Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijventerreinen Winschoten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1895.02BP7001-0402

Artikel 10 Bedrijventerrein - 4.2

10.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Bedrijventerrein – 4.2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot en met categorie 4.2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat bedrijven behorende tot categorieën 1 en 2 niet zijn toegestaan.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘Laad- en losplaats’ een gemeentelijke laad- en loskade; 
  3. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingsroute;
en daarbij behorende:
  1. niet zelfstandige kantoorfuncties;
  2. niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
  3. wegen en paden;
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen en waterlopen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.  
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
 
In de bestemming zijn risicovolle inrichtingen niet begrepen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen.
 
 
10.2. Bouwregels
 
10.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
  2. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  4. het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen;
  5. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.  
10.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
    1. de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    2. de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.  
10.3. Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
 
10.4. Afwijking van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 1 onder c en toestaan dat ter plaatse van de "wro-zone - ontheffingsgebied" een bouwhoogte van 18 meter is toegestaan, met dien verstande dat dit voor maximaal 10% van het bebouwd oppervlak is toegestaan;
  2. lid 10.2.1 onder e en toestaan dat tot maximaal 1 uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
  3. lid 10.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter; 
 
10.5. Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2;
  2. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning; 
  3. het gebruik van de gronden ten behoeve van zelfstandige detailhandel.
 
10.6. Afwijking van de gebruiksregels
 
10.6.1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevinsgvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.5 onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 10.5 onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen risicovolle inrichtingen betreft.
 
10.6.2. Bij een afwijking, als bedoeld in lid 10.6.1. dient in ieder geval aangetoond te worden dat de geluidsproductie van de toegestane hogere bedrijfsactiviteit niet groter is dan voor een categorie 4.2 inrichting mag worden verwacht en past binnen de door de gemeenteraad van Winschoten vastgestelde geluidszone industrielawaai.
     
10.7. Wijzigingsbevoegdheid
 
10.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
  1. ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone’ de bestemming mag worden gewijzigd door middel van het toekennen van een bouwvlak;
  2. de wijziging betrekking heeft op het alsnog toestaan van risicovolle inrichtingen, dan wel uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
  1. wordt voldaan aan de relevante bepalingen uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI);
  2. de risicocontour PR 10-6 binnen de eigen terreingrens is gelegen dan wel binnen een op de verbeelding aan te brengen ‘veiligheidszone’ met inachtneming van het bepaalde in artikel 28;
  3. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 
10.7.2. Een wijziging als bedoeld in artikel 10.7.1, onder a mag enkel worden toegepast nadat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van:
  1. archeologie;
  2. ecologie;
  3. bodemkwaliteit.
10.7.3. Alvorens het bestemmingsplan te wijzigen als bedoeld onder in 10.7.1, onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap inzake omtrent de vraag of voldoende wordt rekening gehouden met het waterbelang ter plaatse (watertoets).