Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zelling Onderneming
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1892.ZellingondNwk-Va01

Toelichting

hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hollandsche IJssel bevinden zich van oudsher meer dan 40 zellingen. Ten behoeve van het saneren en herinrichten van deze zellingen en vervuilde oevers, het schoonmaken van de waterbodem en het opheffen van de vervuilde bronnen langs de Hollandsche IJssel is van 1999 tot 2012 het project Hollandsche IJssel opgezet. Dit project was een samenwerking van de provincie Zuid-Holland, Rijkswaterstaat, vier waterschappen en een vijftal gemeenten. De transformatie van de zellingen richt zich op het duurzaam ontwikkelen van wonen, werken, recreatie en natuur langs de rivier. De sanering en herontwikkeling van Zelling Onderneming maakte eveneens deel uit van dit project.
 
Hoewel het niet is gelukt de gronden van de onderhavige locatie binnen de projectperiode tot 2012 te verwerven, is het de gemeente Zuidplas in 2017 alsnog gelukt om samen met ontwikkelaar Synchroon het project vlot te trekken en tot overeenstemming te komen met de betrokken grondeigenaren, mede dankzij de subsidie van de Provincie Zuid-Holland. 
 
Het voornemen is de locatie Zelling Onderneming in Nieuwerkerk aan den IJssel te herontwikkelen naar woningbouw. Het saneren van de gronden en de oevers en het herinrichten van de nieuwe openbare ruimte met het uitkijkpunt en de wandelpaden langs de Hollandsche IJssel maken eveneens onderdeel uit van de herontwikkeling.
 
Om de voorgenomen herontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juiste kader voor de gewenste ontwikkeling.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied Zelling Onderneming is gelegen in de wijk Kortenoord in Nieuwerkerk aan den IJssel. De locatie wordt begrensd door de Groenendijk, de Kortenoord en de Hollandsche IJssel. Er is een deel van de Hollandsche IJssel in het plangebied opgenomen, om de benodigde voorzieningen in het kader van het aanvaringsrisico te kunnen realiseren. 
 
De begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de volgende afbeelding weergegeven.
 
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Buitengebied 1988, vastgesteld op 7 juli 1987 door de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. De gronden van het plangebied zijn bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden' (bedrijven t/m categorie 3 van de Staat van Inrichtingen), waarbij ter plaatse van de aanduiding 'v' een vleeswarenfabriek is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'g' een grind- en zandhandel.
De gronden zijn voorzien van een bouwvlak met een maximale bebouwingspercentage van 75%.  Ter plaatse van de aanduiding '(z)' zijn geen gebouwen toegestaan. Ter plaatse geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 10 en 12 meter.
Voorts geldt voor een deel van de gronden de bestemming 'Water' en zijn de dubbelbestemmingen 'primair waterstaatsdoeleinden' en 'primair waterkering' van toepassing.
 
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding weer. 
 
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1988 (globale ligging plangebied: rode omkadering)
 
De beoogde herontwikkeling van de gronden naar onder andere woningbouw is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Een herziening is dan ook noodzakelijk om de gewenste herontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
hoofdstuk 2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Onderhavig plangebied, Zelling Onderneming, betreft de voormalige bedrijfslocatie aan de Kortenoord en Groenendijk in Nieuwerkerk aan den IJssel. Een deel van de gronden aan de Groenendijk ligt reeds braak. Ter hoogte van de Kortenoord zijn de bedrijfspanden nog aanwezig. Dit terrein is tot voor kort in gebruik geweest voor de opslag / stalling van voertuigen. In 2018 is het gebruik beëindigd.
 
Navolgend volgen enkele foto's van het plangebied in de huidige staat.
 
Aanzicht plangebied gezien vanaf de Groenendijk
 
Braakliggend terrein en oude bedrijfspanden op Zelling Onderneming
 
Het plangebied grenst aan het buurtschap Kortenoord, bestaande uit een mix van woningen (met name aan de 's-Gravenweg en De Britten) en een grote diversiteit aan bedrijven voor wat betreft aard en schaal. Een enkel woonpand staat op de dijk, terwijl de overige panden zich op een lager niveau bevinden.
Direct ten noorden van het plangebied is Café-Biljart 'Rustwat' gesitueerd, met iets verderop korenmolen 'Windlust'. Op Zelling Blok en op het terrein aan de overzijde van de weg Kortenoord bevinden zich uiteenlopende vormen van relatief grootschalige bedrijvigheid, waaronder een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
 
Aan plangebied grenzend café en molen
  
  
2.2 Toekomstige situatie
Zelling Onderneming ligt op een unieke locatie met een aantrekkelijke omgeving. De voormalige bedrijfslocatie ligt in de Randstad, maar is omsloten door water en groen. Met de herontwikkeling van de Zelling Onderneming worden maximaal 60 woningen gerealiseerd langs de Hollandsche IJssel. Het plan bestaat uit een mix van grondgebonden woningen en een appartementengebouw, met een vrij uitzicht over de Hollandsche IJssel. Het appartementengebouw bestaat uit maximaal 19 appartementen met een parkeergarage in het souterrain. De grondgebonden woningen zijn onderverdeeld in 32 rijwoningen en maximaal 9 geschakelde 2-laagse villa’s. De woningen krijgen vrij uitzicht over de Hollandsche IJssel en aan de dijkzijde wordt ruimte gecreëerd voor een publiek en toegankelijk park.
 
De voormalige bedrijfslocatie Zelling Onderneming in Nieuwerkerk aan den IJssel wordt een bijzonder woon- en verblijfsgebied; de nieuwe wijk ligt op een markant punt aan de Hollandsche IJssel en wordt toekomstbestendig zonder gas en energieneutraal ontwikkeld. Langs deze rivier komt een openbaar toegankelijk uitkijkpunt en worden tevens wandelpaden aangelegd. Aan de dijkzijde wordt ruimte gecreëerd voor een royaal en publiek toegankelijk park.
  
Het project Zelling Onderneming heeft direct of indirect betrekking op de zeven kwaliteiten die centraal stonden in het project Hollandsche IJssel: milieukwaliteit landbodem, milieukwaliteit waterbodem, waterkwaliteit, ruimtelijke kwaliteit, ecologische kwaliteit, toeristisch-recreatieve kwaliteit en economische kwaliteit.  In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt dit nader toegelicht. De ontwikkeling is in lijn met de ruimtelijke basis van het project Hollandsche IJssel en bovendien zal worden aangesloten op het in 2008 door de gemeente vastgestelde Stedenbouwkundige Programma van Eisen en de Richtlijnen voor de Beeldkwaliteit uit 2010. Dit is nader uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan Zelling Onderneming 2018 (zie toelichting paragraaf 2.3). Zelling onderneming zal met de herontwikkeling een bijzondere uitstraling krijgen, welke ook vanaf het water en van de kant van Ouderkerk aan den IJssel een hoogstaand stedenbouwkundig en esthetisch beeld op zal leveren.
      
Navolgende afbeelding toont het stedenbouwkundig plan.
 
Stedenbouwkundig schetsontwerp versie november 2018
Impressie plangebied (Bron: Nota van Uitgangspunten Zelling Onderneming)
2.3 Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteitaspecten worden geborgd in en getoetst met het Beeldkwaliteitplan (BKP) Zelling Onderneming 2018 (zie bijlagen bij de regels). Het BKP vindt zijn basis in het BKP Hollandsche IJssel en maakt gebruik van het Stedenbouwkundig programma van Eisen en Richtlijnen voor Beeldkwaliteit 2010. Het BKP vormt het toetsingskader voor een onafhankelijke supervisor.
 
Het algemene beeld van het plangebied is 'buitendijks wonen', waarbij de kwaliteiten van de ligging aan de Hollandsche IJssel optimaal worden benut. Tevens is het plangebied openbaar toegankelijk, met wandelpaden langs de dijk en langs de oever van de Hollandsche IJssel.
 
Impressie split-level woningen en appartementengebouw (Bron: Beeldkwaliteitplan Zelling Onderneming 2018)
 
Er zijn beeldkwaliteitrichtlijnen geformuleerd voor de verschillende woningtypes: twee laagse splitlevel woningen, appartementengebouw, drie à vierlaagse splitlevel woningen en panoramavilla's.
Voor wat betreft de bebouwing: uitstraling, geleding, hoofdmateriaal en dakvorm is het volgende bepaald:
  • De bebouwing heeft een moderne uitstraling, een hoogwaardige detaillering en de toegepaste materialen zijn van uitstekende kwaliteit. De architectuur is tijdloos, niet nostalgisch, innovatief en stoer.
  • De gevelopbouw is consequent en goed van verhoudingen, met toepassing van grote glasopeningen aan de rivierzijde.
  • Het appartementengebouw is een eenduidig, robuust, blokvormig gebouw.
  • De flankerende bouwstroken zijn veel gelaagder in opbouw: de rechthoekige vorm wordt verfijnd met per woning verspringende gevels en/of verrijkt met uitkragingen en insnijdingen in de vorm van terrassen, balkons en patio’s en/of een dakverdieping bestaande uit individuele dakopbouwen per woning, met terugliggende gevels ten opzichte van de onder gelegen bouwlagen.
  • Verwantschap tussen appartementenblok en de stroken met een gezinswoningen wordt gevonden in de toepassing van baksteen als hoofdmateriaal en de platte afdekking van de gebouwen.
Zelling Onderneming is een belangrijke plek in het dorp Nieuwerkerk aan den IJssel. Mede daarom wordt bij het definiëren van de ruimtelijke kwaliteit van het plan gebruik gemaakt van een Supervisor. Deze stuurt vanuit een onafhankelijk positie de discussie over ruimtelijke kwaliteit, stelt deze vast en bewaakt deze.
Op Zelling Onderneming is het van belang dat de gebouwen een alzijdig karakter hebben met oog voor de omgeving. De bijzondere ligging aan de Hollandsche IJssel maakt dat alle gevels beschouwd worden als voorgevel met de daarbij behoren kwaliteitseisen. Het plan vormt het ‘gezicht van het dorp aan de rivier’ wat een zorgvuldige behandeling van de gevels vereist. Daarin past vergunning vrij bouwen niet omdat deze zich distantieert van de zorgvuldig afgewogen gevelindeling en uitstraling. Er worden overigens wel een aantal zaken mogelijk gemaakt, waaronder mee-ontworpen tuinkasten. 
Daarnaast zijn richtlijnen opgesteld voor de inrichting van het openbare gebied, met bijzonder aandacht voor de overgang van openbaar naar privé.
 
Impressie panaramavilla's en split-level woningen (Bron: Beeldkwaliteitplan Zelling Onderneming 2018)
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
 
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de SVIR zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Voor een deel van het plangebied is het Barro van toepassing. Het plangebied wordt grotendeels aangemerkt als 'rivierbed' zoals ook uit onderstaande uitsnede is af te leiden.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan, als bedoeld in het tweede lid, toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan moet daarom aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte
Voor de gemeente Zuidplas en de provincie Zuid-Holland is het van grote waarde de zellingen te herontwikkelingen en een aantrekkelijke leefomgeving te creëren. Dit is in lijn met het Project Hollandsche IJssel. In de structuurvisie van de gemeente Zuidplas is de planlocatie opgenomen als woonlocatie buitengebied zelling Onderneming (zie ook toelichting paragraaf 3.4.1). In toelichting paragraaf 3.3.1 is uitgewerkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de richtlijnen zoals opgesteld in het Project Hollandsche IJssel.
De locatie Zelling Onderneming (buurtschap Kortenoord) is al jaren opgenomen in Blok 1 van de Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) in de periode 2017-2024. Het betreft de transformatie van een verouderd bedrijventerrein in het buitengebied naar een woonbestemming.
 
De locatie ligt afgelegen van de kern Nieuwerkerk. Kopers kiezen primair voor de unieke kwaliteit van de locatie; hooggelegen met uitzicht op de getijdenrivier Hollandse IJssel. Er zijn geen vergelijkbare grotere nieuwbouwlocaties aan een breed waterfront. Met de realisatie van dit project wordt een attractief en onderscheidend woonmilieu toegevoegd dat er nu niet is. Niet in Zuidplas en ook niet in de buurgemeenten. Navolgende tabel geeft een overzicht weer van het woningbouwprogramma.
 
Type woningenAantal
Koop, geschakelde villa's9
Koop, rijwoningen32
Koop, appartement19
Totaal60
 
Het woningprogramma bestaat uit maximaal 60 woningen in het vrije sector segment, waarvan een derde appartementen met lift. Uit het recente woningbehoefte onderzoek van Questan komt naar voren dat de vraag naar dure koopappartementen in Zuidplas niet heel groot is. De geprognotiseerde vraag is met ca 250 woningen ongeveer in balans met het (geplande) aanbod. De appartementen in dit plan voorzien voor een deel in deze behoefte.
De doelgroep van het project is in hoge mate zelfredzaam. Voor voorzieningen zijn bewoners in eerste instantie aangewezen op de kern Nieuwerkerk. Op maximaal 400 meter is een halte van buslijn 190. Deze lijn verbindt station Gouda via Nieuwerkerk a/d IJssel met station Prins Alexander in Rotterdam. 
 
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden een bedrijfsbestemming en zijn hierop enkele bedrijfsopstallen aanwezig. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kan de bestaande bedrijfslocatie waar zich nog enkele opstallen bevinden aangemerkt worden als stedelijk gebied.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
    
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie is in werking getreden op 1 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen:
 
1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
 
2. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
3. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit  op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
4. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes.
 
Planspecifiek
1. Ruimtelijke structuur
De Ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
 
2. Ambities en sturing
Voor wat betreft ambities en sturing kan opgemerkt worden dat het onderhavige project bijdraagt aan een gezonde en aantrekkelijke woonomgeving. De overige ambities vormen geen belemmering voor de herontwikkeling.
 
3. Omgevingskwaliteit
Ten aanzien van Omgevingskwaliteit kan opgemerkt worden dat het onderhavige initiatief bijdraagt aan het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit. Een verouderde bedrijvenlocatie maakt plaats voor een aantrekkelijk, gevarieerd woningbouwprogramma, met een uniek woonmilieu van wonen aan het water. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied ligt in een rivierdeltacomplex, specifiek in een gebied met rivierklei en veen. Richtpunt is dat bij ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar blijft.
     
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De rivierdijk maakt gedeeltelijk onderdeel uit van het plangebied of grenst aan het plangebied. De dijken zijn lijnvormige, herkenbare structuurdragers in het landschap met als primaire functie het keren van water. De dijken worden periodiek aangepast aan de dan geldende veiligheidsnormen. Met name in het veengebied is er sprake van dichte lintbebouwing op of aan de dijk. Het doorgaand profiel van de dijk is een belangrijk uitgangspunt. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing. Indien mogelijk worden recreatieve routes gekoppeld aan het water en/of de dijk. Richtpunten bij ontwikkeling zijn:
  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders.
  • Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op deze richtpunten. De ontwikkeling vindt niet plaats in de veenweidepolders, wel binnen het dijklint. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt een kwaliteitsslag plaats van de planlocatie, waarbij de verouderde bedrijfslocatie plaats maakt voor nieuwe woningen die passen in de omgeving qua maat en schaal. De stedenbouwkundige inrichting houdt middels een groene, open ruimte aan de dijk rekening met de doorzichten op het achterliggende landschap en de openbaarheid van oevers. Immers, met de ontwikkeling worden wandelpaden langs de rivier en in het groen door het plan aangelegd, alsmede een uitkijkpunt dat voor Nieuwerkerk aan den IJssel een unieke locatie aan de rivier zal worden. Bovendien laat de plaatsing van de bebouwing doorzichten open naar de rivier vanaf de ’s Gravenweg en de dijk. Een en ander is opgenomen in het stedenbouwkundig Programma van Eisen en de Richtlijnen voor de Beeldkwaliteit (zie toelichting paragraaf 2.3).
 
Laag van de stedelijke occupatie
De planlocatie maakt deels onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit: het bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen.  
 
Onderhavige ontwikkeling sluit aan op voorgaande uitgangspunten. Bij de uitwerking van de plannen staat de karakteristiek van de locatie, de ligging aan de rivier en dijk, centraal (zie ook toelichting paragraaf 2.2).
        
4. Beleidskeuzes
Voor wat betreft de Beleidskeuzes: de onderhavige ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. In paragraaf 3.2.3 van de toelichting wordt aangegeven hoe de nieuwe ontwikkelingen zich verhouden tot de gebiedsprofielen.
              
Conclusie
Het initiatief gaat gepaard met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2.  indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 2.1.5.2.3 toegelicht. Hieruit blijkt dat de beoogde plannen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoen.
 
Molenbiotoop
In artikel 6.25 lid 1 van de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland is de bescherming van molenbiotopen geregeld. Een bestemmingsplan dient in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen en dient te voldoen aan de volgende voorwaarden: 
  • Binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting worden aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. 
  • Binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied, mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen bedragen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Bij korenmolen Windlust geldt dat de stellinghoogte van 6,98 m aangehouden kan worden als de onderste punt van de verticaal staande wiek. Het maaiveld in het plangebied ligt thans gemiddeld ongeveer 0,5 m lager dan het maaiveld van de molen. Voor het plangebied geldt derhalve dat de maximale hoogte van bebouwing en beplanting binnen 100 m afstand van het middelpunt van de molen 6,98 + 0,5 = 7,48 m mag bedragen. Op 100 m afstand van het middelpunt van de molen mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting 100/30 + 6,98 + 0,5 = 10,81 m bedragen. In toelichting paragraaf 4.6 is nader toegelicht hoe in dit bestemmingsplan de bescherming van de molenbiotoop is opgenomen. 
 
Buitendijks bouwen
Artikel 6.23 van de Omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging op wordt genomen die is gemaakt voor het toelaten van de bebouwing.
 
Om een gedegen inschatting te maken van het slachtofferrisico is gebruik gemaakt van de Risico Applicatie Buitendijks Bouwen (RAP). Bij de slachtofferberekening wordt het Lokaal Individueel Risico (LIR) bepaald. Dit is het risico dat iemand die gedurende een jaar op een locatie verblijft komt te overlijden als gevolg van een verhoogde waterstand ter plaatse, rekening houdend met de mogelijkheid van evacuatie. De LIR-score wordt vervolgens vergeleken met de vastgestelde oriëntatiewaarde. De hoogte van de oriëntatiewaarde is vastgesteld op 10-5 (1: 100.000). Dit betekent dat de kans om op die plaats te overlijden als gevolg van een overstroming rekening houdend met de mogelijkheid van evacuatie, niet groter mag zijn dan 1: 100.000. Op alle locaties met een groene LIR-waarde, kan deze kans (het slachtofferrisico) dus als aanvaardbaar worden beschouwd. Locaties met andere kleurcoderingen voldoen niet aan de gestelde oriëntatiewaarde. Deze kunnen echter met maatregelen alsnog ‘op norm’ gebracht worden. Indien de gebruiker (gemeente) op bepaalde locaties een groter risico aanvaardbaar acht, dient dat (in het bestemmingsplan) verantwoord te worden.
 
Bij de berekening is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: 3 bewoners per woning en een vloerpeil van 300 cm boven NAP. Voorts is uitgegaan van een situatie met ringcorrectie en zijn de resultaten weergeven voor de klimaatscenario's in 2100 waarbij uit wordt gegaan van een zeespiegelsteiging van 60 cm (LIR 2100). De volgende afbeelding toont een uitsnede van de RAP-tool.
 
Uitsnede Risico Applicatie Buitendijks Bouwen (RAP-tool)
 
De bouwvlakken vallen vrijwel volledig binnen de oriëntatiewaarde 10 -5. Dit betekent dat de kans om op die plaats te overlijden als gevolg van een overstroming rekening houdend met de mogelijkheid van evacuatie, niet groter zijn dan 1: 100.000. Op alle locaties met een groene LIR-waarde, kan deze kans (het slachtofferrisico) dus als aanvaardbaar worden beschouwd. Locaties met andere kleurcoderingen voldoen niet aan de gestelde oriëntatiewaarde. De huidige planologische situatie staat echter reeds bedrijfsdoeleinden toe in het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling maken de bedrijfsactiviteiten plaats voor woningbouw. Het aantal personen dat aanwezig is in het plangebied neemt daarmee ten opzichte van de huidige situatie slechts beperkt toe. Daar waar in de huidige situatie de bedrijven zijn voorzien van een erfafscheiding waarmee de ontsluiting van het plangebied in sterke mate is beperkt, wordt bij de stedenbouwkundige uitwerking van voorliggend plan rekening gehouden met de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het plangebied, waarmee in de zelfredzaamheid bij calamiteiten wordt voorzien.
Voorts betekent de voorgenomen ontwikkeling, waarbij de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd, een kwaliteitswinst voor wat betreft milieu, waterkwaliteit, ruimtelijke kwaliteit, ecologische kwaliteit, toeristisch-recreatieve kwaliteit en economische kwaliteit (zie ook toelichting paragraaf 3.3.1), waarmee het toestaan van woningbouw in plaats van bedrijfsbebouwing verantwoord is. Een beperkte overschrijding van het slachtofferrisico op enkele delen binnen het plangebied wordt daarmee aanvaardbaar geacht.
 
Natuurnetwerk Nederland en strategische reservering natuur
Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Artikel 6.24 lid 1 stelt dat geen nieuwe bestemmingen mogen worden aangewezen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebiedensignificant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Compensatie van een dergelijk gebied is onder voorwaarden mogelijk.
 
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bestemmingswijziging van 'Bedrijfsdoeleinden' naar onder andere de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen' mogelijk. Hierbij worden toekomstige bedrijfsactiviteiten in het plangebied voorkomen en worden de verontreinigde gronden gesaneerd waardoor de voorgenoemde functies mogelijk worden. Er wordt ruimte gecreëerd voor nieuwe functies op het gebied van onder andere natuur en recreatie en worden de ecologische en landschappelijke potenties van de rivier benut en versterkt. Er is een 'Nee, tenzij-toets' uitgevoerd. De nadere toelichting hiervan is opgenomen in toelichting paragraaf 4.8. Een en ander is eveneens in het stedenbouwkundig plan verwerkt.
 
De navolgende afbeelding geeft de ligging van het NNN weer ten opzichte van onderhavige ontwikkeling. Hieruit volgt dat het NNN nagenoeg volledig binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water' valt, waarmee de ecologische waarden van het gebied geborgd zijn.  
 
Ligging NNN (rode arcering) ten opzichte van ontwikkeling Zelling Onderneming (indicatief)
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige ontwikkeling.
 
3.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld. Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan
informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
 
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit diverse elementen. Voor de nieuwe ontwikkelingen zijn met name de elementen 'Onderscheidend Rivierengebied', 'Linten blijven linten' 'Weg door stad en land' en 'Identiteitsdragers' van belang.
 
Onderscheidend Rivierengebied 
Langs de Hollandsche IJssel ligt een aantal buitendijkse gebieden (zellingen). De zellingen langs de Hollandsche IJssel hebben allen een sterk eigen karakter. Sommige gebieden zijn bebouwd, andere onbebouwd, sommige liggen hoog, anderen lager. De oevers zijn afwisselend zacht en hard, soms met damwanden. Alle buitendijkse gebieden worden ontsloten vanaf de rivierdijk. De aanwezige bebouwing is zeer afwisselend met zowel wonen als bedrijvigheid, grote en kleine complexen. Bebouwing staat over het algemeen hoog. Ambities zijn de verscheidenheid aan zellingen koesteren, zachte oevers creëren, versterken van de natuurwaarden, buitendijkse bebouwing organiseren als robuuste eenheden en contact met het water versterken, historie van de zellingen zichtbaar en beleefbaar maken. In paragraaf 2.3 van de toelichting wordt in het BKP aangegeven hoe de beoogde ontwikkeling wordt ingepast in de omgeving passend bij de aanwezige natuurwaarden.
 
Weg door stad en land
Het gebied Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas wordt gekenmerkt door een functionele inrichting. Dat is ook de benadering van de lokale infrastructuur: sober en doelmatig. Lokale wegen liggen in de polderstructuur en op dijken langs de rivieren en stromen. Vanuit de nut en noodzaak in de tijd dat de wegen zijn aangelegd zijn ze relatief smal. Kenmerkend voor de lokale wegen is de openheid en het uitzicht op het landschap. Grenzend aan het plangebied ligt de Groenendijk. Doordat voorheen het plangebied in gebruik is geweest als bedrijvenlocatie, treedt er met het voorliggende plan een kwaliteitsimpuls op. De stedenbouwkundige inrichting houdt middels een groene, open ruimte aan de dijk rekening met de doorzichten op het achterliggende landschap en de openbaarheid van oevers.
 
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan een rivierdijklint. Langs de Hollandsche IJssel liggen de buurtschappen Kortenoord, Klein Hitland en Groot Hitland, die hun bestaan voornamelijk danken aan de plaatselijke steenfabrieken. De binnendijkse bebouwing staat over het algemeen onderaan de dijk. Buitendijks staat de bebouwing ongeveer op dijkhoogte. De dijk is onbeplant, heeft een smalle kruin met daarop een gecombineerde autoweg/fietspad en steile taluds. De dijk geeft uitzicht op het polderlandschap en de rivier. Hier zijn de hoogteverschillen in het landschap sterk te ervaren. De relatie tussen de beoogde ontwikkeling en een rivierdijklint wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.2. 
 
Identiteitsdragers
De molen bij Benthuizen, is een oriëntatiepunt in het landschap en is mede bepalend voor de identiteit en het karakter van het dorp. Ze geeft vorm aan het dorpssilhouet. Herkenningspunten als deze molen zijn ook van belang voor de oriëntatie voor de gebruikers van de netwerken voor wandelen, fietsen en varen.' Rond molens geldt een zone van 400 meter waar bebouwing en beplanting aan regelgeving onderworpen is om de vrije windvang voor de molen te garanderen. Dit is de zogenaamde molenbiotoop, in paragraaf 3.2.2 wordt nader toegelicht hoe de beoogde ontwikkeling hierop inspeelt.
    
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Project Hollandsche IJssel
Het Project Hollandsche IJssel is een samenwerkingsverband van 9 overheidsorganisaties om de Hollandsche IJssel weer schoner, mooier en Hollandser te maken. In oktober 1996 tekenden 13 overheden het Startcontract Hollandsche IJssel. Dit uitvoeringsprogramma werd in juni 1999 gevolgd door het Uitvoeringscontract Hollandsche IJssel 1999-2010. Sindsdien werken 9 overheden samen met bewoners en bedrijven aan een bloeiende toekomst voor de Hollandsche IJssel en omgeving. Het project omvat 20 km rivier en 40 km oever. Eind 2009 is besloten het project te verlengen tot en met 2012. De uitvoering is afgerond in 2012.
 
Planspecifiek
Hoewel het niet is gelukt de gronden van de planlocatie binnen de projectperiode tot 2012 te verwerven, is het de gemeente Zuidplas in 2017 alsnog gelukt om samen met projectontwikkelaar Synchroon het project vlot te trekken en tot overeenstemming te komen met de betrokken grondeigenaren, mede dankzij de subsidie van de Provincie Zuid-Holland. Het project Zelling Onderneming heeft direct of indirect betrekking op de zeven kwaliteiten die centraal stonden in het project Hollandsche IJssel.
  1. Milieukwaliteit landbodem
    • Sanering zal plaatsvinden van de ernstig verontreinigde bodem van de zelling.
    • Het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten op de Zelling betekent dat hier geen nieuwe industriële vervuiling van de landbodem kan optreden.
  2. Milieukwaliteit waterbodem
    • De havenkom naast de zelling is al uitgebaggerd in het kader van het project Hollandsche IJssel.
    • De vooroeverdam aan de kant van de Groenendijk blijft gehandhaafd waarbij de oeverzone dusdanig wordt ingericht dat de aquatische ecologie hier meer kansen krijgt (bijvoorbeeld de ontwikkeling van emerse vegetatie).
    • De taluds van puin en granulaat worden dusdanig verbeterd dat er geen nieuwe vervuiling van de waterbodem kan optreden.
    • Het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten op de Zelling betekent dat hier geen nieuwe industriële vervuiling van de waterbodem kan optreden.
  3. Waterkwaliteit
    • Het handhaven van de vooroeverdam heeft indirect ook een positief effect op de waterkwaliteit ter plaatse.
    • Het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten op de Zelling betekent dat wordt voorkomen dat (nieuwe) industriële vervuiling van het water kan optreden.
  4. Ruimtelijke kwaliteit
    • De herontwikkeling betekent een verrijking van de ruimtelijke kwaliteit. Beeldkwaliteitsaspecten worden geborgd in en getoetst met het Beeldkwaliteitplan (BKP) Zelling Onderneming. Het BKP vindt zijn basis in het BKP Hollandsche IJssel en maakt gebruik van het Stedenbouwkundig programma van Eisen en Richtlijnen voor Beeldkwaliteit 2010. Alle vier de documenten zijn in de bijlage van dit bestemmingsplan opgenomen.  Voorts is de ontwikkeling in lijn met de ruimtelijke basis van het project Hollandsche IJssel.
    • Zelling Onderneming zal met de herontwikkeling een bijzondere uitstraling krijgen, welke ook vanaf het water en van de kant van Ouderkerk aan den IJssel een hoogstaand stedenbouwkundig en esthetisch beeld op zal leveren.
    • Voor de herontwikkeling worden hoge ambities op het gebied van duurzaamheid behaald; zo wordt de nieuwe wijk gasloos, zijn de woningen straks all-electric en zal voor wat betreft de energieprestatie van gebouwen worden aangesloten op de wettelijke eisen Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Dit past bij de duurzaamheidsambities die de gemeenteraad van Zuidplas in de motie van 4 juli 2017 heeft vastgelegd in relatie tot ruimtelijke plannen.
  5. Ecologische kwaliteit (oeverplan en verbindingszones)
    • de bestaande vooroeverdam heeft een gunstig effect op de ecologische kwaliteit ten gevolge van de getijdenwerking in de rivier, bovendien kan in het gebied tussen de dam en het talud nieuwe ecologische zone ontstaan, een semi beschut gebied met mogelijk vernieuwde flora en fauna die baat heeft bij de getijdenwerking.
    • Planten en dieren kunnen met de realisatie van dit project niet meer bedreigd worden door de bedrijfsactiviteiten en daarmee gepaard gaande kans op vervuiling en overlast.
  6. Toeristisch-recreatieve kwaliteit (toeristisch / recreatief marktplan)
    • Met de herontwikkeling van de Zelling Onderneming worden wandelpaden langs de rivier en in het groen door het plan aangelegd, alsmede een uitkijkpunt dat voor Nieuwerkerk aan den IJssel een unieke locatie aan de rivier zal worden.
  7. Economische kwaliteit (van en langs de Hollandsche IJssel)
    • De gemeente Zuidplas heeft met hulp van de provincie in goed overleg de bedrijfsverplaatsing van Van Vliet Trucks gerealiseerd door uitbreiding mogelijk te maken op de hoofdlocatie van Van Vliet Trucks aan de A 20 (Parallelweg); bovendien is dit gecombineerd met een uitgebreide landschappelijke inpassing van dit bedrijf aldaar.
    • De overige twee bedrijven ondervinden geen hinder van de verplaatsing van hun bedrijfsactiviteiten op deze locatie.
    • Economische kwaliteit wordt eveneens toegevoegd door de toevoeging van recreatie, woningbouw en natuurbeleving.
3.4 Gemeentelijk beleid
             
3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De structuurvisie Zuidplas 2030 - Ruimte voor dorps wonen in de Randstad is op 27 november 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidplas. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke visie tot 2030 weergeven. De structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die de gemeente in de komende decennia wil realiseren. De pijlers voor de gemeente Zuidplas richten zich met name op het open agrarisch landschap, grote woonopgaven, nieuwe werkgebieden en ruimte voor groen- en recreatie.
 
In de structuurvisie wordt de gemeentelijke visie op de thema's 'Wonen en Voorzieningen', 'Werken', 'Groen en Recreatie', 'Verkeer en Infrastructuur' en 'Milieu en Duurzaamheid' beschreven en in een themakaart weergeven. De vijf themakaarten vormen als geheel de Structuurvisiekaart Zuidplas 2030. De volgende afbeelding geeft een uitsnede van de structuurvisiekaart weer.
 
Uitsnede structuurvisiekaart
  
Wonen en voorzieningen
Specifiek voor de planlocatie is het thema 'Wonen en voorzieningen' van toepassing. De ambitie voor 2030 is om te voldoen aan de woonvraag van de eigen inwoners. Dit is voor sommige dorpen mede noodzakelijk voor het op peil houden van het voorzieningenniveau. Uit de woonvisie volgt dat de totale (boven)regionale behoefte 400 woningen per jaar betreft. Van belang is dat het woningaanbod aansluit op de behoeften van de woonconsumenten.
Bij de bouw van nieuwe woningen voor de (boven)regionale behoefte richt de gemeente zich voor een belangrijk deel op de jongere en oudere gezinnen die in dit deel van de Randstad werkzaam zijn. Daarnaast wil Zuidplas een aantrekkelijke woonomgeving zijn voor jongeren die na hun studietijd terugkeren.
       
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als woonlocatie buitengebied zelling Onderneming. Binnen het project Hollandsche IJssel valt de herstructurering van de zelling Onderneming in Nieuwerkerk aan den IJssel. In de structuurvisie wordt uitgegaan van een cluster van ongeveer 65 woningen. In de structuurvisie is opgenomen dat het een publiek/private ontwikkeling betreft met als uitvoeringsperiode 2012-2020.
Voorliggend bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van Zelling Onderneming als woonlocatie voor maximaal 60 woningen en is daarmee in overeenstemming met het gestelde in de structuurvisie.
 
3.4.2 Woonvisie 2025
De 'Woonvisie 2025 - Dorps wonen in Zuidplas, nu en in de toekomst' is op 23 januari 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonvisie wordt een doorkijk naar het wonen in Zuidplas rond het jaar 2025 gegeven en is richtinggevend van karakter. De woonvisie is tevens het programmatische toetsingskader voor nieuwbouwlocaties. In de woonvisie wordt gekozen voor de volgende strategie:
  • Sociale huursector op peil.
  • Identiteit vasthouden.
  • Langer thuis wonen.
  • Duurzaam wonen en leven.
  • Innovatieve woonvormen.
Om de visie te realiseren zijn de stappen verwoord in drie speerpunten:
  1. Een divers en betaalbaar woningaanbod voor alle doelgroepen.
  2. Duurzaam wonen.
  3. Experimenten in wonen en ontmoeten.
Met het eerste speerpunt wordt de visie van een evenwichtige bevolkingsopbouw verwezenlijkt. De andere twee dragen bij aan het realiseren van dat divers en betaalbaar woningaanbod.
 
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling maakt maximaal 60 woningen mogelijk middels transformatie op een uitleglocatie van de kern Nieuwerkerk aan den IJssel. Naast rijwoningen worden villa's en appartementen gerealiseerd, waardoor een gevarieerd aanbod ontstaat. Ook worden wandelpaden langs de rivier en in het groen door het plan aangelegd, alsmede een uitkijkpunt dat voor Nieuwerkerk aan den IJssel een unieke locatie aan de rivier zal worden. Hiermee wordt de locatie ook toegankelijk voor recreanten. Bij de bouw van de woningen zullen enkele duurzaamheidsmaatregelen worden toegepast (zie ook toelichting paragraaf 3.4.3). De ontwikkeling is daarmee in lijn met de woonvisie 2025.
 
3.4.3 Duurzaamheidsbeleid 2015 - 2018
Een duurzaam sterke samenleving is voor Zuidplas een kernwaarde. Het duurzaamheidsbeleid 2015 - 2018 geeft aan wat de ambitie van de gemeente Zuidplas is op het gebied van duurzaamheid. De ambitie is om de gemeente op zo'n manier te verduurzamen dat zij zich profileert als vooruitstrevende, zeer duurzame gemeente. Concreet heeft de gemeente Zuidplas drie doelen:
  1. een positie bij de top 5 van de gemeenten van Zuid-Holland op de ranglijst van de gemeentelijke Duurzaamheidsindex (GDI 2.0) en in 2018 een totale GDI-score van minimaal 5,2;
  2. maatregelen die duurzaamheid bevorderen en minimaal kostenneutraal zijn realiseren;
  3. de huidige omvang van gemeentelijk groen tenminste behouden.
Daarnaast is de gemeente voornemens de volgende aspecten in de uitvoering toe te passen: 
  • zoveel mogelijk faciliteren van maatschappelijke initiatieven voor duurzaamheid;
  • zoveel mogelijk klimaatneutrale energievoorziening toepassen bij nieuwbouw.
Met het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid wordt aangesloten bij nationale en internationale ambities om te komen tot een samenleving die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder die van toekomstige generaties te beperken. 
  
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden diverse duurzaamheidsmaatregelen toegepast. Zo wordt de nieuwe wijk gasloos en zijn de woningen all-electric en energieneutraal. Dit past bij de duurzaamheidsambities die de gemeenteraad van Zuidplas in de motie van 4 juli 2017 heeft vastgelegd in relatie tot ruimtelijke plannen.
 
Bovendien omvat het project de sanering van de ernstig verontreinigde bodem van de zelling, zodat de functies wonen en groen hier mogelijk worden. Langs de rivier worden wandelpaden in het groen aangelegd, alsmede een uitkijkpunt op de rivier. Daarmee is sprake van een groene, parkachtige entree aan de dijkzijde. Bovendien wordt met de ontwikkeling voorkomen dat een (nieuwe) industriële vervuiling van het water kan optreden.
Hierdoor vindt onder andere aansluiting plaats met het derde hoofddoel van de gemeente Zuidplas: het behouden van tenminste de huidige omvang van gemeentelijk groen. Dit hoofddoel gaat over de kwantiteit van gemeentelijk groen. Achterliggende doelen zijn het behoud van de gemeentelijke identiteit van rust, ruimte en groen. Langs ecologische, recreatieve en landschappelijke structuren moeten de bebouwde kommen verbonden zijn met het omringende cultuurhistorische landschap om een goed leefklimaat met een groene buitenruimte te garanderen. Met behulp van groen wordt de waarde van ecologie en van cultuurhistorie verankerd en verbeterd.
 
3.4.4 Welstandsnota Zuidplas 2015
De welstandsnota is, kort gezegd, het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning op welstandsvereisten. Middels de Welstandsnota Zuidplas 2015 geeft de gemeente Zuidplas aan hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De gemeente hanteert het principe 'welstandsvrij, tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden. Om te bepalen of een gebied kwetsbaar is, zijn de volgende criteria aangeduid:
  1. Behoud van herkenbare structuren en cultuurhistorie;
    Structuurdragers zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Zuidplas en blijven van groot belang voor de verdere ontwikkeling. Door de jaren heen hebben ze een karakter gekregen dat zeer gewaardeerd wordt. Ze maken Zuidplas herkenbaar in al haar diversiteit. De vraag of ze bij verdere ontwikkeling van Zuidplas niet ten onder gaan en onherkenbaar worden. Extra zorg voor het behouden van karakteristieken lijkt op zijn plaats. Er moet hierbij gedacht worden aan de Ringvaart, de linten, de Rotte, de Hollandsche IJssel, de open polders en de oude dorpskernen. Structuurdrager hebben vaak ook een grote cultuurhistorische component. Dit maakt ze extra kwetsbaar voor veranderingen. Eventuele veranderingen moeten zorgvuldig gebeuren met behoud van de al eerder genoemde karakteristiek 
  2. Bescherming van dorpskernen en centrumgebieden;
    Voorgaande twee elementen maken Zuidplas heel aantrekkelijk om te bezoeken. Ze bestaan feitelijk uit een reeks publiekstrekkers die het visitekaartje van de gemeente vormen. Er zijn meer redenen om bepaalde delen van Zuidplas te bezoeken, de winkelgebieden/centrumgebieden. Een deel daarvan ligt in de historische dorpskernen. Er bestaan ook moderne centrumgebieden en een treinstation waar veel mensen komen. Ze worden weliswaar niet door iedereen zo goed gewaardeerd als de oude dorpskernen maar zijn wel van groot maatschappelijk belang. Dit belang dient onderschreven te worden in de keuze van een hoog ambitieniveau. Dat kan al door je uit te spreken voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
  3. Bescherming gevoelige objecten;
    Voor sommige functies lijkt er geen discussie te bestaan over de kwetsbaarheid. Begraafplaatsen is er daar één van.
 
Beeldkwaliteitplan Hollandsche IJssel
Voor diverse nieuwe projecten worden in het kader van de stedenbouwkundige planvoorbereiding ruimtelijke kwaliteitseisen opgesteld. Dit gebeurt in een beeldkwaliteitplan. Beeldkwaliteitplannen worden in zijn geheel toegevoegd aan de welstandsnota. Zo maakt het beeldkwaliteitplan Hollandsche IJssel onderdeel uit van de welstandsnota. In dit beeldkwaliteitplan zijn intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen aangegeven voor het veilig stellen, creëren en/of verbeteren van de identiteit en de kwaliteit van de Hollandsche IJssel. In het kader van deze ontwikkeling zal het bedrijventerrein van Ver Hitland veranderd kunnen worden in woningbouw. Omdat de Hollandsche IJssel een robuuste rivier is, stelt het beeldkwaliteitplan voor om de woonbebouwing te organiseren in complexen. Hiermee wordt niet alleen de verzameling woningen in één bouwvolume bedoeld, maar ook de combinatie van de maat van het gebouw met de maat van de aanliggende onbebouwde ruimte. In het beeldkwaliteitplan worden richtlijnen gegeven ten aanzien de plaatsing, massa, vorm, detaillering, kleur en materiaalgebruik van gebouwen.
 
Planspecifiek
Voor de herontwikkeling van de locatie Zelling Onderneming worden, bij wijze van pilot, geen welstandseisen gesteld. In de welstandsnota is bepaald dat de planvorming en de totstandkoming van de beeld/ruimtelijke kwaliteit begeleid en bewaakt wordt door een supervisor. Toetsing vindt plaats via de richtlijnen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan Zelling Onderneming 2018. Dit beeldkwaliteitplan is in de bijlage van dit bestemmingsplan (regels) opgenomen.
 
hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling van bevat namelijk maximaal 60 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten waarbij moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden opgesteld is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien met het initiatief bedrijfsmatige activiteiten plaatsmaken voor woningbouw, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De effecten, die in de huidige situatie reeds optreden, hebben met name te maken met verkeer die daardoor veroorzaakt worden. Deze effecten worden beperkt doordat verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige planologische situatie voornamelijk personenauto's betreffen en geen zwaar verkeer. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om op een opzichzelfstaande ontwikkeling. De ligging in het buitengebied maakt niet aannemelijk dat er in de omgeving in de toekomst andere ontwikkelingen uitgevoerd zullen worden.
  
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het m.e.r.- beoordelingsbesluit hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
In november 2016 is een actualiserend- en nader bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek in het plangebied 'Zelling Onderneming' uitgevoerd (DIBEC Milieutechnisch advies, 17 november 2016, zie bijlage 2).  Uit dit onderzoek blijkt dat op delen van de locatie de bodem ernstig verontreinigd is. Vanwege ernstige bodemverontreiniging valt het plangebied onder het bevoegd gezag van de Provincie Zuid-Holland (de uitvoering ligt bij de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH)).
 
Op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) dient voorafgaand aan de nieuwbouw de bodem te worden gesaneerd. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal een saneringsplan met de doelstelling en wijze van saneren worden opgesteld. Dit saneringsvoorstel wordt door de provincie goedgekeurd. Door een civieltechnisch adviesbureau is een kostenraming gemaakt waarbij rekening is gehouden met de sanering en het plan blijkt haalbaar.
   
4.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
 
milieucategorierichtafstand rustige woonwijk en rustig buitengebiedgemengd gebied
110 m0 m
230 m10 m
3.150 m30 m
3.2100 m50 m
4.1200 m100 m
4.2300 m200 m

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt.
Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen; 
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Situatie binnen het plangebied
In de VNG publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen 'rustige woonwijk' (of vergelijkbaar) en 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Nieuwerkerk aan den IJssel waar diverse bestemmingen aanwezig zijn. Vanwege de diversiteit aan bestemmingen rond het plangebied kan het plangebied en de omgeving worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Zoals in de VNG publicatie (editie 2009) staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd.
 
In de omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijfsbestemmingen aanwezig. In de navolgende tabel zijn de aanwezige bedrijven en inrichtingen en/of toegestane bestemmingen in de nabijheid van het plangebied weergegeven.
      
NaamAdresToegelaten bestemming in vigerend BPSBI codeMilieu-categorieToegestane afstand t.o.v. woningenWerkelijke afstand t.o.v. woningen
-Groenendijk 1Bedrijfsmatige activiteiten in categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging--0 m5 m
Bedrijventerrein 's-GravenwegGroenendijkBedrijfsmatige activiteiten tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein-3.2 (max)50 mminimaal 50 m
Bedrijventerrein 's-Gravenweg's-Gravenweg 350Functieaanduiding Vleeswarenfabriek101.43.250 m70 m
Bedrijventerrein 's-Gravenweg's-Gravenweg 358Functieaanduiding Bouwbedrijf41, 42, 433.130 m50 m
Bedrijfsbestemmingen De Vijf Boeken De Vijf BoekenBedrijfsmatige activiteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -3.130 m minimaal 45 m
Korenmolen WindlustKortenoord 3Bedrijfsdoeleinden categorie IV353.250 mminimaal 50 m
Café RustwatKortenoord 1Horeca561, 56310 mminimaal 5 m
Heijkoop Kraanverhuur BVKortenoord 17bBedrijfsdoeleinden categorie IV(p) (Puinverwerkings- en recyclingbedrijf)
383202
 
4.2200 mminimaal 150 m
Hazenbroek & Tamerus WegenbouwKortenoord 15Bedrijfsdoeleinden categorie IV(p) (Puinverwerkings- en recyclingbedrijf)3832024.2200 mminimaal 73 m
 
Uit de tabel volgt dat er diverse akoestisch relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Om na te gaan of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van een aantal akoestisch relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied (Peutz, 20 maart 2018, zie bijlage 3). Bij dit onderzoek zijn de volgende bedrijven/inrichtingen beoordeeld:
  • Korenmolen Windlust en Café Rustwat
  • Bedrijven aan De Vijf Boeken en de 's-Gravenweg
  • Hazenbroek & Tamerus Wegenbouw
  • Heijkoop Kraanverhuur
  • Zijderhand Moerkapelle
Uit het onderzoek volgt dat de totale geluidbelasting ten gevolge van alle bedrijven - bij de planologisch maximale invulling van de bedrijventerreinen - bij de meeste woningen lager is dan 55 dB(A). Deze geluidbelastingen zijn, gezien het omgevingstype gemengd gebied, acceptabel, ook volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.
De geluidbelasting vanwege de historische korenmolen Windlust en vanwege Café Rustwat is niet hoger dan 50 dB(A).
 
Omdat het geluid van de molen en dat van het terras van het café niet continu zijn, is de geluidbelasting van deze inrichtingen niet gecumuleerd bij die van de bedrijven. Immers, het terras van het café zal alleen bezet zijn op zomerse dagen en veelal in het weekend (de bedrijven zijn dan normaliter niet in bedrijf) en de molen alleen als de windsnelheid voldoende hoog is en dan ook nog op 2 dagen per week, waarvan er één de zaterdag is.
 
Geur
De geurcontour van de nabijgelegen afvalwaterzuivering van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard reikt niet over het plangebied. Deze geurcontour is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
  
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling 
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Door de Omgevingsdienst Midden-Holland is een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai verricht (Omgevingsdienst Midden-Holland, 20 mei 2019, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).   
 
Wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt voor wat betreft wegverkeerslawaai dat er drie wegen zijn die akoestisch relevant zijn: N219, Groenendijk en Kortenoord. Ten gevolge van de IJsseldijk Noord wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.
Uit de berekeningen blijkt het volgende:
  • als gevolg van de N219 wordt bij 3 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De overschrijding bedraagt 1 dB;
  • ten gevolge van de Groenendijk wordt ter plaatse van vijf woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De overschrijding bedraagt ten hoogste 3 dB;
  • voor wat betreft Kortenoord wordt ter plaatse van 8 woningen en het appartementencomplex de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Het gata hierbij om overschrijdingen van ten hoogte 5 dB.
 
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn onder te verdelen in: bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de gevel.
Maatregelen ter reductie van de geluidsniveaus, door het toepassen van stil asfalt, levert veelal onvoldoende reductie op. Bovendien stuit dit op bezwaren van financiële aard. Het toepassen van geluidschermen is niet doelmatig en stuit eveneens op financiële bezwaren.
Derhalve dient voor diverse woningen een hogere waarde te worden vastgesteld, variërend van 49 dB tot ten hoogste 53 dB.De vast te stellen hogere waarden zijn niet hoger dan 53 dB. Dit houdt in dat er geen aanvullende eisen gelden vanuit het hogere waarden beleid van de gemeente Zuidplas.
 
Railverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van de spoorbaan Gouda – Rotterdam de voorkeursgrenswaarde van 55 dB bij twee woningen in het plangebied wordt overschreden. De overschrijding bedraagt ten hoogte 1 dB. De maximale grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
 
Voor wat betreft de eventuele maatregelen om de geluidbelasting te reduceren, wordt het volgende opgemerkt. Een groot deel van het traject Gouda-Rotterdam is reeds voorzien van geluidsschermen en (aan de zuidzijde) van raildempers. Bron- (raildempers) en overdrachtsmaatregen (schermen) stuiten op bezwaren van financiële aard. Daarbij betreft het slechts twee woningen waarop de voorkeursgrenswaarde met 1 dB wordt overschreden.
Derhalve dient voor twee woningen een hogere waarde van 56 dB vastgesteld te worden. De vast te stellen hogere waarden zijn lager dan 60 dB. Dit houdt in dat er geen aanvullende eisen gelden vanuit het hogere waarden beleid van de gemeente Zuidplas.
 
Cumulatie
De voorkeursgrenswaarden ten gevolge van wegverkeerslawaai (48 dB) en railverkeerslawaai (55 dB) worden overschreden. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB (zonder aftrek). De gecumuleerde geluidsbelasting is 1 dB hoger dan de hoogste geluidsbelasting als gevolg van de Kortenoord (58 dB exclusief aftrek) van de Wgh en is derhalve aanvaardbaar.
 
Woon- en leefklimaat
Naast de cumulatie in het kader van de Wet geluidhinder dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de cumulatie van alle bronnen, ook bronnen die niet onder de Wgh vallen, te worden beschouwd. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie van de te verwachten geluidshinder. De milieukwaliteit ter hoogte van de geprojecteerde woningen is bepaald met de gangbare rekenmethode ‘Miedema’. Uit de berekeningen blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 60 dB bedraagt ter plaatse van de geprojecteerde woningen aan de noordzijde van het plan. Het woon- en leefklimaat varieert aan de westzijde van de geprojecteerde bebouwing van redelijk tot matig.
 
Conclusie
De voorkeursgrenswaarden ten gevolge van N219, Groenendijk, Kortenoord en de spoorbaan Gouda-Rotterdam worden overschreden. De maximale grenswaarde voor het wegverkeerslawaai van 63 dB en spoorweglawaai van 68 dB worden niet overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsniveaus zijn niet doelmatig, gewenst en/of mogelijk.
Er is dan ook een hogere waarde procedure gevolgd om de bouw van deze woningen mogelijk te maken. Het hierop betrekking hebben de besluit hogere waarden Wet geluidhinder is als bijlagen bij toelichting, bijlage 12, bijgevoegd.
 
Industrielawaai
De geluidbelasting ten gevolge van de akoestisch relevante bedrijven in de omgeving is reeds onderzocht middels een akoestisch onderzoek industrielawaai (zie toelichting paragraaf 4.3). Uit dit onderzoek volgt dat deze geluidbelastingen acceptabel zijn voor het woon- en leefklimaat van het woningbouwplan Zelling Onderneming.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe veiligheid
 
4.5.1 Algemeen
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Bevb);
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor (Btev).
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijbehorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. 
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (blauwe omkadering)  
 
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet ligt in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Ten noorden van het plangebied bevinden zich een tweetal bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Dit betreffen de bedrijven Hazenbroek & Tamerus Wegenbouw BV en Heijkoop Kraanverhuur B.V., gevestigd aan de Kortenoord 17. Het invloedsgebied van de betreffende bedrijven ligt niet over het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5.2 Aanvaringsrisico
In overleg met Rijkswaterstaat is onderzoek uitgevoerd naar het risico op en de consequenties van een aanvaring met de geplande woningbouw (AA-Planadvies, 19 juli 2018, zie bijlage 5). Uit het onderzoek volgt dat er reële risico’s bestaan op aanvaring van de projectlocatie. Deze risico´s zullen toenemen naar mate de waterstand in de rivier toeneemt. De maximale situatie treedt op bij een waterstand van NAP + 2,50. Deze situatie is zeer uitzonderlijk maar kent wel twee maatgevende situaties:
  1. Een leeg schip (eigen massa 1000 ton, snelheid ca. 16 km/uur) met een diepgang voor van 0 m. Het risico hierbij is dat het schip bij hoogwater een stuk over de kade heen schuift en zo de woningen raakt. Dit risico is het grootst bij een afgeschuind kadeprofiel.
  2. Een half geladen schip met diepgang van max. 2,50 m (massa schip + lading = 3000 ton) en een snelheid van circa 12 km/uur. Het risico is hierbij dat de bij een aanvaring optredende krachten door de kadeconstructie onvoldoende afgewikkeld kunnen worden, waardoor ook de constructie van de woningen wordt aangetast.
Voor vier doorsneden is een beschouwing gemaakt op basis van de maatgevende situaties in combinatie met de maximale waterstand.
  • Op basis van de vastgestelde snelheden, aanvaringshoeken en massa’s zijn de ontwerpen getoetst en bijgesteld. Hieruit blijkt dat een kadeontwerp mogelijk is waarbij de aanvaringskrachten deels worden opgevangen en deels worden afgeleid naar de woningen.
  • Een damwand of keerwand zal bij een aanvaring vervormen en daarbij maximaal 2 meter naar binnen worden gedrukt. Overeenkomstig de Ontwerprichtlijnen Vaarwegen (RVW) moet daarbij voor de scheepsboeg rekening worden gehouden met een overkraging van 3,5 of 5 meter. De gevels van de woningen moeten dus tenminste 7 meter achter de damwand worden geplaatst om fysiek vrij van de aanvaring te blijven. 
  • Bij een aanvaring zal ook een grondkegel achter de damwand worden weggedrukt. Deze grondkegel kan meer dan 10 meter lang zijn en zal de funderingen van de achterliggende woningen ernstig beschadigen. Door de constructie van deze funderingen aan te passen kan toch een veilige woning worden gerealiseerd. Dat kan door een betonnen plaat op de funderingspalen te leggen waarop vervolgens het huis wordt gebouwd. Bij een aanvaring kan de woning dan als het ware verschuiven ten opzichte van de fundering. Met deze aangepaste constructie zal de woning bij een maximale aanvaring wel onherstelbaar beschadigd raken, maar zal geen instabiliteit optreden waarbij muren en wanden zouden kunnen bezwijken. Er zal dus alleen materiele schade optreden, zonder slachtoffers. 
Op basis van bovenstaande uitgangspunten zijn voor alle vier maatgevende doorsneden oplossingen ontwikkeld waarbij de veiligheid in de woningen voldoende wordt gewaarborgd.
 
4.6 Molenbiotoop
Buiten het plangebied, op de locatie Kortenoord 3 in Nieuwerkerk aan den IJssel, bevindt Korenmolen Windlust. De molen uit 1877 is in 2005 opnieuw in gebruik genomen als werkende molen. Met het oog op de benodigde windvang, zodat de molen goed kan functioneren, is een molenbiotoop van toepassing met een straal van 400 meter. Het plangebied bevindt zich grotendeels binnen deze molenbiotoop. Voor de berekening van de maximale toegestane bouwhoogte en hoogte van de beplanting binnen een straal van 100 tot 400 meter is de 1 op 30-regeling van toepassing, gemeten vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Bij de molen Windlust geldt dat de stellinghoogte van 6,98 m aangehouden kan worden als de onderste punt van de verticaal staande wiek. 
 
Planspecifiek
Het maaiveld in het plangebied ligt ongeveer 0,5 m lager dan het maaiveld van de molen. Voor het plangebied geldt derhalve dat de maximale hoogte van bebouwing en beplanting binnen 100 m afstand van het middelpunt van de molen 6,98 + 0,5 = 7,48 m bedraagt.
Voor het plangebied geldt dat de maximale hoogte van bebouwing en beplanting op 100 m afstand van het middelpunt van de molen 100/30 + 6,98 + 0,5 = 10,81 m bedraagt. De navolgende afbeelding laat de beperking van de bebouwingshoogte zien als gevolg van de molenbiotoop.
 
Maximale bebouwingshoogte binnen de molenbiotoop
 
De navolgende afbeelding geeft de ligging van de toekomstige woningbouw weer ten opzichte van de korenmolen met bijbehorende molenbiotoop.
 
 
Ligging toekomstige woningbouw ten opzichte van de Korenmolen Windlust
  
In de regels van het bestemmingsplan is de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen als landschapsbepalend element. Bebouwing is toegestaan, mits wordt voldaan aan de formule zoals opgenomen in de regeling. Deze formule is gelijk aan artikel 6.25 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Hiermee is de windvang voor de molen en het zicht op de molen voldoende in dit bestemmingsplan gewaarborgd.
 
Geconcludeerd kan worden dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
 
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
Planspecifiek
Bij de besluitvorming dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het toevoegen van 60 wooneenheden draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit toelichting paragraaf 4.11.1 blijkt dat de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het voorgenomen plan 460 motorvoertuigen per etmaal betreft (hierbij wordt uitgegaan van een worst case scenario waarbij alle motorvoertuigbewegingen nieuw zijn ten opzichte van de voormalige bedrijfssituatie). Uit het invullen van de NIBM-tool (zie navolgende afbeelding) blijkt dat het voorgenomen plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 μg/m³. 
NIBM-tool (versie mei 2018) worst-case scenario waarbij alle voertuigbewegingen nieuw zijn ten opzichte van de huidige situatie
 
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied, kunnen de concentraties uit de NSL-monitoringstool worden gebruikt.
 
Uit de monitoringstool (2016) blijkt dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en fijnstof (PM10) ter plaatse van de planlocatie aan de Groenendijk (rekenpunt 15475072) in het jaar 2016 met maximaal 23,7 µg/m³ en 18,7 µg/m³ ruimschoots aan de norm van 40 μg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie fijnstof (PM2,5) wordt met een waarde van maximaal 11,4 μg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 μg/m³ voldaan. Uit de monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties voor fijnstof (PM10 en PM2,5) in 2020 iets hoger liggen dan in 2016. Wel liggen de concentraties nog ruim onder de grenswaarden.  
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
  
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek   
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologisch onderzoek en waterecologisch onderzoek uitgevoerd. Navolgend worden de onderzoeken en bijbehorende resultaten toegelicht.
 
Ecologisch onderzoek
Een quickscan ecologie is opgesteld door de omgevingsdienst Midden-Holland (8 mei 2018, zie bijlage 6). Getoetst is of door het bouwrijp maken en realiseren van woningen op de Zelling in Nieuwerkerk aan de IJssel verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden, zodat kan worden bepaald of nog een vergunning/ ontheffingsaanvraag nodig is. Soortbescherming, beschermde houtopstanden en NNN zijn voor deze toetsing relevant.
 
Soortenbescherming
Negatieve effecten op (verblijfplaatsen en foerageergebieden van) vleermuizen in gebouwen en verblijfplaatsen van huismus en gierzwaluw door de sloop van gebouwen zijn niet met zekerheid uitgesloten. Nader onderzoek naar deze soorten is daarom uitgevoerd (zie kopje 'aanvullend ecologisch onderzoek' verderop in deze paragraaf).
Tevens moet bij de sloop van gebouwen, het kappen van bomen en het verwijderen van struiken rekening met algemene broedvogels worden gehouden. Om een negatief effect op broedende vogels door verstoring of het vernietigen van nesten met zekerheid te voorkomen zijn de algemene voorwaarden vanuit de Wet Natuurbescherming altijd van toepassing.
 
Beschermde houtopstanden
In het plangebied ontbreken beschermde houtopstanden. Er is wel een bomenrij van meer dan 21 bomen aanwezig, maar die bestaat uit wilgen langs een vaarweg en voor dergelijke opstanden geldt een vrijstelling. Er is geen kapmelding in het kader van de Wnb nodig. Mogelijk is wel een kapvergunning bij de gemeente nodig.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt langs de Hollandsche IJssel in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is een Nee, tenzij toets uitgevoerd. Onder het kopje 'Nee, tenzij toets' wordt dit nader toegelicht.
  
Aanvullend ecologisch onderzoek
In oktober 2018 is een nader onderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen uitgevoerd (Tauw, 24 oktober 2018, zie bijlage 7). Uit het onderzoek volgt dat door de sloop van het gebouw één paarverblijfsplaats van gewone dwergvleermuis verloren gaat. Voor het slopen van het gebouw waar de verblijfplaats zich bevindt is een ontheffing van de Wnb nodig voor de artikelen 3.5 lid 2 en 4.  
Ruim voorafgaand aan de sloop moeten in de omgeving van het plangebied alternatieve verblijfplaatsen worden gerealiseerd. De verblijfplaats moet buiten de paar- en winterperiode worden gesloopt. De periode waarin gewerkt kan worden loopt van 15 april tot 15 juli. Eventueel kunnen in de periode van 15 juli tot en met 15 augustus, of 15 oktober tot 1 november ook met exclusion flaps de vleermuizen uit het pand geweerd worden, waarna de sloop kan plaats vinden. Tevens moet worden onderbouwd dat de sloop en nieuwbouw een belang genoemd in de habitatrichtlijn dient. In een zogenaamde alternatievenafweging moet worden onderbouwd dat er ten aanzien van de locatie, werkwijze, inrichting van het terrein en planning geen alternatieven voorhanden zijn die gunstiger uitpakken voor (de verblijfplaats van) gewone dwergvleermuis.
 
Er zijn tijdens de veldbezoeken geen verblijfplaatsen of duidelijk nest indicerend gedrag in het plangebied waargenomen. Dat er verblijfplaatsen van gierzwaluw in het plangebied aanwezig zijn is uitgesloten. Een negatief effect op gierzwaluw is uitgesloten. Ten aanzien van broedvogels is het aan te bevelen de beoogde werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
  
Nee, tenzij toets
Aanvullend op de ecologische quickscan is een 'Nee, tenzij-toets' uitgevoerd waarbij is onderzocht of de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN als gevolg van de ontwikkeling worden aangetast (Blom Ecologie, 23 november 2018, zie bijlage 8). Uit de Nee, tenzij toetst volgt dat de realisatie van 60 woningen niet tot significante aantasting van het Natuurnetwerk Nederland leidt. De robuustheid en aaneensluiting van het NNN zal niet in het geding komen, aangezien het betreffende NNN-gebied een opzichzelfstaand gebied is. Ten aanzien van de robuustheid zal het ecosysteem in de beoogde ontwikkeling bestendiger worden en derhalve de robuustheid zo worden vergroot. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een afname van het Natuurnetwerk Nederland, gezien de realisatie van de woningen buiten het NNN-gebied vallen. Het NNN-gebied is een opzichzelfstaand gebied en is niet verbonden aan andere NNN-gebieden, waardoor de samenhang van de NNN-gebieden niet zal worden aangetast. Door het treffen van ecologische voorzieningen, waarbij er een beschermde oeverzone zal worden gerealiseerd door middel van een vooroever (deel van een dwarsprofiel van een onderwateroever gelegen tussen de waterlijn en de (vlakke) bodem) met wilgenbeschoeiing, én rivierhout geplaatst zal worden, zal er in de toekomst sprake zijn van een grotere variatie aan microklimaten en een hogere biodiversiteit. De ecologische waarden van het betreffende NNN-gebied zal door de beoogde ontwikkeling worden vergroot, waardoor de kernkwaliteiten, duurzaamheid en biodiversiteit er op vooruit zullen gaan. De conclusie van de Nee, tenzij toets is voorgelegd aan het bevoegd gezag (provincie Zuid -Holland).
 
Waterecologisch onderzoek
Ten behoeve van het project Zelling Onderneming wordt de oever van de Hollandsche IJssel langs het plangebied aangepast. Aangezien er werkzaamheden plaatsvinden in de oevers van het waterlichaam Hollandsche IJssel is door Rijkswaterstaat gevraagd om een toetsing van de voorgenomen ingrepen aan het Toetsingskader waterkwaliteit. Derhalve is een onderzoek 'Toetsingskader waterkwaliteit' uitgevoerd waarbij in wordt gegaan op de effecten van de werkzaamheden die in de natte zone van de Hollandsche IJssel worden uitgevoerd (ATKB, 23 april 2018, zie bijlage 9). 
In het onderzoek zijn twee toetsingskaders doorlopen, te weten: 'Algemeen toetsingskader' (deel 1) en 'Toetsingskader watertype afhankelijk' (deel 2). Op basis van deel twee van het toetsingskader wordt gesteld dat de ingreep netto geen significant effect op de belangrijkste stuurparameters en daarmee op de relevante biologische kwaliteitselementen.
Hoewel de werkzaamheden op basis van het huidige ontwerp geen negatief effect hebben op de omvang van de uitgevoerde KRW-maatregel en de ingreep als geheel netto geen significant effect heeft op de relevante biologische kwaliteitselementen, wenst Rijkswaterstaat dat de toekomstige inrichting van de oevers dusdanig is, dat geborgd wordt dat de kwaliteit niet achteruit gaat. Gezien de huidige staat van het plangebied lijken er zeker mogelijkheden om de ecologische kwaliteit binnen het plangebied in stand te houden of zelfs te verbeteren.
In het huidige ontwerp bestaan de oevers uit damwand. Deze damwand heeft de functie van oeververdediging van het huidige stortsteen overgenomen. Dit biedt mogelijkheden om de oever in te richten met relatief zacht substraat, waar oevervegetatie kan wortelen. Idealiter wordt hiervoor fijn substraat toegepast (kleiig, organisch rijk materiaal), gecombineerd met stenen (stortsteen). De stenen dienen los, op enige afstand van elkaar, geplaatst te worden. Hiermee wordt het substraat enigszins vastgelegd en kan er enige bezinking van fijn substraat plaatsvinden. Tussen de stenen kan de (oever)vegetatie tot ontwikkeling komen. De maatregelen zijn verder uitgewerkt in de rapportage toetsingskader waterkwaliteit.  
 
4.9 Cultureel erfgoed
 
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologische beleidsadvieskaart
Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologie beleid opgesteld. De archeologische beleidsadvies kaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 2017 opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling op de in 2010 vastgestelde beleidsnota gezien dient te worden. In januari 2018 zijn nog enkele redactionele wijzigingen aan deze nota aangebracht. Op 6 maart 2018 is het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid, waarbij de vastgestelde archeologische beleidskaart de basis vormt voor de bij deze parapluherziening behorende verbeelding.
   
Aan de hand van de archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Het gemeentelijk archeologisch beleid voorziet in vier categorieën, met elk een bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria:  
 
  Onderzoeksplicht
DubbelbestemmingVerwachtingOppervlakteDiepte
Waarde - Archeologie - 1zeer hoge archeologische verwachting> 50 m²>0,30 m
Waarde - Archeologie - 2hoge archeologische verwachting> 100 m²>0,30 m
Waarde - Archeologie - 3hoge archeologische verwachting > 1.000 m²>3 m
Waarde - Archeologie - 4hoge archeologische verwachting> 1.000 m²>7 m
Waarde - Archeologie - 5middelhoge archeologische verwachting> 1.000 m²> 0,3 m
-lage archeologie verwachtinggeen onderzoeksverplichting
 
Planspecifiek
Navolgend volgt een uitsnede van de Parapluherziening Archeologie.
 
Uitsnede parapluherziening Archeologie
 
Uit het paraplubestemmingsplan 'parapluherziening Archeologie' volgt dat het plangebied niet is voorzien van een dubbelbestemming Archeologie. Dit betekent dat dat er sprake is van een zone met een lage archeologische verwachting. Immers, in 2013 heeft de gemeenteraad van Zuidplas besloten deze verwachtingszone geheel vrij te stellen van een onderzoeksverplichting. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Ter plaatse van het plangebied is de bodem zodanig verstoord dat er geen archeologische resten in de bodem te verwachten zijn. Deze conclusie wordt onderschreven in het archeologisch bureauonderzoek dat is uitgevoerd in december 2008 (Past2Present, 11 december 2012, zie bijlage 10). Uit dit onderzoek volgt dat de voorgenomen ontwikkeling, gezien de aard en jonge leeftijd van de zelling, geen oude cultuurlagen of afzettingen raken. Geadviseerd wordt ter hoogte van de te ontwikkelen bebouwing geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Uit advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland (23 februari 2018, documentkenmerk 2018051466) waarbij naast het archeologisch bureauonderzoek diverse bodemonderzoeken zijn beoordeeld, volgt eveneens dat op de zelling geen archeologische resten worden verwacht en een vervolgonderzoek niet nodig is.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan. Het is voorts niet nodig om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen.
 
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied was voorheen in gebruik als bedrijventerrein. Momenteel zijn een deel van de opstallen reeds gesloopt en ligt het terrein deels braak. Specifieke cultuurhistorische waarden zijn dan ook niet aanwezig in het plangebied. Er vindt geen aantasting plaats van cultuurhistorische waarden.
Stedenbouwkundig zal met de herontwikkeling verbinding worden gezocht met de Hollandsche IJssel, onder andere middels het aanleggen van een openbare wandelpad langs de rivier en een uitkijkpunt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de toeristisch recreatieve activiteiten en wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de Hollandsche IJssel. Tevens wordt rekening gehouden met de nabijheid van korenmolen Windlust (zie toelichting paragraaf 4.6).
4.10 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. 
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleidsregels grote rivieren
In het voorliggende plangebied is het nationale belang 'Grote rivieren' aan de orde. In titel 2.4 van het Barro is het rijksbeleid voor de grote rivieren vertaald in algemene regels. Er worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Het beoogt een waarborging in bestemmingsplannen van de veiligheid bij overstromingen. Feitelijk betekent dit het ruimtelijk vastleggen van de regelgeving van de Waterwet. In toelichting paragraaf 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan.
 
Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek
In het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek (2005) zijn de Hollandsche IJssel en de Lek aangewezen als rijkswateren waarvoor een waterakkoord vastgesteld moet worden. Het doel is het bereiken van een doelmatig beheer van elkaar onderling beïnvloedende watersystemen, in het bijzonder tijdens perioden met watertekort, verzilting en dreigende verzilting van de mond van de Hollandsche IJssel; bij stormvloeden, al dan niet gepaard gaande met hoge rivierafvoeren dan wel bij calamiteiten in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek voorziet in regels inzake de aanvoer en afvoer van water uit de Hollandsche IJssel en Lek ten behoeve van de watervoorziening in Midden-Holland en de beheersgebieden van de Hoogheemraadschappen van Schieland en de Krimpenerwaard en de Stichtse Rijnlanden.
  
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 'Met mensen en water'
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Gouda en Schoonhoven. In het waterbeheerplan worden de ambities en doelen  voor de periode 2016-2021 weergeven. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers.
De hoofddoelen van het beheer zijn:
  • Waterveiligheid: beschermen van burgers en bedrijven tegen overstromingen middels stevige dijken.
  • Watersysteem: het duurzaam en slim besturen, beheren en onderhouden van het samenhangende systeem van watergangen en kunstwerken. Een optimaal waterpeil, voldoende water van goede kwaliteit en goed onderhouden sloten, vaarten en plassen zijn hierbij van belang. Geanticipeerd dient te worden op klimaatverandering en bodemdaling en ruimtelijke ontwikkelingen. Op gebiedsniveau wordt samengewerkt met andere partijen aan integrale oplossingen voor de verschillende wateropgaven.
  • Afvalwaterketen en emissies: efficiënt en gebruiken van afvalwaterzuiveringsinstallaties en transportsystemen ten behoeve van maatschappelijke winst in de vorm van energieterugwinning en kostenbesparing. Met optimalisatie en innovatie van de zuiveringsprocessen wordt ingezet op duurzaamheid.
  • Wegen: bijdragen aan een betrouwbaar netwerk binnen de regio Midden-Holland middels veilige, doelmatig onderhouden wegen.
Keur en Beleidsregels van Schieland en de Krimpenerwaard
Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
   
Waterplan Zuidplas
Het waterplan, een gezamenlijk project van de gemeente Zuidplas en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, is opgesteld om maatregelen te nemen die zorgen voor droge voeten en een goede waterkwaliteit in de gemeente Zuidplas. Dat laatste is belangrijk voor de in en om het water levende planten en dieren, de landbouw en het recreatief medegebruik.
Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. Ook de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid worden aangegeven in het waterplan.
In het waterplan wordt ingegaan op de bouwstenen: waterkwantiteit, waterveiligheid, waterketen en riolering, grondwater, oppervlaktewater en ecologie, beheer en onderhoud stedelijk water, waterbeleving en recreatie en water en Ruimtelijke Ordening.
 
Watertoets
De watertoets omvat het afstemmingproces tussen de planontwikkelaar en de waterbeheerder. Het doel van deze afstemming is het element water een volwaardige plek te geven bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is nodig om eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor een betere waterhuishouding te benutten. De meest belangrijke onderdelen van de watertoets zijn: een advies van de waterbeheerder bij ruimtelijke ontwikkelingen en een waterparagraaf. Voor de rivier de Hollandsche IJssel en het buitendijkse gebied geldt dat Rijkswaterstaat de beheerder is. Voor het overige geeft het hoogheemraadschap invulling aan het afstemmingsproces door te informeren, ontwerpen en adviseren.
   
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard/bebouwd. in de nieuwe situatie is veel meer onverhard terrein aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling is derhalve sprake van een afname aan verharding. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk. Bovendien is watercompensatie volgens het hoogheemraadschap niet van toepassing, aangezien buitendijks gebouwd wordt. Daarnaast is sprake van een geringe toename aan oppervlaktewater, waardoor geen negatieve effecten optreden en voldaan wordt aan het beleid.
  
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is op 16 april 2018 de digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20180416-40-17624). In aansluiting op de toetsresultaten worden de waterkeringen planologisch beschermd tegen ongewenste ontwikkeling middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' welke is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Voor de rivier en het buitendijkse gebied is Rijkswaterstaat de beheerder. Rijkswaterstaat heeft geen bepalingen hieromtrent voor de landzijde en eist deze ook niet. Uit de toetsresultaten komt eveneens naar voren dat een goede (ecologische) waterkwaliteit een belangrijke opgave betreft. In toelichting paragraaf 4.8 is reeds ingegaan op het aspect waterecologie.
 
Van belang is dat sprake blijft van een goede afwikkeling van een veilig en vlot scheepvaartverkeer. Het aspect waterveiligheid, specifiek 'aanvaringsrisico', is reeds toegelicht in toelichting paragraaf 4.5.2.
 
In het plangebied is al riolering aanwezig. Voor het afvalwater, welke gescheiden wordt aangeboden op het gemeentelijk riool, kan gebruik gemaakt worden van de bestaande persleiding. Het hemelwater zal geïnfiltreerd worden in de bodem. Er zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 317. In lijn met de Nota Parkeernormen van de gemeente Zuidplas is voor de planlocatie uitgegaan van het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. Voorts wordt in lijn met het uitgangspunt voor de parkeernormen uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie per woning.  
 
Met de voorgenomen ontwikkeling worden in totaal maximaal 60 woningen gerealiseerd in het plangebied. De navolgende tabel geeft de toekomstige, maximale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling weer.
 
Functies nieuwcrow aansluitingaantalmaximale verkeersgeneratie per woningTotaal
Geschakelde villa'sKoop, vrijstaande woning98,677,4
RijwoningenKoop, tussen/hoek327,5240
AppartementenKoop, etage, duur197,5142,5
Totaal-60-459,9
 
Uit de tabel volgt dat de totale verkeersgeneratie in de toekomstige situatie maximaal 460 motorvoertuigbewegingen per etmaal betreft. Met de herontwikkeling van het plangebied zullen de woningen via een tweetal inprikkers vanaf de Kortenoord en de Groenendijk te bereiken zijn.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de planlocatie voorheen in gebruik was als bedrijfslocatie. De Groenendijk en Kortenoord zijn derhalve reeds berekend het verkeer als gevolg van de planlocatie op te vangen. De Groenendijk en Kortenoord beschikken over voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.  
Het plangebied dat bereikbaar is voor gemotoriseerd verkeer wordt vormgegeven als een woonerf om daarmee een veilige woonomgeving te realiseren. De Groenendijk zal eveneens gereconstrueerd worden. Ten slotte zal het plangebied toegankelijk worden voor langzaam verkeer.
 
4.11.2 Parkeren
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsnota Parkeernormen' vastgesteld. De 'Nota Parkeernormen' heeft tot doel het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en (herstructurerings)projecten in de gemeente Zuidplas om in de toekomst de parkeerbehoefte te kunnen faciliteren en de bereikbaarheid en leefbaarheid van de dorpen in Zuidplas te waarborgen. Deze beleidsnota vormt ook de basis voor het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren', zoals die voor de gehele gemeente is opgesteld.

Als basis voor de bepaling van de parkeernormen hanteert de gemeente de CROW-richtlijnen. De parkeernormen zijn langjarige ervaringscijfers en drukken de parkeerbehoefte van een functie uit in een aantal parkeerplaatsen per functie-eenheid. De kerncijfers van het CROW geven voor de verschillende functies altijd een bandbreedte tussen minimale en maximale parkeerbehoefte. Vanwege de hoge parkeerdruk binnen de gemeente Zuidplas als gevolg van de hoge autodichtheid hanteert de gemeente als uitgangspunt de maximale parkeernorm. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om binnen de bandbreedte gemotiveerd af te wijken van de maximale parkeernorm.
 
Navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer van het woningbouwprogramma Zelling Onderneming, gebaseerd op de maximale parkeernorm. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. 
 
Functies nieuwType woningenAantalNormBenodigde aantal parkeerplaatsen
Geschakelde villa'sKoop, vrijstaand92,623,4
RijwoningenKoop, tussen/hoek322,373,6
AppartementenKoop, etage, duur192,445,6
 Totaal60-142,6
 
Uit de tabel blijkt dat de totale parkeerbehoefte maximaal 143 parkeerplaatsen bedraagt. De parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd.

In de regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien,  overeenkomstig de regeling in de 'Parapluherziening Parkeren' (2018). Hierbij gelden de parkeernormen zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd dient rekening te worden gehouden met diens rechtsopvolger.
 
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting op de planregels
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
5.3 Bestemmingen
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn afgestemd op de gemeentelijke standaarden en sluiten aan op recente bestemmingsplannen van de gemeente Zuidplas. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten en de daarbij behorende elementen, zoals wegen en paden, botenhellingen, speel- en parkeervoorzieningen en objecten van beeldende kunst.
Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Tevens zijn bij de panoramavilla's, ter plaatse van de functieaanduiding 'terras', terrassen en mee-ontworpen schuttingen ten behoeve van de aangrenzende woningen toegelaten, waarbij de maximale maatvoeringen in de regels zijn opgenomen.
 
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de aangrenzende woningen, maar ook voor  water en waterhuishoudkundige voorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen. Er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegelaten. Tevens zijn ter plaatse van de functieaanduiding 'terras', terrassen toegelaten die aansluiten op de eerste verdieping van de aangrenzende woningen. Op die terrassen zijn terrasschermen met een maximale hoogte van 1,5 meter toegestaan.
 
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden en parkeervoorzieningen. Tevens  zijn binnen deze bestemming straatmeubilair, speel- en groenvoorzieningen en water toegelaten. Er mag slechts ten dienste van de bestemming worden gebouwd en er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten, zoals lichtmasten, speeltoestellen e.d..
 
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken.
Tevens zijn voorzieningen toegelaten die verband houden met het aanvaringsrisico van scheepvaart op de Hollandsche IJssel, zoals een vooroeverdam en damwandconstructie. Verder mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
Tevens zijn de daarbij behorende tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken toegestaan.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, waarbij ook de woningtypologie (aaneengebouwd, gestapeld) is vastgelegd. Ook het maximale aantal wooneenheden en de maximale bouwhoogten zijn aangeduid. Hierbij voorziet het plan tevens in een regeling om op het middenblok dakopbouwen mogelijk te maken. Het halfverdiept parkeren onder het appartementengebouw is specifiek geregeld met een aanduiding op de verbeelding en een bijbehorende bepaling in de regels.
Voorts zijn er bepalingen opgenomen voor bijbehorende bouwwerken (uitsluitend binnen het bouwvlak, met uitzondering van serres) en voor de diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder mee-ontworpen tuinkasten.
Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen, waarbij horeca, webwinkels, seksinrichtingen en vormen van opslag tot strijdig gebruik worden verklaard. Ook het inrichten en/of gebruiken van de gronden als erf, zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, is een vorm van strijdig gebruik. Daarmee is het niet mogelijk om op de gronden vergunningvrije bouwwerken te bouwen en blijven de gronden vrij van bijbehorende bouwwerken en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van hetgeen mogelijk gemaakt wordt binnen het bestemmingsplan (zoals serres en mee-ontworpen tuinkasten).
 
In de Overige regels zijn nog bepalingen opgenomen over het benodigde parkeren. Deze zijn ontleend aan de Parapluherziening Parkeren (2018), waarbij ook ingegaan wordt op laden en lossen. Tevens zijn hier regels opgenomen over ondergronds bouwen.
 
Verder is een Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit opgenomen, waarmee de richtlijnen uit het Beeldkwaliteit Zelling Onderneming 2018 onderdeel worden van het voorliggende bestemmingsplan.
 
Waterstaat - waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de betreffende waterkering, omtrent de vraag of de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad. Verder is op een vergelijkbare wijze een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Met het oog op een eventuele (gedeeltelijke) verlegging van de waterkering, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
 
Aanduidingsregels
Op de verbeelding is een 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen van de buiten het plangebied gelegen Korenmolen Windlust. De molenbiotoop heeft een straal van 400 meter en reikt tot het plangebied. Voor de berekening van de maximale toegestane bouwhoogte en hoogte van de beplanting binnen een straal van 100 tot 400 meter is de 1 op 30-regeling van toepassing, gemeten vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen, conform de regeling uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Tevens is binnen deze zone het beplanten met hoogopgaande beplanting en het ophogen van gronden gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Er zijn uitzonderingen benoemd, alsmede de voorwaarden voor een omgevingsvergunning.
 
Tevens is in verband met het Barro, de gebiedsaanduiding 'Waarde - Rivierzone' opgenomen. De bestemmingsregeling is met name gericht op het behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschapswaarden.
 
hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Met de projectontwikkelaar Synchroon is een samenwerkingsovereenkomst (SOK) getekend. In de SOK is een planning vastgesteld en zijn nadere afspraken gemaakt omtrent de uitvoering van het project. Ook is vastgelegd dat de gemeente de grondexploitatie voor rekening en risico voert, en bouwrijpe kavels uitgeeft aan Synchroon. In het kader daarvan verwerft de gemeente de benodigde gronden, en maakt deze bouw- en woonrijp. Omdat de gemeente daarmee volledig grondeigenaar is, en er geen sprake is van andere grondeigenaren, is kostenverhaal niet van toepassing. Er is daarmee geen exploitatieplan nodig.
De gemaakte kosten worden grotendeels gedekt door de grondverkoop, de door de provincie beschikte subsidie. Voor het negatieve resultaat van de grondexploitatie heeft de gemeente afspraken gemaakt met Synchroon en een voorziening getroffen. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.
 
hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro en inspraak
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan (versie d.d. 18-12-2018) digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het bestemmingsplan te reageren. Van de gemeente Capelle aan den IJssel, Tennet en Dunea is een reactie ontvangen dat zij geen aanleiding zien om inhoudelijk te reageren op het plan. Rijkswaterstaat, GGD Hollands Midden, hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en provincie Zuid-Holland hebben inhoudelijke reacties gegeven. In een aparte Nota van Beantwoording Overlegreacties zijn die vooroverlegreacties samengevat en van een reactie van gemeentewege voorzien (zie bijlage 11). 
 
Het (ontwerp-)bestemmingsplan is op 26 maart 2019 nogmaals aan vooroverlegpartners gezonden Hierop zijn vijf overlegreacties binnengekomen. Gasunie Transport Services, Dunea, Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, en Veiligheidsregio Hollands Midden hebben te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben op het ontwerpbestemmingsplan. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid verzoekt om enkele ambtshalve aanpassingen in de regels. Deze zijn verwerkt, zoals weergegeven in de bijgevoegde Nota van Beantwoording Zienswijzen (en Wijziging): zie bijlage 13.
 
7.2 Zienswijzenprocedure
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Het ontwerpbestemmingsplan Zelling onderneming heeft vanaf donderdag 28 maart 2019 tot en met 8 mei 2019, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen.
Er zijn 3 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk. In de als bijlage 13 bijgevoegde Nota van Beantwoording Zienswijzen (en Wijziging) zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Naar aanleiding van de zienswijzen is een bepaling in de regels geschrapt. Daarnaast zijn ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.