direct naar inhoud van REGELS
Plan: Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0035-VS01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland van de gemeente Zwartewaterland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1896.BP0035-VS01 met deze bijbehorende regels met als bijlage de lijst van afwijkend gebruik;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, met uitzondering van houtteelt, en/of het houden van dieren;

1.6 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.7 agrarisch hulp- en nevenbedrijf bedrijf:

Een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verlenen van diensten en/of het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen en/of andere producten en/of machines aan agrarische bedrijven en hoveniersbedrijven, inclusief de verhuur van machines alsmede het verzorgen van praktijkopleidingen ten behoeve van de agrarische sector en de tuinbouw;

1.8 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.9 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden met het ambacht;

1.10 archeologische monumenten:

terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.11 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een perceel betreft:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een perceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het perceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.14 bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

1.15 bedrijf aan huis:

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.18 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.19 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor beroep aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
een daaraan vastgebouwde of er deel van uitmakende woning wordt niet meegeteld;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.23 bijzondere woonvorm:

een gebouw of gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor de huisvesting van specifieke doelgroepen;

1.24 bomenteelt:

het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.25 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 caravan:

een al dan niet uitklapbare aanhangwagen ingericht voor dag- en nachtverblijf van personen, welke met een normale snelheid over de weg mag worden voortbewogen;

1.31 carport:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.32 complementair daghorecabedrijf:

een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.33 cultuurhistorische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de ten gevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap en bebouwing, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige historiche waarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;

1.34 dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode op speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals een wandelbos, wandelpark, strandbad, vis- en zwemvijvers, speel- en ligweide, speelterrein, kinderspeelplaats, dierenpark, volkstuinen of nutstuinen;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder zijn begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, een tuincentrum en een supermarkt;

1.36 dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.38 dierenpension:

plaats waar huisdieren bij afwezigheid van hun eigenaar tijdelijk kunnen verblijven;

1.39 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarbij alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.40 dugout:

gebouw bestemd voor wissel- en rustplaats ten behoeve van sportieve dagrecreatie;

1.41 één bestemmingsvlak vormend:

twee bestemmingsvlakken, welke ter plaatse van de aanduiding 'relatie' door de aangegeven relatie met elkaar verbonden zijn en daardoor aangemerkt worden als één bestemmingsvlak;

1.42 één perceel vormend:

twee percelen, welke ter plaatse van de aanduiding 'relatie' door de aangegeven relatie met elkaar verbonden zijn en daardoor aangemerkt worden als één perceel;

1.43 eengezinshuis:

een gebouw, dat één woning omvat, zowel qua ruimtelijke visuele uitstraling als fysiek (1 hoofdingang, 1 adres, 1 aansluiting op de nutsvoorziening);

1.44 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.45 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.46 erftoegangsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet meer primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen;

1.47 ervenstructuur:

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;

1.48 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.49 evenemententerrein:

een terrein dat gebruikt kan worden ten behoeve van het houden van activiteiten op buurt- en wijkniveau, zoals buurt- en wijkfeesten, kinderkermis of thematische bijeenkomsten met dien verstande dat deze activiteiten kleinschalig van opzet zijn en er geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaat;

1.50 extensieve dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving;

1.51 garagebedrijf:

een bedrijf, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verrichten van onderhoud en de verkoop van auto's, motorfietsen, bromfietsen, snorfietsen en fietsen alsmede de verkoop van bijbehorende accessoires;

1.52 garagebox:

een gebouw dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.53 gebiedsontsluitingsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke dient voor de ontsluiting van een gebied;

1.54 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.55 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.56 geluidsgevoelige functies:

ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlakte van niet minder dan 11 m² en andere geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.57 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.58 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.59 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.60 groene en blauwe diensten:

Groene en Blauwe Diensten zijn (on)betaalde activiteiten van maatschappelijk belang, die een fysieke weerslag kennen op het gebied van natuur, water, landschap, recreatie en cultuurhistorie en die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen;

1.61 groepsaccommodatie:

een gebouw dat is bestemd voor recreatief verblijf ten behoeve van groepen, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.62 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, waaronder in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.63 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.64 groothandelgebonden detailhandel:

detailhandel, welke een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een groothandelsbedrijf;

1.65 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.66 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.67 horeca:

de bedrijfssector gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het exploiteren van zaalaccommodatie en het verstrekken van nachtverblijf, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, waaronder zijn begrepen een 'bed & breakfast', discotheek, feestzaal en partyboerderij, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.68 horecabedrijf:

een bedrijf, waar ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken worden verstrekt, zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd en waarin nachtverblijf wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, waaronder zijn begrepen een 'bed & breakfast', discotheek, feestzaal en partyboerderij, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.69 houtopstand:

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden;

1.70 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.71 inpandige statische opslag:

het in een gebouw opslaan van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf;

1.72 intensief veehouderijbedrijf:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, witvleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.73 kampeerauto:

een voertuig ingericht voor het dag- en nachtverblijf van personen;

1.74 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
    één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.75 karakteristiek gebouw:

een gebouw dat vanwege zijn verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft;

1.76 karakteristiek erf

een erf dat vanwege zijn verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft;

1.77 karakteristieke woning

een woning die vanwege zijn verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft;

1.78 kantoor:

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie;

1.79 kantoorgebouw:

een gebouw, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie;

1.80 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.81 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.82 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.83 kleinschalig kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet-permanente kampeermiddelen (inclusief eventuele tenthuisjes) op maximaal 25 standplaatsen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, ten behoeve van recreatief nachtverblijf ;

1.84 kunstnijverheidbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van gebruiks- en siervoorwerpen alsmede in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit detailhandel;

1.85 kwetsbaar object:

een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.86 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.87 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca;

1.88 meergezinshuis:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.89 meubels:

goederen bestemd voor het inrichten van woningen en/of andere ruimten, waar personen plegen te verblijven, zoals tafels, stoelen, banken, kasten en bedden met uitzondering van tapijt;

1.90 monumenten:

alle vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.91 naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw:

de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw, waar de hoofdtoegang van het hoofdgebouw is gelegen;

1.92 naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak:

de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak, waar de hoofdtoegang van het op dat bouwvlak gelegen hoofdgebouw is gelegen;

1.93 natuurontwikkeling:

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling;

1.94 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.95 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

Een agrarisch bedrijf dat dieren geheel of nagenoeg geheel houdt in gebouwen, waaronder in ieder geval rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, witvleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.96 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.97 nutstuinen:

kleinschalige tuinen zonder bebouwing ten behoeve van buurtbewoners, waarop op biologische wijze getuinierd wordt;

1.98 onderbouw:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,50 meter boven peil is gelegen;

1.99 onderhoudsdepot:

een depot ten behoeve van het onderhoud van watergangen, waarbij het uit de watergangen afkomstig afvalmateriaal tijdelijk wordt opgeslagen;

1.100 onderkomen:

een voor dag- en nachtverblijf van personen of dieren geschikte constructie;

1.101 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.102 openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

1.103 outletcentrum:

concentratie van winkels of één winkel, waar producenten van merkartikelen hun restpartijen, gedateerde artikelen of producten met een foutje rechtstreeks en met korting aan de consument verkopen;

1.104 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.105 perifere detailhandel:

detailhandel, welke ruimtelijk minder goed past in een stadscentrum of in woonwijken, waaronder verstaan wordt detailhandel in meubels, woninginrichtingsartikelen, keukens met bijbehorende artikelen, sanitair met bijbehorende artikelen, caravans, kampeerauto's, tenten, motorboten, zeilboten, roeiboten, kano's, planten, andere tuinartikelen, doe-het-zelf-artikelen en bouwmaterialen;

1.106 Plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden en met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) en de daarop berustende bepalingen beschouwd wordt als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald;

1.107 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.108 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.109 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.110 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.111 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

1.112 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.113 snelgroeiend bos:

beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog productieve boomsoorten met als hoofddoel de houtproductie;

1.114 snooker- en poolcentrum:

een bedrijf of instelling gericht op het spelen van biljartspelen en aanverwante spelen met daaraan ondergeschikte horeca;

1.115 sociale veiligheid:

de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen;

1.116 speciale beschermingszone

gronden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden;

1.117 sportieve dagrecreatie:

vormen van dagrecreatie met een sportief karakter, zoals veldsport, tennis en midgetgolf en zaalsport;

1.118 sportschool:

een gebouw of ruimte bestemd voor het op commerciële basis geven van onderricht in sport al dan niet met (para)medische begeleiding;

1.119 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.120 standplaats

het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, waarbij onder een standplaats niet worden verstaan vaste plaatsen op jaarmarkten of markten, vaste plaatsen op evenementen en vaste plaatsen op snuffelmarkten;

1.121 stroomweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke geschikt is voor snelle verplaatsingen over grotere afstanden;

1.122 tent:

een in hoofdzaak van textiel of andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf dat gemakkelijk is op te bouwen en in te pakken;

1.123 terugliggende bouwlaag:

gedeelte van een gebouw in de vorm van een bouwlaag voorzien van een plat dak en/ of een kap en waarvan het straatgerichte voorgevelvlak een afstand van ten minste 1 meter heeft ten opzichte van het daarmee corresponderende straatgerichte voorgevelvlak van de lager gelegen bouwlaag;

1.124 tuincentrum:

een terrein voor het kweken van bloemen en planten alsmede voor (detail)handel in bloemen, planten en overige tuinartikelen en -benodigdheden, verkoop van kleine huisdieren, dierenvoedsel en dierbenodigdheden;

1.125 verblijfsrecreatie:

recreatie in de open lucht en overnachtingen in tenten, caravans, kampeerauto's of zomerhuizen op speciaal daarvoor ingerichte terreinen;

1.126 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.127 verzorgend bedrijf:

het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek en/of het te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.128 volkstuinen:

een samenhangend geheel van tuinen, waarop als liefhebberij voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.129 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.130 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.131 waterdagrecreatie:

dagrecreatie in de vorm van zwemmen, roeien, kanoën, surfen, vissen en vergelijkbare vormen van dagrecreatie;

1.132 watervilla:

een zich op het water bevindend object dat nagenoeg voortdurend dient als woning en waarvoor andere regels betreffende de afmetingen gelden dan voor woonschepen;

1.133 windbelemmering:

het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind;

1.134 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.135 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.136 woninginrichtingsartikelen:

goederen, geen meubels zijnde, bestemd voor het stofferen en/of verfraaien van woningen en/of andere ruimten, waar personen plegen te verblijven, zoals tapijten en andere vloerbedekking, gordijnen en woningtextiel;

1.137 wooneenheid

elke ruimte of als eenheid samengesteld aantal ruimten, welke geschikt en bestemd is voor bewoning, zoals eengezinshuizen, bejaardenwoningen, woningen voor 1 en/of 2 persoonshuishoudens en meergezinshuizen;

1.138 woonschip:

een zich op het water bevindend object dat nagenoeg voortdurend dient als woning en waarvoor andere regels betreffende de afmetingen gelden dan voor watervilla's;

1.139 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

1.140 zolder:

een gedeelte van een gebouw dat door schuine dakschilden is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan 1 meter;

1.141 zomerhuis:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.

1.142 zorgboerderij:

de opvang van kinderen, volwassenen of gehandicapten, waarbij het verblijven en meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie, inclusief overnachtingsmogelijkheid.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de (bouw)hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;

2.5 de (bouw)hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de vloeroppervlakte van een woning:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de inhoud van een dijkwoning

in afwijking van het bepaalde in 2.8 geldt voor dijkwoningen dat ter bepaling van de inhoud van een bouwwerk alleen het zichtbare deel gemeten wordt. Bepaal daartoe de twee lijnen ter plaatse waar de zijgevels overgaan in het grondlichaam. Het zichtbare deel van het bouwwerk wordt gevormd door het deel van het bouwwerk dat zich bevindt boven het vlak dat door deze twee lijnen loopt;

2.10 de horizontale bouwdiepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten buitenwerks en loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.11 de verticale bouwdiepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.12 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  • b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met een bebouwingsoppervlakte van 1.000 m² op het perceel Glinthuisweg 31 te Genne;
  • c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een agrarisch hulp- en nevenbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -agrarisch hulp- en nevenbedrijf';
  • e. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • f. een paardrijbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijbak';
  • g. gebouwen ten behoeve van de onder a, b, c en d genoemde bedrijven;
  • h. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. wegen en paden;
    • 1. parkeervoorzieningen
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. infrastructurele voorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • o. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • p. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. in een agrarisch bedrijfsgebouw mogen geen geen dieren worden gehouden op een verdiepingsvloer;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 500 m² bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van sleufsilo's;
  • f. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een tweede bedrijfswoning toegestaan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;

  • i. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
    Functie van een bouwwerk   Inhoud in m³   goothoogte in m   bouwhoogte in m   oppervlakte in m²  
      Max.   Max.   Max.   Max.  
    Bedrijfsgebouw   -   6   15    
    Bedrijfswoning   600   4   10    
    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen   -   3   5   100  
    Kassen   -   4      
    Rijhal ten behoeve van een productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderij         1.000  
  • j. de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15%;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder c, g en h van dit artikel geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. silo's dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd
  • b. binnen het bouwvlak mag maximaal 1 windturbine worden gebouwd;
  • c. de ashoogte van een windturbine mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  • d. bouwwerken voor mestopslag en opslag van ruwvoer dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • e. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • g. een hobbymatige paardrijbak is niet toegestaan;
  • h. lichtmasten ten behoeve van een paardrijbakzijn binnen het bouwvlak toegestaan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij tot een hoogte van 10 meter;
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de bescherming van het landschappelijk beeld;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. de brandveiligheid;
  • k. het behoud of herstel van de karakteristieke gebouwen en/of erven, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid m.b.t. de overschrijding van het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare , mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;

3.4.2 Bevoegdheid m.b.t gebouwen buiten het bouwvlak voor agrarisch gebruik

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd,met uitzondering van gebouwen voor mestopslag en opslag voor kuilvoer, mits:

    • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
3.4.3 Bevoegdheid m.b.t. schuilstallen buiten het bouwvlak voor hobbymatig agrarisch gebruik

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak schuilstallen ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik, zoals schuilstallen, worden gebouwd, mits:

  • de noodzaak met betrekking tot dierenwelzijn is aangetoond;
  • de oppervlakte van een schuilstal niet meer dan 20 m² bedraagt;
  • de bouwhoogte van een schuilstal niet meer dan 3 meter bedraagt.
3.4.4 Bevoegdheid m.b.t. kassen als neventak of ondersteunende teelt

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder i voor de bouw van kassen ten behoeve van tuinbouw als neventak of als ondersteunende teelt tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;

3.4.5 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder i en toe te staan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 750 m³;

3.4.6 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder i om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;

3.4.7 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder i om toe te staan dat de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter;

3.4.8 Bevoegdheid m.b.t het verkleinen van de dakhelling van een bedrijfsgebouw

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het het bepaalde in artikel 3.2.1 onder j om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;

3.4.9 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder f om toe te staan dat de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 14 meter;

3.4.10 Bevoegdheid m.b.t. een hobbymatige rijbak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder g om toe te staan dat een hobbymatige rijbak, inclusief een tredmolen, wordt opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 800 m² en een omheining met een bouwhoogte van ten hoogste 1,80 meter.

3.4.11 Voorwaarden

De in artikel 3.4 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  • c. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  • e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  • g. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten;
  • h. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor handelsbedrijf op het perceel Verkavelingsweg 6 te Hasselt;
  • i. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor een handelsonderneming op het perceel Verkavelingsweg 6 te Hasselt;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid m.b.t. 2 zelfstandige huishoudens

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder d om het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van 2 zelfstandige huishoudens toe te staan, indien dat in verband met de bedrijfsopvolging of een zorgrelatie noodzakelijk is.

3.6.2 Bevoegdheid m.b.t. de splitsing van een karakteristieke bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder d om een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van ten minste 1.000 m³ na beëindiging van het agrarisch bedrijf te splitsen in 2 of 3 woningen;

3.6.3 Bevoegdheid m.b.t. kleinschalig kamperen

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder e om kleinschalig kamperen binnen of aansluitend aan het bouwvlak toe te staan voor maximaal 25 kampeerplaatsen, met uitzondering van stacaravans;

3.6.4 Bevoegdheid m.b.t. mestraffinage en (co)mestvergisting t.b.v. energieopwekking

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder f, met dien verstande dat (co)mestvergisting alleen is toegestaan, indien daarbij eigen en van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven geproduceerde mest wordt verwerkt en eigen of van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven afkomstige co-substraten worden toegevoegd en het digestaat (de co-vergiste mest) op de tot de 3 bedrijven behorende gronden wordt gebruikt, met dien verstande dat de vergistingscapaciteit van de vergistingsinstallatie niet meer mag bedragen van 100 ton per dag;

3.6.5 Bevoegdheid m.b.t. nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder g om het gebruik toe te staan van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 250 m², waarbij uitsluitend ten behoeve van inpandige statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² kan worden toegestaan en voor detailhandel,die een directe relatie heeft met de hoofdfunctie, een oppervlakte van maximaal 100 m² kan worden toegestaan, onder voorwaarde dat:

  • 1. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
  • 2. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
  • 3. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
  • 4. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  • 5. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
  • 6. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • 7. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
  • 8. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
3.6.6 Bevoegdheid m.b.t. omzetten 2e bedrijfswoning in plattelandswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder d om het gebruik van een tweede bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van een plattelandswoning toe te staan, indien de tweede bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;

3.6.7 Voorwaarden

De in artikel 3.6 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

het aanleggen of verharden van voet-, fiets-, en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 150 m² aan één zijde van het bouwvlak;

3.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale agrarische bedrijfsvoering betreffen;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen en woonerven;
  • c. het aanbrengen van kuilvoerplaten direct aansluitend aan het bouwvlak tot een afstand van minimaal 100 meter van een naburig bouwvlak of een woonbestemming en wanneer de opslag aan de wegzijde de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  • d. het aanleggen van kavel- en/of koepaden;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Voorwaarden

De in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de agrarische waarde en functie van de gronden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Bevoegdheid m.b.t. vergroting en verschuiving van bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha, mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 75 meter mag worden verlegd;
  • d. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. het landschappelijk beeld;
    • 9. de waterhuishouding;
    • 10. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
3.8.2 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in wonen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. een (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;
  • d. het aantal woningen niet toeneemt;
  • e. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.8.3 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in maatschappelijk

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • f. het aantal woningen niet toeneemt;
  • g. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.4 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in bedrijven tot en met milieucategorie 2

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. het bedrijven zijn tot en met de milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering';
  • b. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • c. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • d. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • e. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • f. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met een bebouwingsoppervlakte van 6.000 m² op het perceel Baarlo 3 te Zwartsluis;
  • c. de uitoefening van een tuinbouwbedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'tuinbouw';
  • d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenhouderij ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij';
  • e. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een agrarisch hulp- en nevenbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -agrarisch hulp- en nevenbedrijf';
  • f. de uitoefening van een verblijfsrecreatiebedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie';
  • g. een zorgboerderij ter plaatse van de functieaanduiding 'zorgboerderij';
  • h. een paardrijbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijbak';
  • i. een zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de functieaanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie';
  • j. opslag ten behoeve van het eigen agrarisch loonbedrijf op het perceel Zwartsluizerweg 7 ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • k. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:
    • 1. de grote mate van openheid;
    • 2. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
    • 3. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
    • 4. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;
  • l. gebouwen ten behoeve van de onder a genoemde bedrijven;
  • m. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • n. wegen en paden;
  • o. parkeervoorzieningen
  • p. geluidwerende voorzieningen;
  • q. openbare nutsvoorzieningen;
  • r. infrastructurele voorzieningen;
  • s. groenvoorzieningen;
  • t. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • u. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • v. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • w. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding maximum oppervlakte' mag de bebouwing op een perceel niet meer dan de aangegeven oppervlakte bedragen;
  • d. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • e. in een agrarisch bedrijfsgebouw mogen geen dieren worden gehouden op een verdiepingsvloer;
  • f. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 500 m² bedragen;
  • g. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van sleufsilo's;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een tweede bedrijfswoning toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • k. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
    Functie van een bouwwerk   Inhoud in m³   goothoogte in m   bouwhoogte in m   oppervlakte in m²  
      Max.   Max.   Max.    
    Bedrijfsgebouw   -   6   15    
    Bedrijfswoning   600   4   10    
    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen   -   3   5   100  
  • l. de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15%;
  • m. in afwijking van het bepaalde onder c, g en h van dit artikel geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. silo's dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd
  • b. bouwwerken voor mestopslag en opslag van ruwvoer dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • c. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. een hobbymatige paardrijbak is niet toegestaan;
  • f. lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak zijn binnen het bouwvlak toegestaan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij tot een hoogte van 10 meter;
  • g. de bouwhoogte van een zend- en ontvangstinstallatie mag ter plaatse van de functieaanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie niet meer bedragen dan 40 meter;

4.2.3 Voorwaardelijke verplichting Nieuwe Wetering 20-1

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen op het perceel Nieuwe Wetering 20-1 te Mastenbroek dient te worden aangetoond dat de maatregelen zoals opgenomen in het advies van Het Oversticht van 10 oktober 2011, kenmerk 011 1633 ZWL zoals aangegeven in Bijlage 2 worden uitgevoerd.

4.2.4 Voorwaardelijke verplichting De Velde 21-22

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen op het perceel De Velde 21-22 te Zwartsluis dient te worden aangetoond dat de maatregelen zoals opgenomen in het inpassingsplan De Velde 21-22 zoals aangegeven in Bijlage 3 worden uitgevoerd.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. het behoud of herstel van de karakteristieke gebouwen en/of erven, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
4.4 Afwijking van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid m.b.t. de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a voor de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare , mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;

4.4.2 Bevoegdheid m.b.t. gebouwen buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd,met uitzondering van gebouwen voor mestopslag en opslag voor kuilvoer, mits:

    • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
4.4.3 Bevoegdheid m.b.t. schuilstallen buiten het bouwvlak voor hobbymatig agrarisch gebruik

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaald in artikel 4.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak schuilstallen ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik worden gebouwd, mits

  • 1. de noodzaak met betrekking tot dierenwelzijn is aangetoond;
  • 2. de oppervlakte van een schuilstal niet meer dan 20 m² bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte van een schuilstal niet meer dan 3 meter bedraagt;
4.4.4 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder k en toe te staan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 750 m³;

4.4.5 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder k om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;

4.4.6 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder k om toe te staan dat de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter;

4.4.7 Bevoegdheid m.b.t. het verkleinen van de dakhelling van een bedrijfsgebouw

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het het bepaalde in artikel 4.2.1 onder l om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;

4.4.8 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d om toe te staan dat de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 14 meter;

4.4.9 Voorwaarden

De in artikel 4.4 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Algemeen

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden voor windenergie;
  • c. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  • d. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  • f. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    • 1. handel en opslag van diervoeders alsmede een fouragehandel en een loonbedrijf op het perceel Oude Wetering 122 te Mastenbroek;
    • 2. een loonbedrijf op het perceel Oude Wetering 40-1;
    • 3. een intensieve veehouderij met een oppervlakte van 1.875 m² op het perceel Krommesteeg 1a;
    • 4. een loonbedrijf en een assemblagebedrijf met een oppervlakte van maximaal 2.500 m² op het perceel Kamperzeedijk 153a;
    • 5. opslag van en/of handel in stenen op het perceel Werkerlaan, kadastraalsectie G, nummer 198;
  • g. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  • i. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten;
4.5.2 Gebruik in strijd met voorwaardelijke verplichting Nieuwe Wetering 20-1

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens gerekend het gebruik van de gronden van het perceel Nieuwe Wetering 20-1 te Mastenbroek voor daar voorkomende bestemming(en) zonder dat de maatregelen zoals genoemd in het advies van Het Oversticht van 10 oktober 2011, kenmerk 011 1633 ZWL, zoals opgenomen in Bijlage 2, zijn uitgevoerd.

4.5.3 Gebruik in strijd met voorwaardelijke verplichting De Velde 21-22

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens gerekend het gebruik van de gronden van het perceel De Velde 21-22 te Zwartsluis voor daar voorkomende bestemming(en) zonder dat de maatregelen zoals genoemd in het inpassingsplan De Velde 21-22, zoals opgenomen in Bijlage 3, zijn uitgevoerd.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bevoegdheid m.b.t. 2 zelfstandige huishoudens

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder e om het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van 2 zelfstandige huishoudens toe te staan, indien dat in verband met de bedrijfsopvolging of een zorgrelatie noodzakelijk is.

4.6.2 Bevoegdheid m.b.t. de splitsing van een karakteristieke bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder e om een karakteristieke bedrijfswoning van ten minste 1.000 m³ na beëindiging van het agrarisch bedrijf te splitsen in 2 of 3 woningen;

4.6.3 Bevoegdheid m.b.t. kleinschalig kamperen

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder g om kleinschalig kamperen binnen of aansluitend aan het bouwvlak toe te staan voor maximaal 25 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;

4.6.4 Bevoegdheid m.b.t. mestraffinage en(co)mestvergisting t.b.v. energieopwekking

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder h, met dien verstande dat (co)mestvergisting alleen is toegestaan, indien daarbij eigen en van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven geproduceerde mest wordt verwerkt en eigen of van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven afkomstige co-substraten worden toegevoegd en het digestaat (de co-vergiste mest) op de tot de 3 bedrijven behorende gronden wordt gebruikt, met dien verstande dat de vergistingscapaciteit van de vergistingsinstallatie niet meer mag bedragen van 100 ton per dag;

4.6.5 Bevoegdheid m.b.t. nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder i om het gebruik toe te staan van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 250 m², waarbij uitsluitend ten behoeve van inpandige statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² kan worden toegestaan en voor detailhandel die een directe relatie heeft met de hoofdfunctie een oppervlakte van maximaal 100 m² kan worden toegestaan, onder voorwaarde dat:

  • 1. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
  • 2. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
  • 3. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
  • 4. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  • 5. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
  • 6. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • 7. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
  • 8. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
4.6.6 Bevoegdheid m.b.t. omzetten 2e bedrijfswoning in plattelandswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 4.5 onder e om het gebruik van een tweede bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van een plattelandswoning toe te staan, indien de tweede bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;

4.6.7 Voorwaarden

De in artikel 4.6 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan,

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding
    • 9. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1.000 m², anders dan kavel- en ontsluitingspaden, met uitzondering van het aanbrengen van kuilvoerplaten in directe relatie met het bouwvlak en tot een afstand van minimaal 100 meter van een naburig bouwvlak of een woonbestemming en wanneer de opslag aan de wegzijde de verkeersveiligheid niet in gevaar breng; ;
  • c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • d. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  • e. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten, niet zijnde dwarssloten, vijvers en poelen, tenzij:
  • in polder Mastenbroek de kenmerkende vorm herkenbaar blijft en de breedte van het nieuwe perceel niet groter wordt dan 200 meter en het niet een lengtesloot aansluitend aan een bouwvlak betreft;
  • in de zeekleipolders bij Genemuiden de kenmerkende vorm herkenbaar blijft en de totale oppervlakte van het nieuwe perceel niet groter wordt dan 6 hectare.”;
  • f. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
4.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale agrarische bedrijfsvoering betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. vallen binnen de afspraken in het kader van Groen-Blauwe diensten.
4.7.3 Voorwaarden

De in artikel 4.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Bevoegdheid m.b.t. vergroten en verschuiven van bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 75 meter mag worden verlegd;
  • d. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
4.8.2 Bevoegdheid m.b.t. wijziging bestemming in 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken van percelering en beplanting niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter tot een totale maximum oppervlakte van 250 m² aan bestaande landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken 1:1 mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • f. de oorspronkelijke bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.8.3 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in 'Maatschappelijk'

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • f. het aantal woningen niet toeneemt;
  • g. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.8.4 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in 'Bedrijven' tot en met milieucategorie 2

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. het bedrijven zijn tot en met de milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering';
  • b. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • c. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • d. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • e. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • f. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met uitzondering van het tuinbouwbedrijf, het bomenteeltbedrijf en de teelt van snelgroeiend bos;
  • b. verblijfsrecreatie in de vorm van een verblijfsrecreatiebedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie';
  • c. een zend-/-ontvangstinstallatie ter plaatse van de functieaanduiding 'zend-/-ontvangstinstallatie';
  • d. een houtsingel ter plaatse van de functieaanduiding 'houtsingel';
  • e. een ijsbaan ter plaatse van de functieaanduiding 'ijsbaan';
  • f. een paardrijbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijbak';
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • h. gebouwen ten behoeve van het onder a en b genoemde bedrijven;
  • i. bedrijfswoningen;
  • j. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • k. wegen en paden;
  • l. parkeervoorzieningen
  • m. geluidwerende voorzieningen;
  • n. openbare nutsvoorzieningen;
  • o. infrastructurele voorzieningen;
  • p. groenvoorzieningen;
  • q. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • r. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • s. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • t. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. in een agrarisch bedrijfsgebouw mogen geen dieren worden gehouden op een verdiepingsvloer;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 500 m² bedragen;
  • e. er mogen geen kassen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van sleufsilo's;
  • g. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een tweede bedrijfswoning toegestaan;
  • i. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mogen geen bedrijfswoningen worden gerealiseerd;

  • j. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
    Functie van een bouwwerk   Inhoud in m³   goothoogte in m   bouwhoogte in m   Oppervlakte in m²  
      Max.   Max.   Max.   Max.  
    Bedrijfsgebouw   --   6   15   -  
    Bedrijfswoning   600   4   10   -  
    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen   --   3   5   100  
  • k. de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15%;
  • l. in afwijking van het bepaalde onder c, g en h van dit artikel geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden, tenzij anders op de plankaart is aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. silo's of bouwwerken voor mestopslag dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bouwwerken voor mestopslag en opslag van ruwvoer dienen binnen het bouwvlak dan wel ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • c. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. een hobbymatige paardrijbakis niet toegestaan;
  • f. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer dan 2 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. het behoud of herstel van de karakteristieke gebouwen en/of erven, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
5.4 Afwijking van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid m.b.t. de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a voor de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare , mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;

5.4.2 Bevoegdheid m.b.t. gebouwen buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd met uitzondering van gebouwen voor mestopslag, mits:

    • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
5.4.3 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder j en toe te staan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 750 m³;

5.4.4 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de goothoogte van een vrijstaand bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het het bepaalde in artikel 5.2.1 onder j om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;

5.4.5 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het het bepaalde in artikel 5.2.1 onder j om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter;

5.4.6 Bevoegdheid m.b.t. het verkleinen van de dakhelling van een bedrijfsgebouw

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het het bepaalde in artikel 5.2.1 onder k om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;

5.4.7 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het het bepaalde in artikel 5.2.2 onder d om toe te staan dat de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 14 meter.

5.4.8 Voorwaarden

De in artikel 5.4 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding
    • 9. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden voor windenergie;
  • c. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  • d. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  • f. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    • 1. handel en opslag van diervoeders alsmede een fouragehandel op het perceel Oude Wetering 122 te Mastenbroek;
    • 2. een loonbedrijf op het perceel Oude Wetering 122 te Mastenbroek;
  • g. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen.
  • h. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.
5.6 Afwijking van de gebruiksregels
5.6.1 Bevoegdheid m.b.t. 2 zelfstandige huishoudens

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder e om het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van 2 zelfstandige huishoudens toe te staan, mits dat voor de bedrijfsopvolging of een zorgrelatie noodzakelijk is.

5.6.2 Bevoegdheid m.b.t. de splitsing van een karakteristieke bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder e om een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van ten minste 1.000 m³ na beëindiging van het agrarisch bedrijf te splitsen in 2 of 3 woningen;

5.6.3 Bevoegdheid m.b.t. kleinschalig kamperen

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder g om kleinschalig kamperen toe te staan binnen of aansluitend aan het bouwvlak voor maximaal 25 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;

5.6.4 Bevoegdheid m.b.t. nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder h om het gebruik toe te staan van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 250 m², waarbij uitsluitend ten behoeve van inpandige statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² kan worden toegestaan en waarbij ten behoeve van detailhandel die een directe ralatie heeft met de hoofdfunctie een oppervlakte van maximaal 100 m² kan worden toegestaan, onder voorwaarde dat:

    • 1. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 2. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
    • 3. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
    • 4. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    • 5. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
    • 6. er geen buitenopslag plaatsvindt;
    • 7. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 8. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
5.6.5 Bevoegdheid m.b.t. omzetten 2e bedrijfswoning in plattelandswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder e om het gebruik van een tweede bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van een plattelandswoning toe te staan, indien de tweede bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;

5.6.6 Voorwaarden

De in artikel 5.6 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. het verharden van agrarische perceel- of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 10 meter;
  • c. het aanleggen van overige verharde en halfverharde wegen en paden buiten het bouwvlak;
  • d. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak dan genoemd onder b en c met een oppervlakte van meer dan 50 m² met uitzondering van het aanbrengen van kuilvoerplaten in directe relatie met het bouwvlak tot een afstand van minimaal 100 meter van een naburig bouwvlak of een woonbestemming en wanneer de opslag aan de wegzijde de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt;
  • e. het ontgronden, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m², zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. verticale diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,30 meter;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • g. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  • h. het scheuren van grasland anders dan voor graslandverbetering;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • j. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • k. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten, niet zijnde dwarssloten, vijvers en poelen;
  • l. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vonders;
  • m. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
5.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 5.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale agrarische bedrijfsvoering betreffen;
  • b. worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.7.3 Voorwaarden

De in artikel 5.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van Natura 2000;
  • c. vallen binnen de afspraken in het kader van Groen-Blauwe diensten.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Bevoegdheid m.b.t. vergroten en verschuiven van bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening buiten de uiterwaarden van de Vecht de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 75 meter mag worden verlegd;
  • d. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
5.8.2 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen van bestemming in 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken van percelering en beplanting niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter tot een totale maximum oppervlakte van 250 m² aan bestaande landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken 1:1 mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken;
  • c. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • d. de (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;
  • e. het aantal woningen niet toeneemt;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van Natura 2000.
5.8.3 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in maatschappelijk

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • f. het aantal woningen niet toeneemt;
  • g. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.8.4 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in bedrijven tot en met milieucategorie 2

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. het bedrijven zijn tot en met de milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering';
  • b. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • c. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • d. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • e. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • f. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van bedrijven tot en met milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', met uitzondering van zelfstandige kantoren;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:
    • 1. de grote mate van openheid;
    • 2. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
    • 3. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
    • 4. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;
  • c. een hobbymatige paardenhouderij ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij';
  • d. een groenvoorziening ter plaatse van de functieaanduiding 'groen';
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. water;

met de daarbij behorende:

  • n. tuinen, erven en terreinen;
  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 6.1 onder a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen en mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding maximum oppervlakte' mag de bebouwing op een perceel niet meer dan de aangegeven oppervlakte bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' met het aantal wooneenheden per gebouw niet meer bedragen dan het aangegeven maximum;
  • f. de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15%;
6.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. tweede bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mogen geen bedrijfswoningen worden gerealiseerd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de goot- en bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen en mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • d. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen;
  • e. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • f. voor niet inpandige bedrijfswoningen geldt tevens het volgende:
    • 1. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 5 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 8 meter bedragen;
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. een bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd bij niet inpandige bedrijfswoningen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
    • 1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de bedrijfswoning;
    • 2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van niet inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder a en b mag niet meer dan 10 meter bedragen.
6.2.5 Voorwaardelijke verplichting Kettingweg 2

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen op het perceel Kettingweg 2 te Genemuiden dient te worden aangetoond dat de maatregelen van het inpassingsplan Kettingweg 2, zoals opgenomen in Bijlage 4, worden uitgevoerd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 6.2.1 onder a om toe te staan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • b. het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
  • c. het bepaalde in artikel 6.2.1 onder f om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;
  • d. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder a om toe te staan dat een bedrijfswoning gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • e. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder f1 om toe te staan dat de goothoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
  • f. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder f2 om toe te staan dat de bouwhoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot met niet meer dan 1 meter;
  • g. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder a om toe te staan dat een bijbehorend bouwwerk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • h. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder d2 om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
  • i. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder e om toe te staan dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 7 meter;
  • j. het bepaalde in artikel 6.2.4 onder c om toe te staan dat de bouwhoogte van een daar genoemd bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter.
6.4.2 Voorwaarden

De in artikel 6.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Algemeen

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de betreffende zone in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van andere doeleinden dan groenvoorziening ter plaatse van de functieaanduiding 'groen';
  • f. het geb ruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • g. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    • 1. een scheepswerf;
    • 2. een bouwbedrijf;
    • 3. een riethandel;
    • 4. een landbouwmechanisatiebedrijf;
    • 5. een mechanisatie- en metaalbedrijf;
    • 6. een installatiebedrijf;
    • 7. een aannemersbedrijf en een bouwmarkt;
    • 8. een aannemersbedrijf;
    • 9. een houthandel en een meubelmakerij;
    • 10. een transportbedrijf;
    • 11. een kraanverhuurbedrijf;

voor zover dit gebruik is opgenomen in de in bijlage 1 van deze regels opgenomen 'lijst van afwijkend gebruik - bedrijf';

6.5.2 Gebruik in strijd met voorwaardelijke verplichting Kettingweg 2

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens gerekend het gebruik van de gronden van het perceel Kettingweg 2 te Genemuiden voor daar voorkomende bestemming(en) zonder dat de maatregelen zoals genoemd in het inpassingsplan Kettingweg 2, zoals opgenomen in Bijlage 4, zijn uitgevoerd.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in wonen

6.6.2 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 6.5 onder a om bedrijven toe te staan die in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen niet zijn vermeld dan wel op het betreffende perceel of gedeelte van het betreffende perceel niet als toelaatbaar zijn aangeduid, mits deze bedrijven wat betreft milieuhinder kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die op het betreffende perceel wel als toelaatbaar zijn aangeduid;
  • b. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 6.5 onder b ten behoeve van detailhandel in:
    • 1. landbouwwerktuigen, landbouwmachines alsmede meststoffen in groothandelsverpakking;
    • 2. goederen voor zover het productiegebonden en/of groothandelgebonden detailhandel betreft in of vanuit een verkoopruimte met een vloeroppervlakte van ten hoogste 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100 m², waarbij als uitgangspunt geldt dat:
      • de bedrijfsvoering zodanig dient te zijn opgezet dat aannemelijk kan worden gemaakt dat het bedrijf zich uitsluitend richt op zakelijke cliënten, waarbij met name zal worden gelet op het assortiment, de promotiestrategie en het toegangsbeleid;
      • het feitelijk aandeel van de detailhandelsverkopen in de totale omzet van het bedrijf zo beperkt dient te zijn dat dit kan worden aangemerkt als een onvermijdelijk neveneffect van de bedrijfsactiviteiten;
  • c. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 6.5 onder d om voor onzelfstandige kantoren een grotere bruto vloeroppervlakte per bedrijf toe te staan, mits de noodzaak voor het betreffende bedrijf voldoende aannemelijk kan worden gemaakt.
6.6.3 Voorwaarden

De in artikel 6.6.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.7 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • b. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • c. het aantal woningen niet toeneemt;
  • d. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. de ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  • b. een gemaal ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. terreinen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bouwwerken ten behoeve van de waterzuivering;
  • b. terreinen te behoeve van de waterzuivering;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • c. de overige bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte in meters van een bouwwerk niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen en mag het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 9 Bedrijf - Zandwingebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Zandwingebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een terrein ten behoeve van de winning van industriezand;
  • b. een zandwinclassificeerinstallatie met bijbehorende gebouwen;
  • c. een werkeiland ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkeiland';
  • d. natuurontwikkeling;
  • e. water;
  • f. een geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. de ontwikkeling van groenvoorzieningen;
  • m. de ontwikkeling van recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 8 meter bedragen.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de zandwinclassificeerinstallatie dient te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkeiland';
  • b. de bouwhoogte van de zandwinclassificeerinstallatie mag niet meer dan 20 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de natuurontwikkeling;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dieptewinning' voor zandwinning tot een grotere verticale diepte dan 30 meter met een talud dat steiler is dan 1 : 3;
  • b. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ondiepe voor natuurontwikkeling in te richten randstrook' voor zandwinning tot een grotere verticale diepte dan 1 meter en op een wijze welke strijdig is met de beoogde natuurontwikkeling;
  • c. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' voor andere doeleinden dan de ontsluiting van het zandwingebied;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
  • e. het gebruik van gebouwen als woning;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Bos

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • j. educatief medegebruik;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • m. bebouwing.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen andere gebouwen worden gebouwd dan vogelobservatieposten, mits de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  • b. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  • c. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  • e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor een hondentrainingschool.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder b met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • g. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen.
10.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. onderworpen zijn aan de regels van de Boswet of de krachtens die wet vastgestelde regels;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.5.3 Voorwaarden

De in artikel 10.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden.

Artikel 11 Detailhandel - Tuincentrum

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een tuincentrum;
  • b. gebouwen ten behoeve van een tuincentrum;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. infrastructurele voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen en mag het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage bedragen.
11.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
11.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
    • 1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de bedrijfswoning;
    • 2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 11.2.1 onder a om toe te staan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • b. het bepaalde in artikel 11.2.1 onder b om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot met niet meer dan 1 meter.
11.4.2 Voorwaarden

De in artikel 11.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ervenstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de parkeergelegenheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca met uitzondering van het gebruik van ondergeschikte horeca ten behoeve van het gebruik als tuincentrum;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. maatschappelijke voorzieningen;
  • f. sport;
  • g. recreatief medegebruik in de vorm van dagrecreatie
  • h. educatief gebruik;
  • i. nutstuinen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • k. geluidwerende voorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • n. bebouwing.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Er mogen geen andere gebouwen worden gebouwd dan tunnels.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken vanhet bepaalde in artikel 12.2.1 om toe te staan dat een gebouw wordt gebouwd, onder voorwaarde dat:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen.
12.3.2 Voorwaarden

De in artikel 12.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de parkeergelegenheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
  • b. een begraafplaats ter plaatse van de functieaanduiding 'begraafplaats';
  • c. een zorgboerderij ter plaatse van de functieaanduiding 'zorgboerderij';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. water;

met de daarbij behorende:

  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen en mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 13.2.1 onder a om toe te staan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • b. het bepaalde in artikel 13.2.1 onder b om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
  • c. het bepaalde in artikel 13.2.1 onder c om toe te staan dat de dakhelling van een gebouw wordt verkleind dan wel dat een gebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  • d. het bepaalde in artikel 13.2.1 onder d om toe te staan dat de dakhelling van een gebouw wordt vergroot.
13.4.2 Voorwaarden

De in artikel 13.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ervenstructuur;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca op de gronden en in de bouwwerken, welke voor deze voorzieningen worden gebruikt;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 14 Maatschappelijk - Begraafplaats

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaatsen;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. infrastructurele voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte en mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden;
  • b. het graven, vergraven of dempen van watergangen, vijvers en poelen.
14.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.4.3 Voorwaarden

De in artikel 14.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.

Artikel 15 Natuur

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. water;
  • c. een eendenkooi ter plaatse van de functieaanduiding 'eendenkooi';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. infrastructurele voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. agrarisch medegebruik;
  • k. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • l. educatief medegebruik;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • o. bebouwing.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen andere gebouwen worden gebouwd dan vogelobservatieposten, mits de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  • b. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden anders dan het gebruik als grasland, of het gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur;
  • c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  • d. het gebruik van gronden als ligplaats gedurende 2 of meer etmalen achtereen tussen zonsopgang en zonsondergang voor schepen;
  • e. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  • f. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  • g. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder b met een oppervlakte van meer dan 25 m²;
  • d. het ontgronden, afgraven, ophogen, egaliseren of diepploegen van gronden;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik;
  • g. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • j. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • k. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  • l. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vonders;
  • m. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
15.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 15.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.5.3 Voorwaarden

De in artikel 15.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van Natura 2000.

Artikel 16 Recreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. een botenopslag ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. infrastructurele voorzieningen;
  • i. water;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 17 Recreatie - Jachthaven

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanlegplaatsen ten behoeve van de pleziervaart, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • a. wegen en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. infrastructurele voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water;met de daarbij behorende:
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 17.1 onder c genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. er mag 1 gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de dakhelling van een gebouw bedraagt 0°.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van antennes, hijswerktuigen, scheepvaarttekens en licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder a en b mag niet meer dan 2,50 meter bedragen.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 18 Recreatie - Volkstuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. gebouwen ten behoeve van de volkstuinen;
  • c. gebouwen voor gemeenschappelijke voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per volkstuin mag 1 kas en 1 ander gebouw ten behoeve van de volkstuin worden gebouwd, mits de oppervlakte van de volkstuin ten minste 100 m² bedraagt;
  • b. een volkstuin mag tot niet tot meer dan 10% worden bebouwd;
  • c. de oppervlakte van een kas mag niet meer dan 12 m² bedragen;
  • d. de oppervlakte van een ander gebouw ten behoeve van de volkstuin mag niet meer dan 8 m² bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de onder a genoemde gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. per volkstuincomplex mag één gebouw ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 30 m²;
  • g. de goothoogte van een gebouw ten behoeve van centrale voorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een gebouw ten behoeve van centrale voorzieningen mag niet meer dan 6 meter bedragen.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van een kantine;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 19 Tuin

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • a. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van carports;

met dien verstande dat:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - boomgaard', het behoud, herstel en de ontwikkeling van de bestaande boomgaard wordt nagestreefd, waarbij de aanwezige natuurwaarden worden beschermd.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • i. het behoud of herstel van de karakteristieke gebouwen en/of erven, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.1 onder b en artikel 19.2.1 om toe te staan dat een bijbehorend bouwwerk behorende bij een hoofdgebouw, dat gelegen is op een aangrenzende bestemming, geheel of gedeeltelijk binnen de bestemming 'Tuin' wordt gebouwd, mits de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

19.4.2 Voorwaarden

De in artikel 19.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ervenstructuur;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  • c. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 20 Verkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een stroomweg voor zover het de N331 en de N760 ??? betreft;
  • b. gebiedsontsluitingswegen;
  • c. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;

met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer met:

  • d. 1 rijbaan met 2 rijstroken met waar nodig in- en uitvoegstroken op N377;
  • e. 2 rijbanen elk met 3 rijstroken met waar nodig in- en uitvoegstroken op A28;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. infrastructurele voorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. water;

met de daarbij behorende:

  • m. bebouwing.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Andere gebouwen dan tunnels

Voor het bouwen van andere gebouwen dan tunnels gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 21 Verkeer - Erftoegangsweg

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Erftoegangsweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;

met een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. infrastructurele voorzieningen;
  • j. water;

met de daarbij behorende:

  • k. bebouwing.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Andere gebouwen dan tunnels

Voor het bouwen van andere gebouwen dan tunnels gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 22 Water

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen;
  • d. scheepvaart;
  • e. een passantenhaven ter plaatse van de functieaanduiding 'passantenhaven';
  • f. behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. oeververbindingen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bebouwing, waaronder bruggen en dammen met duikers.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen met uitzondering van tunnels geen gebouwen worden gebouwd.

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een brug mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. een goede milieusituatie;
  • e. de bescherming van de groenstructuur;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als dam zonder duiker;
  • b. het gebruik voor woonschepenligplaatsen behalve ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  • c. het gebruik voor woonschepenligplaatsen voor een groter aantal ligplaatsen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonschepenligplaatsen' aangegeven aantal;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van grond ter plaatse van de functieaanduiding 'gronddepot uitgesloten';
  • e. het gebruik van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting.
22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning watergangen, vijvers en poelen te verondiepen;

22.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 22.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
22.5.3 Voorwaarden

De in artikel 22.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van Natura 2000.

Artikel 23 Wonen

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis aan huis;
  • b. de uitoefening van een bedrijf aan huis in de vorm van een bed and breakfast ter plaatse van de functieaanduiding 'bed & breakfast';
  • c. de uitoefening van een bedrijf aan huis ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf aan huis', met dien verstande dat de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
    • 1. een tentoonstellingsruimte voor oude rijtuigen;
    • 2. een atelier voor het vervaardigen en tentoonstellen van schilderijen;
    • 3. opslag;
    • 4. productiegebonden detailhandel, uitsluitend in directie relatie met de uitoefening van de onder 2 genoemde nevenactiviteiten;
  • d. een kantoor ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  • e. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een veehandel ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehandel';
  • f. een paardrijbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijbak';
  • g. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. garageboxen ten behoeve van woningen
  • i. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  • j. tuinen en erven;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. er mogen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot-, en bouwhoogte in meters niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per perceel niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak ' mag het bebouwd oppervlak per perceel niet meer dan de aangegeven oppervlakte bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' met het aantal wooneenheden per gebouw niet meer bedragen dan het aangegeven maximum;
  • f. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 600 m³;
  • g. indien de inhoud van een woning, zoals die bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, groter is dan 600 m³, mag die (grotere) inhoud gehandhaafd worden;
  • h. indien de goot- en/of bouwhoogte van een woning, zoals die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van dit plan, groter is dan de hoogte die op de plankaart is aangegeven mag die (grotere) hoogte worden gehandhaafd;
23.2.2 hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. er mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, maar er mogen geen zelfstandige hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • b. er mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten';
  • c. er mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardrijbak';
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, welke gelegen zijn op het erf dat zich bevindt:
    • 1. binnen deze bestemming;
    • 2. buiten het bouwvlak;
    • 3. achter de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van dat gedeelte van het erf tot een maximum van 100 m². Indien die oppervlakte op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan groter is dan 100 m², mag die grotere oppervlakte worden gehandhaafd op dezelfde plaats;
  • e. goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
    • 1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
23.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bestaande woning Werkerlaan 3 en 5 te Hasselt

Voor bijgebouwen bij de bestaande woning ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' mag het bebouwd oppervlak per perceel niet meer dan de aangegeven oppervlakte bedragen; de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen op het perceel Werkerlaan 3 mag niet meer bedragen dan 70 m²;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen op het perceel Werkerlaan 5 mag niet meer bedragen dan 250 m²;
  • e. de bouwhoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen
23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
  • c. een hobbymatige paardrijbak is niet toegestaan;
  • d. lichtmasten ten behoeve van een hobbymatige paardrijbak zijn niet toegestaan;
23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de bescherming van het landschappelijke beeld;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. het behoud of herstel van de karakteristieke gebouwen en/of erven, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
23.4 Afwijking van de bouwregels
23.4.1 Bevoegdheid m.b.t. de vergroting van het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in de aanhef van artikel 23.2.1 om toe te staan dat een bouwvlak wordt vergroot, mits daardoor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

23.4.2 Bevoegdheid m.b.t. een vergroting van de goot- en/of bouwhoogte van een bouwwerk

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 23.2.1 onder b om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;

23.4.3 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de inhoud van een woning tot maximaal 750 m³

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 23.2.1 onder e om toe te staan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot maximaal 750 m³;

23.4.4 Bevoegdheid m.b.t. legaal opgerichte landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 23.2.2 onder d om toe te staan dat legaal opgerichte landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken boven een oppervlakte van 100 m² wordt vernieuwd, waarbij het volgende geldt;

    • 1. indien er sprake is van sloop tot 250 m² mag het gesloopte oppervlak terug gebouwd worden;
    • 2. indien er sprake is van sloop van meer dan 250 m² mag te allen tijde 250 m² terug gebouwd worden;
    • 3. van het gesloopte oppervlak boven de 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden terug gebouwd met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt terug gebouwd nooit meer bedraagt dan 350 m²;
23.4.5 Bevoegdheid m.b.t. een hobbymatige rijbak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.2.4 onder c om toe te staan dat een hobbymatige rijbak, inclusief een tredmolen, wordt opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 800 m² en een omheining met een bouwhoogte van ten hoogste 1,80 meter.

23.4.6 Bevoegdheid m.b.t. lichtmasten bij een hobbymatige paardrijbak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 23.2.4 onder d om toe te staan dat er lichtmasten geplaatst mogen worden bij een hobbymatige rijbak, met dien verstande dat:

  • 1. per paardrijbakmaximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
  • 2. de hoogte van een lichtmast niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  • 3. boven de bodem van de paardrijbakmaximaal 60 LUX/m² gemeten mag worden;
  • 4. de lichtbundel van de lichtmast door afscherming gericht is op de rijbak;
  • 5. geen lichtmasten zijn toegestaan binnen een Natura-2000 gebied of binnen een zone van 100 meter van een Natura-2000 gebied;
23.4.7 Voorwaarden

De in artikel 23.4 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ervenstructuur;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. het landschappelijk beeld;
  • i. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • j. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
23.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning;
  • b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gebouwen voor beroep en bedrijf aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 100 m²;
  • d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor nevenactiviteiten;
  • e. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    • 1. statische opslag met een oppervlakte van meer dan 250 m² op het perceel Boerweg 12 te Hasselt
    • 2. kleinschalige horeca in de bestaande bebouwing op het perceel Verburgweg 4 te Hasselt;
    • 3. een zaalaccomodatie met ondersteunende horeca op het perceel Baarlo 4 te Zwartsluis;
    • 4. statische opslag voor wat betreft het aangegeven bebouwingspercentage op het perceel Cellemuiden 9 te Genemuiden;
    • 5. een trouwlocatie op het perceel Nieuwe Wetering 16;
    • 6. een beroep aan huis en een kleinschalige horecagelegenheid op het perceel Polleboersweg 2 te Genemuiden;
    • 7. een dierenpension op het perceel Nieuwe Wetering 14, met een bebouwde oppervlakte van 200 m² en een speelweide van 300 m²;
  • f. ten aanzien van het onder artikel 23.5 onder e.6 bedoelde beroep aan huis gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
    • 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 100 m2 per woning beslaan;
    • 2. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 3. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 5. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 6. de activiteiten mogen niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
    • 7. reclame- en naamborden worden getoetst in het kader van de welstand.
  • g. ten aanzien van de onder artikel 23.5 onder e.6 bedoelde kleinschalige horecagelegenheid gelden de volgende specifiek gebruiksregels:
    • 1. de bed and breakfast mag zowel in het hoofdgebouw als in het bijgebouw worden gerealiseerd;
    • 2. er mogen maximaal drie bed and breakfasteenheden binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
    • 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • i. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  • j. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  • k. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;
23.6 Afwijking van de gebruiksregels
23.6.1 Bevoegdheid m.b.t. het splitsen van een karakteristieke woning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 23.5 onder a om een karakteristieke woning van ten minste 1.000 m³ te splitsen in 2 of 3 woningen.

23.6.2 Bevoegdheid m.b.t. bedrijf aan huis

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 23.5 onder c ten behoeve van het gebruik van gebouwen voor bedrijf aan huis tot een maximum van 100 m² ;

23.6.3 Bevoegdheid m.b.t. het gebruik van karakteristieke gebouwen voor beroep en bedrijf aan huis

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 23.5 onder d ten behoeve van het gebruik van karakteristieke gebouwen voor nevenactiviteiten met een oppervlakte die groter is dan 50 m² onder voorwaarde dat:

    • 1. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
    • 2. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
    • 3. er geen buitenopslag plaatsvindt;
    • 4. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
23.6.4 Bevoegdheid m.b.t. Polleboersweg 2 te Genemuiden

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 23.5 onder e.6 en onder f ten behoeve van, met dien verstande dat:

  • 1. de voor de bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte maximaal 100 m2 per woning mag beslaan;
  • 2. het bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • 3. er geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie mag worden gedaan;
  • 4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • 5. er geen onevenredige milieu- of verkeershinder mag ontstaan;
  • 6. de activiteiten niet vergunning- of meldingplichtig mogen zijn op grond van de Wet milieubeheer; reclame- en naamborden worden getoetst in het kader van de welstand.

23.6.5 Voorwaarden

De in artikel 23.6 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de ervenstructuur;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. het landschappelijk beeld;
  • i. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • j. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Wonen' wijzigen in die zin dat een locatie met een voormalig agrarisch bouwvak gewijzigd kan worden in de bestemming Agrarisch met bouwvlak, mits aan de hand van een bedrijfsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. het behoud en/of herstel van de karakteristieke kenmerken van erven ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het ondergrondse transport van gas door een hoge druk aardgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

24.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' worden gebouwd.

24.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' mag niet meer dan 2 meter bedragen.

24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 24.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

24.3.2 Voorwaarden

De in artikel 24.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • d. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
24.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. de permanente opslag van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep wortelen, waaronder rietbeplanting;
  • b. het afgraven of ophogen van gronden;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het diepploegen;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • f. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • g. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • h. het aanbrengen van een gesloten verharding.
24.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 24.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • c. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
24.5.3 Voorwaarden

De in artikel 24.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • d. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het ondergrondse transport van elektrische energie door hoogspanningskabels;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

25.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' worden gebouwd.

25.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' mag niet meer dan 2 meter bedragen.

25.3 Afwijken van de bouwregels
25.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 25.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

25.3.2 Voorwaarden

De in artikel 25.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoogspanningskabels;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
25.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoogspanningskabels en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. de permanente opslag van goederen.
25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep wortelen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
25.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 25.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. die verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
25.5.3 Voorwaarden

De in artikel 25.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsgasdrukpijpkabelverbinding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 26 Leiding - Hoogspanningsverbinding

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

26.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' worden gebouwd.

26.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 65 meter bedragen.
26.3 Afwijken van de bouwregels
26.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 26.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

26.3.2 Voorwaarden

De in artikel 26.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
26.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.
26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep wortelen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het houden van evenementen.
26.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 26.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. die verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
26.5.3 Voorwaarden

De in artikel 26.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsgasdrukpijpkabelverbinding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 27 Leiding - Water

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het ondergrondse transport van water door een hoofdwaterleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

27.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' worden gebouwd.

27.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' mag niet meer dan 2 meter bedragen.

27.3 Afwijken van de bouwregels
27.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 27.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

27.3.2 Voorwaarden

De in artikel 27.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse waterleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
27.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse waterleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. de permanente opslag van goederen.
27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep wortelen;
  • b. het afgraven of ophogen van gronden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van een gesloten verharding.
27.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 27.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. noodzakelijk zijn in verband met het beheer van de gronden ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
27.5.3 Voorwaarden

De in artikel 27.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse waterleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 28 Waarde - Archeologie

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  • b. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
28.2 Bouwregels
28.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter zal kunnen worden verstoord, tenzij de oppervlakte van de verstoring kleiner is dan 100 m² :

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.2.2 Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden gebouwd.

28.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, welke kunnen leiden tot het verstoren van de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m².

28.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 28.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

28.4.3 Voorwaarden

De in artikel 28.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de archeologische monumentenzorg op grond waarvan de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 29 Waterstaat - Waterbergingsgebied

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de waterberging;
  • b. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. dijken en kaden;
  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
29.2 Bouwregels
  • a. op en in de gronden als bedoeld in 29.1, mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de daarvoor aangewezen andere bestemming;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten dienste van en conform de daarvoor aangewezen andere bestemming, indien en voor zover de belangen van de waterhuishouding en waterberging zich daartegen niet verzetten.
29.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de belangen van de waterberging en de waterhuishouding.

29.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de belangen van de waterberging en de waterhuishouding als omschreven in artikel 29.1 wordt gedaan.

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.5.1 Niet voor Waterstaat - Waterbergingsgebied

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 29.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
29.5.2 Voor Waterstaat - Waterbergingsgebied

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
  • b. dijken en kaden;
  • c. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

30.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' worden gebouwd.

30.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8 meter bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 30.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

30.3.2 Voorwaarden

De in artikel 30.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
30.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1 wordt gedaan.

30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.5.1 Niet voor Waterstaat - Waterkering

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
30.5.2 Voor Waterstaat - Waterkering

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden.

Artikel 31 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. dijken en kaden;
  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
31.2 Bouwregels
31.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

31.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' worden gebouwd.

31.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 31.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

31.3.2 Voorwaarden

De in artikel 31.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 31.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
31.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 31.1 wordt gedaan.

31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.5.1 Niet voor Waterstaat

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 31.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
31.5.2 Voor Waterstaat

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Parkeren
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.
33.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen mag onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen.

33.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 33.1 en 33.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. het bepaalde in artikel 33.1 en 33.2 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 34 geluidzone - industrie 1

34.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Zwartsluis, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  • b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Zwartsluis buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 35 geluidzone - industrie 2

35.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Hasselt, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  • b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Hasselt buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 36 geluidzone - industrie 3

36.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 3' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Scheepswerf Hasselt, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  • b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 3' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein scheepswerf Hasselt buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 37 geluidzone 1

37.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone 1' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Genemuiden.

Artikel 38 geluidzone 2

38.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone 2' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Scheepswerf Bodewes.

Artikel 39 luchtvaartverkeerzone

39.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor militaire zaken in de vorm van een militaire laagvliegroute, waar in afwijking van de algemene minimum vlieghoogte van 300 meter door militaire vliegtuigen mag worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 meter boven obstakels met een navigatietolerantie van 1853 meter aan weerszijden van de as van de route.

39.2 Bouwregels
39.2.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders melden de Minister van Defensie terstond dat omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van bouwwerken, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen, indien de bouwhoogte van deze bouwwerken 30 meter of meer bedraagt, zodat in het belang van de vliegveiligheid zorg kan worden gedragen voor het vermelden ervan in de vluchtplannen van de Koninklijke Luchtmacht.

39.2.2 Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de militaire laagvliegroute worden gebouwd.

Artikel 40 veiligheidszone - bevi

40.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het weren van kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

40.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

40.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' wijzigen in die zin dat de 'veiligheidszone - bevi' wordt verschoven of vervalt, indien het risico voor de externe veiligheid is gewijzigd dan wel opgeheven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 41 veiligheidszone - lpg

41.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het weren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in deze veiligheidszone.

41.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in deze veiligheidszone.

41.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wijzigen in die zin dat de 'veiligheidszone - lpg' wordt verschoven of vervalt, indien het risico voor de externe veiligheid is gewijzigd dan wel opgeheven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 42 vrijwaringszone - dijk

42.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing;

42.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mag op de gronden zoals bedoeld in artikel 41.1 niet worden gebouwd.

42.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 41.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van de dijk van overwegend belang in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van de dijk gehoord.

42.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
42.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.
42.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 42.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
42.4.3 Voorwaarden

De in artikel 42.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • b. bij het bevoegd gezag daarover advies is ingewonnen bij de beheerder van de dijk.

Artikel 43 wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en Agrarisch met waarden - Natuur en landschap wijzigen in Natuur, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. het stedenbouwkundig beeld;
  • 2. de woonsituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de parkeergelegenheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de milieusituatie;
  • 7. de landschapsstructuur;
  • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 44 wro-zone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming Natuur wijzigen in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en Agrarisch met waarden - Natuur en landschap, alsmede de bestemmingsn Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap, Agrarisch met waarden - Natuur en landschap wijzigen in de bestemming Natuur mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. het stedenbouwkundig beeld;
  • 2. de woonsituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de parkeergelegenheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de milieusituatie;
  • 7. de landschapsstructuur;
  • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 45 wro-zone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' de bestemmingen Bos en Groen wijzigen in Bedrijf, mits:

  • a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
  • c. het inpassingsplan Oude Wetering 134a, zoals opgenomen in Bijlage 5, wordt uitgevoerd;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 46 Algemene afwijkingsregels

46.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

46.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan of in een wijzigingsplan of uitwerkingsplan afgeweken worden van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  • b. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden of verschoven, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden of verschoven, indien daar aanleiding toe is vanwege een doelmatige inrichting van het bouwvlak;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  • h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van het innemen of hebben van een standplaats, tenzij:
    • 1. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
    • 2. als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
  • j. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van bed & breakfast, mits:
    • 1. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitvoert, tevens de hoofdbewoner van de woning is of een lid van zijn gezin;
    • 2. er voor de bed & breakfastactiviteiten niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt met een maximum oppervlakte van 75 m²;
    • 3. er geen zelfstandige keuken in een door gasten gebruikte kamer of in een zelfstandig gastenverblijf aanwezig is.

46.3 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in artikel 46.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 47 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen 'Artikel 23 Wonen' te wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen in het plan worden aangegeven, mits:

  • a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 48 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwartewaterland, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  • b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwartewaterland voor een ieder ter inzage.
  • c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwartewaterland.
  • d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  • e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  • f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 49 Overgangsrecht

49.1 Overgangsrecht bouwwerken
49.1.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
49.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 49.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 49.1.1 met maximaal 10%.

49.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 49.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

49.2 Overgangsrecht gebruik
49.2.1 Voortzetting strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

49.2.2 Verbod verandering strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 49.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

49.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 49.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

49.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 49.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

49.2.5 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 50 Slotregel

Het plan wordt aangehaald als:

'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland '.

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland '.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zwartewaterland in de vergadering van 10 oktober 2013.

ing. E.J. Bilder, voorzitter, A.J. Kastelein-Renkema, griffier,

Bijlagen bij de regels

Bijlage 1 Lijst van afwijkend gebruik - Bedrijf

Lijst van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afwijkend gebruik'. De lijst geeft aan welke hoofdgebouwen het betreft, welk afwijkend gebruik is toegestaan en welk deel van het hoofdgebouw het betreft.

Adres   Toegestaan afwijkend gebruik  
Cellemuiden 44 te Hasselt   Scheepswerf  
Dr. H.A.W. van der Vechtlaan 114 te Hasselt   Bouwbedrijf  
Glinthuisweg 17 te Hasselt   Bouwbedrijf  
Greenteweg 7 te Genemuiden   Riethandel  
Hasselterdijk 4 te Hasselt   Landbouwmechanisatiebedrijf  
Hasselterdijk 6 te Hasselt   Landbouwmechanisatiebedrijf  
Kamperzeedijk 57 te Genemuiden   Mechanisatie- en metaalbedrijf  
Kamperzeedijk 107, 107a en 107b te Genemuiden   Installatiebedrijf  
Kamperzeedijk 127 te Genemuiden   Aannemersbedrijf en bouwmarkt  
Kamperzeedijk 115 te Genemuiden   Aannemersbedrijf  
Kerkwetering 5 te Mastenbroek   Houthandel en meubelmakerij  
Kettingweg 2 en 2a   Riethandel  
Klinkerweg 1 te Hasselt   Landbouwmechanisatiebedrijf  
Nieuwe Wetering 14 te Mastenbroek   Dierenpension  
Oude Wetering 34a en Schaapsteeg 136   Landbouwmechanisatiebedrijf  
Zwartsluizerweg 2b te Hasselt   Transportbedrijf  
Zwartsluizerweg 9 en 11 te Hasselt   Kraanverhuurbedrijf