Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hitland 2020
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1892.BpHitland2020Nwk-Va01

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 
1.1 plan
het bestemmingsplan Hitland 2020 van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpHitland2020Nwk-Va01. 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
 
1.3 verbeelding
analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan ” Hitland 2020 ”, bestaande uit een kaart met het nummer NL.IMRO.1892.BpHitland2020Nwk-Va01 ;
 
digitale verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan ” Hitland 2020 ”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpHitland2020Nwk-Va01 .
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, bed & breakfast, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.7 aan-huis-verbonden beroep
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.8 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
 
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bed & breakfast
een horecagelegenheid, dat met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is;
 
1.11 bedrijfsgebouwen
gebouwen die gebruikt worden voor de uitoefening van het bedrijf;
 
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
 
1.14 bestaand
  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 dagrecreatie
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.24 driving range
een oefenterrein voor golfspelers;
 
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
1.27 grondgebonden veehouderij
het houden van vee op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen;
 
1.28 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.29 hoofdverblijf
de plaats waar een huishouden, of daarmee gelijk te stellen groep van personen, gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar feitelijk gehuisvest is, daarvan is in ieder geval sprake als de plaats het centrum is van het sociaal en maatschappelijk leven van de bewoners;
 
1.30 horeca(bedrijf)
een horeca-inrichting als bedoeld in bijlage 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende lijst van Horeca categorieën Horecabeleid Zuidplas;
 
1.31 intensieve veehouderij
de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel / als voedselvoorziening;
 
een fokkerij, houderij en/of mesterij van vee, zoals varkens, kalveren en pluimvee, zonder weidegang, die functioneel niet afhankelijk is van de bijbehorende grond als productiemiddel;
 
1.32 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
 
1.33 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare - al dan niet begroeide - deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
 
1.34 logies
het verstrekken van gelegenheid tot overnachting al dan niet met ontbijt als toeristisch- recreatieve voorziening in een (gedeelte van een) gebouw;
 
1.35 maatschappelijke voorzieningen
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
 
1.36 manege
plaats waar de paardensport wordt beoefend en waar bedrijfsmatig paarden worden gestald, gehuurd en/of verhuurd ter beoefening van de paardensport en/of ter verzorging en training van paarden;
 
1.37 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, riolering/afvalwaterbehandeling, gemalen en zendmasten;
 
1.38 objecten van beeldende kunst
is de vorm van kunst waarbij het beeldende (de afbeelding) voorop staat. Een afbeelding in de zin van een uitbeelding, die een platte of een ruimtelijke vorm kan aannemen met een zichtbaar resultaat;
 
1.39 ondergeschikte intensieve veehouderij
een veehouderij waarbij maximaal 30% van de veestapel mestvarkens zijn;
 
1.40 overkapping
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.41 peil
  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.42 permanent woonverblijf
bewoning als hoofdverblijf;
 
1.43 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.44 recreatie
alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
 
1.45 recreatieve voorzieningen
gebouwde en niet gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding met uitzondering van seksinrichtingen en verblijfsrecreatie;
 
1.46 recreatiewoning
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.47 recreatieverblijf
gebouw, al dan niet met vaste fundering, voor verblijfsrecreatie, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben en bestemd om gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;
  
1.48 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.49 standplaats
deel van een terrein dat bestemd is voor verblijfsrecreatie dat ingericht en bestemd is voor de plaatsing van een of meer recreatieverblijven;
 
1.50 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;
 
1.51 verblijfsrecreatie
vormen van recreatie die mede gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.52 verkoop streekeigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voorzover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt;
 
1.53 volkstuin
een stuk grond waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;
 
1.54 voorgevel
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
1.55 voorziening van openbaar nut
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.56 voorzieningen voor woonschepen/waterwoningen
loopplanken, steigers, pontons, trappen, trapleuningen, meerpalen en voorzieningenpalen ten dienste van woonschepen en waterwoningen;
 
1.57 voorzieningenpaal
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een briefkast en aansluitingen voor elektra, telefoon en water;
 
1.58 waterwoning
een drijvend voorwerp, geen vaartuig en geen bouwwerk zijnde, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning;
 
1.59 woonschip
elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
 
2.2 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 de bouwhoogte van een waterwoning
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de waterwoning, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
  
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.8 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  
2.11 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
 
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden veehouderij;
  2. het behoud en herstel van actuele en potentiële landschapswaarden;
  3. een bedrijfswoning per agrarisch bedrijf;
  4. verkoop streekeigen producten;
  5. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gerealiseerd worden;
  2. de inhoud van een agrarische bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, bedraagt maximaal 750 m³;
  3. bedrijfsgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel de lijn in het verlengde daarvan, te worden gebouwd;
  4. de inhoud van een mestsilo mag ten hoogste 2.500 m³ bedragen;
  5. voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen geldt de maximale goot- en bouwhoogte, zoals aangeduid op de verbeelding;
  6. de maximale goot- en bouwhoogte avn een bijbehorend bouwwerk bedraagt resp. 3 en 4 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4 m;
  3. de hoogte van hooibergen bedraagt maximaal 15 m;
  4. de hoogte van mest- en voedersilo's bedraagt maximaal 6 m;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
De gronden met deze bestemming mogen tevens worden gebruikt voor: 
  1. de uitoefening van ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van verwerking en verkoop van hoofdzakelijk ter plaatse geproduceerde agrarische producten.
3.3.1 Verkoop streekproducten en extensieve dagrecreatie
Voor het in artikel 3 lid 1 sub e bedoelde gebruik geldt dat:
  1. maximaal 200 m² van de bestaande bebouwing voor deze functies gebruikt mag worden;
  2. maximaal 75 m² aan nieuw op te richten gebouwen voor deze functies gebruikt mag worden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;
  2. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
  4. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voorzover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten).
3.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.4.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in artikel 3 lid 1 sub b, genoemde bestemmingsomschrijving;
  2. door burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige.
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is uitsluitend een voorziening van openbaar nut toegestaan;
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. de maximale bouwhoogte, zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet overschreden worden.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 8 m.
Artikel 5 Gemengd
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatieve voorzieningen;
  2. expositieruimten;
  3. vergader- en/of trainingsruimten;
  4. één horecabedrijf met categorie 2, als bedoeld in bijlagen bij de regels, bijlage 1, de Staat van horecabedrijven;
  5. logies;
  6. één woning, enkel ter plaatse van één van de drie op de verbeelding opgenomen functieaanduidingen 'wonen';
met de daarbij behorende:
  1. objecten van beeldende kunst;
  2. bergings- en stallingruimte;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. wegen en fiets- en voetpaden;
  5. onverharde paden;
  6. speelvoorzieningen;
  7. waterlopen en waterpartijen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. terrassen;
  10. tuinen en erven;
  11. kunstwerken;
  12. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
5.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen alleen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht;
  2. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden opgericht, met uitzondering van het bouwvlak ter plaatse waarvan de functieaanduiding 'maximum aantal gebouwen' is opgenomen, alwaar twee hoofdgebouwen zijn toegestaan;
  3. voor hoofdgebouwen geldt de maximale goothoogte, zoals aangeduid op de verbeelding;
  4. hoofdgebouwen worden met een kap afgedekt, welke een maximale dakhelling van 45° hebben;
  5. de gezamenlijke inhoud van de gebouwen binnen een bouwvlak bedraagt maximaal het volume, zoals aangeduid;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte (bvo) (m²)' geldt het maximale oppervlakte, zoals aangeduid;
  7. het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het plangebied bedraagt maximaal 150 m²;
  8. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter, met een maximum van 4 meter;
  9. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 4,5 meter.
 
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 7 m;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in dit lid, wordt in ieder geval gerekend:
  1. ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het plaatsen van caravans.
 
5.3.1 Specifiek gebruik
  1. voor de horecavoorziening, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub d, geldt een maximale inhoud van 900 m³;
  2. voor de logies, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub e, geldt een maximaal oppervlakte van 200 m²;
  3. naast het gebruik ten behoeve van gemengde doeleinden, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 is het toegestaan om de in artikel 5 lid 1 sub g bedoelde bergings- en stallingsruimte(n) te gebruiken ten behoeve van de functie ‘wonen’, mits:
    1. deze aanwezig waren op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. deze middels een op de verbeelding aangegeven relatielijn zijn verbonden met een hoofdgebouw binnen de bestemming 'Wonen'.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de bestemming te wijzigen in de bestemming wonen, met dien verstande dat:
  1. alleen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden, indien uit een door een onafhankelijk deskundige opgestelde rapportage blijkt dat de exploitatie van het Leefgoed op grond van de genoemde functies in artikel 5 lid 1 onder a t/m e, niet langer mogelijk is;
  2. naast het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub f, niet meer dan één extra woning is toegestaan;
  3. voldaan wordt aan de gestelde milieuhygiënische eisen;
  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruiker van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. voorzieningenpalen ten behoeve van woonschepen;
  3. voorzieningen voor woonschepen/waterwoningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opstappunt veerdienst' is een opstapplaats voor een veerverbinding voor langzaam verkeer toegestaan;
  5. informatieborden;
  6. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
met de daarbij behorende:
  1. wegen, voet- en fietspaden;
  2. botenhellingen;
  3. voorzieningen van openbaar nut;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. objecten van beeldende kunst;
  6. speelvoorzieningen;
  7. tuinen;
  8. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
6.2.2 Gebouwen
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen – opstappunt veerdienst' gelden de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 10 m²;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m.
 
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  2. de hoogte van voorzieningenpalen ten behoeve van woonschepen bedraagt maximaal 6 m;
  3. de hoogte van voorzieningen voor woonschepen/waterwoningen bedraagt maximaal 3 m;
  4. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4 m;
  5. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m;
  7. de breedte van steigers bedraagt maximaal 2 m.
 
Artikel 7 Maatschappelijk
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. productiegebonden detailhandel;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - horeca van categorie 0' is een horecabedrijf van categorie 0, als bedoeld in bijlagen bij de regels, bijlage 1, Horeca categorieën Horecabeleid Zuidplas toegestaan;
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. kunstwerken.
 
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
7.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, bedraagt maximaal 750 m³;
  2. voor hoofdgebouwen geldt de maximale goot- en bouwhoogte, zoals aangeduid op de verbeelding.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
Artikel 8 Natuur
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud en/of herstel van landschaps- en natuurwaarden;
met de daarbij behorende:
  1. fiets- en voetpaden;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. kunstwerken. 
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van scheepvaarttekens maximaal 4 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
 
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  6. het verwijderen, kappen of rooien van bomenof andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetatie;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen.
8.3.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 8 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.3.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in artikel 8 lid 1 sub a, genoemde bestemmingsomschrijving;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder.
Artikel 9 Recreatie
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatieve voorzieningen;
  2. extensieve dagrecreatie;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' is een golfbaan met horecabedrijf categorie 2 en golfshop toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' is een ijsbaan toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' zijn volkstuinen met de daarbij behorende hobbykasten, tuinhuisjes en bergkasten toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'manege' is een manege met een bedrijfswoning toegestaan;
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. wegen en fiets- en voetpaden;
  3. onverharde paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. waterlopen en waterpartijen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. kunstwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
9.2.2 Gebouwen
Op of in de in artikel 9 lid 1 sub a, genoemde gronden mag gebouwd worden ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en ten dienste van de bestemming, overeenkomst de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de educatieve en/of recreatieve steunpunten bedraagt maximaal 500 m² met een maximum van 100 m² per gebouw;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de educatieve en/of recreatieve steunpunten bedraagt maximaal 4 m respectievelijk 7 m.
9.2.3 Gebouwen golfbaan
Op of in de in artikel 9 lid 1 sub c, genoemde gronden mag gebouwd worden ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en ten dienste van de bestemming, overeenkomst de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen bedraagt maximaal 3.000 m²;
  2. er maximaal 3 schuilgelegenheden mogelijk zijn met een gezamenlijk oppervlakte van 60 m²;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 m respectievelijk 10 m.
9.2.4 Gebouwen ijsbaan
Op of in de in artikel 9 lid 1 sub d genoemde gronden mag gebouwd worden ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en ten dienste van de bestemming, overeenkomst de volgende bepalingen :
  1. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 20 m² bedragen;
  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m respectievelijk 5 m.
9.2.5 Gebouwen volkstuin
Op of in de in artikel 9 lid 1 sub e, genoemde gronden mag gebouwd worden ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en ten dienste van de bestemming, overeenkomst de volgende bepalingen :
  1. per volkstuin van tenminste 100 m² in omvang, is een gebouw van maximaal 20 m² toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2,5 m;
  2. binnen de aanduiding 'volkstuin' is één centrale berging of sanitaire voorziening toegestaan van maximaal 60 m² met een maximale bouwhoogte van 3 m.
9.2.6 Gebouwen manege
Op of in de in artikel 9 lid 1 sub f, genoemde gronden mag gebouwd worden ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en ten dienste van de bestemming, overeenkomst de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de manege, inclusief een dienstwoning met aanbouwen en bijgebouwen, bedraagt maximaal 1.700 m²;
  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 5 m respectievelijk 8 m bedragen.
9.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  2. de hoogte van hekwerken (netten) rondom de driving range van de golfbaan bedraagt maximaal 16 m;
  3. per volkstuin van minder dan 100 m² in omvang, is een bouwwerk van maximaal 2 m bij 1 m mogelijk met een bouwhoogte van maximaal 1 m;
  4. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Specifieke gebruiksregel volkstuin
Voor het in artikel 9 lid 1 sub d, bedoelde gebruik geldt dat:
  1. de oppervlakte van een individuele volkstuin bedraagt ten minste 50 m² en maximaal 300 m²;
  2. in totaal zijn maximaal 55 volkstuinen toegestaan.
Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsrecreatie;
  2. een bedrijfswoning;
  3. een horecabedrijf met categorie 3, als bedoeld in bijlagen bij de regels, bijlage 1, Staat van horeca-activiteiten;
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. kunstwerken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
10.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. het geheel aan bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, bedraagt maximaal 300 m²;
  2. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning bedraagt maximaal 5 m respectievelijk 8 m.
10.2.3 Recreatieverblijven
Voor de recreatieverblijven gelden de volgende bepalingen:
  1. het aantal recreatieverblijven bedraagt ten hoogste 265 recreatieverblijven;
  2. het oppervlakte van een recreatieverblijf bedraagt maximaal 80 m²;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  4. de onderlinge afstand tussen recreatieverblijven bedraagt minimaal 5 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt in welk geval de afstand ten minste 3 m zal bedragen.
10.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij recreatieverblijven
Voor bijbehorende bouwwerken bij recreatieverblijven gelden de volgende bepalingen:
  1. het oppervlakte bedraagt per recreatieverblijf maximaal 10 m²;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  3. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegelaten in de zone tussen de recreatieverblijven.
10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
  4. geen bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten in de zone tussen de recreatieverblijven, dit met uitzondering van erfafscheidingen.
Artikel 11 Verkeer
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn garages en bergingen en overige centrale voorzieningen ten dienste van de woonschepen en waterwoningen toegestaan;
met de daarbij behorende:
  1. voet- en fietspaden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. voorzieningen van openbaar nut;
  4. straatmeubilair;
  5. waterlopen en waterpartijen;
  6. kunstwerken.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van de woonschepen en waterwoningen worden gebouwd;
  2. de maximale goothoogte bedraagt 3 m;
  3. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van garageboxen en bergingen 5 m bedraagt; 
  4. de maximale totale oppervlakte bedraagt 250 m².
 
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn erfafscheidingen toegestaan met een maximale hoogte van1 m;
  2. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn 33 ligplaatsen voor woonschepen met de daarbij behorende voorzieningen voor woonschepen toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterwoning', zijn maximaal 3 waterwoningen met de daarbij behorende voorzieningen voor waterwoningen toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - opstappunt veerdienst' is een opstapplaats voor een veerverbinding voor langzaam verkeer toegestaan;
  6. verkeer te water;
met de daarbij behorende:
  1. infiltratievoorzieningen;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. kunstwerken.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van meerpalen bedraagt maximaal 4,5 m;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' bedraagt de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2,5 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 4 m;
  4. de breedte van steigers bedraagt maximaal 2 m.
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Specifieke gebruiksregels waterwoningen
In afwijking van het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterwoning', maximaal 3 waterwoningen met de daarbij behorende voorzieningen voor waterwoningen toegestaan, met dien verstande dat:
  1. de lengte, breedte en hoogte van een waterwoning bedraagt maximaal 25 m respectievelijk 7 m respectievelijk 6,5 m;
  2. het oppervlak van de bovenste verdieping van een waterwoning mag maximaal 60% van het grondoppervlak van de waterwoning bedragen;
  3. er mag 1 ponton per woonschip/waterwoning worden geplaatst;
  4. de oppervlakte van een ponton bedraagt maximaal 18 m²;
  5. in een waterwoning en woonschip mag een aan-huis-verbonden beroep worden uitgeoefend, waarbij maximaal 30% van het vloeroppervlak door ten minste een bewoner van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, met een maximum van 40 m².
 
Artikel 13 Wonen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. woongroepen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn een bed & breakfast, educatieve - en culturele activiteiten en vergaderingen toegestaan;
  4. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
met de daarbij behorende:
  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. tuinen;
  5. speeltoestellen;
  6. kunstwerken.
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
13.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. het bestaande aantal woningen geldt als maximum aantal;
  2. de inhoud van een woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, bedraagt maximaal 750 m³, tenzij anders aangeduid;
  3. voor hoofdgebouwen geldt de maximale goot- en bouwhoogte, zoals aangeduid op de verbeelding;
  4. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, met een maximum van 4 meter;
  5. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
  6. bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten behoeve van deze bestemming, mogen in de aangrenzende bestemming 'Gemengd' gebouwd worden, met inachtneming van de daar geldende bouwregels en specifieke gebruiksregels.
 
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt;
  2. de bouwhoogte van pergola's en speeltoestellen bedraagt maximaal 4 m;
  3. de bouwhoogte van scheepvaarttekens bedraagt maximaal 4 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
13.3 Specifieke gebruiksregels
Van de woningen Groenendijk 311 en 321 mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en de daarbij behorende erven tevens gebruikt worden voor:
  1. kleinkunstvoorstellingen;
  2. expositieruimte;
  3. huwelijksvoltrekkingen.
 
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
13.4.1 Aan-huis-verbonden bedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 1 sub c, teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken, met dien verstande dat:
  1. uitsluitend afgeweken wordt van het bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beïnvloedt;
  3. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  4. maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en/of aan huis verbonden beroepen in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²;
  5. een seksinrichting niet toegestaan is.
13.4.2 Afwijking Bed&Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
  2. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
  3. de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
  4. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
  5. de ruimten binnen de woning waarin Bed&Breakfast wordt aangeboden dienen te voldoen aan de geldende bouwregelgeving, waaronder begrepen de gemeentelijke Bouwverordening en het Bouwbesluit;
  6. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
  7. de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  8. permanente bewoning niet is toegestaan;
  9. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven;
  10. Bed&Breakfast eigenaren een nachtregister moeten bijhouden, als bedoeld in de APV.
Artikel 14 Leiding - Gas
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 30 inch en een druk van ten hoogste 66 bar.
 
14.2 Bouwregels
 
14.2.1 Algemeen
Op of in de in artikel 14 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd, ten dienste van de bestemming.
 
14.2.2 Bouwwerken t.b.v. andere bestemmingen
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
14.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2.1 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
  2. Alvorens te beslissen op een aanvraag als bedoeld in dit artikel, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting;
  3. het aanbrengen van andere boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  7. het permanent opslaan van goederen.
14.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 14 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals bedoeld in artikel 14 lid 3.
14.4.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 14 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in artikel 14 lid 1 genoemde bestemmingsomschrijving;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een leidingbeheerder.
Artikel 15 Leiding - Hoogspanning
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsleiding met de daarbij behorende belemmerde strook en voorzieningen;
en de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
15.2 Bouwregels
 
15.2.1 Algemeen
Op of in de in artikel 15 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 13, indien:
  1. geen aantasting plaats vindt van het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de netbeheerder.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van andere ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  7. het wijzigen van maaiveld door ophoging of afgraving; 
  8. opslag van (brandbaar) materiaal of goederen;  
15.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 15 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.4.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in artikel 15 lid 1 genoemde bestemmingsomschrijving;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de netbeheerder.
Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding met de daarbij behorende belemmerde strook en voorzieningen;
en de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
 
16.2 Bouwregels
 
16.2.1 Algemeen
Op of in de in artikel 16 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten bedraagt maximaal 55 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de maximale bouwhoogte geldt, zoals aangeduid;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 13, indien:
  1. geen aantasting plaats vindt van het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de netbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en/of rooien van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  2. het aanbrengen van andere boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander hoog straatmeubilair;
  5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  6. het wijzigen van maaiveld door ophoging of afgraving; 
  7. opslag van (brandbaar) materiaal of goederen;  
16.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 16 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
16.4.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 16 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in artikel 16 lid 1 genoemde bestemmingsomschrijving;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de netbeheerder.
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
17.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
17.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 17 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in artikel 17 lid 2;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
17.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in artikel 17 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 3
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
18.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 3 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
18.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 18 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 1.000 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in artikel 18 lid 2;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 
18.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in artikel 18 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 4
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
19.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 7 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 7 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
19.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 19 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 1.000 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in artikel 19 lid 2;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 
19.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in artikel 19 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 5
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
20.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
20.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 20 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 1.000 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in artikel 20 lid 2;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 
20.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in artikel 20 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 21 Waarde - Ecologie
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘ Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische verbindingszone.
 
21.2 Bouwregels
Op en onder de in artikel 21 lid 1 bestemde gronden mag niet gebouwd worden.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. daardoor de waarden, zoals bepaald in artikel 21 lid 1 niet worden geschaad;
  2. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ecoloog.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Ecologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  6. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetatie;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen.
  8. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  9. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
21.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 21 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
21.4.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 21 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de belangen van de in artikel 21 lid 1 genoemde bestemmingsomschrijving;
  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een ecoloog.
Artikel 22 Waarde - Rivierzone
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Rivierzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschapswaarden in de vorm van:
    1. de identiteit van de rivier als een samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
  2. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers;
  3. gebruik ten behoeve van berging en afvoer van water, sediment en ijs;
  4. gebruik ten behoeve van scheepvaartverkeer.
22.2 Bouwregels
Op of in de gronden mag niet gebouwd worden.  
 
22.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
  1. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  2. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  3. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  4. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
  5. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerders.
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ''Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.
 
23.2 Bouwregels
 
23.2.1 Algemeen
Op of in de in artikel 23 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
23.2.2 Uitzondering
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
23.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerders van de betreffende waterkering.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
23.4.2 Uitzondering
Het verbod van artikel 23 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 
23.4.3 Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 23 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerders van de waterkering.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst en/of verwijderd, indien:
  1. de functie van de waterkering in tact blijft;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerders.
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene bouwregels
25.1 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
25.2 Waterstaatkundige objecten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in artikel 3 tot en met 23 voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.
 
25.3 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
 
25.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6,0 m onder peil gebouwd mag worden.
25.5 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
25.6 Afwijken ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25 lid 4, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap.
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
 
26.1 Verboden gebruik
Het is verboden de in artikelen 3 tot en met 23 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden. Tot een met de bestemmingsregels strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen, materialen, emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidszoneringsplichtige bedrijven en/of zelfstandige kantoren;
  5. het gebruik of het laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten;
  6. permanente bewoning van stacaravans en recreatieverblijven en van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  7. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van stacaravans en recreatiewoningen;
  8. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  9. het gebruik of het laten gebruiken van gronden voor beplanting die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsverbinding in gevaar kunnen brengen;
  10. het gebruik dat leidt tot een onomkeerbare aantasting van de kernkwaliteit van de Ecologische verbindingszone.
26.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 27 Algemene aanduidingsregels
27.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
 
27.1.1 Aanduidingsomschrijving
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen als landschapsbepalend element.
 
27.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken en beplanting op de in artikel 27 lid 1.1 bedoelde gronden:
  1. tot 100 meter uit de middelpunt van de molen niet meer bedragen dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen waartoe de molenbiotoop behoort;
  2. tussen 100 meter en 400 meter uit de middelpunt van de molen: de maximale hoogte zoals die mogelijk is op grond van de onderstaande berekening:
Hx = X/30 + z
Daarbij zijn de variabelen als volgt gedefinieerd:
  • Hx = toegestane hoogte NAP van een bouwwerk op afstand x
  • X = afstand van het bouwwerk tot de betreffende molen;
  • z = de hoogte NAP van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen;
een en ander met dien verstande, dat de ingevolge de onderliggende bestemming maximaal toegestane hoogte NAP niet mag worden overschreden.
27.1.3 Afwijking
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 27 lid 1.2 geldt dat, voor zover de bouwhoogte van een bestaand bouwwerk hoger is dan op grond van het bepaalde onder a of b is toegestaan, de bouwhoogte van vervangende nieuwbouw bouwwerk dat wordt gebouwd ter plaatse van het bestaande bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het bestaande bouwwerk.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 27 lid 1.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van desbetreffende afdeling van de provincie.
 
27.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  2. het ophogen van gronden.
27.1.5 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod in artikel 27 lid 1.4 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte NAP van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in dit plan onder artikel 27 lid 1.2 is toegestaan of dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen.
27.1.6 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig (vrije windvang) en als beeldbepalend element (vrij zicht op de molen).
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.
Artikel 28 Algemene afwijkingsregels
28.1 Maten en bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
28.2 Waterstaatkundige objecten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in de bestemmingsregels voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
 
Artikel 29 Algemene wijzigingsregels
 
29.1 Wijziging overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
 
Artikel 30 Overige regels
30.1 Parkeren en laden en lossen
 
30.1.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
30.1.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
30.1.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 30 lid 1.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij.
Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
30.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 30 lid 1.1:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
30.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
31.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
31.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
  1. De in bijlagen bij de regels, bijlage 3 genoemde personen mogen het recreatieverblijf waarvoor zij een persoonsgebonden gedoogbeschikking hebben gekregen permanent bewonen.
  2. Het persoonsgebonden overgangsrecht zoals genoemd in lid a. komt te vervallen, zodra:
    1. de betreffende persoon verhuist;
    2. de betreffende persoon komt te overlijden; 
    3. van het recreatieverblijf weer recreatief gebruikt gemaakt wordt; 
    4. de betreffende persoon niet langer in de Basisregistratie personen staat ingeschreven; 
    5. de permanente bewoning voor een periode van twee maanden of langer is gestaakt;
    6. de (woon)situatie is gewijzigd ten opzichte van de (woon)situatie zoals die was ten tijde van het verlenen van de persoonsgebonden gedoogbeschikking.
 
31.4 Perceelsgebonden overgangsrecht
  1. De percelen zoals genoemd in bijlagen bij de regels, bijlage 4 mogen gebruikt worden voor permanente bewoning.
  2. Het perceelsgebonden overgangsrecht zoals genoemd in lid a. komt te vervallen, zodra:
    1. het perceel weer recreatief gebruikt wordt;
    2. de permanente bewoning voor een periode van twee maanden of langer is gestaakt.
 
Artikel 32 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hitland 2020