Plan: | Moerkapelle Oost, fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.UPMkpOostfase2-Va01 |
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle heeft op 16 juni 2009 het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" vastgesteld. In dit bestemmingsplan is onder andere de basis gelegd voor de woningbouw in Moerkapelle-Oost, dat op de markt wordt gebracht onder de naam "De Jonge Veenen". Het voorliggende uitwerkingsplan is bedoeld om de realisatie fase 2 van De Jonge Veenen mogelijk te maken van een beoogd totaal van 3 fases (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: Fasering.
Het voorliggende plan vormt een uitwerkingsplan van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord". In het plan wordt een deel van de bestemming "Woongebied - uit te werken 1" uitgewerkt.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Moerkapelle, ten noorden van de woningbouw in fase 1. De ligging van het plangebied is globaal met een rode ovaal in afbeelding 2 weergeven.
Afbeelding 2: Ligging plangebied in groter verband.
Het voorliggende uitwerkingsplan is gebaseerd op en maakt deel uit van het op 16 juni 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidplas Noord". In dit bestemmingsplan is zowel het beleidsmatige, als het juridische kader voor het uitwerkingsplan vastgelegd. In hoofdstuk 3 (Beleidskader) wordt nader op de juridische regelingen in dit plan ingegaan.
Het voorliggende uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 10 hoofdstukken.
De uitbreidingslocatie De Jonge Veenen ligt in polder de Wilde Veenen. Dit is de eerste polder in Schieland (1655) en daarmee de eerste droogmakerij in Zuid Holland. De polder wordt gekenmerkt door weids bouwland, grasland, een sportpark, kassen en lintbebouwing. De Jonge Veenen ligt ingeklemd tussen het bestaande dorp, het lint van de Middelweg en de dijk van de Oranjestraat. De ligging aan de open polder met een zicht op het Bentwoud en in de verte Hazeswoude Dorp is kenmerkend voor dit gebied. Gelegen in het meest noordelijke dorp van de gemeente Zuidplas, Moerkapelle, ligt De Jonge Veenen nabij Lansingerland, Rijnwoude en Waddinxveen.
Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op bouwland (zie afbeelding 3). Ruimtelijk gezien ligt het vrij open plangebied ingeklemd tussen de woningbouw van Moerkapelle aan de westzijde en het kassencomplex aan de oostzijde.
Afbeelding 3: Luchtfoto en ligging plangebied.
Voor een goede inpassing van de woningbouw in fase 2 is het zaak de randen van het gebied goed te kennen:
Afbeelding 4: De randen van De Jonge Veenen - luchtfoto.
Afbeelding 5: De randen van De Jonge Veenen - foto's.
Ten zuiden van het plangebied van fase 2 is/wordt fase 1 gerealiseerd, bestaande uit woningbouw, sportvelden en onderwijsvoorzieningen. Het stedenbouwkundige plan van fase1 is weergegeven in afbeelding 6.
Afbeelding 6: Stedenbouwkundig plan fase 1.
Het plangebied is momenteel in gebruik als akkerland zie afbeelding 3.
De agrarische gronden worden vanuit het woongebied van Moerkapelle ontsloten.
Het voorliggende uitwerkingsplan is gebaseerd op en maakt deel uit van het op 16 juni 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidplas Noord". Op 6 maart 2012 heeft de Raad van State definitief uitspraak gedaan over de ontwikkeling van De Jonge Veenen. Het bestemmingsplan is hiermee onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan is zowel het beleidsmatige als het juridische kader voor het uitwerkingsplan vastgelegd.
Bij uitwerking dienen burgemeester en wethouders te voldoen aan de bestemmings- en bebouwingsbepalingen en aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. De uitwerking vormt daarbij geen nieuw bestemmingsplan maar treedt in de plaats van (een deel van) de 'globale' bestemmingen. Het maakt derhalve deel uit van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord". Nadat het uitwerkingsplan rechtskracht heeft gekregen dienen aanvragen te worden getoetst aan het uitwerkingsplan en de overige van toepassing zijnde bepalingen van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" is op 16 juni 2009 vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorliggende uitwerkingsplan wordt dan ook beschouwd als uitwerking zoals bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wro.
Voor het relevante beleid van rijk, provincie en regio kan daarom naar het bestemmingplan "Zuidplas Noord" worden verwezen. Ook binnen het meest actuele provinciale beleid is het plangebied aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Wel moet in dit uitwerkingsplan getoetst worden aan de duurzaamheidsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze duurzaamheidsladder is pas sinds oktober 2012 in het Bro opgenomen en hieraan is in het moederplan dus nog niet getoetst.
Voor wat betreft het recentere regionaal en gemeentelijk beleid wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de Regionale Woonvisie, de in november 2012 vastgestelde Structuurvisie Zuidplas 2030, het in december 2012 vastgestelde masterplan Moerkapelle-Oost, de op 13 mei 2015 vastgestelde Welstandsnota Zuidplas 2015 en de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) die op 18 juni 2013 is vastgesteld.
De provincie Zuid-Holland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de "Visie Ruimte en mobiliteit". Aan de voorgenoemde visie is een programma Ruimte en een programma Mobiliteit gekoppeld, waarin beschreven wordt welke instrumenten de provincie inzet om de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit te realiseren. De regels die voortkomen uit de visie en de beide programma's, zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (en alle bijbehorende documenten) vastgesteld.
De provincie benoemt vier rode draden (beter benutten wat er is, vergroten agglomeratiekracht, verbeteren ruimtelijke kwaliteit en bevorderen van de transitie naar water- en energie-efficiënte samenleving). Deze zijn uitgewerkt in regelgeving, onder meer door het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De eerste trede in de ladder voor duurzame verstedelijking bepaalt dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Dit uitwerkingsplan maakt de realisatie van een nieuw woongebied mogelijk, hetgeen reeds voorzien is in het bestemmingsplan "Zuidplas-Noord" (moederplan). In het Programma Ruimte, behorend bij de Visie Ruimte en Mobiliteit is over de Zuidplaspolderontwikkeling opgenomen dat dit een strategisch duurzame reservering voor woningbouw is. Het accommoderen van de marktvraag en ontwikkelen op het juiste moment staan bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder centraal. Volgens de huidige inzichten is er onvoldoende ruimte elders in de Zuidvleugel om de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus te kunnen accommoderen. Nieuwe dorpse woonmilieus worden in eerste instantie ontwikkeld in aansluiting op de bestaande kernen van Moerkapelle en Zevenhuizen. Landelijke woonmilieus kunnen ontwikkeld worden in de Rode Waterparel/Nieuwerkerk-Noord en het Nieuwe Midden. De planning zoals opgenomen in de Herijkingsstudie (7.000 woningen tot 2030 in dorpse en landelijke woonmilieus) wordt als basis gehanteerd. Het voorliggende plangebied is onderdeel van de ontwikkeling van Moerkapelle-Oost, een nieuw woongebied ten oosten van de kern Moerkapelle als onderdeel van de Zuidplaspolderontwikkeling. De uitbreiding van het dorp is er deels op gericht om de eigen woningbehoefte op te vangen en mensen met een binding met het dorp de gelegenheid te bieden terug te keren. Daarmee voldoet het plan aan de eerste trede van de ladder.
De tweede trede in de ladder voor duurzame verstedelijking bepaalt dat de behoefte aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt voorzien binnen het bestaande stads- en dorpsgebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, kan gebruik worden gemaakt van locaties die opgenomen zijn in het Programma Ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare. Het voorliggende plan is thans niet aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Wel is het toekomstige woongebied Moerkapelle-Oost in het Programma Ruimte aangemerkt als woningbouwlocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied, met een oppervlakte groter dan 3 hectare. Bovendien is het plangebied in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" reeds voorzien van een uit te werken woonbestemming. Daarmee is reeds geanticipeerd op de ontwikkeling van Moerkapelle-Oost als woongebied. Zodoende wordt voldaan aan de 2e trede van de ladder voor duurzame verstedelijking en daarmee automatisch ook aan de 3e trede..
Het rapport "Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas, Visie op hoofdlijnen" (Woonvisie) uit 2011 bevat de gemeentelijke ambities voor woningbouw, wonen & welzijn en zorg en wonen & duurzaamheid. Zo moeten er voldoende woningen beschikbaar zijn voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld voor starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Het behoud van het eigen karakter en het versterken van de dorpen is daarbij uitgangspunt.
In de Woonvisie is versterking van de dorpen het vertrekpunt. De gemeente ziet woningbouw als één van de bouwstenen voor instandhouding van het voorzieningenniveau in de dorpen. Daarbij is het van groot belang dat er:
In de Woonvisie wordt uitgebreid stilgestaan bij de economische recessie. De gemeente vindt het belangrijk om de woningbouwproductie op peil te houden. Ondanks de stagnatie op de woningmarkt, de economische crisis en de demografische ontwikkelingen op de lange termijn, blijft er sprake van een toenemende woningbehoefte. Te hard op de rem trappen omdat de omstandigheden tegenzitten, zou betekenen dat we de stagnatie in de bouwproductie op de langere termijn 'organiseren'. In de Woonvisie is bepaald dat de bouwproductie plaats vindt in en aan de dorpen. Leidraad is vooralsnog de variant 'Autonoom +' (400 woningen per jaar). Autonome groei (110 woningen per jaar) is de ondergrens. De 'Autonoom +'-variant biedt meer ruimte voor differentiatie op planniveau. Bovendien biedt het meer financiële armslag (economische drager) voor structuurversterking van de dorpen en haar voorzieningen. Hierbij past een flexibeler vorm van projectvoorbereiding en -ontwikkeling.
In de Woonvisie wordt geconstateerd dat het ene dorp het andere niet is. Die verscheidenheid zal tot uiting moeten komen in de uitwerking van plannen: maatwerk in omvang, stedenbouwkundige structuur en bouwprogramma. In de uitwerking van de Woonvisie op hoofdlijnen wordt daarom gewerkt met leefstijlen. Hierbij wordt gekeken naar de beleving van bewoners: wat bindt bewoners en waar verschillen bewoners in hun leefstijl.
Binnen alle dorpen bestaat de grootste voorkeur voor eengezinswoningen. Binnen de dorpen Zevenhuizen en Moerkapelle heeft 70% van de bewoners een voorkeur voor koop. Dit geldt ook voor starters. Binnen deze twee dorpen is een markt voor zowel duurdere huur- als voor duurdere eengezinswoningen.
De ontwikkelingen in De Jonge Veenen zijn opnieuw vastgelegd in de Structuurvisie Zuidplas. De gemeenteraad heeft de Structuurvisie op 27 november 2012 vastgesteld.
De dorpen in Zuidplas zijn geleidelijk ontwikkeld tot hoe we ze nu kennen. Ze hebben een herkenbare ligging in het buitengebied: je bent in het dorp of erbuiten. De omgeving rond het dorp wordt gekenmerkt door rust, ruimte en groen. Tegelijkertijd verwachten inwoners levendigheid in het dorp, met onder meer maatschappelijke voorzieningen, winkels en een actief verenigingsleven. Het dorp is geleidelijk ontstaan en beweegt ook geleidelijk mee met de toekomst. De maatschappij verandert, economische belangen verschuiven en demografische ontwikkelingen leiden tot andere woonwensen. De toekomstbestendigheid van de dorpen hangt juist af van het geleidelijk meebewegen. Zuidplas investeert in het vitaal houden van dorpen door onder andere dagen te organiseren en platforms op te richten waarop bewoners kunnen meedenken en aangeven wat zij belangrijk vinden voor het behoud en/of verbetering van de vitaliteit van hun dorp. De gemeente Zuidplas investeert ook in het behoud van de dorpse identiteit. Alle dorpen beschikken over goed basisvoorzieningen en het verenigingsleven is belangrijk.
Afbeelding 7: Uitsnede kaart Structuurvisie Zuidplas 2030.
Voor Moerkapelle geldt dat groei van inwoneraantal noodzakelijk is om het niveau aan basisvoorzieningen in stand te houden. Dit kan op gespannen voet staan met wat de inwoners van de dorpen wensen. Enerzijds willen ze een goed aanbod van bijvoorbeeld winkelvoorzieningen, anderzijds moet het dorp kleinschalig blijven. De draagkracht voor commerciële en maatschappelijke voorzieningen wordt voor een belangrijk deel bepaald door het inwoneraantal. De ontwikkeling van De Jonge Veenen met een woonopgave van circa 500 woningen, hoofdzakelijk bestemd voor de eigen woningbehoefte, zal daar een grote bijdrage aan gaan leveren.
Donderdag 4 juni 2015 is de Welstandsnota Zuidplas 2015 in werking getreden. De nieuwe welstandsnota gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee welstandsniveaus. Structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden, historische dorpskernen en centrumgebieden worden beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime. Het gebied dat overblijft met onder andere modale woonwijken en bedrijfsterreinen wordt welstandsvrij. Uit afbeelding 8 blijkt dat De Jonge Veenen welstandsvrij is.
Afbeelding 8: Welstandsnota.
Uit te werken bestemming
Het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" is opgesteld om geplande ontwikkelingen in de Zuidplaspolder mogelijk te maken. De Jonge Veenen is één van die ontwikkelingen en valt in een uit te werken bestemming. Aan de hand van het op te stellen stedenbouwkundige plan dat hiervoor per fase gemaakt wordt zal er per fase een uitwerkingsplan worden opgesteld.
Afbeelding 9: Deel verbeelding bestemmingsplan "Zuidplas Noord".
Voor De Jonge Veenen geldt een bouwverbod totdat de bestemming is uitgewerkt in een uitwerkingsplan. In de bestemmingsomschrijving per uit te werken bestemming is beschreven ten behoeve van welke doeleinden uitgewerkt kan worden (functioneel en qua bebouwing). Het uitwerkingsplan dient te voldoen aan de voorwaarden die in de uit te werken bestemming zijn opgenomen.
De verbeelding
Een klein deel van de verbeelding van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" is weergegeven in afbeelding 9. In deze afbeelding is de hele woningbouwlocatie De Jonge Veenen te zien. De verschillende kleurvlakken en arceringen geven aan waarvoor de gronden zijn bestemd:
Woongebied - Uit te werken 1
Het tot uitwerking bestemde deel van het plangebied kan op dit moment nog niet in ontwikkeling worden gebracht. Dit betekent dat het huidige grondgebruik gehandhaafd blijft totdat burgemeester en wethouders tot uitwerking overgaan. Het bestemmingsplan beperkt zich tot de stedenbouwkundig-planologische hoofdopzet en inrichting van het plangebied. In de uit te werken bestemming is een voorlopig bouwverbod en een aanlegverbod opgenomen, waarvan onder bepaalde voorwaarden afgeweken kan worden. Voor het uit te werken gedeelte zijn in de planregels de randvoorwaarden opgenomen die bij de uitwerking c.q. realisering in acht moeten worden genomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bepaalde in de bouw- en gebruiksregels betreffende de bestemming "Wonen". Binnen de bestemming is het mogelijk woningen, straten, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige werken te realiseren. In feite alle voorzieningen die bij woongebied wenselijk zijn.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
De gronden in de noordoostelijke hoek van De Jonge Veenen hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (de gronden met de + arcering). Hier mogen zonder nader onderzoek en vergunning van de gemeente geen grondwerkzaamheden worden verricht die dieper gaan dan 30 cm en een oppervlakte hebben van meer dan 100 m². Deze bestemming is niet van toepassing op het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan.
Regels Woongebied - uit te werken 1
In artikel 19 van bestemmingsplan "Zuidplas Noord" zijn de regels opgenomen die beschrijven wat er in deze bestemming mag en hoe de bestemming moet worden uitgewerkt:
Op 18 december 2012 hebben burgemeester en wethouders het Masterplan Moerkapelle-Oost vastgesteld. In het Masterplan worden op hoofdlijnen de ruimtelijke en functionele kaders geschetst voor de ontwikkeling van de gehele dorpsuitbreiding en wordt er een aanzet gegeven voor de gewenste beeldkwaliteit. Ook de keuze om de voetbalvelden te handhaven en deels te vernieuwen in Moerkapelle-Oost is in dit Masterplan opgenomen en op hoofdlijnen uitgewerkt.
Afbeelding 10: Masterplan.
Met dit document kan de gemeente de samenhang tussen de verschillende plandelen bewaken, nu en in de toekomst. Het Masterplan is als bijlage 1 bij dit uitwerkingsplan gevoegd.
De gemeente is eindverantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Om bewuster en gerichter om te gaan met ruimtelijke kwaliteit is op 18 juni 2013 een Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) vastgesteld, waarin kwaliteitseisen met betrekking tot de openbare ruimte zijn gebundeld.
De eisen uit de LIOR zijn kaderstellend en komen voort uit wet- en regelgeving, gemeentelijk beleid, praktische kennis en ervaring. De leidraad moet zorgen voor gelijke oplossingen voor gelijke plekken binnen de gemeente Zuidplas maar biedt, daar waar het kan, voldoende ruimte voor oplossingen die afwijken van de standaard.
De leidraad biedt een gemeenschappelijk kader voor iedereen die zich bezighoudt met ontwikkeling, (her)inrichting en beheer van de openbare ruimte en draagt bij aan een goede samenwerking en onderlinge afstemming. De LIOR geldt voor alle overeenkomsten tussen gemeente en derden, waarbij de inrichting van de openbare ruimte in meer of mindere mate onderdeel is van planvorming.
In juni 2011 is de kadernota Duurzaamheid vastgesteld door de gemeenteraad. In deze kadernota is de visie op duurzaamheid als volgt geformuleerd: "De gemeente Zuidplas zet in op duurzaamheid. Daarbij wil zij haar voorbeeldfunctie als onderneming optimaal vormgeven. Zij maakt zich sterk om de milieudruk van haar activiteiten zo laag mogelijk te houden en de kwaliteit van de omgeving waar mogelijk te vergroten. De balans tussen ecologie, economie en sociaal is hierbij uitgangspunt. Gemeente Zuidplas stimuleert bedrijven en burgers om hierin actief samen op te trekken."
Naast de al in de kadernota Duurzaamheid genoemde punten zet de gemeente zich ook in voor duurzaamheid in bestaande en nieuwe woningvoorraad. Dit betekent een toekomstbestendige wijken en kwalitatieve goede en flexibele woningvoorraad. Bij alle R.O.-ontwikkelingen onderzoekt de gemeente of zij de duurzaamheidscriteria uit de Regionale Handreiking Milieukwaliteiten Midden Holland kan toepassen. Deze ambities zijn iets hoger dan het landelijk verplichte minimum; dit geldt met name voor de GPR-norm. Bij duurzame gebiedsontwikkeling dienen de normen minimaal die van het bouwbesluit te weerspiegelen en zo mogelijk 10% hoger te zijn (toekomstbestendig). Deze uitgangspunten dienen als input voor de gebiedsspecifieke aanpak en voor de duurzaamheidsparagraaf.
In het Verkeerscirculatieplan Moerkapelle (versie na inspraak, 25 maart 2015) wordt geconstateerd dat het dorp de komende jaren een flinke verandering zal ondergaan. Ten oosten van het bestaande dorp wordt nieuwbouwwijk De Jonge Veenen ontwikkeld; een plan van in totaal 500 woningen. Onderdeel van de nieuwbouwwijk zijn de bouw van een nieuwe brede school, waarin de huidige scholen in Moerkapelle zullen worden gehuisvest en een uitbreiding van het sportcomplex.
De nieuwbouwontwikkeling heeft vanzelfsprekend grote impact op Moerkapelle. Met de bouw van in totaal 500 woningen groeit het dorp bijna met circa een derde van de huidige omvang. Met de verhuizing van de scholen, de uitbreiding van het sportcomplex en het beroep dat de nieuwe wijk zal doen op de voorzieningen in het bestaande dorp, ontstaan nieuwe relaties en nieuwe verbindingen. Het bestaande dorp en De Jonge Veenen kunnen daardoor niet los van elkaar worden gezien.
Al deze ontwikkelingen samen hebben gevolgen voor het verkeer in Moerkapelle en de verkeerscirculatie. Dat leidt tot de vraag hoe deze ontwikkeling moet worden ontsloten en hoe het nieuwe en bestaande wegennet op elkaar worden aangesloten. Daarbij wordt geconstateerd dat de ontsluiting en bereikbaarheid van Moerkapelle in de huidige situatie al tot knelpunten leidt. Met het vervallen van de aansluiting van Moerkapelle op de A12 (via het Noordeinde) heeft Moerkapelle via de Bredeweg nog maar één verbinding naar het hoofdwegennet. Dit leidt tot zwaarder gebruik van wegen die daar niet geschikt voor zijn, zoals de Moerkapelse Zijde. De doorgaande route voor landbouwverkeer en vrachtverkeer via de Hollevoeterlaan en Akkerweg is eveneens een niet ideale situatie.
Het Verkeerscirculatieplan geeft antwoorden op deze vragen. Voor de verkeersaansluiting van De Jonge Veenen op de bestaande straten in het dorp zijn in het Verkeerscirculatieplan verschillende varianten onderzocht. Primair was daarbij de vraag of de Raadhuisstraat en/of de Jonkheer van der Welstraat moeten worden 'doorgetrokken', dat wil zeggen, moeten aansluiten op de nieuwe straat die noord-zuid loopt tussen het bestaande dorp en de Jonge Veenen.
Afbeelding 11: Verkeerscirculatieplan.
Alles overziend wordt in het Verkeerscirculatieplan de conclusie getrokken dat de beste oplossing het aansluiten van zowel de Jonkheer van der Welstraat als de Raadhuisstraat is. In combinatie met de Moerdijkstraat/Oranjestraat zijn er dan drie verbindingen tussen de Jonge Veenen en het bestaande dorp. Vanuit de verkeersaantallen is hiertoe geen directe aanleiding, maar in dit scenario is er sprake van de beste verdeling van het verkeer, zo min mogelijk autokilometers in verblijfsgebied en logische routes. De gevolgen op de bestaande straten is zeer beperkt. Voor het westelijke deel van de Jonkheer van der Welstraat en Raadhuisstraat is zelfs de vraag of het hier drukker wordt aangezien deze straten dan ook aan de oostzijde worden aangesloten en een deel van het verkeer dat nu via de Dorpsstraat rijdt, via deze route gaat rijden. Voor de Raadhuisstraat moet tenslotte ook worden meegewogen dat de school in de straat daar weg gaat.
Met de genoemde verdeling van het verkeer blijven de betreffende straten eenzelfde functie houden als woonstraten in 30 km/u-gebied. Een noodzakelijke herinrichting van deze straten of verbreding als gevolg hiervan, is dan ook niet aan de orde.
Concrete maatregelen
Het college heeft op 28 april 2015 ook ingestemd met een aantal concrete maatregelen. Een daarvan is dat de Jonge Veenen voor alle verkeer via zowel de Raadhuisstraat als de Jonkheer van der Welstraat (en de Oranjestraat/Moerdijkstraat) wordt ontsloten.
Het stedenbouwkundige plan voor fase 2 van Moerkapelle Oost wordt beschreven in het rapport "De Jonge Veenen fase 2 Moerkapelle" (verder Stedenbouwkundig plan genoemd) dat als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd. Hieronder is een beknopte samenvatting van dit rapport opgenomen.
In hoofdstuk 2 van het Stedenbouwkundig plan worden de stedenbouwkundige uitgangspunten voor heel De Jonge Veenen beschreven.
Stedenbouwkundig raamwerk
De randvoorwaarden uit onder andere het Masterplan zijn vertaald in een ruimtelijk raamwerk voor de ontwikkeling van De Jonge Veenen. Het raamwerk is gebaseerd op de landschappelijke onderlegger van de poldersloten en de bestaande groenstructuren.
Afbeelding 12: Ruimtelijke raamwerk.
De relatie tussen De Jonge Veenen en het open polderlandschap wordt gewaarborgd door een tweetal vensters (zie afbeelding 12). Venster 1 vormt tevens de overgang naar het bestaande dorp. Venster 2 ligt centraal in het plan en vormt een belangrijke recreatieve drager van de toekomstige wijk. Deze vensters bestaan uit watergangen met natuurlijke oevers waar, door een aanzienlijke breedte van de zone, zicht op het landschap aan de noordzijde mogelijk blijft. In het noorden wordt het plan op een natuurlijke manier begrensd door de Groote Duikertocht. De stedenbouwkundige structuur van de eerste fase gaat uit van een orthogonale (of rechthoekige) opzet van bouwblokken, waarbij de woningen aan de buitenzijde staan en de binnenzijde is ingevuld met tuinen en collectieve parkeervoorzieningen. De woningen zijn naar financieringscategorie en type gemengd waardoor een afwisselend beeld ontstaat. Er is voor één stijlvorm gekozen: de jaren '30.
Het stedenbouwkundig plan voor de tweede fase van De Jonge Veenen bouwt voort op de hoofdstructuur van het masterplan en de deelgebiedspecifieke stedenbouwkundige uitwerking van de eerste fase. Daarnaast worden enkele nieuwe elementen geïntroduceerd. De hoofdstructuur van de tweede fase bestaat uit:
Duurzame gebiedsontwikkeling
Duurzaamheid is een breed begrip dat op allerlei manieren kan worden ingevuld. Duurzaamheid op gebouwniveau gaat voornamelijk om het halen van vastgestelde duurzaamheidsnormen, uitgedrukt in de energie prestatie van de woning. Op gebiedsniveau komen in het Stedenbouwkundig plan onderwerpen aan bod als het watersysteem, natuurvriendelijke oevers, waterberging in het gebied en oriëntatie van de woningen.
De tweede fase van De Jonge Veenen sluit letterlijk naadloos aan op de eerste fase. Dit geldt voor zowel verkavelingsopzet, architectonische verschijningsvorm van de woningen als inrichting van de openbare ruimte. De woningen die in de tweede fase zullen worden gebouwd bestaan uit rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen. Er wordt net als in de eerste fase een gedifferentieerd woningbouwprogramma aangeboden. Als algemeen principe is er bij de tweede fase voor gekozen om richting het noorden meer invloed van groen en ruimte in de stedenbouwkundige opzet aan te brengen. Oftewel een stedenbouwkundige verkaveling met een aflopende dichtheid van zuid naar noord. Aansluitend op de eerste fase worden zo de meest compacte bouwblokken gerealiseerd. Deze bestaan uit rijwoningen en twee-onder-één-kap-woningen. Vervolgens wordt een bouwblok gerealiseerd met een beperkt aantal rijwoningen en meer twee-onder-één-kap-woningen, of uitsluitend twee-onder-één-kap-woningen. Aan de noordzijde van De Jonge Veenen wordt een rand met uitsluitend vrijstaande woningen voorzien. De afnemende bebouwingsdichtheid ondersteunt zo het basisidee van 'vergroening naar de rand'.
Afbeelding 13: Indicatief stedenbouwkundig plan fase 2.
Woningbouwprogramma
Het programma voor fase 2 bestaat uitsluitende uit woningbouw. Het woningbouwprogramma kent een grote verscheidenheid met een gevarieerd aanbod van verschillende woningentypen en prijsklassen.
Afbeelding 14: Indicatief woningbouwprogramma.
Verkeer en parkeren
Fase 2 wordt ontsloten via fase 1. De wegenstructuur van fase 1 is op drie plaatsen aangesloten op de wegenstructuur van het bestaande dorp. Alle straten worden ingericht als 30 km/u-wegen. Alle kruisingen zijn gelijkwaardig en worden vormgegeven met plateau's.
Het parkeren vindt voor een belangrijk deel plaats op de binnenterreinen, zodat in de woonstraten aan slechts één zijde van de straat parkeerplaatsen komen. Langs de buurtontsluitingswegen (west-oost) die een breder profiel hebben, kan wel aan weerszijden worden geparkeerd. Hiermee kunnen bezoekers altijd voor de deur parkeren en wordt het straatbeeld niet gedomineerd door auto's. Daarnaast hebben de straatprofielen een dusdanige maat dat er ook deels op straat kan worden geparkeerd (conform CROW 2012). In het Stedenbouwkundig plan is een uitgebreide parkeer-balans opgenomen. De gehanteerde parkeernormen zijn conform de ASVV 2012 (CROW).
Groen en water
In het gebied zijn twee vensters op het open landschap voorzien. Deze geven zicht op het noordelijk van De Jonge Veenen gelegen open agrarisch landschap. Het venster aan de westzijde is voor een belangrijk deel als onderdeel van de eerste fase van De Jonge Veenen aangelegd. De watergang wordt een wateras en de aanliggende taluds worden ingericht als natuurvriendelijke oevers. Het venster is enkele keren toegankelijk, een voetpaadje geeft toegang tot een steiger of een visplek. Het aan de oostzijde gelegen venster zal met de realisatie van de tweede fase goed zichtbaar worden. Het venster is gelegen aan de oostzijde van de voetbalvelden en begrenst in noordelijke richting de tweede fase van De Jonge Veenen. Beide vensters worden gelijkwaardig ingericht.
In de tweede fase van De Jonge Veenen worden daarom twee noord-zuid gerichte groene ruimten geïntroduceerd. Deze zijn autoluw en kennen een inrichting waarin de aanwezigheid van groen het meest in het oog springt. De inrichting van de openbare ruimte is daarbij opvallend anders dan dat van de woonstraat. De groene ruimte verbreedt zich in noordelijke richting. Aansluitend op de eerste fase heeft deze ruimte de breedte van de zuidelijk gelegen woonstraat om vervolgens breder te worden in noordelijke richting. Het uitzicht neemt zo toe en ook de mogelijkheden van de groene ruimte als plek voor ontmoeting, verpozen en spelen. De inrichting van de ruimten verkleurd mee met de toename in breedte. Aan de zuidzijde meer gecultiveerd
en aan de noordzijde 'natuurvriendelijk'. Verschillen worden hier gemaakt door kleur- en materiaalgebruik van de straat en beplantingskeuze.
De Jonge Veenen zal de noordzijde van de Koningsspil worden voorzien van een brede groenstrook waarin een doorlopende rij bomen de straat een voorname groene uitstraling zal geven. De functie van de Koningsspil als verzamelstraat is zo nog duidelijker herkenbaar.
De waterstructuur in De Jonge Veenen is gebaseerd op de landschappelijke onderlegger. De bestaande noord-zuid gerichte watergangen worden verbreed en worden op een meer natuurlijke wijze ingericht. De singels aan vensters op het landschap zijn woonstraatjes waarin de aanwezigheid van groen en water een belangrijke rol speelt. Het waterpeil van de watergangen ligt vrij laag ten opzichte van het maaiveld. Om het water beter beleefbaar te maken worden de oevers getrapt ingericht.
Beeldkwaliteitsplan
In het Stedenbouwkundig plan zijn beeldkwaliteitseisen voor fase 2 opgenomen. De beeldkwaliteit geeft inzicht in de ruimtelijke oplossingen die de gemeente bij de ontwikkeling van de locatie voor ogen heeft. Omdat het plan op beeldende wijze invulling geeft aan het stedenbouwkundig plan is het een nuttig instrument om buurtbewoners, politiek en belanghebbenden inhoudelijk te informeren. De beeldkwaliteit geeft kaders voor het gewenste kwaliteitsniveau van de architectuur en de openbare ruimte voor deze fase binnen De Jonge Veenen. Het plan waarborgt daarnaast de onderlinge samenhang tussen de verschillende fasen.
De Jonge Veenen fase 2 valt uiteen in twee sfeergebieden. Het zuidelijke deel vormt feitelijk letterlijk het vervolg van fase 1. Noordelijker vindt er binnen de stijl van de jaren 30 een lichte verkleuring plaats in architectuur (en bebouwingsdichtheid). Op deze wijze wordt de overgang naar het landschap benadrukt en wordt een monotoon beeld binnen de gehele De Jonge Veenen voorkomen.
Watertoets
In het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" is een uitgebreide waterparagraaf opgenomen. Daarbij zijn de geplande ontwikkelingen binnen Zuidplas-Noord afgezet tegen de waterhuishouding in het bestemmingsplangebied. Uit de waterparagraaf blijkt dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de geplande ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied.
De waterparagraaf is vertaald in een aantal uitwerkingsregels waaraan de ontwikkeling moet voldoen. Zo dient er onder andere in overleg met het Hoogheemraadschap een normering voor het te hanteren vloerpeil worden bepaald, dient er 8% water ten behoeve van waterberging te worden gerealiseerd en dient tenminste 50% van de oeverlengte van de watergangen in het uit te werken gebied te worden voorzien van natuurvriendelijke oevers.
In het plangebied zal een aantal waterlopen worden gerealiseerd. De waterlopen zijn als "Water" in het uitwerkingsplan opgenomen.
Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Vloerpeilen
In verband met mogelijk wateroverlast in het plangebied is in het bestemmingsplan, op basis van advies van het Hoogheemraadschap, een minimaal vloerpeil voor bebouwing opgenomen. Het minimale vloerpeil van bebouwing is zodanig dat, zowel bij het huidige zomerpeil als bij het hoogste peil van het toekomstig peilregime, een drooglegging van de bebouwing aanwezig is van 1,20 meter. Dit is de bergingsruimte die noodzakelijk is om droge voeten te garanderen bij extreme neerslag. Daarnaast is in het belang van waterveiligheid (het bezwijken van een waterkering) een minimale aanleghoogte voor woonruimtes (te weten NAP-5 meter) in acht wordt genomen.
Percelen langs Groote Duikertocht
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een hoofdwatergang (de Groote Duikertocht). Overeenkomstig de legger van HHSK ligt ter weerszijden van de hoofdwatergang een vijf meter brede onderhoudsstrook. In het stedenbouwkundig plan wordt er vanuit gegaan dat de kavels worden uitgegeven tot aan de Groote Duikertocht. In overleg met HHSK is afgesproken dat de onderhoudsstrook aan de woonwijkzijde mag komen te vervallen. De gemeente zorgt voor een alternatieve ontvangstplicht van bagger en gedeelte van het maaisel. Dit kan door te regelen dat de gehele ontvangstplicht is voor de perceeleigenaar aan de andere zijde van de hoofdwatergang. Dit moet dan wel contractueel worden vastgelegd. De extra kosten van varend onderhoud ten opzichte van vanaf de kant moeten door de initiatiefnemer worden afgekocht. De hoogte van het bedrag wordt door het hoogheemraadschap te zijner tijd bepaald.
De huidige breedte van de Groote Duikertocht wordt in stand wordt gehouden zonder obstakels. Toevoegingen zoals vlonders en steigers kunnen enkel bij 'verbreding' van het watervlak binnen de woonbestemming. Aan de woonwijkzijde zal de watergang worden verbreed. Hoe groot de verbreding moet zijn, wordt nog bepaald door het hoogheemraadschap. De gemeente / initiatiefnemer zullen afspraken met de toekomstige bewoners vastleggen over het gebruik van de oeverzone van hun tuinen.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ontwikkeling op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd bij deze toelichting.
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen onder andere het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (artikelen 38 en 41 Monumentenwet).
De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Zuidplas heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid. Aan de hand van het archeologiebeleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden.
Volgens de Erfgoedverordening is het vastgestelde beleid niet van toepassing wanneer voor gebieden binnen een vigerend bestemmingsplan al regels ten aanzien van archeologie zijn opgenomen. In deze gevallen dienen de regels van het bestemmingplan gevolgd te worden.
Ten behoeve van het plangebied wordt inzicht gegeven in de archeologische waarde binnen het plangebied. Hiervoor is de vastgestelde gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart van de gemeente Zuidplas geraadpleegd.
Volgens de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart geldt voor het gehele plangebied een lage trefkans op archeologische resten, zie onderstaande figuur.
Afbeelding 15: Uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Zuidplas.
Volgens huidige inzichten op grond van de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart geldt voor het gehele plangebied een lage trefkans op archeologische resten. Op basis hiervan is de bestaande dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" niet meer noodzakelijk. Er zijn geen redenen van archeologische aard die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van het uitwerkingsplan.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst is geïnventariseerd welke bedrijven in en nabij het plangebied zijn gevestigd. Voor deze bedrijven zijn de milieuzones bepaald op basis van Bedrijven en Milieuzonering. Vervolgens is geïnventariseerd waar mogelijk hindersituaties kunnen optreden of belangen worden geschaad.
In afbeelding 16 zijn de relevante bedrijven in en om het plangebied weergegeven.
Afbeelding 16: Bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied.
locatie | naam | bedrijfsaard | SBI | Cat. | richtafstand | |
1 | Windvaan 2 | V.V. Moerkapelle | sportaccommodatie | 931 | 3.1 | 50 m |
2 | Wiekslag 28 | Love '70 | sportaccommodatie | 931 | 3.1 | 50 m |
3 | Middelweg 1b | Rozenkwekerij (Rooker) | Rozenkwekerij | 011901 | 2 | 30 m |
4 | Middelweg 3-5 | Corstiaan Oudijk BV | Kersenteelt | 011901 | 2 | 30 m |
Sportcomplexen
Buiten het plan gebied bevinden zich twee accommodaties ten behoeve van een voetbalvereniging en een tennisvereniging zie afbeelding 16 nummers 1 en 2. Beide accommodaties vallen op grond van Bedrijven en Milieuzonering onder categorie 3.1. De richtafstand tot woningen en andere gevoelige functies bedraagt 50 meter. Hieraan wordt voldaan.
Glastuinbouwbedrijven
Ten oosten van het plangebied bevinden zich twee glastuinbouwbedrijven (nummers 3 en 4 uit afbeelding 16). Deze bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit. Ze zullen verdwijnen wanneer fase 3 van De Jonge Veenen wordt gerealiseerd. Deze bedrijven vallen op grond van Bedrijven en Milieuzonering onder categorie 2. De richtafstand tot woningen en andere gevoelige functies bedraagt 30 meter. Hieraan wordt voldaan.
Brede school
Buiten het plangebied is een brede school gepland. Deze valt op grond van Bedrijven en Milieuzonering onder categorie 2. De richtafstand tot woningen en andere gevoelige functies bedraagt 30 meter. Hieraan wordt niet geheel voldaan. Tussen school en woningen is echter de wijkontsluitingsweg gelegen en het schoolplein is aan de andere zijde van het schoolgebouw gelegen. Als gevolg hiervan zal de Brede School geen merkbaar negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de dichtstbij gelegen woningen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.
In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In bijlagen bij het milieukundig advies is de bij de Omgevingsdienst bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.
Tanks
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied geen (voormalige) tanks bekend zijn.
Voormalige en huidige bedrijven
Er zijn geen gegevens bekend van voormalige of huidige bedrijven die in het verleden binnen het plangebied aanwezig zijn geweest.
Gedempte sloten
Er zijn twee gedempte sloten aanwezig binnen het plangebied. Eén slootdemping is bekend op basis van het historisch bedrijfsbestand van de provincie Zuid - Holland (HBB-punt). De andere slootdemping is tijdens het verkennend onderzoek van ATMilieuAdvies B.V. (kenmerk AT14018, d.d. maart 2014) onderzocht. Beide dempingen zijn voldoende onderzocht.
Bodemonderzoekslocaties
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied "Jonge Veenen fase 2" één bodemonderzoek is uitgevoerd. Het betreft het verkennend onderzoek van ATMilieuAdvies B.V. (kenmerk AT14018, d.d. maart 2014). Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen met PAK en minerale olie aanwezig zijn. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, zink en naftaleen geconstateerd. Tijdens het onderzoek is tevens een indicatief asbestonderzoek uitgevoerd. Het maaiveld is geïnspecteerd op asbestverdacht materiaal. Door de aanwezigheid van waterplassen betrof de inspectie-efficiëntie van het maaiveld circa 50%. Op het maaiveld zijn op 6 verschillende plekken asbestverdachte plaatjes waargenomen.
Er zijn op basis van het onderzoek geen bodemhygiënische redenen die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde bouwplannen op de locatie. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden wordt het perceel opnieuw geïnspecteerd en het aanwezige asbestverdachte materiaal op het maaiveld door middel van 'handpicking' verwijderd.
Het aspect bodem staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enzovoort) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.
Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door:
Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Weg, Water en Spoor waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2025.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat onder meer regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Ter voorbereiding van het uitwerkingsplan is er onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de "Visie Externe Veiligheid" van de gemeente Zuidplas (hierna te noemen Visie EV).
Inrichtingen
Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gelegen.
Transport over de weg
In en nabij het plangebied zijn geen routes voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen.
Transport over het water
In of nabij het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Hieruit volgt dat er geen beperkingen voor het voorgenomen plan zijn vanwege transport van gevaarlijke stoffen over water.
Transport per buisleiding
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.
Transport over het spoor
In of nabij het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen. Hieruit volgt dat er geen beperkingen voor het voorgenomen plan zijn vanwege transport van gevaarlijke stoffen over sporen.
Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020, Natuurbeheerplan 2015 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2007) geeft aan dat: "gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening". Dat betekent onder meer op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en rekening houden met aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient nog wel rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Ffw. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Indien effecten in het kader van de natuurwetgeving wel optreden dient afhankelijk van de uitkomsten aangetoond te worden dat binnen de juridische voorwaarden te werk kan worden gegaan met een vergunning dan wel ontheffing, of dat andere mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn binnen het plangebied (bijvoorbeeld werken volgens een goedgekeurde gedragscode flora- en fauna). Voor oppervlakteverlies van Natuurnetwerk Nederland kan compensatie elders een voorwaarde zijn om de ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk te maken.
Voor de voorgenomen woningbouw aan de oostkant van Moerkapelle is een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd. In het kader van de quickscan is onderzocht of er beschermde soorten planten en dieren en/of beschermde gebieden (kunnen) voorkomen in (de omgeving van) het plangebied. De resultaten zijn in dit hoofdstuk beschreven. De volgende bronnen zijn geraadpleegd:
Op basis van het literatuuronderzoek en het veldbezoek is een inschatting gemaakt van de eventuele effecten van de voorgenomen activiteiten op mogelijk aanwezige beschermde soorten en op de beschermde gebieden. Hieruit volgt een conclusie ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de effecten of een aanbeveling tot nader onderzoek of vervolgprocedures.
Een quickscan is een verkennend ecologisch onderzoek en betreft geen uitgebreide inventarisatie, waardoor slechts in beperkte mate uitsluitsel gegeven kan worden over de aan- en afwezigheid van beschermde soorten. Een inventarisatie vereist namelijk dat op verschillende momenten veldinventarisaties plaatsvinden, omdat iedere soort zijn eigen optimale periode kent. In het geval van strikt beschermde soorten (tabel 3), wordt een verkennend onderzoek als onderbouwing bij de aanvraag van een ontheffing door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nooit afdoende geacht. Aanvullend veldonderzoek, op die tijdstippen in het seizoen die voor de verscheidene soorten het meest gunstig zijn, is dan noodzakelijk. Voor veel soorten is een landelijk onderzoeksprotocol beschikbaar met als doel onderzoeksmethoden te standaardiseren.
Gebiedsbescherming
Er liggen geen Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'De Wilck' ligt op circa 6 kilometer van het plangebied. Nog verder weg, op circa 10 kilometer ten oosten van het plangebied ligt het gebied 'Broekvelden, Vettenbroek en polder Stein'. Op enige afstand liggen enkele gebieden die zijn aangewezen als EHS. Weidevogelgebieden zijn niet aanwezig in de directe omgeving. Door de grote afstand van het plangebied ten opzichte van de EHS gebieden zijn geen effecten te verwachten in het kader van de EHS of ander provinciaal beschermd gebied. Ook worden om dezelfde reden geen effecten verwacht op Natura 2000-gebieden. Het plangebied is voor de doelsoorten van de Natura 2000-gebieden ook ongeschikt.
Afbeelding 17: Ecologische hoofdstructuur.
Soortbescherming
Op basis van verspreidingsgegevens is het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroepen libellen en vlinders uitgesloten. Voor beschermde flora en de waterspitsmuis, de ringslang, rugstreeppad, gestreepte waterroofkever en platte schijfhoren geldt dat deze in de regio voorkomen.
Het aspect ecologie staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluidsuitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd door middel van het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in een bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein.
Onderzoek
Nabij het plangebied ligt het bedrijventerrein Moerkapelle. Op dit bedrijventerrein zijn de zogenaamde grote lawaaimakers uitgesloten van vestiging. Er kan dus op grond van de Wet geluidhinder geen geluidszone worden vastgesteld. De afstand tussen het bedrijventerrein en fase 2 van De Jonge Veenen is circa 325 meter, derhalve is het aspect industrielawaai niet meer relevant.
Conclusie
Het aspect industrielawaai staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Er zijn geen relevante spoorwegtrajecten in de nabijheid van het plangebied. Het aspect spoorweglawaai staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (artikel 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (artikel 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Voor woningbouw bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bijvoorbeeld geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.
Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden Zuidplas (3 juli 2012) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel wordt voldaan, kunnen binnen de bebouwde kom voor lokale en provinciale wegen Hogere Waarden worden vastgesteld tot 63 dB.
Er dient akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Onderzoek
Voor dit onderzoek zijn alle wegen in de omgeving tot een afstand van 200 meter (zijnde de zone voor binnenstedelijk wegverkeer) van het plangebied meegenomen. Uit het akoestisch onderzoek dat als bijlage bij het milieukundig advies is gevoegd, blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van gezoneerde wegen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Er is daarmee geen hogere grenswaarde voor dit plan noodzakelijk. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen is goed tot matig. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen zal met de komst van het bouwplan niet verslechterd worden. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat van de geprojecteerde woningen aan de Koningsspil in fase 1, welke grenzen aan fase 2, is met de gekozen uitgangspunten in dit onderzoek niet verslechterd ten opzichte van het onderzoek voor fase 1.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit) stellen grenzen aan de concentraties van verontreinigende stoffen in de buiten lucht. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in afbeelding 18.
Afbeelding 18: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m³ | 200 µg/m³ | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m³ | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m³ | n.v.t. | 50 µg/m³ | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het project maakt onderdeel uit van de verstedelijking van de Zuidplaspolder, dat onder projectnummer 1491 in het NSL is opgenomen. De NSL-melding betreft in totaal 7.000 woningen. Daarbinnen zijn, op grond van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord", 800 woningen in Moerkapelle-Oost en -Zuid gepland. In de getalsmatige onderbouwing van het NSL - de Monitoringstool, is in de voor de luchtkwaliteitsberekeningen gebruikte verkeersgegevens eveneens rekening gehouden met het realiseren van 800 woningen in 2020.
Het plan geeft invulling aan 227 woningen. De woningen in het gehele plangebied Moerkapelle-Oost (fase 1 tot en met 3) worden op een langere termijn gerealiseerd en hierdoor kunnen de door de Monitoringstool berekende concentraties als worst case worden beschouwd. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm ('grondslag NSL') voldaan wordt aan de eisen van de Wet luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de bijdrage aan de luchtverontreiniging ten gevolge van de planontwikkeling is om deze reden niet noodzakelijk.
Om een indruk te geven van concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van De Jonge Veenen fase 2 is gekeken naar de huidige en toekomstige luchtkwaliteit. Hierbij is gebruik gemaakt van de rekenresultaten van de NSL Monitoring 2014. Het dichtstbijzijnde rekenpunt bij het plangebied is nummer 15827835, van dit punt zijn de waarden in deze paragraaf gebruikt. De NSL Monitoring 2014 rekent voor de jaren 2013 en 2015 met geactualiseerde verkeersgegevens uit het verkeersmodel versie RVMH 2.2. Voor de zichtjaren 2020 en 2030 is gebruik gemaakt van versie RVMH 2.0, waarin als worst case benadering de oorspronkelijke IBM projecten (met het maximum te realiseren opgave) in opgenomen zijn. Op de onderstaande figuur zijn de resultaten van de NSL Monitoring 2014 voor NO2 opgenomen. De resultaten voor alle stoffen en jaren zijn voor één rekenpunt (rekenpunt nr.15826409 met rood op de kaart aangegeven) in afbeelding 20 hieronder uitgebreid weergegeven.
Afbeelding 19: Jaargemiddelde concentraties in 2014 en in de toekomst langs wegen in het
plangebied.
Afbeelding 20: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5, in 2013 en in de toekomst langs de : NSL Monitoring 2015, rekenpunt nr. 15827835.
Situatie | Jaargemiddelde NO2– concentratie (in µg/m³) |
Jaargemiddelde PM10 – concentratie (in µg/m³) |
Jaargemiddelde PM2,5 – concentratie (in µg/m³ ) |
|||
Totaal | Achtergrond | Totaal | Achtergrond | Totaal | Achtergrond | |
2015 | 23.766 | 22.4 | 22.502 | 22.3 | 14.388 | 14.3 |
2020 | 19.349 | 18.3 | 21.359 | 21.2 | 13.352 | 13.3 |
2030 | 17.147 | 16.6 | 20.197 | 20.0 | 12.234 | 12.2 |
Uit afbeelding 20 blijkt dat de langs Oranjestraat de in 2015 berekende jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ruim voldoen aan de grenswaarden. In de toekomst, door het schoner worden van het verkeer, worden steeds lagere concentraties berekend. Bij een jaargemiddelde concentratie voor PM10 die lager is dan 32 µg/m³ wordt eveneens voldaan aan de 35 toelaatbare overschrijdingsdagen van de daggemiddelde grenswaarde. De uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 wordt nergens in Nederland overschreden.
Het aspect luchtkwaliteit staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
Per 1 april 2011 is het nieuwe Besluit m.e.r. van kracht geworden. Voor woningbouwprojecten betekent dit dat deze alleen nog m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn voor 2.000 woningen. Zij zijn dus niet meer op voorhand m.e.r.-plichtig. Daarnaast bleek het Nederlandse systeem van drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten niet in overeenstemming te zijn met de Europese richtlijn. De drempelwaarden zijn dus geen absolute waarden meer, maar ze zijn indicatief geworden. Dit betekent dat er bij woningbouwontwikkelingen van minder dan 2.000 woningen een toets moet plaatsvinden of in dit geval een m.e.r. uitgevoerd moet worden of een m.e.r.- beoordeling. Dit wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd.
Voor woningbouwprojecten is het volgende (zie afbeelding 21) opgenomen in het Besluit m.e.r. (bijlage D, categorie 11.2):
Afbeelding 21: Besluit-m.e.r. D-lijst en drempelwaarden.
Activiteit | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet |
Op basis van het totaalplan zelf (circa 500 woningen) is voor dit besluit een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Deze is voor het gehele plan opgesteld bij de voorbereiding op fase 1 (zie bijlage bij het milieukundig advies). Uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen significante milieu-effecten optreden als gevolg van het gehele plan.
Het aspect m.e.r. staat het vaststellen van het uitwerkingsplan niet in de weg.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
In de Wet op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen ook juridisch gezien deel uitmaken van het bestemmingsplan waar ze bij horen. Indien de regels van het bestemmingsplan voldoende zijn, behoeven er bij de uitwerkingsplannen in principe geen aparte regels opgesteld te worden.
De uitwerkingsopdracht en het kader waarbinnen de uitwerking dient plaats te vinden, zijn gegeven in de regels van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" (ook wel 'het moederplan' genoemd). Zoals in paragraaf 3.6 nader wordt toegelicht, geldt dat de regels van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" ook van toepassing zijn op het onderhavige uitwerkingsplan. Daarbij zijn diverse artikelen opgesteld: "Groen", "Verkeer - Wegverkeer", "Water" en "Wonen". In deze artikelen is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. De artikelen komen inhoudelijk grotendeels overeen met de gelijknamige of gerelateerde artikelen uit het moederplan. Niettemin is de redactie van enkele artikelen, onder meer op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), enigszins gewijzigd. Daarnaast worden er ook vanuit de SVBP eisen gesteld aan de formulering van de artikelen. Om die aanvullende bepalingen in het uitwerkingsplan op te kunnen nemen is bij het uitwerkingsplan een afzonderlijke set regels nodig.
Deze set regels bevat met name de bestemmingsbepalingen. Voor bijvoorbeeld de algemene regels, zoals de begripsbepalingen, kan worden teruggevallen op de regels van het bestemmingsplan.
De verschillende bestemmingen zijn in alfabetische volgorde in de regels opgenomen. In onderstaande toelichting is ook deze volgorde aangehouden.
De bestemming Groen
De bestemming "Groen" is toegepast voor de grotere groenvoorzieningen in het gebied. Het gaat daarbij met name om de groene vensters in het nieuwe woongebied en de groenstructuur tussen het bestaande dorp en De Jonge Veenen.
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, langzaam verkeersroutes, waterberging en waterretentie en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
De watergangen zijn op de verbeelding afzonderlijk ingetekend. Door ook binnen de bestemming Groen water mogelijk te maken, is het mogelijk de watergangen breder uit te voeren.
De bestemming Verkeer - Wegverkeer
De gronden met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn bestemd voor wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden en voor voet- en fietspaden. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, verlichting, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water. Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van verlichting bedraagt ten hoogste 12 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van de bestemming. Hierin is onder meer bepaald dat de langzaamverkeersverbinding in het verlengde van de Bernhardstraat niet voor autoverkeer mag worden gebruikt met uitzondering van een calamiteitenontsluiting.
De bestemming Water
De watergangen in het gebied zijn op de verbeelding als "Water" bestemd. De uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" schrijven voor dat daarbij in principe de bestemming Water uit dat bestemmingsplan van toepassing is. Daarbij zijn de voor "Water" aangewezen gronden onder andere bestemd voor watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er zijn geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. Voor de bouw van vlonders is een regeling opgenomen. De Groote Duikertocht is hiervan uitgezonderd. Bewoners met de achtertuin langs De Groote Duikertocht dienen hun eventuele vlonder binnen de bestemming "Wonen" te realiseren.
De omschrijving van de bestemmingen Groen en Water maken het mogelijk om de watergangen iets te verleggen. In de regels is daarom een bepaling opgenomen om te waarborgen dat de hoeveelheid oppervlaktewater gelijk blijft.
De bestemming Wonen
De uitgeefbare gronden inclusief de voortuinen hebben de bestemming "Wonen" en zijn bestemd voor wonen, met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en tuinen, zijn daarbij ook toegestaan.
Gelet op het indicatieve karakter van de verkaveling is in tegenstelling tot het "Uitwerkingsplan Moerkapelle-Oost, fase 1" is geen bestemming "Tuin" opgenomen voor de voortuinen en de naar het openbare gebied gesitueerde zijtuinen. Hiermee ontstaat in de ontwikkelingsfase de ruimte voor een flexibele invulling van het plangebied. Om te voorkomen dat in de beheerfase toekomstige bewoners ongewenste ontwikkelingen zouden kunnen uitvoeren is het begrip 'oorspronkelijk hoofdgebouw' geïntroduceerd. Dit wordt gedefinieerd als: "Het hoofdgebouw, zoals dat is of mag worden gebouwd overeenkomstig de eerste daarvoor verleende omgevingsvergunning of een ander oudtijds verworven recht". Voor het oorspronkelijk hoofdgebouw mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Erkers vormen hier onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op.
Per bouwperceel en hoofdgebouw is maximaal 1 woning toegestaan, waarbij het totaal aantal woningen is gemaximeerd op 231. De maximale goothoogte en bouwhoogte zijn in principe in de regels aangegeven. De goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien de dakkapel wordt geplaatst in het dakvlak en de breedte van dakkapellen aan de voor-, zij- en achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 80% van het dakvlak bedraagt.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn binnen de bouwvlakken toegestaan. Voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn specifieke bouwregels opgenomen. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van de bestemming.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gebouwd. Voor bijgebouwen geldt in principe een vrije situering op het perceel. In de regels zijn onder andere de maximale hoogten voor hoofdgebouw en bijgebouwen opgenomen. Aan huis gebonden beroepen zijn in de woning toegestaan, terwijl aan huis gebonden bedrijven alleen onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan (via een afwijkingsprocedure).
In verband met de verkaveling en de gewenste beeldkwaliteit zijn op de verbeelding en in de regels enkele specifieke bepalingen opgenomen:
Het uitwerkingsplan maakt deel uit van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord". Dat wil zeggen dat ook de regels van dat bestemmingsplan van toepassing blijven. Het gaat daarbij met name om de algemene bepalingen, zoals de begripsomschrijvingen en de wijze van meten. In verband met de ontwikkeling van het gebied kunnen de volgende bepalingen met name genoemd worden:
de "Algemene ontheffingsregels" van artikel 49.
Nadere eisen
In artikel 48 is geregeld dat burgemeester en wethouders 'nadere eisen' kunnen stellen. Het gaat daarbij om het volgende.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
Daarbij is geregeld dat de nadere eisen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van een of meerdere van de hieronder opgenomen items:
Door middel van deze regeling kan als het ware de koppeling worden gelegd tussen enerzijds de verbeelding en regels van het voorliggende uitwerkingsplan en anderzijds het Beeldkwaliteitsplan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische haalbaarheid van het plan.
De gronden binnen het plangebied zijn grotendeels in eigendom van de gemeente Zuidplas. Voor de overige gronden zijn overeenkomsten gesloten over de levering ervan aan de gemeente. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is een grondexploitatie opgesteld. Deze wordt voor rekening en risico van de gemeente uitgevoerd en sluit op een voorzien positief exploitatieresultaat. Omdat het kostenverhaal middels de gronduitgifte anderszins is verzekerd, is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Vooraankondiging
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van onder meer een uitwerkingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een uitwerkingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging is op 24 juni 2015 gepubliceerd.
Inspraak
Het onderhavige uitwerkingsplan is een uitwerking van bestemmingsplan "Zuidplas Noord". Inspraak heeft in het kader van het moederplan plaatsgevonden. In het kader van het stedenbouwkundig plan voor fase 2 hebben er twee inloopavonden plaatsgevonden (op 15 december 2014 en 22 juni 2015). Omwonenden van het plangebied en belanghebbenden zijn hiervoor uitgenodigd. De informatieavonden zijn tevens op de gemeentepagina van het Hart van Holland en op de gemeentelijke website gepubliceerd. Doelstelling van de avonden was het betrekken bij en informeren over het concept stedenbouwkundige plan en de daarop volgende planologische uitwerking in het uitwerkingsplan. Tevens hebben er een tweetal klankbordgroepbijeenkomsten plaatsgevonden (op 16 februari en 2 juni 2015) waarin zich aangemelde geïnteresseerde belanghebbenden zijn geïnformeerd over de plannen.
In het kader van het VCP zijn er diverse openbare bijeenkomsten georganiseerd waarbij in werkgroepen de verschillende onderwerpen zijn besproken, waaronder de aansluiting van De Jonge Veenen op het bestaande dorp. Uit deze bijeenkomsten kwam het aansluiten van zowel de Raadhuisstraat als de Jonkheer van der Welstraat naar voren als voorkeursvariant.
Overleg
Conform artikel 3.1.1 van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of aanverwant ruimtelijk plan overleg plegen met de wettelijke overlegpartners. In dat kader is hen het ontwerpuitwerkingsplan voor advies toegezonden. Naar aanleiding hiervan zijn geen overlegreacties ontvangen.
Ontwerpfase
Op de voorbereiding van een uitwerkingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan is geplaatst in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens heeft de kennisgeving langs elektronische weg plaatsgevonden.
Het ontwerpuitwerkingsplan ‘’Moerkapelle-Oost fase 2’’ heeft vanaf 30 juli 2015 tot en met 9 september 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder de gelegenheid geboden om mondeling danwel schriftelijk zienswijzen in te dienen. Het plan is in genoemde termijn zowel digitaal als in papieren versie te raadplegen geweest.
Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Op basis van een van beide zienswijzen is het akoestisch onderzoek aangepast.
Vaststellingsfase
Het uitwerkingsplan zal binnen 8 weken na terinzagelegging door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het uitwerkingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die burgemeester en wethouders gewijzigd hebben vastgesteld.