hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Zelling Onderneming van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.ZellingondNwk-Va01.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Zelling Onderneming, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.ZellingondNwk-Va01.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.7 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestaand
- voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
- voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 beperkt kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 dakopbouw
een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt;
1.19 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.22 hoofdverblijf
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkenen;
1.23 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.24 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
1.25 kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.26 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare - al dan niet begroeide - deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.27 maatschappelijke voorzieningen
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
1.28 minder zelfredzame personen
personen verstaan, die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door opsluiting voor langere tijd, niet in staat zijn om zich zelfstandig binnen korte tijd in veiligheid te brengen of bescherming te zoeken voor een dreigend gevaar door het vrijkomen van een gevaarlijke stof;
1.29 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen en zendmasten;
1.30 peil
- voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.31 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 voorgevel
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.33 voorziening van openbaar nut
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.34 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning;
1.35 woning
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2.7 het bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- wegen en paden;
- voorzieningen van openbaar nut;
- water en kunstwerken;
- voorzieningen in verband met het aanvaringsrisico van scheepvaartverkeer;
- objecten van beeldende kunst;
- speelvoorzieningen.
3.2.1 Algemeen
- Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
- In afwijking op het bepaalde onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'terras', terrassen toegelaten ten behoeve van de aangrenzende woningen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 5 m;
- de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
- de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
- de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 2,5 m;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m;
- ter plaatse van de aanduiding 'terras':
- de oppervlakte per terras bedraagt maximaal 45 m²;
- de bouwhoogte van de mee-ontworpen terras- en privacyschermen bedraagt maximaal 2 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in
artikel 11 lid 2 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- toegangspaden en in- en uitritten;
- parkeervoorzieningen en carports.
4.2.1 Algemeen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 meter vóór de voorgevel van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 meter;
- ter plaatse van de aanduiding 'terras' in aansluiting op de eerste verdieping van de aangrenzende woningen terrassen mogen worden gebouwd op een hoogte van ten minste 2,5 m, waarbij op het terras terras- en privacyschermen met een maximale hoogte van 1,5 m zijn toegelaten;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carports' zijn carports toegestaan met een maximale hoogte van 3 m.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden, waaronder een inrit van een parkeergarage;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- voet- en fietspaden;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- voorzieningen van openbaar nut;
- straatmeubilair;
- water en kunstwerken;
- objecten van beeldende kunst.
5.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
5.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut bedraagt maximaal 3 m;
- de oppervlakte van een gebouw voor een voorzieningen van openbaar nut bedraagt maximaal 25 m² per gebouw.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
- de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m;
- de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in
artikel 11 lid 2 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- watergangen met natuurlijke oevers, oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- verkeer te water;
- voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart;
- voorzieningen in verband met het aanvaringsrisico van scheepvaartverkeer;
- voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
- bermen en groenvoorzieningen;
- kunstwerken.
6.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in
artikel 11 lid 2 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
- tuinen;
- parkeervoorzieningen;
- (half)verdiepte parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
- fiets- en voetpaden;
- groenvoorzieningen;
- water;
- kunstwerken.
7.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
7.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
- het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt, ten hoogste het aantal aangegeven wooneenheden binnen het desbetreffende bouwvlak;
- de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
- in afwijking van het bepaalde onder e. zijn ter plaatse van het bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 10 meter dakopbouwen toegestaan, met dien verstande dat:
- de voor- en achtergevel minimaal 1,5 m terugspringt ten opzichte van het bijbehorende hoofdgebouw;
- aan ten minste één zijde een afstand van minimaal 0,5 m tot de zijdelingse perceelsgrens wordt aangehouden;
- de totale bouwhoogte maximaal 13 meter mag bedragen.
- ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn inpandige, (half)verdiepte parkeervoorzieningen toegelaten.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
- in afwijking van het gestelde onder a mogen buiten het bouwvlak erkers worden gebouwd voor zover deze behoren bij de naastgelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
- de afstand tussen de serre en de perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
- de diepte maximaal 1,4 m bedraagt;
- de hoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m voor de voorgevellijn;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m achter de voorgevellijn. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staat, bedraagt de hoogte;
- maximaal 1 m;
- maximaal 2 m, indien deze tenminste 1 m van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;
- de bouwhoogte van mee-ontworpen tuinkasten bedraagt maximaal 2 meter, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 3 m²;
- de hoogte van pergola's en carports bedraagt maximaal 3 m;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in
artikel 11 lid 2, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- horeca;
- webwinkel;
- seksinrichtingen;
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- in aanvulling op het bepaalde in artikel 7.2; het inrichten en/of gebruiken van de gronden als erf, zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht dat geldt ten tijde van de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- waterkeringen;
- waterstaatkundige voorzieningen;
- het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.
8.2.1 Algemeen
Op of in de in
artikel 8 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
8.2.2 Uitzondering
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerders van de betreffende waterkering.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzondering
Het verbod van
artikel 8 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
8.4.3 Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
artikel 8 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerders van de waterkering.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst en/of verwijderd, indien:
- de functie van de waterkering in tact blijft;
- vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder.
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Voorwaardelijke verplichting beeldkwaliteit
Het oprichten van bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen' is uitsluitend toegestaan indien uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de beeldkwaliteitsrichtlijnen van het Beeldkwaliteitplan Zelling Onderneming, dat als bijlage bij de regels is gevoegd.
11.2 Verboden gebruik
Het is verboden de in de bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
11.3 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 11 lid 2 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
12.1.1 Aanduidingsomschrijving
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen als landschapsbepalend element.
12.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken en beplanting op de in
artikel 12 lid 1.1 bedoelde gronden:
- tot 100 meter uit de middelpunt van de molen niet meer bedragen dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen waartoe de molenbiotoop behoort;
- tussen 100 meter en 400 meter uit de middelpunt van de molen: de maximale hoogte zoals die mogelijk is op grond van de onderstaande berekening:
Hx = X/30 + z
Daarbij zijn de variabelen als volgt gedefinieerd:
- Hx = toegestane hoogte NAP van een bouwwerk op afstand x
- X = afstand van het bouwwerk tot de betreffende molen;
- z = de hoogte NAP van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen;
een en ander met dien verstande, dat de ingevolge de onderliggende bestemming maximaal toegestane hoogte NAP niet mag worden overschreden.
12.1.3 Afwijking
In afwijking van het bepaalde in
artikel 12 lid 1.2 geldt dat, voor zover de bouwhoogte van een bestaand bouwwerk hoger is dan op grond van het bepaalde onder a of b is toegestaan, de bouwhoogte van vervangende nieuwbouw bouwwerk dat wordt gebouwd ter plaatse van het bestaande bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het bestaande bouwwerk.
12.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
- het ophogen van gronden.
12.1.5 Uitzondering op het aanlegverbod
- reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
- het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting betreffen die als zij volgroeid is, niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte NAP van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in dit plan onder artikel 12 lid 1.2 is toegestaan of dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen.
12.1.6 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig (vrije windvang) en als beeldbepalend element (vrij zicht op de molen).
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.
12.2.1 Aanduidingsomschrijving
De voor 'Waarde – Rivierzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschapswaarden in de vorm van:
- de identiteit van de rivier als een samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
- de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
- de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
- het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
- gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers;
- gebruik ten behoeve van berging en afvoer van water, sediment en ijs;
- gebruik ten behoeve van scheepvaartverkeer.
12.2.2 Bouwregels
Op of in de gronden mag niet gebouwd worden.
12.2.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 12 lid 2.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
- een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerders van de waterkering.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
13.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.2 Waterstaatkundige objecten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in de bestemmingsregels voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3,0 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 15 Overige regels
15.1 Parkeren en laden en lossen
15.1.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
15.1.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
15.1.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in
artikel 15 lid 1.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van deze parapluherziening in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij.
Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
15.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 15 lid 1.1:
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
15.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer';
- in afwijking van het bepaalde onder a, zijn ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
- bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
15.3 Afwijking ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 15 lid 2, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
- geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
15.4 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
15.5 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zelling Onderneming van de gemeente Zuidplas.