direct naar inhoud van Regels

Sneek - Harinxmaland Fase 1d

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2015oostBPharinx1d-vast

REGELS

Inhoudsopgave

 

 

REGELS

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

Artikel 1 begrippen

Artikel 2 wijze van meten

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

Artikel 5 Water

Artikel 6 Wonen

HOOFDSTUK 3 algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Artikel 8 algemene gebruiksregels

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

HOOFDSTUK 4 overgangsrecht en slotregel

Artikel 10 overgangsrecht

Artikel 11 slotregel

 

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

 

 

Artikel 1 begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Sneek - Harinxmaland Fase 1d van de gemeente Súdwest-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met identificatienummer NL.IMRO.1900.2015oostBPharinx1d-vast met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitvoeren van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omgeving in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;

1.7 aanleggen

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;

 

 

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.11 bebouwde kom

De percelen die op de kaart bladnummers k01-4 en k01-5 behorende bij de “Verordening Romte Fryslân” (vastgesteld op 15 juni 2011 door de Provinciale Staten van Fryslân), zijn gelegen in “Bestaand stedelijk gebied”;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bed & breakfast

Een bed & breakfast is een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning en wordt gerund door de bewoner van de betreffende woning. De woonfunctie van de woning wordt daarbij niet onevenredig aangetast;

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

1.16 bestaand(e)

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

 

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 buiten de bebouwde kom

De percelen die op de kaart bladnummers k01-4 en k01-5 behorende bij de “Verordening Romte Fryslân” (vastgesteld op 15 juni 2011 door de Provinciale Staten van Fryslân), niet zijn gelegen in “Bestaand stedelijk gebied”

1.28 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.29 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 dakkapel

Een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;

1.31 dakopbouw

Het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.33 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.34 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.36 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.37 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 hoofdvorm

een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

1.41 kap

Een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

1.42 lessenaarsdak

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.43 ligplaats innemen

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.44 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.45 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.46 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoelt voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

 

 

1.47 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.48 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;

1.49 pand:

de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.50 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.51 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf waardoor die ruimte als regulier woning is aan te merken. Er is sprake van hoofdverblijf als de huurder/eigenaar, binnen een periode van 360 dagen, die ruimte meer dan 180 dagen gebruikt voor nachtverblijf;

1.52 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.53 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.54 recreatiewoning

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.55 seksinriching:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 vaartuig

naast het begrip vaartuig in gebruikelijke zin van het woord, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel overblijfselen daarvan;

1.57 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.58 vrijstaand bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

 

1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten, etc.;

1.60 watersituatie

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.61 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.62 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.63 woonschip:

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2 wijze van meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.3 de hoogte van een antenne-installatie

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.

 

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

 

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.8 uitzondering wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

 

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Tuin

 

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen.

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Met betrekking tot gebouwen en overkappingen geldt dat er geen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd met uitzondering van erkers of tochtportalen mits:

  1. horizontale diepte maximaal 1,5 meter is;

  2. horizontale afstand van de erker tot de perceelgrens met het openbaar gebied minimaal 3 meter is;

  3. breedte maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw is;

  4. bouwhoogte maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 meter is.

 

 

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor verkeer -Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. bermen en beplanting;

  5. straatmeubilair;

  6. oeververbindingen (bruggen).

  7. nutsvoorzieningen

  8. geluidswerende voorzieningen

  9. groenvoorzieningen;

  10. water

 

4.2 Bouwregels

 

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;

  3. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m²

 

 

4.2.2 Garages

Voor het bouwen van garages gelden de volgende regels:

  1. garages mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;

  3. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m² per garage.

 

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 12 meter bedragen.

 

 

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 5 Water

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;

  2. oeververbindingen (bruggen)

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. waterberging;

  5. bermen en beplanting;

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2,50 m bedragen gemeten vanaf het Nieuw Amsterdams Peil.

  • vlonders, meerpalen en steigers en overige aanlegvoorzieningen zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

 

5.3 nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • de verkeersveiligheid.

 

5.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden als (permanente) aanleggelegenheid voor woonschepen;

  • ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats uitgesloten'is het verboden ligplaats dan wel aanlegplaats in te nemen.

 

 

 

Artikel 6 Wonen

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  • een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1

met de daarbijbehorende:

  1. woonhuizen;

  2. bed & breakfast in de woning, met dien verstande dat:

  1. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen per hoofdgebouw;

  2. de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bed en breakfast;

  4. de oppervlakte van bed en breakfast maximaal 30% mag zijn van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50m²;

  5. er geen reclame-uitingen mogen worden aangebracht;

  6. er ten behoeve van de uitoefening van de bed en breakfast dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).

 

  1. bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen;

  2. tuinen, erven en terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. tuinen, erven en terreinen;

  6. andere bouwwerken.

 

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  3. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 150m² bedragen;

  4. het aantal woonhuizen niet meer dan in een bebouwingsvlak “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal mag bedragen;

  5. een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij op de verbeelding ‘twee-aaneen’ is aangegeven in welk geval het aantal aaneen te bouwen woonhuizen ten hoogste twee mag bedragen;

  6. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevellijn gebouwd;

  7. ter plaatse van de aanduiding minimale goothoogte (m) mag de goothoogte niet minder bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

  8. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte (m) mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

  9. ter plaatse van de aanduiding minimale dakhelling (graden) mag de dakhelling niet minder bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, waarbij voor maximaal 50% van de hoofdvorm een platte afdekking is toegestaan;

  10. de afstand tussen de hoofdvorm van een vrijstaande woning en de perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonhuis

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonhuis gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen zal ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf dat buiten het bouwvlak ligt mag worden bebouwd;

  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping zal ten hoogste de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van de woning vermeerderd met 0,25 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping die binnen een afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens ligt zal ten hoogste 7 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw

  4. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten hoogste 5,50 m bedragen;

 

6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

6.2.4 Dakopbouwen

 

6.2.4.1 dakopbouwen grenzend aan het voorerfgebied

 

Algemeen

  1. een dakopbouw mag uit maximaal één bouwlaag bestaan;

  2. een dakopbouw is alleen toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap;

  3. een dakopbouw is niet toegestaan in een dakvlak met een dakhelling minder dan 30 graden;

 

Plaatsing

  1. maximaal 1 dakopbouw per pand per dakvlak;

  2. bij meerdere dakopbouwen op een doorgaand dakvlak regelmatige rangschikking op een horizontale lijn;

  3. in het midden van het dakvlak, tenzij afwijkende trendsetter;

  4. bij gebouwtype twee onder één kap: symmetrisch t.o.v. de gezamenlijke bouwmuur;

  5. minimaal 1 meter dakvlak ter weerszijden van de dakopbouw, ook ten opzichte van hoek- en kilkepers;

  6. verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn minimaal 1 meter;

 

Maatvoering

  • breedte van de dakopbouw maximaal 40% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 4 meter.

 

 

6.2.4.2 dakopbouwen grenzend aan het achtererfgebied

 

Algemeen

  1. een dakopbouw mag uit maximaal één bouwlaag bestaan;

  2. een dakopbouw is alleen toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap, tenzij de dakopbouw grenst aan een horizontale kilgoot tussen 2 panden, dan mag het hoofdgebouw uit maximaal 2 bouwlagen bestaan;

 

Plaatsing

  1. maximaal 1 dakopbouw per pand per dakvlak;

  2. bij meerdere dakopbouwen op een doorgaand dakvlak regelmatige rangschikking op een horizontale lijn;

  3. in het midden van het dakvlak, tenzij een afwijkende trendsetter;

  4. bij gebouwtype twee onder één kap: symmetrisch t.o.v. de gezamenlijke bouwmuur;

  5. minimaal 1 meter dakvlak ter weerszijden van de dakopbouw, ook ten opzichte van hoek- en kilkepers;

  6. verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn minimaal 0,5 meter;

  7. afstand van de dakopbouw tot het voorerfgebied minimaal 3 meter;

 

Maatvoering

  • breedte van dedakopbouw maximaal 60% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 6 meter.

 

6.2.4.3 dakopbouwen door nokverhoging

Algemeen

  1. de dakopbouw is alleen toegestaan in een dakvlak dat grenst aan het achtererfgebied;

  2. de dakopbouw is maar in één dakvlak toegestaan;

  3. de nokverhoging vindt plaats door het verlengen van het tegenoverliggende dakvlak waardoor de nok richting achtererfgebied schuift;

  4. de nokverhoging is alleen toegestaan op een hoofdgebouw met een zadeldak van maximaal 35 graden;

 

Plaatsing

  1. maximaal 1 dakopbouw per pand per dakvlak;

  2. bij meerdere dakopbouwen door nokverhoging op een doorgaand dakvlak regelmatige rangschikking op een horizontale lijn;

  3. in het midden van het dakvlak, tenzij een afwijkende trendsetter;

  4. bij gebouwtype twee onder één kap: symmetrisch t.o.v. de gezamenlijke bouwmuur;

  5. minimaal 1 meter dakvlak ter weerszijden van de dakopbouw;

  6. de afstand van de dakopbouw tot de achtergevel is horizontaal gemeten minimaal 1 meter;

  7. afstand van de dakopbouw tot het voorerfgebied minimaal 3 meter;

 

Maatvoering

  1. breedte van de dakopbouw maximaal 60% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 6 meter;

  2. de hoogte van de buitenwanden van de dakopbouw maximaal 1,2 meter;

  3. de nok mag verticaal gemeten maximaal 0,7 meter worden verhoogd;

  4. de hellingshoek van het dakvlak van de dakopbouw moet gelijk zijn aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak.

 

 

6.3 nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de verkeersveiligheid; en

  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

6.4 afwijken van de bouwregels

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsitutaie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 6.2.2 sub a met dien verstande dat ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd.;

  • het bepaalde in 6.2.1 onder j waarbij de afstand tussen de hoofdvorm van een vrijstaande woning en de perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt.

 

6.5 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien de bedrijfsvloeroppervlakte groter is dan 30% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde overkappingen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m².

 

 

HOOFDSTUK 3 algemene regels

 

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 8 algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

  5. Het gebruik van een woonhuis voor recreatieve bewoning.

 

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;

  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

  2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 4 overgangsrecht en slotregel

 

 

Artikel 10 overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.

  2. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik;

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

 

Artikel 11 slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

bestemmingsplan Sneek - Harinxmaland Fase 1d

 

Behorend bij het besluit van __