Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hitland 2020
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1892.BpHitland2020Nwk-Va01

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is gelegen in de wens van de gemeente Zuidplas om te komen tot een actualisering van de thans vigerende plannen gebaseerd op huidige beleidsinzichten en gebruikerswensen. De vigerende plannen voor het plangebied zijn zowel in beleidsmatig als in juridisch-planologisch opzicht verouderd. Met het samenbrengen van de verschillende plannen in één plangebied wordt de eenduidigheid en overzichtelijkheid van het beleid vergroot. Het bestemmingsplan is gericht op het behouden en beheren van de bestaande ruimtelijke situatie.
 
Er is voor het plangebied Hitland reeds een ontwerpbestemmingsplan 'Hitland 2015' vervaardigd, gebaseerd op het geldende bestemmingsplan 'Hitland 2005'. Het ontwerpbestemmingsplan 'Hitland 2015' heeft medio 2015 ter inzage gelegen, maar daaraan is geen vervolg gegeven (het betreffende bestemmingsplan is niet vastgesteld). Inmiddels is dat ontwerpbestemmingsplan verouderd en dient geactualiseerd te worden. Voorliggend bestemmingsplan voor Hitland voorziet daar in. Het betreft een beheerplan; het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar respecteert de bestaande gebruiks- en bouwrechten.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt globaal aan de zuidkant van de gemeente Zuidplas tussen de kern Nieuwerkerk aan den IJssel en de Hollandsche IJssel. Ten westen van het plangebied bevindt zich Capelle aan den IJssel. De begrenzing van het bestemmingsplan volgt in principe de buitengrenzen van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Hitland 2005'. Op enkele delen is aansluiting gevonden bij de thans vigerende bestemmingsplannen in de directe omgeving en het gemeentelijk grondgebied.
 
Onderstaande afbeelding toont de globale ligging van het plangebied.
    
Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
 
Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de percelen aan de 's-Gravenweg, aan de oostzijde door de gemeentegrens met Krimpenerwaard (welke in de Hollandsche IJssel ligt) en aan de zuidwestzijde door de grens met Capelle aan den IJssel.
Twee locaties worden niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Dat betreft de recreatiewoningen Klein Hitland 28 en 29 en Zelling Ver Hitland, die onlangs zijn meegenomen in het 'Verzamelplan Zuidplas 2019' en de percelen direct ten noorden van Zelling Ver Hitland.
 
Onderstaande afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
 
Begrenzing plangebied (bron: buro SRO)
 
1.3 Geldende bestemmingsplannen
De geldende bestemmingsplannen en kleine planherzieningen die geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen aan deze herziening en door het geactualiseerde bestemmingsplan vervangen zullen worden zijn:
 
BestemmingsplanVaststellingsdatum
Hitland 200528 juni 2005; deels goedkeuring onthouden bij besluit GS van 16 februari 2006
Hitland, 1e partiele herziening30 september 2008
Werkhaven Hitland27 oktober 2009
Leefgoed de Olifant25 september 2012
 
WijzigingsplanVaststellingsdatum
Groenendijk 12731 mei 2007
Eerste wijziging bestemmingsplan Hitland21 augustus 2007; goedkeuring GS 9 november 2007
 
Tevens worden aan de 's-Gravenweg enkele perceelsgedeelten uit het bestemmingsplan ''s-Gravenweg 2013' meegenomen (conform het ontwerpbestemmingsplan 'Hitland 2015').
Daarnaast is voor de locatie Groenendijk 275, middels een uitgebreide wabo-procedure, afgeweken van het huidige planologische regime. Ook is de omgevingsvergunning 'Hekwerk golfbaan Hitland' meegenomen.
 
Voorliggend bestemmingsplan omvat een nieuwe regeling voor het gehele plangebied en vervangt daarmee de vigerende plannen en regelingen.
 
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan 'Hitland 2020' bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een juridische bestemmingsregeling die in hoofdstuk 5 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. De ruimtelijke elementen structureren het gebied en verdelen deze in een aantal deelgebieden waarbinnen functies hun eigen positie hebben. Op basis van het relevante ruimtelijke beleid op de diverse schaalniveaus en de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied, zijn de voor het plangebied gewenste ontwikkelingen en de sectorale bouwstenen voor beleid beschreven. Deze gewenste ontwikkelingen en sectorale bouwstenen zijn, met inachtneming van het vigerende beleidskader, geïntegreerd tot een samenhangende gebiedsvisie voor het plangebied, die als basis dient voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
 
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan een conserverend plan betreft blijft de huidige ruimtelijke hoofdopzet, zoals deze is geschetst in dit hoofdstuk, gehandhaafd. Tevens wordt ook functioneel gezien aangesloten bij het huidige gebruik in het plangebied.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
Hitland is ontstaan als gevolg van een steeds droger wordend Nederland. Zo'n 8.000 jaar geleden kwam er vaste begroeiing en begon zich in West-Nederland veen te vormen. Tijdens de veenvorming zag het Hitlandse landschap eruit als een groot moeras met natte bossen, meren, rietmoerassen en rivieren. Destijds werd Hitland doorsneden door de Rijn. Als gevolg van de toenemende spiegel van de Hollandsche IJssel (het overblijfsel van de toenmalige Rijn) stroomde de IJssel regelmatig over. Gevolg van deze overstroming was dat er laagjes rivierklei op de veenbodem werden afgezet.
 
In de loop der jaren begon men in grote delen van Nederland met het afgraven van veen om er turf van te maken. Zo ook in Hitland. De kwaliteit van het veen in Hitland, bestaande uit bos- en rietveen, was te laag om grootschalig te gaan afgraven. Vandaag de dag zijn een drietal veenputten stille getuigen van deze afgravingen.
 
In de 19e eeuw kwamen er steenfabrieken, waaronder aan de rand van Hitland-Noord pal onder aan de IJsseldijk. Tegenwoordig zijn alleen de resten hiervan nog zichtbaar. In de ovens van de vroegere fabriek werden IJsselstenen gebakken; platte, gele steentjes, die via de rivier verhandeld werden. De laatste steenplaats met vier ovens sloot in 1964 en is nu een Rijksmonument.
Toen men er achter kwam dat Hitland geen goede veenkolonie zou vormen, werd er begonnen met akkerbouw. Ook voor deze vorm van landbouw bleek de ondergrond ongeschikt, met name omdat zij te vochtig was. Om de grond van Hitland voor menselijke activiteiten aantrekkelijker te gaan maken, werd overgegaan tot ontwatering van het gebied. Dit gebeurde aanvankelijk vanaf de 's-Gravenweg en vanaf de -toen nog natuurlijke- dijk aan de Hollandsche IJssel.
 
Tijdens de ontwatering steeg de waterstand van de IJssel. Tegelijkertijd daalde de bodem van het Hitlandgebied door inklinking van het veen. Gevolg van de gestegen waterstand was dat de natuurlijke lozing van water in de IJssel erg riskant werd. Even werd het zelfs zo link, dat er kleikaden moesten worden aangelegd, als tijdelijke noodoplossing. Later werden er degelijke dijken aangelegd, die vandaag de dag nog steeds stand houden.
 
De ontwatering gebeurde destijds met molens. Toen de grond uiteindelijk droog genoeg was, bleek dat deze eigenlijk nog steeds ongeschikt voor akkerbouw. Het veen was namelijk te veel ingeklonken. Sindsdien is de nadruk op veeteelt komen te liggen, een vorm van landbouw die vandaag de dag nog steeds een grote oppervlakte van het gebied inneemt.
 
De weilanden werden in eerste instantie onder de boeren verdeeld via slagenverkaveling (veel, lange en smalle weilanden). Maar door de inefficiëntie hiervan is men later overgegaan op ruilverkaveling (het ruilen van land voor efficiëntere bewerking). In de jaren na de opkomst van de veeteelt zijn ook de molens vervangen door elektrische gemalen.
 
De laatste decennia heeft de mens, mede door het drukkere leven, steeds meer behoefte gekregen aan ontspanning. Een vorm van ontspanning is recreatie. Een deel van het gebied is daarom omgevormd tot natuur- en recreatieterrein. Het huidige Hitland is het resultaat van samenwerking tussen, natuur, recreatie, veeteelt, cultuurhistorie en omwonenden (Bron: recreatieschap Hitland).
 
2.3 Ruimtelijke structuur
 
2.3.1 Kwaliteiten gebiedsdelen
Hitland wordt gekarakteriseerd als een landschappelijk, open gebied met voornamelijk een agrarische en recreatieve functie. Door de ligging nabij Oudekerk aan den IJssel, Capelle aan den IJssel en Rotterdam vervult Hitland een regionale rol op het gebied van recreatie. Hitland is in beheer van het Recreatieschap Hitland. Recreatieschap Hitland is een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Capelle aan den IJssel en Zuidplas.
   
Het plangebied bestaat uit een aantal kenmerkende deelgebieden met elk een eigen beeldkwaliteit en functies. Deze kenmerken en functies zijn bepalend voor de herkenbaarheid van het gebied. Vanuit recreatief oogpunt is onderscheid gemaakt in drie subgebieden: Hitland-Noord, Hitland-Midden en Hitland-Zuid. De gebieden worden gekarakteriseerd door een eigen opzet en structuur, natuur- en recreatiemogelijkheden, functies, flora en fauna en bezienswaardigheden.
 
Ligging deelgebieden
 
Hitland-Noord
Hitland-Noord bestaat voor een groot deel uit bos afgewisseld met (lig-)weiden. Dit noordelijk deel van Hitland bevat in hoofdzaak een recreatieve bestemming. Het recreatieve karakter uit zich op diverse manieren. Zo zijn hier een evenemententerrein, volkstuin en een klimbos aanwezig. Tevens is er een groot recreatiepark aanwezig met ruim 300 plaatsen (Parc de IJsselhoeve). Op beperkte schaal heeft hier permanente bewoning plaats, waarvoor gedoogbeschikkingen zijn afgegeven. Hiervoor is in het voorliggende bestemmingsplan een 'uitsterfregeling' via persoons- en perceelsgebonden overgangsrecht opgenomen. Op het recreatieterrein is ook een manege gevestigd. Tevens zijn vier steenovens aanwezig. Deze zijn in de afgelopen jaren gerestaureerd en voorzien van infopanelen waarop informatie over de geschiedenis ervan te vinden is. De ovens zijn een rijksmonument.
Aan de Hollandsche IJssel, op de plek waar eerder een uitwateringssluis was gelegen van een molengang, is een monument gelegen dat herinnert aan de watersnoodramp van 1953.
Ten noorden van dit deelgebied bevindt zich Kortenoord, waar beoogd wordt om Zelling Onderneming te herontwikkelen en de lintbebouwing aan de 's-Gravenweg.
 
Hitland-Midden
Kenmerkend voor het centrale deel van Hitland is de nog aanwezige slagenverkaveling met langgerekte percelen en vele slootjes, typerend voor het veenweidegebied. Dit deel heeft een overwegend agrarische bestemming, voornamelijk voor veeteelt. Te midden van dit deelgebied loopt van noordoost naar zuidwest een fietspad met daarlangs een brede groenstrook. Aan de Groenendijk bevinden zich diverse agrarische bedrijven en woningen, waarbij de meeste woningen zijn gelegen aan de zuidzijde van dit deelgebied, in het buurtschap Groot Hitland.
  
Hitland-Zuid
Het zuidelijk deel van Hitland wordt gekarakteriseerd door diverse recreatieve elementen. Bepalend zijn Golfbaan Hitland (noordwestzijde), Leefgoed de Olifant (zuidoostzijde), Werkhaven Hitland (zuidoostzijde) en Zelling Ver Hitland (zuidoostzijde). Recentelijk is bij de vernieuwing van Recreatiegebied Hitland een buurtmoestuin geopend.
 
Golfbaan Hitland
Golfbaan Hitland is in 1995 geopend. De golfbaan beschikt over 18 holes en is geïntegreerd in het natuur- en recreatiegebied van Hitland. De entree van de golfbaan bevindt zich aan de Blaardorpseweg.
 
Leefgoed de Olifant
Leefgoed de Olifant is gelegen naast de werkhaven van Ver-Hitland aan de rand van Park Hitland. In de veldsteenoven ‘De Olifant' werden tot begin jaren ’20 ijsselstenen gebakken. Begin jaren ’70 werd de ruïne omgebouwd tot woonhuis.  Momenteel bevinden zich er een restaurant en diverse vergaderruimtes. Ook worden regelmatig kleinschalige culturele evenementen op het leefgoed georganiseerd. Ook kunnen er workshops en (bedrijfs)trainingen worden gegeven. In de wagenschuur op het terrein is het restaurant/theehuis ‘De Dames’ gevestigd.
 
Werkhaven Hitland
Vanwege de sterk kronkelige rivier, waarbij sommige bochten bijna haaks waren, was de rivier de Hollandsche IJssel slecht bevaarbaar. De werkhaven Hitland is ontstaan uit de normalisatie van de Hollandsche IJssel rond 1940, waarbij de werkhaven (een 'dode arm') is ontstaan na een bochtafsnijding. In de jaren '70 verdwenen de baggermolens en werd de werkhaven steeds meer een woonhaven. Mede door de grote variëteit aan schepen en bewoners ontstond door de jaren heen het huidige pittoreske karakter (Bron: mooizuidplas.nl).
 
2.3.2 Ontsluiting
Het plangebied is per auto toegankelijk via de Hitlandselaan en de Groenendijk. Aan de noordwestkant van het plangebied loopt de 's-Gravenweg. Vanaf de 's-Gravenweg is het plangebied vooral voor fietsers en wandelaars toegankelijk. Het open agrarische en recreatieve gebied wordt doorkruist met langzaam verkeersverbindingen. Het autoverkeer is gebonden aan de hiervoor genoemde wegen.
 
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
 
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan heeft de wetgever in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek 
Voor een deel van het plangebied is het Barro, van toepassing. In het plangebied zijn twee nationale belangen aan de orde: 'Grote rivieren' en 'Electriciteitsvoorziening', zoals uit onderstaande uitsnede af te leiden is.  
 
Uitsnede Barro, plangebied rood omcirkeld (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Grote rivieren
In titel 2.4 van het Barro is de ruimtelijke doorwerking van de beleidslijn 'Grote rivieren', de PKB Ruimte voor de rivier en het Nationaal Waterplan (voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen) geregeld. Er worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Het beoogt een waarborging in bestemmingsplannen van de veiligheid bij overstromingen. Feitelijk betekent dit het ruimtelijk vastleggen van de regelgeving van de Waterwet.
 
Het Barro onderscheidt verschillende gebieden, waarin verschillende regimes gelden:
  1. Rivierbed: Nieuwe bestemmingen die de waterdoorvoer in het rivierbed belemmeren of het waterbergend vermogen van de rivier nadelig beïnvloeden, zijn niet toegestaan tenzij het effect op de waterdoorvoer of de waterberging gecompenseerd kan worden.
  2. Stroomvoerend deel van het rivierbed: In het stroomvoerend deel van het rivierbed komt daar nog bij dat hier alleen riviergebonden activiteiten zijn toegestaan.
  3. Reserveringsgebieden voor de lange termijn: Het Barro regelt ook dat de zogenoemde reserveringsgebieden die zijn aangewezen in de PKB Ruimte voor de rivier, gevrijwaard kunnen worden van nieuwe kapitaalintensieve investeringen, opdat hier te zijner tijd maatregelen kunnen worden genomen om de ruimte voor de rivier te verbeteren. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met ondermeer de gebiedsreservering voor de lange termijn voor de Maas.
  4. Van het Waterbesluit uitgezonderde gebieden: Het zijn doorgaans dichtbevolkte gebieden of gebieden waar veel economische activiteit is, zoals bij Rotterdam en de Drechtsteden. Deze gebieden zijn ook uitgezonderd van het Barro.
In het stroomvoerend deel gelden strengere regels dan in de rest van het rivierbed. Alleen nieuwe riviergebonden activiteiten zijn hier toegestaan, terwijl in het niet stroomvoerend deel meerdere functies mogelijk zijn. Volgens het Barro zijn nieuwe ontwikkelingen (ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan) die de doorstroming of de waterberging belemmeren alleen mogelijk als dit gecompenseerd wordt. Dit moet blijken uit berekeningen en een financiële onderbouwing. Niet-riviergebonden activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier realiseren zijn op grond van artikel 2.4.5 Barro wel toegestaan. Dit komt er globaal op neer dat nieuwe ontwikkeling is toegestaan, mits deze voldoet aan de voorwaarden waaronder duurzame compensatie. Ook geldt voor niet-riviergebonden activiteiten die niet op de lijst staan dat deze alleen zijn toegestaan als deze per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren. Nieuw in het Barro is dat het niet langer voldoende is als in het bestemmingsplan een zinsnede staat opgenomen dat advies van de waterbeheerder noodzakelijk is, maar dat in het bestemmingsplan zelf geregeld moet zijn dat nieuwe ontwikkelingen alleen onder de voorwaarden mogelijk zijn. Hieraan gelijkgesteld is de situatie dat een watervergunning vereist is.
 
De vraag of de regels uit het Barro voldoende doorwerken kan op twee manieren worden beantwoord. Ten eerste is er de formele doorwerking, dat wil zeggen “zijn de relevante zinsneden uit het Barro correct overgenomen in het bestemmingsplan”. In de tweede plaats is er de materiële borging, dat wil zeggen “wordt het doel van tegengaan van ongewenste ontwikkelingen behaald”. Als in een bestemmingsplan een goede formele borging ontbreekt wil dat niet zeggen dat ongewenste ontwikkelingen in deze bestemmingsplannen mogelijk zijn, omdat ook andere bestemmingen, zoals bijvoorbeeld Natuur, dit voorkomen. Als nieuwe ontwikkelingen al waren toegestaan in het voorgaande bestemmingsplan zijn de regels van het Barro wat betreft compensatie hierop niet van toepassing.
De formele borging wordt als voldoende beoordeelt als in de regels de tekst uit het Barro dan wel het vereiste van een watervergunning is opgenomen. De materiële borging is onvoldoende als ongewenste ontwikkelingen ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan mogelijk zijn.
 
Electriciteitsvoorziening
Titel 2.8 gaat over de Electriciteitsvoorziening, waaronder ook hoogspanningsverbindingen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied zijn twee hoogspanningsverbindingen aanwezig; een bovengrondse en een ondergrondse verbinding. Artikel 2.8.7 van het Barro schrijft voor dat deze hoogspanningsverbindingen opgenomen moet worden in het bestemmingsplan.
 
Conclusies en vertaling naar bestemmingsplan
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan een conserverend plan betreft worden er ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voorgaand is gebleken dat voor een deel van het plangebied het Barro van toepassing is. Een deel van het plangebied is aangemerkt als 'rivierbed' en als 'stroomvoerend. Tevens is er een hoogspanningverbinding aanwezig binnen het plangebied.
   
Aanvullend wordt het (stroomvoerend deel van het) rivierbed in dit bestemmingsplan vastgelegd als dubbelbestemming 'Waarde - Rivierzone'. Overeenkomstig de artikelen 2.4.1. t/m 2.4.5 van het Barro zijn er binnen de dubbelbestemming geen werkzaamheden mogelijk, welke een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren. Indien er toch werkzaamheden plaats vinden is een watervergunning vereist.
 
De hoogspanningsverbindingen hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanning' (voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding) en  'Leiding - Hoogspanningsverbinding' (voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding) gekregen, waarmee de belangen van de verbinding gewaarborgd zijn.
 
Dit bestemmingsplan voldoet aan de gestelde regels uit het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang of er sprake is van een nieuwe ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van jurisprudentie blijkt dat kleinschalige woningbouwlocaties bestaande uit één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling en dus niet getoetst hoeven te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).
 
Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisatie van bestaande bestemmingsplannen en legt de bestaande situatie binnen het plangebied 'Hitland' vast. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Derhalve hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
    
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland (1 april 2019 in werking getreden) omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven wij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening.
 
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie. 
 
Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk. De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
 
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes.  De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
   
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waardoor de verschillende onderdelen van de omgevingsvisie niet specifiek van belang zijn. De gronden van het plangebied worden met name gekenmerkt door de landschappelijke elementen als het rivierdeltacomplex met rivierklei en veen. Water en het menselijk handelen heeft een grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. In dit deel van de provincie is het veengebied vermengd met de oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap.
 
Ontwikkelingen dienen rekening te houden met het behoud van de kenmerkende landschapselementen. Het plangebied ligt voor het grootste deel in een recreatiegebied. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet voldaan worden aan de ruimtelijke structuur, ambities, omgevingskwaliteit en samenhangende beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
 
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en beoogt geen nieuwe ontwikkelingen. Dit conserverende bestemmingsplan ligt in lijn met de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de geconsolideerde Omgevingsverordening op 20 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Planspecifiek
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is voor wat betreft gebieden grenzend aan de Hollandsche IJssel, gelegen binnen het in de Omgevingsverordening Zuid-Holland aangegeven Natuurnetwerk Nederland (NNN, kaart 7). Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied ten opzichte van NNN.
 
 
Globale ligging plangebied ten opzichte van NNN, plangebied globaal rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In artikel 6.24 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland worden regels gesteld omtrent nieuwe bestemmingsplannen voor gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland. Gezien het conserverend karakter van onderhavig bestemmingsplan, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, is nadere toetsing aan artikel 6.24 niet nodig.
 
Cultureel erfgoed
Het plangebied is aan noordzijde gelegen binnen het in de Omgevingsverordening Zuid-Holland aangegeven 'Cultureel erfgoed' (kaart 15). Ter plaatse is korenmolen 'Windlust' gelegen. In artikel 6.25 lid 1 van de Omgevingsverordening is de bescherming van molenbiotopen geregeld.  Het beschermingsregiem wordt opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan via de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Gezien het conserverend karakter van onderhavig bestemmingsplan, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, is nadere toetsing aan artikel 6.25 lid 1 niet nodig.
 
Conclusie
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland staan regels opgesteld met betrekking tot de realisatie van nieuwe ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het plangebied betreft het buitengebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is gezien het conserverende karakter van het plan derhalve niet noodzakelijk (zie toelichting paragraaf 3.1.3).  Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat het initiatief getoetst wordt aan de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland. Ten behoeve van NNN is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen. Ten aanzien van de molenbiotoop is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen in het bestemmingsplan. Hierbij is aangesloten op de regels uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Recreatieschap Hitland
Recreatieschap Hitland is een gemeenschappelijke samenwerking van de gemeenten Capelle aan den IJssel en Zuidplas. Het Algemeen en Dagelijks bestuur wordt gevormd door vertegenwoordigers van Gemeente Capelle aan den IJssel en Zuidplas.
 
Het beleid van het Recreatieschap Hitland is gericht op een duurza(a)m(e) beheer, exploitatie en instandhouding van een openbaar toegankelijk recreatiegebied. Daarnaast heeft het recreatieschap zich uitgesproken voor de handhaving van de recreatieve en maatschappelijke waarde van het agrarische middengebied. Het recreatieschap heeft in oktober 2004 een eigen Algemene Verordening vastgesteld voor wat betreft de regelgeving in het gebied. In 2010 is de 'Toekomstvisie Hitland' vastgesteld en aan de samenwerkende gemeenten aangeboden. De toekomstvisie is uitgewerkt in het beheerplan 'Hitland 2015 - 2024'. In het beheerplan worden de volgende doelstellingen geformuleerd.
  1. Het instandhouden van recreatieve, natuur- en maatschappelijke waarden.
  2. Het voorkómen van grootschalige ontwikkelingen in het gebied.
  3. Het toegankelijk houden van het openbare gebied.
  4. Het tegen een zo laag mogelijke drempel aanbieden van de aanwezige golffaciliteiten.
  5. Het verstevigen van de positie van het recreatieschap in de regio.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voor Hitland is een beheerplan. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, maar respecteert de bestaande gebruiks- en bouwrechten. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid van het Recreatieschap Hitland.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
             
3.4.1 Structuurvisie Zuidplas 2030
De structuurvisie Zuidplas 2030 - Ruimte voor dorps wonen in de Randstad is op 27 november 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidplas. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke visie tot 2030 weergeven. De structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die de gemeente in de komende decennia wil realiseren. De pijlers voor de gemeente Zuidplas richten zich met name op het open agrarisch landschap, grote woonopgaven, nieuwe werkgebieden en ruimte voor groen- en recreatie.
 
In de structuurvisie wordt de gemeentelijke visie op de thema's 'Wonen en Voorzieningen', 'Werken', 'Groen en Recreatie', 'Verkeer en Infrastructuur' en 'Milieu en Duurzaamheid' beschreven en in een themakaart weergeven. De vijf themakaarten vormen als geheel de Structuurvisiekaart Zuidplas 2030. De volgende afbeelding geeft een uitsnede van de structuurvisiekaart weer.
 
Uitsnede structuurvisiekaart (bron: gemeente Zuidplas)
 
Groen en Recreatie
Specifiek voor Hitland is het thema 'Groen en Recreatie' van toepassing. De ambitie voor 2030 is een aantrekkelijk buitengebied dat bestaat uit agrarisch landschap en groen- en recreatiegebied, waarbij de gemeente zich onderscheidt door te kiezen voor rust, groen en kleinschaligheid. Een belangrijk kenmerk van de dorpen in Zuidplas is dat het groene buitengebied begint vanaf de dorpsrand. Vanwege de wens het aanbod van recreatiemogelijkheden aan te sluiten bij demografische ontwikkelingen, zet de gemeente in op een uitbreiding van de groen- en recreatiegebieden en het onderling verbinden ervan. Groen-, recreatie- en agrarische gebieden als geheel vormen een kwalitatief hoogwaardig buitengebied. Er is een bestaande fietsverbinding middels een veerpont tussen buurtschap Groot Hitland en Ouderkerk aan den IJssel. Deze fietsverbinding is een reeds lang (sinds 1618) bestaande verbinding die in de zomerperiode intensief benut wordt door recreanten. Jaarlijks maken ca. 50.000 mensen gebruik van het pontje.
       
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als Groen- en recreatiegebied, deels met open agrarisch landschap. Binnen het plangebied is sprake van een groen-recreatieve verbinding tussen Hitland en Krimpenerwaard. In Hitland Noord worden de steenovens en recreatiepark aangeduid. In Hitland Zuid is een buurtschap met woonlocatie in het buitengebied aangeduid. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
3.4.2 Programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 - 2025
De gemeente Zuidplas heeft in het programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 – 2025 het doel gesteld om in 2050 een duurzame en toekomstbestendige gemeente te zijn. De gemeente Zuidplas wil echter verder kijken dan de energietransitie. Er wordt ook gekeken naar het veranderende klimaat en hoe gemeente Zuidplas een aantrekkelijke leefomgeving kan ontwikkelen en behouden. Het programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie 2019 – 2025 bestaat uit de volgende thema’s
  1. Energie en warmte: het besparen van energie, het opwekken van hernieuwbare energie en de bebouwde omgeving loskoppelen van aardgas.
  2. Klimaatadaptatie: inrichten van de openbare ruimte om de gevolgen van klimaatverandering te beperken.  
  3. Circulaire economie: Het bestaande lineaire systeem omzetten naar een nieuw circulair systeem.
  4. Leefomgeving: De leefomgeving wordt vooral vorm gegeven in de inrichting van de fysieke (openbare) buitenruimte door beplanting en gebruik van materialen. Voor een gezonde leefomgeving is een goede kwaliteit van bodem, lucht en water van belang.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Met betrekking tot Hitland is met name de inrichting van de leefomgeving van belang. Langs ecologische, recreatieve en landschappelijke structuren moeten de bebouwde kommen verbonden zijn met het omringende cultuurhistorische landschap om een goed leefklimaat met een groene buitenruimte te garanderen. Met behulp van groen moet de waarde van ecologie en van cultuurhistorie worden verankerd en verbeterd. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en in overeenstemming met het Programma Duurzaamheid & Klimaatadaptatie.
 
3.4.3 Visie Recreatie Zuidplas 2025
In de 'Visie Recreatie Zuidplas 2025' legt de gemeente Zuidplas de nadruk op recreatie; de gemeente is immers vooral een belangrijke bestemming voor een recreatief dagbezoek vanuit de regio, mede dankzij een duidelijke wisselwerking tussen de stad en de groene buitenruimte. De gemeente wil zich nog sterker gaan neerzetten als gemeente met een plezierig woon, leef- en werkklimaat. Sport, ontspanning en recreatie zijn hierbij belangrijke elementen. 
 
De 'Visie Recreatie Zuidplas 2025' geeft voor de komende jaren aan welke doelen de gemeente wil bereiken, waar de prioriteiten liggen en waar mee aan de slag wordt gegaan. De gemeente werkt hierbij samen met ondernemers en inwoners aan een aantrekkelijker en duurzamer Zuidplas.    
 
In de 'Visie Recreatie Zuidplas 2025' zijn vijf speerpunten opgenomen:
  1. Zichtbaar maken en promoten; aandacht voor marketing van de parels in Zuidplas.
  2. Ontsluiten en bereikbaar maken van Zuidplas voor dagrecreanten; het creëren van goede bewegwijzerde verbindingen.
  3. Het creëren of faciliteren van nieuwe voorzieningen en het beter beleefbaar maken van bestaande voorzieningen. De gemeente juicht (ondernemers en inwoners-)initiatieven toe die de identiteit van Zuidplas versterken op het gebied van:
    1. Rust, ruimte, water- en natuurbeleving;
    2. Cultuurhistorie;
    3. Recreatie bij de boer;
    4. Uitdagend, sportief en actief recreëren.
  4. Vraaggericht ontwikkelen; de ontwikkeling van aanbod moet passen bij de wensen van de belangrijkste doelgroepen.
  5. Mogelijk maken van evenementen, passend bij ons dorpse of landelijke karakter.
 
De gemeente Zuidplas kent twee recreatiegebieden, waarvan het beheer in handen is van twee recreatieschappen, te weten Hitland en Rottemeren. Recreatieschap Hitland heeft medio 2015 plannen voor de (door)ontwikkeling van het gebied vastgesteld en met een breed publiek van betrokken inwoners en ondernemers besproken. Hitland zal zich (door)ontwikkelen naar een natuur- en recreatiegebied dat de kwaliteit biedt die inwoners vragen. Hierdoor zullen recreanten, vooral uit Zuidplas en Capelle aan den IJssel, in toenemende mate naar het gebied komen om hier van de rust, ruimte én recreatieve mogelijkheden in het groen te genieten.
 
Planspecifiek
Naar verwachting zullen in toenemende mate recreanten op het gebied Hitland afkomen. De gemeente Zuidplas vindt daarbij een vraaggerichte ontwikkeling van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen is het vooral relevant om te weten wat de vrijetijdswensen zijn van de potentiële gebruikers. Uit verschillende onderzoeken naar de leefstijlen van inwoners van Zuidplas en omgeving blijkt dat specifiek voor Hitland met name een vraag is naar voorzieningen vanuit inwoners die op zoek zijn naar eigentijdse sportieve uitdagingen, luxere vormen van dagrecreatie en eigentijdse invullingen zoals zelf 'vers en eerlijk en puur' tuinieren.
 
In Hitland zijn in het kader van de (door)ontwikkeling voor de komende 2 jaar diverse projecten gepland. Het gaat om gebiedsvoorzieningen, zoals het optimaliseren van routes, een gebiedseigen huisstijl, maar ook extra beleving te creëren op de belangrijke entrees, bijvoorbeeld met een klimbos of waterspeelplaats voor kinderen.
 
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen planologische ontwikkelingen mogelijk. De geplande (door)ontwikkelingen in Hitland zijn veelal mogelijk binnen de mogelijkheden van het geldende (en het nieuwe) bestemmingsplan voor Hitland. Als er ontwikkelingen aan de orde zijn die dit kader te buiten gaan, dan zal daar een aparte procedure voor gevolgd worden.
 
3.4.4 Welstandsnota Zuidplas 2015
De welstandsnota is, kort gezegd, het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning op welstandsvereisten. Middels de Welstandsnota Zuidplas 2015 geeft de gemeente Zuidplas aan hoe de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. De gemeente hanteert het principe 'welstandsvrij, tenzij...'. Dat betekent dat de gemeente in principe welstandsvrij is. Uitzondering daarop zijn kwetsbare gebieden. Om te bepalen of een gebied kwetsbaar is, zijn de volgende criteria aangeduid:
 
a. Behoud van herkenbare structuren en cultuurhistorie;
Structuurdragers zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Zuidplas en blijven van groot belang voor de verdere ontwikkeling. Door de jaren heen hebben ze een karakter gekregen dat zeer gewaardeerd wordt. Ze maken Zuidplas herkenbaar in al haar diversiteit. De vraag of ze bij verdere ontwikkeling van Zuidplas niet ten onder gaan en onherkenbaar worden. Extra zorg voor het behouden van karakteristieken lijkt op zijn plaats. Er moet hierbij gedacht worden aan de Ringvaart, de linten, de Rotte, de Hollandsche IJssel, de open polders en de oude dorpskernen. Structuurdrager hebben vaak ook een grote cultuurhistorische component. Dit maakt ze extra kwetsbaar voor veranderingen. Eventuele veranderingen moeten zorgvuldig gebeuren met behoud van de al eerder genoemde karakteristiek.
 
b. Bescherming van dorpskernen en centrumgebieden;
Voorgaande twee elementen maken Zuidplas heel aantrekkelijk om te bezoeken. Ze bestaan feitelijk uit een reeks publiekstrekkers die het visitekaartje van de gemeente vormen. Er zijn meer redenen om bepaalde delen van Zuidplas te bezoeken, de winkelgebieden/centrumgebieden. Een deel daarvan ligt in de historische dorpskernen. Er bestaan ook moderne centrumgebieden en een treinstation waar veel mensen komen. Ze worden weliswaar niet door iedereen zo goed gewaardeerd als de oude dorpskernen maar zijn wel van groot maatschappelijk belang. Dit belang dient onderschreven te worden in de keuze van een hoog ambitieniveau. Dat kan al door je uit te spreken voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
 
c. Bescherming gevoelige objecten;
Voor sommige functies lijkt er geen discussie te bestaan over de kwetsbaarheid. Begraafplaatsen is er daar één van.
 
Planspecifiek
Hitland is gelegen in een gebied met een zwaar welstandsniveau, mede vanwege de karakteristieke structuur en elementen afkomstig van het veenweidelandschap. Onderstaande afbeelding toont het welstandsniveau binnen het plangebied.
 
 
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Bij eventuele ontwikkelingen in het gebied vindt een toetsing plaats op basis van de welstandscriteria als genoemd in de welstandsnota.
 
hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond worden. Daaronder valt de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
Per 1 april 2011 is het Besluit MER gewijzigd en in lijn gebracht met de Europese richtlijn hieromtrent (nr. 85/337/EEG). Voor deze wetswijziging kon bij de vraag of er een MER moest worden gemaakt, dan wel een m.e.r. beoordeling moest worden uitgevoerd, worden volstaan met een toets aan de activiteiten en de bijbehorende getalsmatige grenzen uit het besluit MER (bijlage C en D). Omdat de Europese richtlijn geen getalsmatige grenzen kent voor MER plichtige activiteiten, zijn deze getalsmatige grenzen niet meer 'hard', maar hebben meer een indicatieve waarde. Concreet betekent dit dat bij de vraag of er een MER of een MER beoordeling dan wel een plan-MER moet worden uitgevoerd, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de getalsmatige grenzen in kolom 2 van bijlage C en D, maar dat meer in algemene zin beoordeeld moet worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, waardoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
 
Een plan-MER is wettelijk verplicht wanneer:
  1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)MER noodzakelijk is.
  2. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-MER gaat het om besluiten uit kolom 3 van bijlage C en D van het besluit MER.
 
Een (project of besluit)-MER betreft een besluit op grond waarvan geen nader besluit MER of (beoordelings-)plichtig besluit meer nodig is. Het plan schept dus geen kader meer voor een MER -(beoordelings)plichtig besluit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan wat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een MER plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een veehouderij (met aanzienlijke milieugevolgen). Het betreft hier besluiten uit kolom 4 van bijlage C en D van het besluit MER.
 
De wetswijziging van 1 april 2011 heeft tot gevolg dat ook onder de drempelwaarden beoordeeld moet worden of een MER procedure doorlopen moet worden. Dit geldt zowel voor besluiten uit kolom 4 als voor besluiten (plannen) uit kolom 3 (plan-MER), zie onderstaand schema. In geval het project onder de drempelwaarde valt is deze beoordeling vormvrij. Dit betekent dat deze beoordeling via de officiële MER beoordelingsprocedure kan geschieden, maar in veel gevallen zal een beoordeling in de toelichting bij het plan voldoende zijn.
 
Of er eventuele belangrijke of aanzienlijke milieugevolgen zijn, wordt bepaald aan de hand van de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III.
 
M.e.r.-plicht, m.e.r.-beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
De uitkomst van de m.e.r. beoordeling kan drieledig zijn (zie onderstaand figuur):
  • Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
  • Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen op voorhand niet worden uitgesloten, alvorens een besluit hierover te nemen dient een m.e.r. beoordelingsprocedure doorlopen te worden (in geval van besluiten uit kolom 4)
  • Het plan leidt tot mogelijke belangrijke milieugevolgen, waardoor een (plan-)m.e.r. procedure doorlopen dient te worden.
Mogelijke uitkomsten m.e.r.-beoordeling (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
Planspecifiek
Voor vier agrarische bedrijfsbestemmingen en een manege in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan dient in het kader van het Besluit m.e.r. beoordeeld te worden of deze activiteiten m.e.r.-plichtig zijn. Op deze percelen kunnen activiteiten worden toegestaan die genoemd worden in categorie D 14 van het Besluit m.e.r. en derhalve m.e.r.-plichtig zijn. Aangezien de activiteiten onder de getalsmatige grenzen van kolom 2 (>200 melkveekoeien of 2.000 mestvarkens) blijven, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient in te gaan op de criteria zoals genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn nr. 85/337/EEG.
 
Beschrijving agrarische bedrijfspercelen
Groenendijk 129
Dit agrarisch perceel omvat ca. 0,75 hectare en wordt bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten. Het is ingericht voor een melkrundveehouderij. Thans zijn maximaal 120 stuks rundvee en 20 paarden vergund. Op het perceel bevinden zich een niet afgebouwd woonhuis, een veestal, een mestopslag en een voertuigenloods. Een deel van het bouwperceel (0,3 ha) is niet in gebruik. Gelet op de beperkte omvang van het perceel ligt uitbreiding van het aantal dieren niet voor de hand.   
 
Groenendijk 231
Dit agrarisch perceel omvat ca. 0,76 hectare en wordt bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten. Het is ingericht voor een melkrundveehouderij. Thans zijn maximaal 103 stuks rundvee (inclusief jongvee), 13 schapen, 10 kippen en 5 paarden vergund. Op het perceel bevinden zich een woonhuis, een ligboxenstal en een machineberging. 0,3 ha van het bouwperceel is niet in gebruik. Gelet op de beperkte omvang van het perceel ligt uitbreiding van het aantal dieren niet voor de hand.
 
Groenendijk 259
Dit agrarisch perceel omvat ca. 0,62 hectare en wordt bestemd voor agrarische activiteiten. Sinds 2016 is dit perceel in gebruik door de huidige agrariër. Er worden 84 stuks rundvee en 45 schapen gehouden. Op het perceel bevinden zich een woonhuis, een ligboxenstal, een schapenstal en enkele bijgebouwen (loodsen).
 
Groenendijk 275
Dit agrarisch perceel omvat ca. 0,76 hectare en wordt bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten met ondergeschikte intensieve veeteelt. Het is ingericht voor een melkrundveehouderij met vleesvarkens. Thans zijn maximaal 130 stuks rundvee (inclusief jongvee) en 50 stuks vleesvarkens vergund. Op het perceel bevinden zich een woonhuis, een melkstal, een varkensstal, 2 hooibergen en een machineberging. Gelet op de omvang van het perceel ligt uitbreiding van het aantal dieren niet voor de hand.
 
Klein Hitland 9
Dit perceel omvat ca. 0,7 hectare en wordt bestemd voor recreatieve activiteiten met aanduiding manege. Het is ingericht voor een manege. Thans zijn in totaal 100 stuks paarden en pony’s vergund. Op het perceel bevinden zich een paardenstal met een binnenbak, een aantal buitenbakken en een carrousel. Het perceel is ingesloten tussen recreatiewoningen en geheel in gebruik.
 
Beoordeling
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient in te gaan op de criteria zoals genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn nr. 85/337/EEG. In het navolgende wordt hierop ingegaan:
 
1. Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
  • de omvang van het project
De functie van percelen betreft projecten met een omvang van circa 0,7 en 0,6 hectare. Dit zijn relatief kleinschalige bedrijven.
  • de cumulatie met andere projecten
Binnen het plangebied zijn er geen andere agrarische bedrijfsbestemmingen. Buiten het plangebied zijn er in het buitengebied van de Krimpenerwaard meerdere agrarische bedrijven. Vanwege het aantal en de beperkte oppervlak van deze percelen in relatie met de omvang van alle agrarische bedrijven in de richting van de Krimpenerwaard (Groene Hart) hebben deze bedrijven nauwelijks invloed op de gevolgen van het agrarische bedrijvenbestand. Er is derhalve geen sprake van cumulatie.
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
De agrarische bedrijven zullen gebruik maken van grondstoffen zoals voornamelijk voer en stro. Er is hierbij geen aanzienlijke effecten te verwachten.
  •  de productie van afvalstoffen
De productie van afvalstoffen is bij agrarische bedrijven zeer beperkt en is derhalve niet van toepassing
  •  verontreiniging en hinder
De percelen bevinden zich in een dunbevolkt poldergebied van de gemeente Zuidplas en de activiteiten passen in de omgeving. Het houden van dieren veroorzaakt geen hoge risico’s op ongevallen. Dit is derhalve niet van toepassing.
  •  risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.
De percelen bevinden zich in een zeer dunbevolkt gebied en is derhalve niet van toepassing.
 
2. Plaats van de projecten:
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
  • het bestaande grondgebruik
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
Bij de agrarische bedrijven is de uitstoot van stikstof een aandachtspunt in verband met vermesting van Natura 2000-gebieden. Beoordeeld dient te worden of er mogelijk een hogere stikstofdepositie zal kunnen plaatsvinden dan de uitstoot in het jaar 2004. Het uitgangspunt bij het nieuwe bestemmingsplan is dat intensieve veehouderijen (als nevenfunctie) niet meer wordt toegestaan. Ook is gebleken dat in totaliteit thans minder dieren worden gehouden in het plangebied ten opzichte van 2004. Hierdoor is de huidige stikstofdepositie lager. Omdat er nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden in het plangebied zijn, kan toename van de stikstofdepositie ten opzicht van 2004 nagenoeg worden uitgesloten. Het vaststellen van het bestemmingsplan heeft geen significante nadelige gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. 
 
Vanuit oogpunt van archeologie ligt er in het plangebied drie archeologische verwachtingswaarden. In onderhavig bestemmingsplan zijn daarom vier verschillende dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. Hierdoor worden eventuele archeologische resten ontzien of gedocumenteerd bij grondwerkzaamheden.
 
Er zijn derhalve ter plaatse geen aanzienlijke effecten te verwachten.
 
3. Kenmerken van het potentiële effect:
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:
  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking),
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect,
  • de waarschijnlijkheid van het effect,
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
Omdat de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maken in het feitelijk gebruik beperkt zijn, worden geen potentiële aanzienlijke effecten verwacht als gevolg van het gebruik van de percelen.
 
Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Conclusie
In verband met het bestemmen van vier agrarische bedrijfsactiviteiten en een manege is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze beoordeling blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten.
 
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.  
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn. Toetsen aan de de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is dan ook niet nodig. Om een beeld te krijgen van de huidige situatie is met behulp van het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) geïnventariseerd welke bedrijven in het plangebied zijn gevestigd.
 
In onderstaande tabel zijn de bij de Omgevingsdienst bestaande bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied weergegeven.
    
locatiefunctie (bestemming)SBI codemilieu-categoriegewenste afstand t.o.v. woningenwerkelijke afstand t.o.v. woningen
Blaardorpseweg 1Sport - Golfbaan931 -H110 m 
Groenendijk 129Agrarisch - Rundveehouderij0141, 01423.2100 m (geur) 
Groenendijk 231Agrarisch -Rundveehouderij0141, 01423.2100 m (geur) 
Groenendijk 275Agrarisch -Rundveehouderij0141, 01423.2100 m (geur) 
Groenendijk 325Horeca561110 m 
Klein Hitland 10Recreatie - Recreatiecentra553, 5523.150 m 
Klein Hitland 2Horeca561110 m 
Klein Hitland 9Recreatie - Manege931 -E3.150 m 
 
Tevens zijn er een aantal propaantanks in het plangebied opgesteld ten behoeve van de woningen.
 
De aanwezige bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied worden met een zekere regelmaat gecontroleerd op de milieuregel- en wetgeving. Op basis van de controles geven deze bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten geen aanleiding tot onwenselijke situaties. Door dit bestemmingsplan worden de aanwezige bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
 
Conclusie
De aanwezige bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied worden met een zekere regelmaat gecontroleerd op de milieuregel- en wetgeving. Deze bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten staan vaststelling van dit conserverend plan niet in de weg.
 
4.2.2 Geluid
Geluidsoverlast kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van geluid kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinderregels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
 
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • geluidsgevoelige terreinen;
  • kinderdagverblijven.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden en de ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrie-, wegverkeer- en spoorweglawaai vastgelegd.
Voor nieuwe ontwikkelingen binnen een zone van een (aan te leggen) weg dienen de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in acht genomen te worden. De toetsing dient plaats te vinden bij:
  • bouwen van een nieuwe woning;
  • aanleg van een nieuwe weg.
Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van  geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces.
 
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan wordt daarmee geen toetsing uitgevoerd aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Op basis van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidsbelasting in het plangebied beoordeeld.
 
Het plangebied ligt binnen de geluidszones van enkele wegen. De geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied van de alle wegen samen (incl. evt. 30 km/u wegen) is bepaald. Het plangebied ligt tevens binnen de geluidszone van railverkeer, conform het meest recente geluidregister. Verder ligt het plangebied buiten de geluidszone van een gezoneerde industrieterrein. Onderzoek naar railverkeer- en industrielawaai is daarmee niet noodzakelijk.
 
Bij de beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting is de milieukwaliteit bepaald. Hierbij is gebruik gemaakt van de Miedema methode, zie onderstaand tabel.
 
Gecumuleerde geluidsbelasting in
Ldenin
Milieukwaliteitsmaat
< 50
Goed
50-55
Redelijk
55-60
Matig
60-65
Tamelijk slecht
65-70
Slecht
> 70
Zeer Slecht
  
Wegverkeerlawaai
De gecumuleerde geluidsbelasting in het plangebied is weergegeven door middel van contouren. De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu 4.50. Hierbij is gebruik gemaakt van RVMH versie 3.2 van de gemeente Zuidplas voor het peiljaar 2030 waarin het meest recente geluidregister is opgenomen.
 
In onderstaande afbeelding zijn de geluidscontouren als gevolg van de wegen in de directe omgeving van het plangebied weergegeven. Deze geluidscontouren geven de gecumuleerde geluidsbelasting weer van alle wegen en zijn zonder aftrek artikel 110g Wgh. Er is gerekend op een hoogte van 5 meter.
 
Geluidscontouren ten gevolge van de wegen in de directe omgeving van het plangebied, excl. aftrek art. 110g Wgh. (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
Uit de rekenresultaten blijkt dat het woon- en leefklimaat in een overgroot deel van het plangebied overwegend goed is. Op korte afstand tot de Schielandweg is het woon- en leefklimaat slecht, daar zijn in het plangebied echter geen woningen gelegen. Nabij de Groenendijk is het woon- en leefklimaat matig.
 
Spoorweglawaai
Uit onderstaande contour blijkt dat binnen het plangebied de geluidsbelasting 55 dB of minder bedraagt. Dit betekent een goed tot redelijk woon-en leefklimaat.
 
Geluidscontouren ten gevolge van het spoor in de directe omgeving van het plangebied (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen of nieuwe wegen mogelijk, waarmee een toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet aan de orde is.  Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van weg- en railverkeer. Het wegverkeer is beoordeeld volgens de milieukwaliteitsmaat van Miedema is de milieukwaliteit in het grootste deel van het plangebied goed. Alleen op korte afstand van de Schielandweg is de milieukwaliteit slecht. In dit gebied zijn echter geen woningen gelegen. De milieukwaliteit op korte afstand van de Groenendijk is matig. De geluidsbelasting ten gevolge van het spoor bedraagt 55 dB of minder. Dit betekent een goed tot redelijk woon-en leefklimaat.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
 
    
4.2.3 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
  • Tanks;
  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Gedempte sloten (Bio-s);
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Grondverzet. 
Omdat binnen onderhavig bestemmingsplan geen bestemmingswijzigingen gepland zijn, is er sprake van een conserverend bestemmingsplan. Met betrekking tot de bodemkwaliteit is het daarom voornamelijk van belang om te bepalen of er knelpunten zijn met betrekking tot de huidige functie van het plangebied. Derhalve wordt de bekende bodeminformatie nader toegelicht. 
 
Tanks
Binnen het plangebied zijn meerdere tanks bekend in het bodeminformatiesysteem bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. Deze zijn niet verdacht voor het veroorzaken van potentiële spoedeisende verontreinigingen maar kunnen wel een belemmering vormen bij een eventuele herontwikkeling en/of bestemmingswijziging naar een gevoeliger gebruik.
 
Voormalige bedrijven
Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere bedrijven, waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd, gevestigd zijn geweest. Binnen het plangebied zijn alle voormalige bedrijfsactiviteiten waarbij mogelijk spoedeisende verontreinigingen konden ontstaan, reeds onderzocht.
 
Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied diverse bedrijven zijn gevestigd. De huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over de bedrijven zie toelichting paragraaf 4.2.1.
 
Gedempte sloten
Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten zijn gedempt. Het dempingsmateriaal varieert van puin en bouw- en/of sloopafval, demping met grond en een demping met onbekend materiaal. Deze zijn niet verdacht voor het veroorzaken van potentiële spoedeisende verontreinigingen maar kunnen wel een belemmering vormen bij een eventuele herontwikkeling en/of bestemmingswijziging naar een gevoeliger gebruik.
 
Bodemonderzoekslocaties
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied diverse onderzoeken naar de bodem zijn uitgevoerd. Voor sommige locaties geldt dat deze voldoende zijn onderzocht danwel voldoende zijn gesaneerd. Op andere locaties is een vermoeden van bodemverontreiniging en moet nog een historisch of nader bodemonderzoek plaatsvinden op basis van de voormalige verdachte activiteit of voorgaand onderzoek. Dergelijk bodemonderzoek is pas nodig op het moment dat sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling, wijziging van bestemming naar een gevoeliger gebruik of in het kader van de vigerende milieuwetgeving (vergunning).
 
Binnen het projectgebied zijn diverse grootschalige bodemverontreinigingen bekend (met name ter plaatse van de aanwezige zellingen ‘Klein Hitland’, ‘Hollandse IJssel’ en ‘Groot Hitland’). Uit het bodeminformatiesysteem blijkt dat de bekende bodemverontreinigingen óf niet dermate verontreinigd zijn dat er risico’s optreden óf dat er reeds maatregelen getroffen zijn om eventuele risico’s  weg te nemen.
 
Grondverzet
Bij eventuele graafwerkzaamheden en/of herontwikkeling kan mogelijk grond vrijkomen. Het plangebied ligt grotendeels in zone 16 (‘Buitengebied’) en plaatselijk in zone 13 (‘Oude industrie’) van de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland. Zowel de boven- als de ondergrond in zone 16 is geclassificeerd als klasse landbouw/natuur grond. In zone 13 is zowel de boven- als de ondergrond geclassificeerd als klasse industrie grond. Grond die vrijkomt van onverdachte locaties kan worden hergebruikt op basis van de bodemkwaliteitskaart (BKK).
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen directe vervolgactie op het gebied van de bodem dient te worden uitgevoerd ten behoeve van het conserverende bestemmingsplan. Onacceptabele humane risico’s als gevolg van de in de bodem aan te treffen verontreinigingen in combinatie met een gevoelig gebruik worden niet verwacht. Bij eventuele ontwikkelingen (zoals de bouw van een kantoor of woonhuis) en/of bij graafwerkzaamheden in het gebied ‘Hitland’, is er mogelijk wel een noodzaak om vervolgacties te nemen op het gebied van bodem.
 
4.2.4 Externe veiligheid
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
 
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedgebied. Binnen dit invloedgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
 
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
   
Planspecifiek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan ‘Hitland 2017’is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn.
 
Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Ook windturbines worden in het kader van externe veiligheid beschouwd als een potentiële risicobron. Daarnaast is gekeken naar hoogspanningslijnen in verband met het beleidsadvies van het voormalige ministerie VROM, om geen nieuwe situatie te creëren waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzone van een hoogspanningslijn.
   
Windturbines
In de wijde omtrek van het plangebied zijn geen windturbines gelegen of voorzien.
 
Inrichtingen
Ten westen van het plangebied zijn op 1.800 en 2.300 meter LPG tankstations gelegen. Gezien deze afstanden zijn er geen belemmeringen voor het plangebied. Binnen het plangebied zijn daarnaast een aantal propaantanks gelegen, maar deze vallen niet onder het Bevi.
 
Wegen
Langs de westgrens van het plangebied is de N219 gelegen. Op grotere afstand (1.600 tot 2.500 meter) ten westen van het plangebied is de A20 gelegen, zie onderstaande afbeelding.
 
Zones externe veiligheid, plangebied blauw omkaderd (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
Transport per buisleiding
Binnen het plangebied (aan de zuidzijde, langs de grens met Capelle aan den IJssel) is een hogedruk aardgasleiding gelegen, onderstaand tabel toont de specificaties van de gasleiding.
  
leidingdiameter (inch)druk (bar)belemmeringenstrook100% letaalzone (mtr.)
invloedsgebied GR (mtr.)
A-51830665160380
  
 
In het kader van de saneringsparagraaf van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), zijn er door de DCMR eind 2011 risicoberekeningen uitgevoerd voor deze leiding middels het rekenprogramma CAROLA. Uit deze berekeningen blijkt dat er ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de gasleiding zelf. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico wijzigt niet, omdat onderhavig bestemmingsplan een conserverend plan betreft. Binnen de 100% letaalzone en het invloedsgebied gaat het alleen om de bestemming recreatie (extensief; dus geen evenementen o.i.d. toegestaan). De gasleiding en de belemmeringenstrook wordt opgenomen op de verbeelding en in de regels.
 
Transport over het spoor
Over het spoor Rotterdam – Gouda worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit traject maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Gezien de afstand tot het plangebied (minimaal 550 meter) is alleen het toxisch scenario relevant. In het kader van de verantwoording groepsrisico is relevant dat nieuwe gebouwen worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen, zodat wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.
 
Transport over het water
De Hollandsche IJssel is gedeeltelijk binnen het plangebied gelegen. In de ‘Regeling Basisnet’ bijlage 3 (Tabel vaarwegen en bijbehorende vervoerscijfers Basisnet water) komt de Hollandsche IJssel niet terug. Dat betekent dat de Hollandse IJssel niet onder de categorie ‘rode’ of ‘zwarte’ vaarwegen valt.  Dat betekent dat er geen beperkingen zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen wat betreft deze vaarweg.
 
Hoogspanningslijnen
Binnen het plangebied zijn een bovengrondse en een ondergrondse hoogspanningsverbinding aanwezig. De bovengrondse hoogspanningsverbinding betreft een 380 kV hoogspanningslijn (lijn Krimpen – Bleiswijk, zie onderstaande afbeelding). Voor deze lijn geldt een indicatieve magneetveldzone van 120 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. De specifieke magneetveldzone ter hoogte van het plangebied is niet bekend. Het advies vanuit het voormalig ministerie van VROM (advies uit 2005, kenmerk: SAS/2005183118) luidt om binnen deze specifieke magneetveldzone geen nieuwe situaties toe te staan, waarbij kinderen langdurig verblijven.
 
Binnen het bestemmingsplan overlapt de (indicatieve) magneetveldzone alleen met de bestemming ‘Recreatie’ en is er dus geen sprake van bestemmingen waar kinderen langdurig verblijven (zoals wonen of een school). De hoogspanningslijn en de zakelijk rechtstrook wordt opgenomen op de verbeelding en in de regels, rekening houdend met de specifieke omstandigheden waarbij de bijbehorende belemmerde strook in het zuidelijk deel 92 meter bedraagt en op het andere deel 76 meter. Hiervoor geldt in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
 
Zone hoogspanningslijn, plangebied blauw omkaderd (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
De ondergrondse hoogspanningsverbinding betreft een 150 kV-verbinding (lijn Krimpen a/d IJssel - Ommoord). Bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding is noodzakelijk vanwege het Nationale belang en daarnaast is het aangemerkt door het Rijk als vitale infrastructuur die in het kader van leveringszekerheid (en daarmee ter voorkoming van maatschappelijk ontwrichting) een passende bescherming behoeven in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke besluiten. Hiervoor wordt in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' gehanteerd. De belemmerde strook voor een ondergrondse verbinding is afhankelijk van het aantal kabels en de onderlinge afstand tussen de kabels. In het voorliggende geval is uitgegaan van een belemmeringenstrook van 11 meter.
 
Conclusie en verantwoording groepsrisico
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, spoor- en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.
 
De volgende risicobron is relevant voor het plangebied:
  • Provinciale weg N219;
  • Hogedruk aardgasleiding A-518;
Het plaatsgebondenrisico in verband met de N219 en de gasleiding vormen geen belemmering voor het plangebied. Het groepsrisico in verband met de N219 en de gasleiding is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft zal het groepsrisico ook niet toenemen. 
 
In 2015 heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden een advies uitgebracht (advies d.d. 11 maart 2015, kenmerk: UIT-2015-047839) in het kader van het ontwerpbestemmingsplan ‘Hitland 2015’. Samengevat was het advies:
  • de mogelijkheid onderzoeken om de aanrijtijd naar de woonbestemming in het plangebied te verkorten. Hierover afspraken maken met de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
  • het realiseren van voldoende brandkranen bij woonbestemmingen, dit in overleg met Brandweer Hollands Midden;
  • te onderzoeken of de aanwezige bruggen in het plangebied voldoende draagkracht hebben om brandweervoertuigen met een asbelasting van 15 ton te kunnen dragen.
Vervolgens is in 2017 opnieuw advies gevraagd bij de veiligheidsregio (advies d.d. 17 oktober 2017, kenmerk UIT-2017-071226). De Veiligheidsregio geeft nu aan dat: 
  • inmiddels zijn afspraken gemaakt met de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond over het uitvoeren van brandweerzorg op delen van het gebied van Hollands Midden, o.a. binnen een gedeelte van het plangebied Hitland. Dit betekent een verbetering van de opkomsttijd van de brandweer. Voor de woonfuncties is nog steeds sprake van een overschrijding (ongeveer twee minuten). De Veiligheidsregio adviseert deze overschrijding te accepteren;
  • er nog steeds geen duidelijk is gegeven door de gemeente over de draagkracht van verschillende bruggen in het gebied i.v.m. de asbelasting van brandweervoertuigen. De gemeente wordt verzocht op dit punt actie te ondernemen;
  • het verzoek om de bluswatervoorziening in het gebied te verbeteren blijft onverminderd staan. De aanwezige bluswatervoorziening betreft slechts twee brandkranen (ter hoogte van Groenendijk 134 en 269). De gemeente wordt verzocht op dit punt actie te ondernemen.
Wat betreft de draagkracht van de bruggen in het gebied is een aandachtspunt dat lang niet alle bruggen in het gebied in eigendom zijn van de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Zuidplas hebben kennis genomen van de situatie rond externe veiligheid en achten het groepsrisico aanvaardbaar.
 
4.2.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
Planspecifiek
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarmee is het een bestemmingsplan dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is niet vereist.
 
De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is in onderstaande figuren aan hand van de NSL-monitoringstool 2019 (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, inzichtelijk gemaakt. De figuren geven een indruk van de luchtkwaliteit langs de drukke wegen (intensiteit meer dan 10.000 mvt/etmaal) in en rond het gebied, voor het jaar 2018. Uit de figuren blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof (PM10) direct langs de maatgevende wegen onder de 35 μg/m³ liggen en daarmee ruimschoots onder de wettelijke grenswaarde van 40 μg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de concentraties onder de 20 μg/m³ liggen en daarmee onder de wettelijke waarde van 25 μg/m³. Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. De concentraties zullen de komende jaren namelijk afnemen.
  
Uitsnede NSL-monitoringstool fijnstof, globale ligging plangebied rood omkaderd (PM10)  
Uitsnede NSL-monitoringstool fijnstof, globale ligging plangebied rood omkaderd (PM2.5)  
Uitsnede NSL-monitoringstool globale ligging plangebied zwart omkaderd (NO2)
 
Conclusie
Langs de maatgevende wegen in en rond het plangebied wordt aan de grenswaarden voldaan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan kan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dan ook toelaatbaar worden geacht.
 
4.2.6 Molenbiotoop
Buiten het plangebied, op de locatie Kortenoord 3 in Nieuwerkerk aan den IJssel, bevindt zich Korenmolen Windlust. De molen uit 1877 is in 2005 opnieuw in gebruik genomen als werkende molen. Met het oog op de benodigde windvang, zodat de molen goed kan functioneren, is een molenbiotoop van toepassing. Die molenbiotoop heeft een straal van 400 meter en reikt tot het plangebied. Voor de berekening van de maximale toegestane bouwhoogte en hoogte van de beplanting binnen een straal van 100 tot 400 meter is de 1 op 30-regeling van toepassing, gemeten vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.
 
Planspecifiek
In de regels van het bestemmingsplan is de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. De gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen als landschapsbepalend element. Bebouwing is toegestaan, mits wordt voldaan aan de formule zoals opgenomen in de regeling. Deze formule is gelijk aan artikel 6.25 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Hiermee is de windvang voor de molen en het zicht op de molen voldoende in dit bestemmingsplan gewaarborgd.
Geconcludeerd kan worden dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.3 Waterparagraaf
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit Hoogheemraadschap is ter plaatse verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Rijkswaterstaat is ook vaarwegbeheerder van het rijkswater ‘Hollandsche IJssel’ en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst. 
 
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied in meer of mindere mate relevante nota's.
 
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Deze kaderrichtlijn stopt echter niet na 2015 en wordt via Rijks-, provinciaal en waterschapsbeleid verder geïmplementeerd.
 
Nationaal beleid  
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. 
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
   
Beleidsregels grote rivieren
In het voorliggende plangebied is het nationale belang 'Grote rivieren' aan de orde. In titel 2.4 van het Barro is het rijksbeleid voor de grote rivieren vertaald in algemene regels. Er worden algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het bergend deel en het stroomvoerend deel van het rivierbed. De Hollandsche IJssel en de daarbij behorende buitendijkse gebieden maken onderdeel uit van het bergend deel van het rivierbed. Het bergend regime vloeit voort uit de kaarten behorende bij de beleidsregels grote rivieren. In toelichting paragraaf 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan.  
 
Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek
In het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek (2005) zijn de Hollandsche IJssel en de Lek aangewezen als rijkswateren waarvoor een waterakkoord vastgesteld moet worden. Het doel is het bereiken van een doelmatig beheer van elkaar onderling beïnvloedende watersystemen, in het bijzonder tijdens perioden met watertekort, verzilting en dreigende verzilting van de mond van de Hollandsche IJssel; bij stormvloeden, al dan niet gepaard gaande met hoge rivierafvoeren dan wel bij calamiteiten in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek voorziet in regels inzake de aanvoer en afvoer van water uit de Hollandsche IJssel en Lek ten behoeve van de watervoorziening in Midden-Holland en de beheersgebieden van de Hoogheemraadschappen van Schieland en de Krimpenerwaard en de Stichtse Rijnlanden.
   
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland hanteert het regionaal waterplan 2016 - 2021. Dit waterbeleid, dat eens in de 6 jaar wordt herzien, staat niet op zichzelf en is geïntegreerd in verschillende andere beleidsdocumenten.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 'Met mensen en water'
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Gouda en Schoonhoven. In het waterbeheerplan worden de ambities en doelen  voor de periode 2016-2021 weergeven. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers.
De hoofddoelen van het beheer zijn:
  • Waterveiligheid: beschermen van burgers en bedrijven tegen overstromingen middels stevige dijken.
  • Watersysteem: het duurzaam en slim besturen, beheren en onderhouden van het samenhangende systeem van watergangen en kunstwerken. Een optimaal waterpeil, voldoende water van goede kwaliteit en goed onderhouden sloten, vaarten en plassen zijn hierbij van belang. Geanticipeerd dient te worden op klimaatverandering en bodemdaling en ruimtelijke ontwikkelingen. Op gebiedsniveau wordt samengewerkt met andere partijen aan integrale oplossingen voor de verschillende wateropgaven.
  • Afvalwaterketen en emissies: efficiënt en gebruiken van afvalwaterzuiveringsinstallaties en transportsystemen ten behoeve van maatschappelijke winst in de vorm van energieterugwinning en kostenbesparing. Met optimalisatie en innovatie van de zuiveringsprocessen wordt ingezet op duurzaamheid.
  • Wegen: bijdragen aan een betrouwbaar netwerk binnen de regio Midden-Holland middels veilige, doelmatig onderhouden wegen.
 
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
 
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
  1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
  2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
  3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Gemeentelijk beleid
Waterplan Zuidplas
Door de gemeente Zuidplas is het Waterplan Zuidplas opgesteld met een looptijd tot 2017, echter wordt dit beleid ook voorgezet tot na 2017. Het waterplan, een gezamenlijk project van de gemeente Zuidplas en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, is opgesteld om maatregelen te nemen die zorgen voor droge voeten en een goede waterkwaliteit in de gemeente Zuidplas. Dat laatste is belangrijk voor de in en om het water levende planten en dieren, de landbouw en het recreatief medegebruik.
Het waterplan heeft als resultaat een gezamenlijke visie en de uitwerking van de visie tot een concreet maatregelenprogramma met hierin een tijdsplanning, kostenraming en kostenverdeling. Ook de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid worden aangegeven in het waterplan.
In het waterplan wordt ingegaan op de bouwstenen: waterkwantiteit, waterveiligheid, waterketen en riolering, grondwater, oppervlaktewater en ecologie, beheer en onderhoud stedelijk water, waterbeleving en recreatie en water en Ruimtelijke Ordening.
 
Planspecifiek
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur.
 
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen worden positief bestemd. Waterkeringen worden overgenomen op basis van de 'legger' van het hoogheemraadschap. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerders.
 
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Door middel van het rekeninstrument Aerius wordt de stikstofdepositie berekend als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Dit rekeninstrument was één van de pijlers van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. Het PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is het PAS buiten werking gesteld. Met de introductie van de Aerius rekenmodule van september 2019 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Planspecifiek   
Het plangebied maakt geen deel uit van een Nationaal landschap, beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt wel deel uit van een belangrijk weidevogelgebied, gebieden met een bijzondere kwaliteit of karakteristieke landschapselementen (cat. 2 belangrijk weidevogelgebied, conform de Omgevingsverordening Zuid-Holland).    
De omliggende Natura 2000-gebieden betreffen: Boezems Kinderdijk, Donkse Laagten en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Deze Natura 2000-gebieden zijn op ruime afstand tot het plangebied gelegen (op resp. 5, 10 en 10 kilometer). Bovendien zijn deze Natura 2000-gebieden niet stikstofgevoelig. Daarmee ligt het voor de hand dat eventuele bouwprojecten binnen het plangebied geen belemmeringen op dit punt zullen ondervinden.
 
In voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen opgenomen die een wezenlijk effect zullen hebben op de aanwezige flora en fauna. Een ecologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Wel geldt altijd voor iedereen in Nederland dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
4.5 Cultureel erfgoed
 
4.5.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich enkele rijksmonumenten, te weten:
  1. Steenoven 'De Olifant' aan de Groenendijk 311;
  2. Steenovens (Klein Hitland) aan de Groenendijk ter plaatse van Klein Hitland 4a en Klein Hitland 4b;
  3. Hoeve 'Het Meerkoetnest' aan de Groenendijk 259;
Voorgenoemde monumenten zijn beschermd via de Erfgoedwet. Derhalve dient het uiterlijk van het bestaande gebouw gerespecteerd te worden. Eventuele wijzigingen of aanvullingen mogen hieraan geen afbreuk doen en dienen in het kader van de aanvraag monumentenvergunning door de monumentencommissie te worden beoordeeld.
 
Voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en zal geen stedenbouwkundige veranderingen met zich meebrengen en/of afbreuk doen aan de landschappelijke waarden en beeldkwaliteit in de (directe) omgeving van het monument. Uitgangspunt is het handhaven van de kwaliteit en waar mogelijk deze te vergroten. Nader cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.
 
4.5.2 Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).
 
Gemeentelijk archeologiebeleid
Het gemeentelijk archeologiebeleid is uiteengezet in de in november 2010 vastgestelde beleidsnota Archeologie. Deze beleidsnota geeft een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksopzet, het archeologisch verwachtingsmodel van Zuidplas, de achtergronden van wetgeving en beleidsadviezen, de landschappelijke ontwikkeling van Zuidplas en tenslotte de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van Zuidplas. Onderdeel van de beleidsnota Archeologie is de archeologische waarden-, verwachtingen- en beleidskaart.
 
Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is deze kaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd, met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de in juni 2017 opgestelde nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas”, dat als aanvulling gezien wordt op de in 2010 vastgestelde beleidsnota. Deze nota vormt de basis van het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie', vastgesteld op 6 maart 2018.
 
Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen 'aanlegvergunning'). De vergunningsplicht ziet er op toe dat éérst inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem.
  
Planspecifiek
Voor de verschillende, op basis van de verwachtingswaarde, te onderscheiden gebieden geldt een aanlegstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een omgevingsvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een omgevingsvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt.
 
De volgende gebieden worden onderscheiden, waarbij per gebied de maatgevende minimale oppervlakte (in m²) wordt aangegeven als ook de maatgevende diepte (in strekkende meters): 
  • 'waarde archeologie 1': deze waarde ligt ter hoogte van de oude dorpskernen, waarbij archeologische resten vlak onder het maaiveld kunnen voorkomen. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen (inclusief heien) groter dan 50 m² en dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld; 
  • 'waarde archeologie 2': deze waarde omvat de oude bewoningslinten, de resten van een Duitse stelling en losstaande cultuurhistorische elementen (zoals voormalige molens, boerderijen en dergelijke). Ook hier geldt, dat archeologische resten vlak onder het maaiveld kunnen voorkomen. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen (inclusief heien) groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld; 
  • 'waarde archeologie 3': deze waarde heeft betrekking op de afzettingen van de stroomgordels Zuidplas en Gouderak. Deze afzettingen komen voor vanaf 3 meter beneden maaiveld. Voor bodemingrepen (inclusief heien) groter dan 1.000 m² en dieper dan 3,0 meter beneden maaiveld geldt, dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is; 
  • 'waarde archeologie 4': deze waarde betreft de locaties van de rivierduinen. De begrenzing van deze duinen is relatief goed bekend, waarbij de toppen op minimaal 7 meter beneden het maaiveld liggen. Archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen (inclusief heien) groter dan 1.000 m² en dieper dan 7,0 meter beneden maaiveld; 
  • 'waarde archeologie 5': deze waarde omvat de crevasseafzettingen langs de Hollandsche IJssel. Eventuele archeologische resten kunnen hier direct onder het maaiveld voorkomen. Vandaar dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld.
 
In het plangebied komen de gebieden 'waarde archeologie 2', 'waarde archeologie 3', 'waarde archeologie 4' en 'waarde archeologie 5' voor. De gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek, waardoor aan deze gebieden geen dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ is toegekend. Wel blijft in alle gevallen de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit houdt in dat wanneer bij bodemingrepen vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.  
   
Conclusie
In dit bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen met de daarbij behorende onderzoeksverplichting. Daarmee worden de archeologische verwachtingswaarden beschermd. Er zijn geen beperkingen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
 
4.6 Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit de WOll-tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is naar onze mening niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve vormt het aspect 'niet gesprongen explosieven' geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
 
4.7 Parkeren
Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas heeft in september 2013 de beleidsregel "Beleidsnota Parkeernormen" vastgesteld. In deze beleidsregel zijn parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Zuidplas wil de vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte blijft behouden. Als aan een ruimtelijke ontwikkeling geen voorwaarden kunnen worden gesteld, dan wordt de parkeerbehoefte afgewenteld op het openbaar gebied. Omdat dit gebied hier vaak niet in kan voorzien, kan dit leiden tot overlast bij de bestaande gebruikers van de openbare ruimte. Door het stellen van parkeernormen wordt enerzijds voorkomen dat door nieuwe ontwikkelingen overlast ontstaat en anderzijds wordt de bereikbaarheid van de nieuwe functies gewaarborgd.
 
Het doel van deze nota is dan ook om ervoor te zorgen dat voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen (woningen, bedrijven, sport, recreatie, et cetera) worden gerealiseerd. Centraal staat dat de veroorzaker van de parkeervraag verantwoordelijk is voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Bij het bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen voor het parkeren of stallen van auto's, dient met de in deze beleidsregel opgenomen normen rekening te worden gehouden. Daarnaast zijn in dit document regels opgenomen onder welke voorwaarden van de parkeernormen afgeweken mag worden. Met deze beleidsregels wordt duidelijkheid en rechtszekerheid geboden aan aanvragers en belanghebbenden.
 
Het is mogelijk dat binnen de looptijd van deze parapluherziening de beleidsregel "Beleidsnota Parkeernormen" wordt geactualiseerd. In dat geval geldt de nieuwe beleidsregel en dient getoetst te worden aan de inhoud van de dan geldende parkeernormen.
 
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Eventuele ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Hiervoor is in het voorliggende bestemmingsplan een regeling opgenomen. De betreffende regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren'. Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
 
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting op de planregels
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
 
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.  
 
Enkelbestemmingen
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Een groot aandeel van de gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van actuele en potentiële landschapswaarden. Binnen het plangebied zijn er vier agrarische bedrijven aanwezig waar melkveekoeien gehouden worden.
 
Binnen de bestemming zijn vier grondgebonden veehouderijen toegestaan. Er is geen zelfstandige intensieve veehouderij toegestaan. Dit wordt ook als strijdig gebruik aangemerkt. De bedrijven mogen streekeigen producten verkopen als ondergeschikte activiteit. Per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.
 
De agrarische bedrijven hebben allemaal een bouwvlak gekregen. Bedrijfspanden mogen uitsluitend binnen deze bouwvlakken opgericht worden. In de regels zijn nadere bouwbepalingen hiervoor opgenomen.
 
Bedrijf
Binnen het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Deze bestemming heeft uitsluitend betrekking op het gemaal nabij het Langepad en Groenendijk. Hiervoor is de aanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen.  
Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd worden, tot de aangegeven bouwhoogte.
 
Gemengd
Leefgoed de Olifant heeft een gemengde bestemming gekregen. Zowel recreatieve voorzieningen als expositieruimten, vergader- en/of trainingsruimten, één horecabedrijf met categorie 2, en logies zijn toegestaan. Tevens is het mogelijk om één woning binnen de daarvoor nader aangeduide bouwvlakken te realiseren.
 
Verder zijn de mogelijkheden uit het eerdere bestemmingsplan 'Leefgoed de Olifant, Hitland' (2012) erbij betrokken. Hierbij mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken gerealiseerd worden, tot het aangeduide maximum volume.  Daarbij is voor een bouwvlak bepaald dat er twee hoofdgebouwen in dat bouwvlak mogen worden gerealiseerd. Voor de horecavoorziening geldt een maximale inhoud van 900 m³. Voor de logiesfunctie mag een oppervlakte van maximaal 200 m² gebruikt worden. Daarnaast is overgenomen dat de met een relatielijn gekoppelde bebouwing als
bergings- en stallingsruimte(n) gebruikt mag worden ten behoeve van de woningen Groenendijk 311 en 321.
 
Groen
De gronden met de bestemming groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Daarnaast mogen de gronden gebruikt worden ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzamelpunten, fiets- en voetpaden, voorzieningen van openbaar nut, waterlopen en waterpartijen, objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen, tuinen en kunstwerken.
 
Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn hiervoor diverse maatvoeringen opgenomen. Voor de veerverbinding naar Ouderkerk aan den IJssel is een specifieke regeling opgenomen.
 
Maatschappelijk
De oude steenovens en het buurthuis aan de Groenendijk hebben een maatschappelijke bestemming gekregen. De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen gebruikt worden ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en een bedrijfswoning, daar waar aangegeven. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting bedoeld. Buurhuis Ver-Hitland (Groenendijk 190) is voorzien van een aanduiding, waarbij alleen horeca-activiteiten uit categorie 0 van de lijst van Horeca categorieën Horecabeleid Zuidplas zijn toegelaten.
 
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De inhoud van de bedrijfswoning mag, inclusief aanbouwen, maximaal 650 m³ bedragen. De goot - en bouwhoogten van de hoofdgebouwen zijn aangeduid op de verbeelding.
 
Natuur
De gronden met een landschaps- en natuurwaarden hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. Het behoud en/of herstel van actuele en potentiële landschaps- en natuurwaarden staat binnen deze bestemming centraal.
 
Er zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van het openbaar nut toegestaan. Ten behoeve van de bestemming natuur zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.
 
Recreatie
Een groot deel van de gronden binnen het plangebied hebben een recreatieve bestemming gekregen. Deze gronden worden overwegend gebruikt ten behoeve van extensieve dagrecreatie (die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen). Daarnaast zijn er een aantal recreatieve functies in plangebied die nader aangeduid zijn: golfbaan Hitland, de ijsbaan, de volkstuinen, maar ook de manege. Bij de golfbaan is ook een horecabedrijf met een categorie 2 en een golfshop toegestaan. Bij de volkstuinen zijn hobbykasten, tuinhuisjes en bergkasten toegestaan. Bij de manege is een bedrijfswoning toegestaan.
 
Voor de gronden, welke gebruikt worden ten behoeve van extensieve recreatie geldt dat hier ten behoeve van educatieve en/of recreatieve steunpunten in totaal maximaal 500 m² aan bebouwing gerealiseerd mag worden. Een gebouw mag maximaal 100 m² in omvang zijn.
 
Voor de nader aangeduide functies zijn specifieke bouwregels opgenomen.
 
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Het recreatiepark (Parc de IJsselhoeve) heeft de bestemming 'Recreatie- Verblijfsrecreatie' gekregen. De gronden mogen gebruikt worden voor verblijfsrecreatie. Tevens is er een bedrijfswoning en een horecabedrijf met categorie 3 toegestaan.
 
Ten behoeve van de bedrijfsgebouwen, het horecapand en de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, mag maximaal 300 m² gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning bedraagt maximaal 5 m respectievelijk 8 m.
 
Er zijn ten hoogste 265 recreatieverblijven toegelaten. De oppervlakte van een recreatieverblijf mag maximaal 80 m² bedragen en de bouwhoogte maximaal 4 m. Voor de overige bouwbepalingen wordt verwezen naar de regels.
 
In de overige regels zijn bepalingen opgenomen voor zowel persoons- als perceelsgebonden overgangsrecht. Het persoonsgebonden overgangsrecht heeft betrekking op persoonsgebonden gedoogbeschikkingen; de betreffende personen (zie bijlage 3) mogen het recreatieverblijf permanent bewonen, bijvoorbeeld tot dat de betreffende persoon verhuist of komt te overlijden.
In bijlage 4 zijn de percelen opgenomen waarvoor een perceelsgebonden overgangsrecht geldt, op basis waarvan het perceel gebruikt mag worden voor permanente bewoning. Dat komt te vervallen zodra het perceel weer recreatief gebruikt wordt en als de permanente bewoning voor een periode van twee maanden of langer is gestaakt.
 
Verkeer
De wegen, straten en paden hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Ook de centrale parkeervoorzieningen hebben deze bestemming gekregen. Deze gronden mogen tevens gebruikt worden ten behoeve van voet- en fietspaden, groenvoorzieningen (bermen en beplanting), voorzieningen van openbaar nut, straatmeubilair, water en kunstwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn garages en bergingen en overige centrale voorzieningen ten dienste van de nabijgelegen woonschepen en waterwoningen toegestaan.  
Op of in de gronden mogen voorts uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Binnen de aanduiding 'bijgebouwen' zijn ook erfafscheidingen toegestaan.
 
Water
De belangrijke waterpartijen hebben de bestemming 'Water' gekregen. De 'gronden' binnen deze bestemming mogen gebruikt worden ten behoeve van waterpartijen, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw. Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn 33 ligplaatsen voor woonschepen met de daarbij behorende voorzieningen voor woonschepen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterwoning', zijn maximaal 3 waterwoningen met de daarbij behorende voorzieningen voor waterwoningen toegestaan.
 
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels. Voor de waterwoningen zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Verder is een bepaling opgenomen voor de veerverbinding  naar Ouderkerk aan den IJssel.
 
Wonen
De woningen hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' gekregen. Naast wonen mogen deze gronden ook gebruikt worden voor aan-huis-verbonden beroepen, woongroepen, tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, water en kunstwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn een bed & breakfast, educatieve - en culturele activiteiten en vergaderingen toegestaan.
Het plan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden ook aan-huis-verbonden bedrijven of een bed & breakfast toe te staan. Verder zijn in de 'Specifieke gebruiksregels' de eerder toegekende extra gebruiksmogelijkheden van de woningen Groenendijk 311 en 321 opgenomen.
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Het aantal bestaande woningen geldt als maximaal aantal. Een gebouw mag, inclusief de daarbij behorende bouwwerken 750 m³ zijn. Uitzonderingen hierop zijn op de verbeelding aangeduid.
 
In de Overige regels zijn nog bepalingen opgenomen over het benodigde parkeren. Deze zijn ontleend aan de Parapluherziening Parkeren (2018), waarbij ook ingegaan wordt op laden en lossen.
 
Dubbelbestemmingen 
Leiding - Gas
De aardgasleiding met een diameter van ten hoogste 30 inch en een druk van ten hoogste 66 bar heeft, samen met de bebouwingsvrije zone, de bestemming 'Leiding - Gas' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor een aardgastransportleiding.
 
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd, ten dienste van de bestemming.
 
Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding
Aan de zuidwestzijde van het plangebied bevinden zich twee hoogspanningsverbindingen. Aan de ondergrondse hoogspanningsverbinding is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' toegekend, gericht op de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsleiding met de daarbij behorende belemmerde strook en voorzieningen. De bovengrondse hoogspanningsleiding is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Deze gronden zijn bestemd voor het bovengronds transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding. De hoogte van de masten van 55 meter is in de regels opgenomen, terwijl de afwijkende hoogte (116 m) op de verbeelding is aangeduid.
Deze bestemmingen gelden primair aan de onderliggende bestemmingen: in geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken nadat er advies is ingewonnen is bij de beheerder. Voor het verrichten van bodemwerkzaamheden dient er een omgevingsvergunning verkregen te worden. Deze wordt afgegeven nadat er een positief advies verkregen is van de netbeheerder.
 
Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5
Uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat delen van het plangebied een hoge of een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Bouwactiviteiten kunnen die waarden verstoren, zodat deze activiteiten niet zonder meer zijn toegestaan in deze gebieden. Deze bescherming vindt plaats door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2', 'Waarde – Archeologie 3', 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5'. Deze bestemming geldt primair aan de onderliggende bestemmingen.
De opgenomen regelingen zijn ontleend aan de 'Parapluherziening Archeologie' (2018). In de gebieden waar de archeologische waarde wordt verwacht, is een beschermingsregime van toepassing. Indien bebouwing wordt gerealiseerd waarbij de diepte van het regime en de oppervlakte van het regime niet worden overschreden, kan de bebouwing zonder voorwaarden plaatsvinden. Indien er sprake is van overschrijding van de, in het regime, vastgelegde maximale diepte en maximale oppervlakte kunnen voorwaarden gesteld worden aan de omgevingsvergunning, zoals het treffen van technische maatregelen, het verplichten tot het doen van opgravingen of het instellen van begeleiding door een deskundige. Voordat de werkzaamheden van start gaan, zal er een omgevingsvergunning  verkregen moeten zijn. Er is ook steeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de dubbelbestemming -onder voorwaarden- geheel of gedeeltelijk van de verbeelding kan worden verwijderd.
   
Waarde - Ecologie
De gronden die in de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn aangemerkt als 'Natuurnetwerk Nederland' hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' gekregen. De gronden zijn bestemd voor de instandhouding en bescherming van de wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische verbindingszone. Deze bestemming geldt primair aan de onderliggende bestemmingen.
 
Op deze gronden mag niet gebouwd worden. Hiervan kan worden afgeweken nadat er advies is ingewonnen is bij een ecoloog. Voor het verrichten van bodemwerkzaamheden dient er een omgevingsvergunning verkregen te worden. Deze wordt afgegeven nadat er een positief advies verkregen is van een ecoloog.
 
Waarde - Rivierzone
In verband met het Barro waar een deel van het plangebied aangeduid is als 'grote rivieren' is de dubbelbestemming 'Waarde - Rivierzone' opgenomen. De bestemmingsregeling is met name gericht op het behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschapswaarden.
 
Waterstaat - Waterkering
De Groenendijk is een waterkering, welke in beheer bij het HHSK is. Zowel de dijk zelf als beschermingszone hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. Deze gronden zijn primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering. Deze bestemming geldt primair aan de onderliggende bestemmingen.
 
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken nadat er advies is ingewonnen is bij de beheerder en er een watervergunning verkregen is.
 
Aanduidingsregels
Op de verbeelding is een 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen, overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Het betreft de molenbiotoop van Rottedijk 16, met een straal van 400 meter. Voor de berekening van de maximale toegestane bouwhoogte en hoogte van de beplanting binnen een straal van 100 tot 400 meter is de 1 op 30-regeling van toepassing, gemeten vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen, conform de regeling uit de provinciale verordening. Tevens is binnen deze zone het beplanten met hoogopgaande beplanting en het ophogen van gronden gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Er zijn uitzonderingen benoemd, alsmede de voorwaarden voor een omgevingsvergunning. In dat verband dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de provincie.
hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen (grootschalige) ontwikkelingen van aangewezen bouwplannen mogelijk. Wanneer er ontwikkelingen zullen plaatsvinden, worden deze op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro en inspraak
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In 2015 is in het kader van het ontwerpbestemmingsplan 'Hitland 2015' vooroverleg gevoerd. In het voorliggende plan is met de destijds gemaakte opmerkingen rekening gehouden. Zo had het hoogheemraadschap aangegeven dat een watergang niet correct is ingetekend. Dit is aangepast.
 
Op 30 april 2020 is het aangepaste ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld. Er zijn 5 voorloverlegreacties ingediend, door Qirion, Dunea, gemeente Capelle a/d IJssel, Veiligheidsregio Holland - Midden en door Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. In de bijgevoegde 'Nota van beantwoording zienswijzen en overlegreacties (en wijzigingen)', zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1, komen de overlegreacties aan bod. Naar aanleiding hiervan is de toelichting op onderdelen aangepast.
 
7.2 Zienswijzenprocedure
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hitland 2015' heeft vanaf donderdag  7 mei 2015 tot en met 17 juni 2015 ter inzage gelegen. Er zijn toen tijdig 5 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan: waar nodig is het voorliggende bestemmingsplan aangepast naar aanleiding van die zienswijzen.
 
Het aangepaste bestemmingsplan is opnieuw ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan 'Hitland 2020' heeft vanaf donderdag 7 mei 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zuidplas. Er zijn 4 zienswijzen ingediend. Deze zijn tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk.
In de bijgevoegde 'Nota van beantwoording zienswijzen en overlegreacties (en wijzigingen)', zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1, wordt nader ingegaan op de zienswijzen. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.