Harinxmaland is een globaal bestemmingsplan waarvoor een nadere uitwerking geldt. In figuur 2 is de globale hoofdstructuur weergegeven. Er hebben reeds twee uitwerkingen plaatsgevonden Het onderhavige bestemmingsplan betreft formeel dan wel een herziening als bedoeld in artikel 3.8 van de Wro maar is de in principe de derde uitwerking van deze globale hoofdstructuur en betreft de realisatie van een woonuitbreiding. Harinxmaland fase 1d en omvat maximaal 49 woningen.
2.5 Globale beschrijving 1 fase Harinxmaland
Het concept voor de 1 fase komt overeen met de lijnen die zijn uitgezet vanuit de Globale Hoofdstructuur. In het concept komen de dragers van de woonbuurten duidelijk naar voren.
De zuidelijke woonbuurt, tussen de rondweg en de Nieuwe Vaart, wordt grotendeels bepaald door gesloten bouwblokken. Deze gesloten bouwblokken vormen woonhoven in het groen. De groene ruimte tussen de rondweg en de bouwblokken hangt samen met de geluidscontour van de rondweg.
De zuidelijke oever van de Nieuwe Vaart wordt gevormd door woningen aan het water. Het gebied wat aansluit bij de spoorlijn, werd aangemerkt als het zogenaamde ‘Nieuwe terpen Gebied’ in verband met archeologische waarden. De laatste onderzoeken laten echter een ander beeld zien in die zin dat het gebied flexibeler kan worden ingericht. Dat laat echter onverlet dat het gebied zich leent voor een bijzondere invulling.
De woonbuurt ten noorden van de Nieuwe Vaart heeft een duidelijke noord-zuid structuur. Vanaf de Nieuwe Vaart zijn er hierdoor zichtlijnen naar het buitengebied. Vanuit de wijk heb je hierdoor zicht op de boten in de Nieuwe Vaart en zicht op het groene buitengebied.
De strook tussen de wijkontsluitingsweg en de Oerdyk vormt de overgang van de woonwijk naar het open buitengebied. De losse bebouwing vormt aan de Oerdyk een woonstraat met het beeld van een agrarisch lint. In dit lint staan een paar bestaande woningen, deze worden opgenomen in het plan.
Ten noorden van de Oerdyk liggen los in het landelijk buitengebied de Nieuwe Pleatsen. Deze kleine bebouwingsclusters stralen de sfeer uit van een boerenerf.
2.6 Stedenbouwkundig ontwerp fase 1
In het document van Croonen Adviseurs wordt aangegeven dat het stedenbouwkundig ontwerp voor de 1e fase van Harinxmaland een uitwerking aangeeft van het concept dat voor deze locaties is geschetst. In dit stedenbouwkundig plan wordt een mogelijke verkaveling weergegeven passend binnen de hoofdstructuur van Harinxmaland en het concept. Gekeken naar het te verwachten tijdspad waarin de 1e fase van Harinxmaland ontwikkeld zal worden, is het goed mogelijk dat de uiteindelijke invulling anders is dan het weergegeven verkavelingsplan. Om deze reden spreken we over een verkaveling suggestie, aldus Croonen Adviseurs. Hoewel de hoofdstructuur nog steeds vastligt, wijken de plannen inmiddels enigszins af van het stedenbouwkundig ontwerp. Zo lag het in de bedoeling dat (vrijstaande) woningen aan de Nieuwe Vaart tegen de zuidelijke oever van de Nieuwe Vaart zouden worden gebouwd. Aan de oostzijde zijn deze plannen geconcretiseerd terwijl aan de westzijde 10 geschakelde woningen (2/3 woningen onder één kap) zijn gebouwd. Bovendien zijn de woningen midden op de kavel gesitueerd.
2.7 De huidige planopzet
Het plan bestaat in principe uit twee onderdelen.
De lobben
In het plan zijn een drietal lobben opgenomen met een waterverbinding van en naar de Swette. De buitenranden van de lobben bestaan uit vrijstaande woningen terwijl voor het zogenaamde binnengebied een flexibiliteitsbepaling is opgenomen in die zin dat de woningen zowel vrijstaand als maximaal twee aaneen mogen worden gebouwd. Voor de woningen in de lobbenstructuur wordt een flexibele voorgevellijn gehanteerd in verband met de ligging noord-zuid. De woningverdeling is als volgt:
-noordelijk lob: maximaal 11 woningen;
-middelste lob: maximaal 12 woningen;
-zuidelijke lob: maximaal 14 woningen.
Tussengebied
Aan de westzijde van de centrale ontsluitingsas is een bebouwingsvlak opgenomen waarin maximaal 12 woningen zijn opgenomen. Voor dit bebouwingsvlak geldt een flexibiliteitsbepaling in die zin dat er zowel vrijstaande woningen als twee aaneen mogen worden. Ven belang is dat er een stevige bebouwingswand ontstaat richting de genoemde centrale ontsluitingsas. Derhalve is een verplichte gevellijn opgenomen.
HOOFDSTUK 3 Uitgangspunten bestemmingsplan
In het Bestemmingsplan Harinxmaland is een beschrijving in hoofdlijnen van het gehele nieuwe woongebied gegeven. Onderhavig bestemmingsplan ten behoeve van fase 1 - noordoost vormt hier een relatief klein onderdeel van. In het hierna- volgende zijn daarom enkel de voor dit bestemmingsplan relevante uitgangspunten uitgelicht:
Woongebied
Hierbinnen liggen deelgebieden met een eigen karakter en sfeer. Uitgegaan wordt van een inrichting van het woongebied als een op zichzelf staand en herkenbaar compact stedelijk gebied, met onderscheiden eigen identiteiten.
Verkeer
Door de aansluiting op de Stadsrondweg-Noord is het gebied goed bereikbaar en daardoor bestaat de mogelijkheid om op deze locatie een woonwijk te realiseren. Uitgangspunt is dat het gebied voor autoverkeer hoofdzakelijk wordt ontsloten vanaf de bestaande rotondes aan de Stadsrondweg-Noord ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanwijzing ‘Ontsluitingspunt’.
Cultuurhistorie en landschappelijke inpassing
Bij de realisering van het plan wordt gestreefd naar inpassing van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische structuren en elementen.
Cultuurhistorische waarde
Het ruimtelijk beleid is gericht op behoud van de in het gebied voorkomende archeologische waarde en archeologische verwachtingswaarde van de gronden. Dit beleid krijgt gestalte door met betrekking tot de gronden met archeologische (verwachtings)waarde nader te bezien of en in hoe- verre inpassing kan plaatsvinden of bescherming noodzakelijk blijkt.
Groen- en natuurontwikkeling
Het ruimtelijk beleid is gericht op aanleg en ontwikkeling van groenvoorzieningen en natuurontwikkeling als wijkvoorziening met een minimale oppervlakte van ten minste 10 hectare (totale plan Harinxmaland). Het ruimtelijk beleid is gericht op het realiseren van een passende landschappelijke begrenzing en groene begeleiding langs de ‘buitenrand’ en de Stadsrondweg.
Water
In het gebied worden grote waterelementen toegevoegd, bij voorkeur ter hoogte van de nattere delen van het gebied. Ten behoeve van waterberging dient ten minste 10% van de oppervlakte van het te realiseren woongebied ingericht te worden.
Duurzaamheid
In 2008 bij de ontwikkeling van de woonwijk Harinxmaland, te realiseren aan de noordzijde van Sneek, is het accent komen te liggen op het thema duurzaamheid. Aan de hand van destijds gehouden charettes (bijeenkomsten waarin vrijuit kon worden gebrainstormd) en ingewonnen externe adviezen werd geoordeeld dat het de duurzaamheid zou bevorderen door geen aardgasvoorziening te faciliteren, maar alleen een elektriciteit netwerk aan te leggen. Dit zou namelijk stimuleren gebruik te gaan maken van technieken en voorzieningen, zowel bouwkundig als installatietechnisch, om het energieverbruik zoveel mogelijk terug te dringen. De gemeenteraad heeft in juni 2008 deze visie omarmd. Het besluit is toen genomen in te stemmen met de geformuleerde ambities en maatregelen met inachtneming van de daarbij aangegeven aanpak. In het 2e kwartaal van 2010 is de concept energievisie gepresenteerd aan de toenmalige raadscommissie Stadsontwikkeling, Milieu en Openbare Werken (SOM). Hiermee is duidelijk neergezet dat de gemeenteraad is meegenomen in de aanpak van het duurzaam realiseren van Harinxmaland. Een eventuele wijziging op de destijds geformuleerde visie zal dan ook met de gemeenteraad moeten worden gedeeld.
Door het ingestoken rijksbeleid om de CO2 reductie nationaal omlaag te brengen op last van Europese afspraken is de bouwregelgeving stringenter geworden. De Energie Prestatie Coëfficiënt is voor nieuwbouwwoningen van 0,8 naar o,4 gegaan. Mede daarmee is hiermee de doelstelling gehaald die wij in 2010 wilde behalen met het “all electric” principe. Thans is zelfs een energie neutrale woning al realiseerbaar (nul op de meter). Voor de verdere invulling van Harinxmaland fase 1 wordt door de thans geldende bouwregelgeving al voldaan aan de in 2010 gestelde doel zijnde energiezuinige woningen bouwen. Op basis daarvan is besloten het beleid ten aanzien van het voor Harinxmaland gekozen exclusief All-electric concept niet voort te zetten.
Het streven is om duurzame woningen in Harinxmaland te realiseren die goed verkoopbaar zijn. Dit wil concreet zeggen dat de vrij op naam (VON) prijs realistisch is. Hiermee is de woningbouwlocatie te realiseren binnen de huidige markt constellatie en wordt de afwijking t.o.v. de grondexploitatie (GREX) nog aanvaardbaar.
Door het toestaan van een hybride energievoorziening op basis van de nu wettelijk opgelegde Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van 0,4 is een woning met luchtwarmtepomp en Zonnepanelen
(“all electric”) niet energie zuiniger dan een woning verwarmd met gas (HR CV ketel en Zonnepanelen).Omdat de stroomlevering niet verplicht groen is opgewekt, kan niet worden gesteld dat de uitstoot van CO2 hoger of lager zal zijn bij beide vormen van verwarmen en koken enz.
De woningbouw in Harinxmaland blijft duurzaam. Dat is het uitgangspunt geweest en dat blijft ook overeind door het verlaten van het “all electric” principe. De stuurgroep Wonen heeft na kennis te hebben genomen van onze uiteenzetting ingestemd met het overgaan op een hybride energievoorziening voor de verder te realiseren woningen.
Beeldkwaliteit
Als uitgangspunt geldt dat een woonwijk met een eigen identiteit en een hoge beeldkwaliteit wordt gerealiseerd. Specifieke kwaliteiten zijn met name een duidelijke structuur, een eigen identiteit van onderscheiden delen en een hoge belevingswaarde.
Om een hoge beeldkwaliteit te realiseren, wordt een beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan dient als richtlijn bij de vormgeving van de bebouwing.
Ruimtelijke kwaliteit
Als uitgangspunt geldt, dat in voldoende mate aandacht aan aspecten van ruimtelijke kwaliteit wordt gegeven. Deze aspecten betreffen: ruimtelijke diversiteit, economische en maatschappelijke functionaliteit, culturele diversiteit, sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid, aantrekkelijkheid en menselijke maat.
Ontgrondingen
Voor woningbouw is ophoging van het terrein noodzakelijk, gelet op de waterhuishoudkundige situatie.
Realisatie van het bestemmingsplan omvat tevens werkzaamheden ten behoeve van ontgrondingen. In overleg met de Fumo (29 juli 2015) is vastgesteld dat voor de in onderhavig bestemmingsplan opgenomen ontgronding geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingswet. Dit is vrijgesteld op basis van artikel 2, lid 1, onder f van de Ontgrondingsverordening Friesland, mits er voor de uitvoering gewacht wordt totdat het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden. Dat laatste is zonder meer het geval omdat de ontgronding op basis van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk is.
HOOFDSTUK 4 Beleidskader
4.1 Provinciaal beleid
Streekplan Fryslân: Om de kwaliteit fan de romte (2007)
Op 3 december 2006 is het “Streekplan Fryslân 2007: Om de kwaliteit fan de romte” vastgesteld door Provinciale Staten. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het Streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016.
Centraal in het Streekplan staat het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaal economische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
De provincie zet voor wat betreft het thema ‘Wonen’ in op concentratie van woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra, waaronder Sneek. Hiermee beoogt de provincie:
-voldoende schaal en massa voor sterke steden en voldoende draagvlak voor (hoogwaardige) stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid;
-een gevarieerde bevolkings- en huishouden-samenstelling voor de leefbaarheid in de stedelijke centra, waarbij ook hogere inkomensgroepen aan de stad worden gebonden;
-een vermindering van de woningvraag op het platteland waardoor in de kleine kernen meer ruimte over is voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte en de landschappelijke openheid zoveel mogelijk behouden wordt; een evenwichtige regionale woningbouwverdeling;
-een ontwikkeling van stadsranden en stedelijke uitloopgebieden met hoge(re) landschappelijke, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het Streekplan Fryslân uit 2007 heeft op basis van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie gekregen. Met de invoering van de Wro is de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen van de gemeente vervallen. De provincie heeft daarentegen wel de mogelijkheid gekregen om een provinciale verordening op te stellen. In 2010 heeft de Provincie Fryslân derhalve het initiatief genomen om te komen tot de Provinciale Verordening Romte (PVR). Deze is op 15 juni 2011 vastgesteld en is per 1 augustus 2011 in werking getreden. Per 1 augustus 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het plangebied maakt in de PVR onderdeel uit van het Bestaand Stedelijk Gebied (zie figuur 3). In de PVR zijn geen regels opgenomen die een belemmering vormen voor de uitvoering van het voorliggende plan.
F i g u u r 3 . B e s t a a n d s t e d e l I j k g e b i e d. B r o n : P V R
4.2 Regionaal beleid
Structuurvisie 2020 Sneek & Wymbritseradiel Noord 2020 (2005)
De gemeenten zijn door hun ligging op elkaar aangewezen en hebben daarom besloten een gezamenlijke ruimtelijke visie voor stad en land te maken met een blik op het jaar 2020. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen de kansen van dit gebied aan als de krachten van beide gemeenten worden gebundeld, ten einde een verdere groei van wonen, werken en recreatie te bereiken. Zoals eerder in deze toelichting aangegeven zijn beide gemeenten inmiddels samen met de gemeenten Wûnseradiel, Bolsward en Nijefurd opgegaan in de nieuwe gemeente Súdwest-Fryslân.
Onder andere Sneek heeft een rol in de versterking van de woningmarkt aan de A7. In de structuurvisie wordt ruimte gezocht voor een ambitieus woningbouwprogramma, geënt op de gemeentelijke woonplannen. In de structuurvisie is de opgave gesteld om in de regio te zoeken naar uitbreidingsruimte voor circa 1.500 woningen. In de structuurvisie zijn voor dit aantal woningen gebieden aangegeven waar gebouwd moet worden en met welke woonkwaliteit. Eén van de drie woonmilieus die daarbij zijn gehanteerd, is: ‘wonen in de stedelijke omgeving van Sneek’. Vier verschillende modellen ten aanzien van de woningbouwontwikkeling zijn opgesteld. Het compact-traditionele model is het voorkeursmodel. Dit voorkeursmodel borduurt voort op de ontwikkeling van de stad in de afgelopen decennia.
F i g u u r 4 . C o m p a c t - t r a d i t i o n e l e m o d e l : o n t w i k k e l i n g W o n e n (b r o n : S t r u c t u u r v i s i e 2 0 2 0 , 2 0 0 5 )
Het compact-traditionele model geniet de voorkeur, omdat het landschap, de groene ruimte, natuur en eigenheid/zelfstandige karakter van de omliggende dorpen worden gespaard. Daarnaast kan in eerste instantie in stedenbouwkundige zin worden aangehaakt op de reeds aanwezige landschappelijke dragers in de richting van Scharnegoutum, zoals de rondweg, de Swette, Leeuwarderstraatweg en de spoorlijn.
De kaart (figuur 5) behorende bij de structuurvisie geeft de wensen van ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen aan. Hierbij wordt voortgeborduurd op de bestaande situatie, zoals de aanwezige bebouwing, de bestaande infrastructuur van weg en water en de vastgestelde plannen.
F i g u u r 5 . S t r u c t u u r v i s i e k a a r t m e t w e e r g a v e v a n h e t g e b i e d i n 2 0 2 0 ( b r o n : S t r u c t u u r v i s i e 2 0 2 0 , 2 0 0 5 )
Het plangebied is in het noordelijke deel van het buitengebied van Sneek gelegen, het zogenaamde Middelzeegebied e.o. De woningbouwontwikkeling zal voor 80 tot 85% op deze plek plaatsvinden. Hier komen woonmilieus, opgezet volgens traditionele stedelijke nieuwbouw aan de rand van de stad met een dichtheid van gemiddeld 15-18 woningen per hectare.
4.3. Gemeentelijk beleid
Ontwikkelingsvisie Koers voor Sneek: naar een vitale en bereikbare stad (2002)
Een integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor het benutten van kansen is een grote stimulans en een onmisbaar instrument voor gemeenten. In de ontwikkelingsvisie van de voormalige gemeente Sneek is een visie op de ontwikkeling van de stad tot 2010 met een doorkijk naar de verdere toekomst uitgezet. Het doel is om Sneek een vitale stad te laten zijn, centrumstad voor Zuidwest-Fryslân en een belangrijke speler in de A7-zone. Dit houdt in dat de gemeente wil dat de stad Sneek een substantiële bijdrage levert aan de werkgelegenheid en aan de vraag naar woningen en voorzieningen. Om hier aan tegemoet te komen, dient aan de essentiële voorwaarde van bereikbaarheid te worden voldaan en gezorgd te worden voor een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing in de bestaande stad. Onder meer het bieden van een breed scala aan woonmilieus wordt in dit kader genoemd.
De differentiatie in een variëteit aan woonmilieus moet verschillende doelgroepen voldoende mogelijkheden bieden voor passende huisvesting. Daarnaast wordt gestreefd naar een vestigingsoverschot voor Sneek. Om deze doelstellingen te bereiken heeft Sneek tot 2010 de behoefte aan 1.600 nieuwe woningen. Rekening houdend met woningverlies, als gevolg van herstructurering, sloop en onttrekking, is de gewenste bouwproductie op 2.400 woningen geraamd. Uitgangspunt bij dit woningbouwbeleid is een evenwichtige combinatie van herstructurering, inbreiding in en uitbreiding aan bestaand stedelijk gebied.
In de ontwikkelingsvisie komt de ontwikkeling van een woonlob in noordelijke richting tot aan en bij Scharnegoutum (genaamd Harinxmaland) als beste optie uit de bus voor een grootschalige uitbreiding. Met deze woonlob ontstaat een vorm van verstedelijking langs de spoorlijn Sneek-Leeuwarden, waarbij het gebruik van het spoor kan worden bevorderd. De wijk kan daarnaast goed worden ontsloten vanaf de Stadsrondweg-Noord en via het water is de wijk van de Middelzeeroute bereikbaar. Een woonwijk op deze plek tast het open landelijke gebied het minste aan van alle bestudeerde locaties.
Woningbouwprogramma 2011-2016
Het nieuwe beschikbare gemeentelijke woningbouwprogramma vormt in de eerste plaats de harmonisatie van de vijf oude woningbouwprogramma’s van de voormalige gemeenten Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. In de tweede plaats zijn demografische en marktontwikkelingen geanalyseerd om tot een actualisatie van bestaande woningbouwplannen te komen.
Kortweg is het beeld als volgt:
Bevolkingskrimp in de gemeente zal zich in kernen tot 1.000 inwoners voordoen. Voor Súdwest-Fryslân geldt dat 56 van de 69 kernen krimpgevoelig en dus kwetsbaar zijn. De gemeente Súdwest-Fryslân is in zijn geheel echter geen krimpgemeente, want Sneek en Bolsward compenseren krimp op het platteland.
Door de kredietcrisis is gebleken dat de demografische ontwikkeling slechts ten dele bepalend is voor het functioneren van de woningmarkt. In feite zijn de ontwikkelingen in de financieel-economische sector, de koopwoning- en de huurwoningmarkt momenteel bepalend.
Uit bovenstaande is een nieuwe en realistische koers naar voren gekomen met als gevolg een integrale heroverweging van een groot aantal woningbouwplannen.
Voor de eerste fase van Harinxmaland is aangegeven dat deze conform het woningbouwprogramma in de periode 2011-2016 wordt uitgevoerd.
Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’. De ‘stappen van de ladder’ worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
1 voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
2 kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
3 wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijke gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
De voorgenomen uitbreiding van plan Harinxmaland sluit aan bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
1.In het kader van de voorgenomen uitbreiding is een woningbehoefte onderzoek uitgevoerd. Uit dit behoefte onderzoek blijkt dat er in Sneek de komende jaren nog voldoende behoefte is aan nieuwe woningen. Het gaat daarbij vooral om vrijstaande woningen en twee woningen onder één kap. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.
2.Het gebied waarop de plannen voor de uitbreiding van toepassing zijn, maakt onderdeel uit van het stedelijke gebied (zie figuur 3). Het thans vigerende bestemmingsplan voorziet (met een uitwerking) immers al in het bouwen van woningen.
Inhoudelijk volgt deze herziening van het bestemmingsplan de behoefte aan nieuwbouwwoningen. In de ‘Behoefteraming nieuw te bouwen woningen’ van Stec is geconcludeerd dat aansluitend bij het vigerende Woningbouwprogramma 2011-2016, nog behoefte is aan een ruim aantal eengezinswoningen, waaronder ook nog een fors aandeel vrijstaande woningen.
Wanneer we de aantallen woningen verdelen over de in exploitatie genomen woningen, zien we dat de locaties Harinxmaland en Houkepoort nodig zijn voor de aantallen (vrijstaande) grondgebonden woningen in het koopsegment. Vanzelfsprekend met enkele andere woningtypen en andere eigendomsvormen. Bij andere binnenstedelijke locaties ligt de nadruk vooral op (sociale) huurwoningen (zowel grondgebonden als appartementen). Deze locaties lenen zich qua ruimte en uitstraling niet voor grotere aantallen grondgebonden woningen waaronder vrijstaande woningen. Daarnaast zijn er op dit moment geen binnenstedelijke locaties die snel tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.
3.Zoals genoemd, ligt het plangebied in bestaand stedelijk gebied. Het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan grenst aan de in 2011 gestarte uitbreiding van Harinxmaland. De ontsluiting van het gebied verloopt via de reeds aanwezige wegen.
In bijlage 7 is de Strategische notitie behoefteraming nieuwe woningbouw opgenomen.
Groenstructuurplan Sneek 2000
De kwaliteit van de groene ruimten in de stad Sneek wordt vergroot door de groengebieden met elkaar in verbinding te brengen. De groengebieden bevinden zich voornamelijk in de nieuwere wijken in de stad. Wijken van de laatste decennia bevatten grotere groene ruimten, bredere straatprofielen met grasbermen en bomen en groene verbindingszones. De aanleg van natuurlijk groen met ecologische waarde heeft de bijzondere aandacht.
De uitwerking van de samenhang tussen groene gebieden, zogenaamde wiggen en karakteristieke dragers als water staan centraal in het groenstructuurplan. Behoud van het groene stadslandschap kan plaatsvinden door versterking van de groene wiggen vanuit het landschap naar de stadskern. Zichtlijnen vanuit de stad naar het buitengebied zijn gewenst.
Duurzaamheidsvisie “Duurzaam duurt het langst….” Duurzame ontwikkeling Sneek 2005
In de Duurzaamheidsvisie van de voormalige gemeente Sneek wordt duidelijk gemaakt op welke manier de gemeente de komende jaren de vitaliteit en leefbaarheid van de stad Sneek wil verbeteren en versterken voor nu levende en ook toekomstige generaties. De gemeente vindt het noodzakelijk dat niet alleen door de gemeente zelf, maar ook door inwoners, bedrijven en instanties binnen Sneek een traject van duurzame ontwikkeling wordt ingezet.
Het duurzaamheidsmotto is de stad Sneek leefbaar te houden en duurzaam te maken. Hiertoe worden de volgende doelen nagestreefd: minder afval en beter scheiden, reduceren van CO2-uitstoot, meer duurzaamheidsaspecten meenemen in ruimtelijke ontwikkelingen, betere bodemkwaliteit, betere waterkwaliteit, bescherming waardevolle natuur- en landschapselementen, groter naleefgedrag milieuregels, meer duurzaam bouwen en meer aandacht voor milieu- vriendelijker vervoer en gedrag.
Waterplan Sneek (2002)
Doelstelling van het waterplan van de voormalige gemeente Sneek is een gemeenschappelijke visie en een uitvoeringsplan voor duurzaam en integraal waterbeheer in de voormalige gemeente Sneek. In het waterplan zijn een visie en een projectplan opgenomen.
De missie voor het omgaan met water in de stad Sneek is om door een duurzame en integrale benadering van water een optimale situatie te scheppen voor een leefbare en economisch gezonde stad nu en later. Deze missie past binnen het landelijke en regionale kader. Het accent ligt daarbij op het verbeteren van de waterhuishouding, waterkwaliteit, recreatieve mogelijkheden, belevingswaarde van het water en de ruimtelijke, economische en organisatorische aspecten van het water. Dit dient bij te dragen aan een aantrekkelijke stad en een goede en gezonde leefomgeving, waar het voor bewoners en toeristen plezierig vertoeven is.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2004 - 2008
Naar aanleiding van de Wet Milieubeheer (1993) dient iedere gemeente een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vast te stellen. Het GRP is een beleidsstuk voor de aanpak van de inzameling en het transport van afvalwater. In het GRP wordt onder meer uitvoering gegeven aan de reductie van de emissie uit het rioolstelsel via de riooloverstorten in het kader van de basisinspanning. Voor de stad Sneek is het GRP van de voormalige gemeente Sneek van toepassing, het Gemeentelijk Rioleringsplan 2004-2008.
Beleidsnota Archeologie 2006 – 2010: Sporen van het verleden (2005)
Het grondgebied van de voormalige gemeente Sneek telt een groot aantal locaties waar naar verwachting sporen uit het verleden zijn te vinden. Op grond van de Monumentenwet is aandacht voor en bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed verplicht. Voor alle partijen is het van belang dat de consequenties voor het bodemarchief in een vroeg stadium van de planvorming worden meegenomen. Samengevat zijn de uitgangspunten als volgt:
De gemeente neemt actief verantwoordelijkheid voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
Archeologie maakt deel uit van bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium betrokken en waar mogelijk ingezet als inspiratiebron voor bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Gemeentelijk archeologiebeleid volgt vooralsnog de provinciale richtlijnen van de FAMKE.
Het publiek wordt betrokken bij archeologische activiteiten om draagvlak en betrokkenheid te vergroten.
Archeologie zal worden ingezet om het cultuurtoerisme een impuls te geven.
Financieel gezien wordt het principe van ‘de verstoorder betaald’ zoveel mogelijk toegepast.
HOOFDSTUK 5 Randvoorwaarden
Milieu-aspecten
5.1.1. Geluidhinder
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden (Staatsblad 2006 -661). Tevens is op 1 januari 2007 het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006” (Staatscourant 21 december 2006, nummer 249) in werking getreden. Nadien zijn er nog een aantal (kleine) wijzigingen geweest van de Wet Geluidhinder”. Voor wegverkeerslawaai is bij deze wijziging van de wet overgestapt op de Europese dosismaat Lday-evening-night (Lden). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB); de oude dosismaat Letmaal (Letm) wordt net als vroeger aangeduid met ‘dB(A)’. Beide dosismaten zijn ‘A-gewogen’: ze houden rekening met de gevoeligheid van het menselijk oor. De geluidsbelasting in Lden is het gemiddelde over de dag-, avond- en nachtperiode.
De Wet geluidhinder bepaalt dat de “geluidsbelasting” op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB (voorheen 50 dB(A)).
In de wet is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens:
-wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
-wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.
Bij een weg met twee rijstroken is de zonebreedte in stedelijk gebied 200 m en buiten de bebouwde kom 250 m.
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. De nabij het plangebied gelegen wegen Leeuwarderweg en Stadsrondweg-Noord kennen allebei een zone waarin een deel van de woningen worden opgericht.
In het kader van het bestemmingsplan Harinxmaland (moederplan) is zowel akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai als naar spoorweglawaai uitgevoerd.
Onderzoek weg- en railverkeerslawaai ten behoeve van bestemmingsplan Harinxmaland, Noordelijk Akoestisch Adviesbureau BV, Kenmerk 2908/NAA/hw/fw/1, 12 oktober 2005. Zie bijlage 1.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder is in artikel 74 aangegeven dat bij elke weg in beginsel een (geluid)zone aanwezig is. Dit met uitzondering van:
- wegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarop een snelheid van ten hoogste 30 km per uur is toegestaan.
Voor wegen met ten hoogste twee rijstroken binnen het stedelijk gebied is de grootte van de geluidzone 200 meter. De ten hoogste toegestane geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op een woning binnen een geluidzone is 48 dB. Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
Het plan voorziet in nieuwbouw van woningen binnen de wettelijke zone van 200 meter van zowel de Stadsrondweg-Noord als de Leeuwarderweg. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient en akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Dit akoestisch onderzoek is reeds in gang gezet. Voor dit onderzoek zijn opnieuw verkeerstellingen uitgevoerd op beide wegen, zodat van de meest recente verkeersgegevens uit gegaan wordt. Zie bijlage 4a. Op basis van een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek in is gebleken dat de 48 dB-contour over het nu te ontwikkelen plangebied loopt. Dit betekent dat voor een aantal woningen in het nu te ontwikkelen gebied een hogere waarde verleend moet worden. Deze hogere waarde zal in ieder geval lager zijn dan de maximaal vast te stellen waarde van 63 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt slechts in geringe mate overschreden (1 dB). Bovendien gaat het om een geringe aantal ontvangpunten (4) waar deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Het treffen van bronmaatregelen door middel van het toepassen van geluidsreducerend asfalt, het verlagen van de verkeersintensiteit, het (verder) verlagen van de maximaal toegestane rijsnelheid en/of het veranderen van de samenstelling van het verkeer, gelet op het huidige karakter en de functie van de weg, worden op voorhand als niet realistisch aangemerkt; Ook het treffen van maatregelen in het overdrachtsgebied (= tussen bron en ontvanger) door het vergroten van de afstand dan wel het oprichten van geluid afschermende voorzieningen, in de vorm van grondwallen/schermen (of een combinatie daarvan) wordt vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en financieel oogpunt niet als realistisch geacht.
Derhalve is besloten een hogere waarde Wet Geluidhinder vast te stellen van 49 dB ten gevolge van wegverkeer op de Leeuwarderweg (N354) voor woningen ter plaatse van de ontvangpunten 034_C, 050_C, 065_B/C en 083_B/C zoals nader aangegeven op bijgaande tekening op het perceel kadastraal bekend gemeente Sneek, sectie H, nummer 00545 in het bestemmingsplan Sneek Harinxmaland Fase 1d. Het ontwerpbesluit heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn géén zienswijzen ingediend.
Spoorweglawaai
Langs de spoorlijn van Stavoren naar Leeuwarden manifesteert zich het spoorweglawaai. Over een breedte van circa 45 m wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB (voorheen 57 dB(A)) overschreden. De afstand van woningen in het plangebied tot de spoorlijn bedraagt 350 meter, zodat het spoorweglawaai geen belemmeringen met zich meebrengt voor de ontwikkeling van het plangebied.
Industrielawaai
De gemeente heeft destijds de grasdrogerij op het perceel Oerdyk 9 te Sneek aangekocht en gesloopt in verband met woningbouw ter plaatse van Harinxmaland. De geluidscontour is als gevolg van de vaststelling van het moederplan Harinxmaland niet meer aanwezig zodat een dergelijk bedrijf ter plaatse niet meer kan functioneren. Aan het perceel zal een passende bestemming worden gegeven.
CONCLUSIE
Het plan mag uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft het aspect geluidhinder.
5.1.2 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
NSL
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
NIBM
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO
beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 49 woningen. Op basis van de CROW-publicatie nr. 256 ‘Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden’ (oktober 2007) mag worden uitgegaan van een ritproductie van maximaal 6,4 ritten per woning (woonmilieu Groen-Stedelijk). Dit betekent op de omliggende wegen een maximale toename van circa 314 motorvoertuigen per et- maal. Voor het aandeel vrachtverkeer in het plangebied wordt uitgegaan van 10%.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de ‘nibm-tool’ (03-08- 2009) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Overigens is in het kader van het Bestemmingsplan Harinxmaland reeds onderzoek naar luchtkwaliteit voor het gehele plan Harinxmaland uitgevoerd. In dit luchtkwaliteitsonderzoek is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit voor het gehele plan geen belemmeringen oplevert.
CONCLUSIE
In de omgeving van het plangebied is er geen indicatie dat grenswaarden van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer worden overschreden. Het bestemmingsplan voldoet derhalve aan het gestelde in het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer.
5.1.3 Hinder van en voor bedrijvigheid
Op grond van de Wet Milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving moet (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk worden voorkomen.
Op basis van de geactualiseerde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Binnen het plangebied is geen bedrijvigheid gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen vormen van bedrijvigheid aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gebied. Alleen aan de Oerdyk 9 bevond zich in het verleden een grasdrogerij die invloed op het leefklimaat in de omgeving had. De activiteiten ter plaatse zijn in het voorjaar van 2005 beëindigd. De grond is door de gemeente aangekocht. De grasdrogerij is gesloopt, het terrein is gesaneerd en met gras ingezaaid. Tevens is de geur- en stofcontour die in het kader van de grasdrogerij was vastgesteld op grond van de milieuregelgeving ingetrokken. Deze geur- en stofcontour lag over een deel van het plangebied van Harinxmaland.
Het perceel aan de Oerdyk 9 heeft op grond van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” de bestemming “niet-agrarische bedrijven, grasdrogerij (gr)” Op grond van deze bestemming is het college bevoegd ontheffing te verlenen voor de vestiging van verschillende andere functies. De gemeente is echter eigenaar van het perceel waardoor de kans op vestiging van een voor de nieuwe woonwijk hinderlijke activiteit zeer klein is.
De gewenste ontwikkeling van woongebieden in Harinxmaland is als randvoorwaarde voor de nieuwe invulling van het grasdrogerijterrein genomen. Bovendien zijn op kortere afstand van het terrein bestaande woningen aanwezig. Los van de ontwikkeling van het woongebied moet met de herontwikkeling van het terrein van de grasdrogerij rekening met deze bestaande woningen worden gehouden. Er vloeien uit deze locatie dan ook geen belemmeringen voort voor de ontwikkeling van het woongebied.
CONCLUSIE
Naar aanleiding van bovenstaande zijn er geen belemmeringen in het kader van hinder van en voor bedrijvigheid te verwachten. Onderhavig plan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect hinder van bedrijven.
5.1.4 Externe veiligheid
Het beleid ten aanzien van het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen begint steeds vastere vormen aan te nemen. De overheid werkt hard aan het vastleggen van veiligheidsnormen die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Nieuw aan het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
De provincie Fryslân heeft hiertoe een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven.
Risicobronnen
Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Kwetsbare objecten
De op de risicokaart getoonde kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Daarnaast bestaat er een potentieel risico bij brand of instorting.
F i g u u r 6 . R i s i c o k a a r t , d e t a i l p l a n g e b i e d
( b r o n : p r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 1 2 )
Zoals van de risicokaart van de Provinsje Fryslân in figuur 6 valt af te leiden, zijn er in het plangebied en in de directe nabijheid ervan geen risicobronnen of kwetsbare objecten aangegeven.
CONCLUSIE
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en/of een (spoor-/water)weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hiervoor is dan ook geen onderzoek benodigd. Het plan kan vanuit het oogpunt van externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.
5.2 Ecologie
Onderzoek 2004
Voor het bestemmingsplan is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk aandacht te besteden aan de natuurwet- en regelgeving. Er dient onder meer aangegeven te worden of er als gevolg van de plannen vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn, en zo ja, of deze verkregen kunnen worden. Relevante regelgeving op dit gebied zijn de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (Ecologische Hoofdstructuur). Om inzicht te krijgen in eventuele negatieve effecten op natuurwaarden is in 2004 door Eelerwoude Noord een ecologische inventarisatie uitgevoerd (Ecologische inventarisatie Harinxmaland, Eelerwoude 2004). Deze inventarisatie was gericht op een veel groter gebied dan het huidige plangebied. Zie bijlage 3
Onderzoek 2015
In 2015 is het betreffende onderzoek uit 2004 door middel van een veldbezoek en een beknopt literatuuronderzoek, voor het huidige plangebied (Harinxmaland fase 1d) geactualiseerd. Door Eelerwoude is een QuickScan Flora en Fauna uitgevoerd. De rapportage is van 19 juni 2015. Vervolgens heeft Dolstra nader onderzoek gedaan inzake vissoorten. Deze rapportage is van 2 juli 2015. De conclusies van de actualisatie worden hieronder weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage 3a bijgevoegd.
Terreinomstandigheden
De terreinomstandigheden van het plangebied zijn de laatste jaren niet veranderd. Het perceel heeft tot op heden altijd een agrarische uitstraling gehad en er hebben zich geen wijzigingen voorgedaan (ophoging grond etc) ten opzichten van de oorspronkelijke situatie.
5.2.1 Soortenbescherming
Flora- en Faunawet
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime (vallen zowel onder het middelzware als het strenge beschermingsregime).
Inventarisatie
Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten zijn naast het afgelegde veldbezoeken (d.d. 19 juni 2015 en 2 juli 2015), de Ecologische inventarisatie Harinxmaland (Eelerwoude 2004), de informatie van QuickScanHulp3 (© NDFF - quickscanhulp.nl 09-07-2012 11:29:38) en in de omgeving uitgevoerde ecologische onderzoeken geraadpleegd. Gezien de aard van het onderzoeksgebied en op basis van de indruk die van het onderzoeksgebied is verkregen, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van alle soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.
Conclusie Eelerwoude
Op basis van het onderzoek wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele licht beschermde soorten (tabel 1–soorten) en voor beschermde vissen (de tabel is opgenomen in de bijlage).
Licht beschermde soorten
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van de tabel van de Flora- en faunawetgeving. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook geen vrijstelling. Een ontheffing Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk.
Rekening houden met vogels
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.
Vervolgonderzoek naar vissen noodzakelijk
Op basis van de QuickScan van Eelerwoude is de kleine modderkruiper in het plangebied niet uit te sluiten. Ook de bittervoorn en grote modderkruiperzijn niet geheel uit te sluiten. Nader onderzoek naar deze vissoorten wordt dan ook geadviseerd. Dit onderzoek is noodzakelijk alvorens het gebied heringericht gaat worden. Onderzoek dient plaats te vinden door middel van een veldbezoek waarbij met een schepnet het water bemonsterd gaat worden op aan- of afwezigheid van vissen. De optimale periode van inventariseren met schepnet is van maart - juni: de soort is dan actief vanwege de voortplantingsperiode en de habitat is nog niet dichtgegroeid. Ook in oktober – november kan geïnventariseerd worden als de watergang geschoond is en de kou nog niet is ingetreden. De tussenliggende periode is minder optimaal bij het inventariseren met een schepnet vanwege de dan volop aanwezige vegetatie in de watergang. Afhankelijk van wat wordt aangetroffen bij het nader onderzoek, kan dit consequenties hebben voor de planning en wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
Conclusie vervolgonderzoek Dolstra
Met name twee aspecten komen hier aan de orde. Ten eerste gaat het om het dempen van de watergangen langs de Noardwei en ten tweede het maken van zogenaamde doorsteken om de nieuw te realiseren waterelementen te verbinden met het boezemsysteem van de Swette.
Binnen het poldersysteem zijn tijdens het nader onderzoek geen beschermde vissoorten aangetroffen. Dat neemt niet weg dat aanbevolen wordt om te werken middels de algemene zorgplicht en ecologische begeleiding. Datzelfde geldt voor het maken van de hiervoor genoemde doorsteken De gemeente neemt dit advies over.
5.2.2 Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
Natuur buiten de EHS
Vanuit het Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte Fryslân wordt buiten de EHS-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied. Ten behoeve van de bescherming van weidevogelgebieden is aanvullend het Werkplan Weidevogels Fryslân 2007-2013 opgesteld.
Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Sneekermeergebied op ruim 2,5 kilometer van het plangebied. De instandhoudingsdoelen van dit gebied hebben onder meer betrekking op het belang van het gebied als broedgebied voor een aantal weide- en moerasvogels, als overwinteringsgebied voor ganzen, eenden en steltlopers en als leefgebied voor meervleermuis en noordse woelmuis. Het Sneekermeergebied is eveneens het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur. Uit de Ecologische inventarisatie Harinxmaland (Eelerwoude 2004) blijkt dat het plangebied geen belangrijke waarde heeft als overwinteringsgebied voor vogels. Als gevolg van de ontwikkelingen in de omgeving zal de waarde van het plangebied en de omgeving (verstoring nieuwbouw) de laatste jaren niet zijn toegenomen. Op basis van het Natuurbeheerplan 2012 blijkt verder dat het plangebied en de ruime omgeving ook niet zijn aangewezen als ganzenfoerageergebied.
Het plangebied maakt geen deel uit van en ligt niet in de nabijheid van natuurgebieden die in het kader van de Verordening Romte Fryslân zijn aangewezen als “natuur buiten de EHS”.
Effecten
Gezien de huidige terreinomstandigheden van het plangebied en omgeving, de aard van de ontwikkelingen en de afstand tussen het plangebied en beschermde gebieden, worden met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur verwacht. Bovenstaande wordt bevestigd in het rapport van Eelerwoude van19 juni 2015.
CONCLUSIE
Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Wanneer bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden. Op voorhand is voor het plan geen ontheffing in het kader van de Flora- en fauna- wet nodig. Het is aan het bevoegd gezag, de Provincie Fryslân, om de visie dat er als gevolg van het plan geen sprake zal zijn van negatieve effecten op beschermde gebieden en er geen vergunning dan wel ontheffing nodig is, te bevestigen.
In het kader van zorgplicht en zorgvuldig handelen neemt de gemeente de volgende maatregelen.
1.Tijdens de uitvoering dient men alert te zijn op de aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen.
2.Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
3.De breedte van de transportwegen wordt zo beperkt mogelijk gehouden, opdat zo min mogelijk holen en dieren aangetast worden.
4.Tijdens het werken wordt één kant op gewerkt/gedempt, zodat mogelijk aanwezige diersoorten de kans krijgen te vluchten.
5.3 Bodem
In het kader van het landelijk project “Landsdekkend Beeld Bodemverontreiniging” is in 2003 en 2004 in Fryslân een (vrijwel) provincie dekkende inventarisatie uitgevoerd naar bodemlocaties waarvan op grond van historische gegevens het vermoeden bestond dat er sprake van bodemverontreiniging zou kunnen zijn, de zogenaamde “verdachte” locaties. Al deze gevonden locaties zijn in een database verzameld, te weten het landelijke bodemloket. Tevens zijn bodemonderzoeksrapporten, die bij de gemeenten en de provincie aanwezig zijn, ingevoerd in de gemeentelijke bodeminformatiesystemen. De meeste locaties leveren geen onaanvaardbaar risico op en kunnen worden aangepakt wanneer er nieuwbouw, wegaanleg of eigendomsoverdracht plaatsvindt.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan vastgesteld worden of er inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.
F i g u u r 7 . B o d e m k a a r t , d e t a i l p l a n g e b i e d (b r o n : w w w . b o d e m l o k e t . n l , 2 0 1 2 )
Uit informatie van het bodemloket blijkt dat op 1 oktober 2009 door Wiertsema en Partners verkennend onderzoek heeft plaatsgevonden naar zowel de bodem als de waterbodems in het plangebied. Uit de informatie blijkt verder dat de locatie voldoende onderzocht is en dat er geen nadere onderzoek dan wel saneringsacties aan de orde zijn. Vrijkomende grond kan binnen het plangebied worden toegepast. Als er grond uit het plangebied wordt afgevoerd, dan mag dit alleen toegepast worden volgens de bepalingen van het Besluit Bodemkwaliteit
CONCLUSIE
Ten aanzien van het aspect bodem mag onderhavig plan planologisch gezien uitvoerbaar worden geacht.
5 .4 Water
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
In het nationale waterbeleid, vastgelegd in onder meer de Vierde Nota Water- huishouding (1998), de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en de Europese Kaderrichtlijn water staat het duurzaam omgaan met water centraal: het waarborgen van voldoende veiligheid en het zo klein mogelijk houden van de kans op wateroverlast. Dit moet mede gezien worden in het kader van de problematiek met betrekking tot ontwikkelingen als klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Hiervoor is de trits ‘vasthouden - bergen – afvoeren’ maatgevend. Kort gezegd betekent dit dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
Uitgangspunten in dit verband zijn:
-Geen afwenteling van problemen naar andere compartimenten in ruimte en tijd.
-Zoveel mogelijk gebiedseigen water vasthouden en de inlaat van gebiedsvreemd water zoveel mogelijk beperken.
-Beperking van overlast door (grond)water of tekort aan water.
Naast de waterkwantiteit heeft duurzaam omgaan met water ook betrekking op de waterkwaliteit. Hierbij staat de trits ‘schoonhouden - scheiden - zuiveren’ centraal. Bij schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zo veel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. Uitgangspunten in dit verband zijn:
-Vervuiling waar mogelijk bij de bron aanpakken.
-Voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
-Benutten van schoon water.
Het beleidsdoel duurzaam omgaan met water dient niet alleen in waterbeheerplannen te worden uitgewerkt, maar er dient ook in de ruimtelijke ordening, waaronder de bestemmingsplannen, rekening mee te worden gehouden.
Afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening kan door:
- het bieden van ruimte voor water in verband met veiligheid, wateroverlast en zoetwaterbeheer;
- water als ordenend principe in de functietoekenning;
- kansen benutten die water biedt voor de vergroting van de belevings- waarde en functiecombinaties (bijvoorbeeld cultuurhistorische waarden van voormalige waterlinies);
- randvoorwaarden aan de inrichting en het beheer op basis van water (bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen, zodat de grondwaterstand hoog kan blijven);
- effecten op waterkwaliteit meewegen bij besluitvorming in de ruimtelijke ordening.
De voormalige gemeente Sneek beschikte over een eigen waterplan dat dient als kader voor nieuwe ontwikkelingen. Dit kader is voor wat betreft de stad Sneek nog altijd actueel.
In het plangebied wordt met het plan woningbouw in de vorm van maximaal 49 woonheden en de daarbij noodzakelijke infrastructurele voorzieningen mogelijk gemaakt. Hiertoe worden enkele van de bestaande sloten in het plangebied gedempt en zullen delen van de graslanden worden omgezet in oppervlakteverharding.
In het Bestemmingsplan Harinxmaland is door Wetterskip Fryslân reeds een watertoets uitgevoerd die voorziet in een beoordeling op hoofdlijnen van het totale nieuwbouwplan van wijk Harinxmaland. Op basis van de destijds opgestelde watertoets is het Wetterskip akkoord gegaan met de toekomstige waterhuishouding. Deze uitwerking past binnen de kaders van het uit te werken plan, zodat een nadere watertoets niet noodzakelijk is. De uitgangspunten voor het waterbeheer liggen vast.
Wetterskip Fryslân heeft op 23 juni 2015 medegedeeld dat een voortoets met betrekking tot de peilwijziging heeft uitgewezen dat de komende peilwijziging voor het vervolg van Harinxmaland eveneens met een watervergunning kan afhandelen. Wat voor ons van belang is zijn o.a. onderstaande punten:
-waar komt de (tijdelijke) kering
-waar komen de kunstwerken (inlaatduikers e.d.) dit laatste wel in overleg met ons i.v.m. het bewaken van onze assets
-waarborgen voeding/afvoer achterliggende polder (ook in overleg met ons)
-onderbouwing of omschrijving geven van de effecten op de verschillende belangen.
Op 4 augustus 2015 hebben wij het Wateradvies van Wetterskip Fryslân ontvangen. De in deze zogenaamde Watertoets vermelde adviezen zullen worden opgevolgd en meegenomen in de verdere planvorming. Voor het volledige Wateradvies, zie bijlage 9.
CONCLUSIE
Ten aanzien van het aspect water mag onderhavig plan vooralsnog planologisch gezien uitvoerbaar worden geacht.
5.5 Cultuurhistorie en archeologie
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.
STEENTIJD - BRONSTIJD
Voor waarden uit de periode steentijd - bronstijd is het plangebied gecategoriseerd als ‘karterend onderzoek 3’ (zie figuur 8). In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologische resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.
F i g u u r 8 . A r c h e o l o g i s c h a d v i e s i n p l a n g e b i e d v o o r d e p e r i o d e s t e e n t i j d - br o n s t i j d
( b r o n : p r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 0 9 )
IJZERTIJD - MIDDELEEUWEN
In figuur 9 is het advies van de FAMKE-kaart van de provinciale archeologische dienst opgenomen voor wat betreft de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gehele plangebied is gecategoriseerd als ‘karterend onderzoek 1’. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode midden - bronstijd tot vroege middeleeuwen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal zes boringen per hectare worden gezet, met een minimum van zes boringen per plan.
F i g u u r 9. A r c h e o l o g i s c h a d v i e s i n p l a n g e b i e d v o o r d e p e r i o d e i j z e r t i j d - m i d d e l e e u w e n
( b r o n : p r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 0 9 )
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken.
Eind 2005 is door het bureau RAAP voor het gehele plangebied Harinxmaland een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ('Plangebied Harinxmaland. Archeologisch vooronderzoek: een Inventariserend veldonderzoek', RAAP, maart 2006). Zie bijlage 2. Tijdens het onderzoek zijn een groot aantal (potentieel) waardevolle gebieden aangetroffen. Analoog aan de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn de gebieden in het bestemmingsplan Harinxmaland bestemd als "Archeologisch waardevolle gebieden" (artikel 13). Voor de gebieden met een verwachtingswaarde is de aanduiding "Gebieden met archeologische verwachtingswaarde" opgenomen. Voor de gronden gelden beperkte bouwmogelijkheden (met vrijstellingsbepaling) en een aanlegvergunningstelsel.
Fasen 1D en E liggen aan de oostrand van het onderzochte gebied, hier zijn geen gebieden met archeologische (verwachtings)waarden aanwezig. Voor dit deel van Harinxmaland worden dus geen archeologische voorwaarden verbonden aan de beoogde ontwikkeling.
CONCLUSIE
Dit bestemmingsplan mag gelet op de afwezigheid van archeologische (verwachtings)gebieden uitvoerbaar worden geacht voor de fasen 1D en 1E. Er worden geen eisen gesteld vanuit de archeologische monumentenzorg.
In alle gevallen, ongeacht de grootte van de ingreep, blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Súdwest-Fryslân.
Cultuurhistorie
De ligging van het gebied op de grens van het voormalige Middelseegebied maakt het mogelijk enkele cultuurhistorische patronen te benoemen. Uit eerder archeologisch onderzoek was al bekend dat door het plangebied het tracé van een dijk loopt die de begrenzing van de Middelsee vormde. De dijk is vrijwel volledig verdwenen. Kenmerkend is nog wel het verschil in verkavelingspatroon tussen het ‘nieuwe’ en het ‘oude’ land, dat een grillig kavelpatroon kent. Daarnaast is langs de Ivige Leane de karakteristieke (boerderij)bebouwing kenmerkend. Een kleine vaart in het centraal gelegen deel van het plangebied is als cultuurhistorische structuurlijn aangemerkt. Tevens heeft archeologisch onderzoek uitgewezen (RAAP, maart 2006) dat er binnen het plangebied een groot aantal gebieden aanwezig zijn met een archeologische (verwachtings)waarde. De cultuurhistorische elementen kunnen, voor zover deze ingepast kunnen worden op een wijze die aansluit op de cultuurhistorische karakteristiek, als aanknopingspunt dienen in de verdere planvorming.
CONCLUSIE
Als gevolg van de thans aan de orde zijnde plannen wordt de cultuurhistorie niet aangetast.
5.6 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen die een planologische bescherming vereisen.
5.7. Verkeer
Algemeen
De voorgestelde woningbouw is een onderdeel van een grotere woonwijk. Hoe en wanneer de woonwijk verder wordt gerealiseerd is nog niet bekend. Op basis van de globale structuurschets voor de woonwijk is ingeschat wat voor verkeersaantallen in de wijk te verwachten zijn, hoe structuren er uit zien en wat voor wegprofielen passend zijn.
De gehele woonwijk is aangewezen als een 30 km per uur verblijfsgebied. De wegen binnen de woonwijk krijgen een wegprofiel dat daar bij past, dus niet te breed, in klinkerverharding en met plateaus op de kruisingen. De wegenstructuur van de wijk sluit aan op de oude structuur ter hoogte van drie plekken op de Stadsrondweg-Noord. Hier liggen nu rotondes en dat zijn logische en veilige aanknopingspunten.
Bestaande situatie
De woonwijk Harinxmaland wordt ontwikkeld aan de noordzijde van Stadsrondweg-Noord. Inmiddels is fase 1 gerealiseerd en wordt ontsloten via de rotonde op de Stadsrondweg. Op dit moment heeft deze woningbouw geen aansluiting op het te ontwikkelen gebied. Dit wordt met een brug wel mogelijk gemaakt. In het te ontwikkelen gebied ligt nu de Oerdyk en dit is een landelijk weggetje in het buitengebied dat bestaande bebouwing, waaronder boerderijen, ontsluit. In de nieuwe situatie blijft de bestaande bebouwing behouden, hierdoor blijft het oude bestemmingsverkeer, waaronder ook landbouwvoertuigen, gebruik maken van de nieuwe wegenstructuur.
Nieuwe situatie
De voorgestelde woningbouw valt binnen het 30 km per uur verblijfsgebied. De rijsnelheid wordt afgedwongen door de weginrichting en met plateaus op de kruisingen. De weg die door het gebied loopt maakt onderdeel uit van de hoofdontsluiting van de totale wijk. Deze weg heeft een iets ander karakter dan de overige wegen in het plan, maar heeft ook een verblijfskarakter.
Voor de leefbaarheid in de wijk is het van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. Op basis van de meest recente publicatie van de CROW parkeerkencijfers wordt de parkeerbehoefte van het plan bepaald. Op dit moment (tijdens het opstellen van het bestemmingsplan) ziet het er als volgt uit (op basis van matig stedelijk, rest bebouwde kom en maximaal): voor koop vrijstaand 2,6 parkeerplaats per woning en voor koop twee-onder-een-kap 2,5 parkeerplaats. Door rekening te houden met langsparkeren in het wegprofiel en twee parkeerplaatsen op eigen terrein per woning kan er aan de parkeerbehoefte worden voldaan.
HOOFDSTUK 6 Beeldkwaliteit
BEELDKWALITEITSPLAN
Wat is een beeldkwaliteitsplan
Een beeldkwaliteitsplan regelt de ruimtelijke kwaliteit (uiterlijk) van gebouwen en openbare ruimte voor een gebied waarin ontwikkeling gepland zijn. Een beeldkwaliteitsplan vormt een belangrijk instrument voor de kwaliteitsbewaking van ruimtelijke plannen. Het beeldkwaliteitsplan is een beleidsstuk waarmee voor een bepaald deel van de gemeente het welstandsbeleid wordt gewijzigd, zoals neergelegd in de gemeentelijke welstandsnota. In de Omgevingswet is bepaald dat de gemeenteraad bevoegd is tot het vaststellen van welstandsbeleid.
Procedure
Eerst wordt een concept beeldkwaliteitsplan opgesteld. Over het concept beeldkwaliteitsplan wordt inspraak verleend en wordt overleg gevoerd met de Welstandscommissie. Iedereen kan inspraakreacties indienen gedurende de ter inzage termijn (gelijktijdig met de ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan). Het beeldkwaliteitsplan wordt vervolgens al dan niet aangepast aan de raad ter vaststelling voorgelegd. Na vaststelling van het beeldkwaliteitsplan wordt het beeldkwaliteitsplan, als onderdeel van de welstandsnota, bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie gehanteerd als beleidskader voor het uit te brengen advies aan het college van burgemeester en wethouders.
Uitgangspunten stedenbouwkundig plan 1e fase Harinxmaland
In verband met de onzekerheden over het tijdspad waarin de 1e fase (gebied oostelijk van de spoorlijn) ontwikkeld gaat worden, is de verkaveling van dit stedenbouwkundig plan een suggestie en kan aangepast worden binnen de structurele lijnen van het plan.
Het stedenbouwkundig plan is op te delen in vijf woonbuurten die elk een eigen structuur en karakter hebben. De volgende buurten zijn te onderscheiden:
-Zuidelijke rand
-Waterwonen
-Tussengebied
-Wonen aan de Oerdyk
-Nieuwe Pleatsen
Zuidelijk rand
De zuidelijke rand wordt gevormd door gesloten bouwblokken. De woningen in deze blokken oriënteren zich op de omgeving. De bouwblokken zijn gesitueerd in de groene zone langs de stadsrondweg. Deze groene zone loopt om de woonblokken heen.
De woonbuurt wordt gevormd door drie bouwblokken, de twee blokken aan beide zijden van de ontsluitingsweg worden getypeerd als woonhoven. Het waterhof (oostelijk blok) en het Speelhof (westelijk blok) verschillen van elkaar door de inrichting van het achter/binnenterrein.
Het Waterhof heeft zoals de naam al aangeeft, water in het binnengebied. Dit water staat in verbinding met de Swette en doet qua structuur mee met de lobbenstructuur langs de Swette. Het binnenterrein is een semi-openbaar gebied, in het binnengebied is ruimte voor spelen en parkeren.
Voor het meest westelijke blok is een andere opzet gekozen in verband met de maat van het totale blok. Een woonhof zou een te groot element worden binnen de structuur, daarom is er hier gekozen om door middel van rijwoningen een gesloten beeld gecreëerd. Dit beeld is zowel naar het zuiden als het noorden aanwezig.
Waterwonen
De gesloten blokken van de zuidelijke woonbuurt gaan aan de Nieuwe Vaart over in losse waterwoningen. Deze woningen zijn gesitueerd langs de Nieuwe Vaart en de Swette. Aan de Nieuwe Vaart staan de woningen door middel van vlonders in het water. Het waterwonen langs de Swette wordt gevormd door de lobbenstructuur. Deze lobbenstructuur maakt onderdeel uit van onderhavig plan.
Tussengebied
De woonbuurten ten noorden van de Nieuwe Vaart is ingeklemd tussen de vaarroute en de wijkontsluitingsweg. De opzet van de wijk is ingestoken van zicht en relaties tussen de Nieuwe Vaarten het open buitengebied. Hierdoor is de wegenstructuur van de woonstraten noord-zuid. De zichtlijnen over de woonstraten maken het mogelijk om het water en het open landschap te ervaren. Door deze opzet zijn de woningen oost-west georiënteerd, met uitzondering van de woningen aan de noord en zuidrand. Deze woningen oriënteren zich op de rondweg en op de nieuwe vaart. Het meest oostelijk deel van het tussengebied maakt onderdeel uit van onderhavig plan.
Wonen aan de Oerdyk
Het woonmilieu tussen de ontsluitingsroute en de Oerdyk sluit aan bij de structuur en de bebouwing die in de huidige situatie aanwezig is langs de Oerdyk. De woonbuurt wordt gevormd door woningen in een losse setting. In de woonbuurt worden twee stroken vrij gehouden van bebouwing, hierdoor zijn er doorzichten naar het open buitengebied.
Nieuwe Pleatsen
De Nieuwe Pleatsen zijn als het ware wooneilanden in het open buitengebied tussen Sneek en Scharnegoutum. De woningen op de Nieuwe Pleatsen zijn gesitueerd rond een gezamenlijk binnenterrein. Op deze manier wordt het beeld van een boerenerf gevormd. Door middel van dit woonmilieu ontstaat er een overgang tussen de woonwijk en het open buitengebied. Op deze locaties wordt gedacht aan bijzondere woonvormen zoals commune wonen en CPO-woningen. De assemblering van de bebouwing en de onbebouwde privéruimte is hier van groot belang.
Welstandseisen plangebied
Bij de beoordeling van de gebiedskenmerken en criteria gelden drie beleidsintenties:
-uitgangspunt (Ui)
-respecteren en interpreteren (Re)
-incidenteel veranderbaar (Iv)
Wonen aan hoofdas
Gebiedskenmerken en criteria
Plaatsing
-In een verplichte rooilijn (Ui)
-Halfgesloten tot vrijstaand (Re)
-Dwars of haaks; benutten van stedenbouwkundige accenten bij o.m. hoekligging (Re)
-Aan- en uitbouwen/bijgebouwen liggen achter de hoofdvorm en/of zijn ondergeschikt (Re)
Hoofdvorm
-Twee bouwlagen met overwegend duidelijk kap (Re)
-Vanuit symmetrische opzet tot vrije opzet (Iv)
-De massa-opbouw is enkelvoudig tot samengesteld (Iv)
-De gebouwen zijn kantig opgezet (Ui)
Aanzichten
-Er is sprake van gerichtheid op de publieke/openbare ruimte (Ui)
-De geleding is sterk individueel en of projectmatig (Re)
-De compositie is sterk individueel (Iv)
-Aan- en uitbouwen/bijgebouwen zijn bij voorkeur mee-ontworpen of ondergeschikt (Iv)
Opmaak
-Gevels hebben in hoofdzaak een stenig karakter; accenten in andere materialen (Re)
-de detaillering is eenvoudig tot sterk (Re)
-gedekte kleurstelling - steenachtig metselwerk rood en pannen donker ((Re)
-verbouw bij voorkeur in afstemming op individuele kwaliteit van het gebouw (Re);
-bijgebouwen zijn eenvoudig en ondergeschikt vormgegeven (Re).
Referentiebeelden wonen aan de hoofdas
Twee onder één kap woningen met schildkap met een gedekte kleurstelling
Twee onder één kap woningen met zadeldak met een gedekte kleurstelling
Vrijstaande woning met zadeldak met een gedekte kleurstelling
Wonen langs de waterrand
Gebiedskenmerken en criteria
Plaatsing
-Niet In een verplichte rooilijn (Re)
-Halfgesloten tot vrijstaand (Re)
-Dwars of haaks; benutten van stedenbouwkundige accenten bij o.m. hoekligging (Re)
-Aan- en uitbouwen/bijgebouwen liggen achter de hoofdvorm en/of zijn ondergeschikt (Re)
Hoofdvorm
-Twee bouwlagen met overwegend duidelijk kap - minimaal 50% met dakhelling (Re)
-Vanuit symmetrische opzet tot vrije opzet (Iv)
-De massa-opbouw is enkelvoudig tot samengesteld (Iv)
-De gebouwen zijn kantig opgezet (Ui)
Aanzichten
-Er is sprake van gerichtheid op de publieke/openbare ruimte (Ui)
-De geleding is sterk individueel en of projectmatig (Re)
-De compositie is sterk individueel (Iv)
-Aan- en uitbouwen/bijgebouwen zijn bij voorkeur mee-ontworpen of ondergeschikt (Re)
Opmaak
-Gevels in hout of baksteen; accenten in andere materialen (Re)
-dakbedekking keramisch, beton, leien of riet (Re)
-de detaillering is eenvoudig tot sterk (Iv)
-gedekte kleurstelling (Re)
-verbouw bij voorkeur in afstemming op individuele kwaliteit van het gebouw (Re)
-bijgebouwen zijn eenvoudig en ondergeschikt vormgegeven (Re)
Referentiebeelden wonen langs de waterrand
Vrijstaande woning met gedekte kleurstelling
Twee onder één kap woning (zadeldak) met neutrale kleurstelling
Vrijstaande woning met neutrale kleurstelling
Twee onder één kap woning (schildkap) met neutrale kleurstelling
HOOFDSTUK 7 Juridische toelichting
7.1 Procedure en inhoud bestemmingsplan
Zoals ook in de inleiding al aangegeven betreft het voorliggende plan een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het plan inhoudelijk moet voldoen aan de digitale verplichtingen, vertaald naar de SVBP 2012.
Het bestemmingsplan voldoet aan de voorgeschreven standaarden en is aangepast aan de terminologie zoals die met de introductie van de Wabo is geïntroduceerd en is daarmee vergelijkbaar met de overige ruimtelijke plannen van de voormalige gemeente Sneek.
De procedure moet wel worden doorlopen conform artikel 3.8 van de Wro. Dit houdt in dat de gemeenteraad bevoegd is het plan vast te stellen. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient het plan voor overleg aan de diverse overlegpartners worden aangeboden.
In het kader van de procedure moet voorafgaand aan de vaststelling een voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden doorlopen. Dit kan echter pas wanneer vanuit het in de vorige alinea bedoelde overleg reacties zijn binnengekomen, dan wel dat de termijn voor het geven van een reactie is verstreken.
Het plan wordt als ontwerp 6 weken ter inzage gelegd, waarbij belanghebbenden de gelegenheid krijgen om een zienswijze in te dienen. Na afloop van deze termijn worden eventueel ingediende zienswijzen verwerkt waarna de gemeenteraad tot besluitvorming over kan gaan.
7.2 Plansystematiek
Het bestemmingsplan voldoet aan de VSBP 2012 en aan de vastgestelde standaarden en het handboek van de gemeente Súdwest-Fryslân.
Er is voor gekozen om de als openbare ruimte in te richten gebieden globaal aan te geven met de bestemming ‘Verkeer - Verblijf’, zodat er de nodige flexibiliteit overblijft bij de feitelijke inrichting.
HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van woningen in een breed marktsegment mogelijk. Het bestemmingsplan gaat hierbij uit van flexibiliteit. We kunnen daardoor beter anticiperen op de vraag in de markt. Dit maakt de haalbaarheid robuust. Voor het totale plangebied van Harinxmaland fase 1 is een grondexploitatie opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van deze grondexploitatie. De gemeente heeft deze gronden in eigendom. Op basis van haalbaarheidsberekeningen kunnen we een haalbaar plan realiseren. Deze haalbaarheid is geborgd binnen de totale grondexploitatie Harinxmaland fase 1.
HOOFDSTUK 9 Maatschappelijke toetsing en kwaliteit
In het kader van vooroverleg, hebben wij het plan bij de verschillende instanties neergelegd. Wij hebben een reactie ontvangen van de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân.
Provincie Fryslân:
De provincie Fryslân is in haar schrijven van 22 juli 2015 de mening toegedaan dat de motivering ten aanzien van de Ladder Duurzame Verstedelijking in het ontwerpplan dient te worden aangevuld. In het plan dient de afweging omtrent beschikbare locaties binnen bestaand stedelijk gebied versus de keuze voor een uitbreiding gemotiveerd te worden. Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van overige opmerkingen. Op basis van de provinciale reactie, is de tekst aangevuld.
Wetterskip Fryslân
Wetterskip Fryslân heeft bij brief van 22 juli 2015 een positief wateradvies afgegeven. De watertoetsprocedure is daarmee afgerond. De in de Watertoets vermelde adviezen zullen worden opgevolgd en meegenomen in de verdere planvorming