direct naar inhoud van Artikel 21 Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1
Plan: Zuidplas Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BP00200-On02

Artikel 21 Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een grootschalig gesloten glastuinbouwgebied met volwaardige tuinbouwbedrijven en sierteeltbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt (groenten, bloemen, substraat, belicht en niet-belicht), met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, warenhuizen, of andere opstallen van glas, alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen;
  • b. bedrijven, direct of indirect verbonden of ten dienste aan de glastuinbouw, waaronder in elk geval begrepen logistieke bedrijvigheid, voor zover deze voorkomen in milieucategorie 1 t/m 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;
  • c. bedrijven, of bedrijfsactiviteiten, voor zover deze voorkomen in milieucategorie 2 t/m 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 4;
  • d. (bedrijfs)woningen uitsluitend binnen de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - lintzone';

alsmede ook voor:

  • e. gietwaterbassins en overige waterberging;
  • f. ondergrondse leidingenstrook;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. ontsluitingswegen (bedrijfsstraten), in- en uitritten;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. voorzieningen van algemeen nut behorende bij de glastuinbouwbedrijven en bedrijven als bedoeld in sub a tot en met sub c, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • m. de ontwikkeling en aanleg van collectieve energievoorzieningen, collectieve voorzieningen ten aanzien van KWO's alsmede collectieve en/of individuele voorzieningen ten aanzien van inzameling en verwijdering van afval;

met de daarbij behorende;

  • n. gebouwen en bouwwerken;
  • o. verhardingen;
  • p. bermen, bermsloten en greppels;
  • q. (boom)beplanting, oeverbeschoeiingen en overig groen;
  • r. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming.

21.2 Dubbelbestemmingen

De voor 'Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden als bedoeld in artikel 29.

21.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. andere bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 21.1, sub a tot en met sub c;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. woondoeleinden, anders dan de (bedrijfs)woningen als bedoeld in 21.1, sub d;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 meter erachter;
  • g. seksinrichtingen;
  • h. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  • i. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).

21.4 Bouwen / aanleg van werken en werkzaamheden
  • a. Op de gronden mogen bouwwerken uitsluitend worden gebouwd alsmede werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat rechtskracht heeft.
  • b. Zolang het uitwerkingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, kan worden gebouwd overeenkomstig het ontwerp uitwerkingsplan dat ter visie heeft gelegen en gedurende de termijn van ter visie legging geen zienswijzen tegen het ontwerp uitwerkingsplan zijn ingediend.
  • c. Zolang en voor zover het uitwerkingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, mogen werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden welke zijn gericht op realisering van de bestemming uitsluitend worden uitgevoerd onder de voorwaarden, dat:
    • 1. deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in overeenstemming zullen zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kunnen worden ingepast in een daarvoor opgesteld ontwerp uitwerkingsplan, dat ter visie heeft gelegen, en;
    • 2. gedurende de termijn van ter visie legging geen zienswijzen tegen het ontwerp uitwerkingsplan zijn ingediend.

21.5 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit in een bestemming 'Glastuinbouwbedrijvenlandschap' overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijk ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:

21.5.1 Voorwaarden bij de uitwerking
  • a. bij de uitwerking van het glastuinbouwbedrijvenlandschap wordt rekening gehouden met de daarbij behorende stedenbouwkundige opzet (ruimtelijk/functioneel) alsmede de milieukwaliteiteisen die toegepast zullen worden op het gebied van energie, duurzame ontwikkeling en ruimtegebruik;
  • b. het te ontwikkelen glastuinbouwbedrijvenlandschap dient duurzaam en hoogwaardig ingericht te worden. De duurzame inrichting betreft zowel een duurzame glastuinbouwontwikkeling (duurzaam in relatie tot thema's energie, waterhuishouding, afval) als een duurzame inpassing (duurzaam in relatie tot natuur, landschap, woon- en leefomgeving en ruimtegebruik);
  • c. gestreefd wordt naar een flexibel te ontwikkelen duurzaam glastuinbouwbedrijvenlandschap mede om in te kunnen spelen op de technische ontwikkelingen in de glastuinbouw;
  • d. de ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijvenlandschap wordt afgestemd op de marktontwikkelingen, uitgangspunt daarbij is in elk geval een geclusterde ontwikkeling van de glastuinbouwbedrijven;
  • e. in het uitwerkingsplan worden de bestaande woningen, waar mogelijk met inachtneming van de te realiseren stedenbouwkundige uitwerking voor het gebied, zoveel mogelijk gehandhaafd en ingepast;
  • f. in het uitwerkingsplan kunnen te verplaatsen bedrijven uit het Nijverheidscentrum, waar mogelijk met inachtneming van de te realiseren stedenbouwkundige uitwerking voor het gebied, worden ingepast;
  • g. burgemeester en wethouders stellen het uitwerkingsplan niet vast voordat een definitief inzicht bestaat over de te realiseren ruimtelijke-functionele invulling;
  • h. de ligging van de ontsluitingswegen en woonstraten wordt vastgelegd in een bestemming 'Verkeer – Wegverkeer 3-' als bedoeld in artikel 12;
  • i. het water wordt vastgelegd in de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 13.

21.5.2 Inrichtings- en milieukwaliteitbepalingen

Bij de uitwerking van het gebied wordt met de volgende inrichtings- en milieukwaliteit-bepalingen rekening gehouden:

Algemeen

  • a. bij de inrichting van het glastuinbouwbedrijvenlandschap worden de gunstige eigenschappen van het gebied en de directe omgeving zoals schaal, rationele ligging, ligging ten opzichte van bestaande en nieuw aan te leggen infrastructuur en het potentieel om warmte en koude op te slaan in de bodem, geothermie, restwarmte en externe levering van CO2, zoveel mogelijk benut;
  • b. het gebied wordt in zijn totaliteit binnen één cluster tot ontwikkeling gebracht en in zijn totale omvang in procedure gebracht door middel van één uitwerkingsplan;
  • c. in het uitwerkingsplan wordt een milieuzonering ruimtelijk vastgelegd, waarbij wordt aangegeven op welke delen van het uitwerkingsgebied de bedrijven als bedoeld in 21.1, sub b en sub c toegestaan zijn;
  • d. bij de inrichting van het glastuinbouwbedrijvenlandschap wordt rekening gehouden met de aanleg, instandhouding en bescherming van een buisleidingenstrook met een breedte van maximaal 15 meter;
  • e. bij de ontwikkeling en inrichting van het glastuinbouwbedrijvenlandschap dient rekening gehouden te worden met een duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • f. bij de ruimtelijke inrichting van het uitwerkingsgebied dient de volgende ruimtelijke opgave betrokken te worden (verhouding glas – bedrijven):
    • 1. ten minste 65% van het uitwerkingsgebied wordt ingericht ten behoeve van glastuinbouwbedrijven, met dien verstande dat tenminste 20% ervan wordt ingericht met gecombineerde functies, zijnde glastuinbouwbedrijven en lokale bedrijven/bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 21.1, sub b;
    • 2. maximaal 35% van het uitwerkingsgebied wordt ingericht met bedrijven/bedrijfs-activiteiten als bedoeld in 21.1, sub c;
  • g. bij de ruimtelijke inrichting van het gebied dient uitgegaan te worden van duurzaam ruimtegebruik. Dit betekent, dat ten minste 20% van het gebied, naast de genoemde 20% dubbel ruimtegebruik (gecombineerde functies) als intensief en meervoudig ruimtegebruik (dubbel ruimtegebruik) wordt ingericht, in de vorm van verticale stapeling van functies onder elkaar. Hierbij kan gedacht worden aan:
    • 1. gietwaterberging in of onder de kas;
    • 2. opslagruimten in of onder de kas;
    • 3. bedrijven of bedrijfsfuncties in of onder de kas;
    • 4. loodsen met een grotere hoogte zodat efficiënt gestapeld kan worden;
    • 5. combi van bedrijven, waarbij beschikbare ruimte voor meerdere functies gezamenlijk worden gebruikt;
  • h. in het uit te werken gebied dient ruimtebesparing plaats te vinden door uit te gaan van clustering van bedrijvigheid en voorzieningen Hierbij kan gedacht worden aan:
    • 1. de aanleg en het gebruik van collectieve voorzieningen ten aanzien van de inzameling en afvoer van vrijkomende afvalstromen;
    • 2. de aanleg en het gebruik van collectieve energiesystemen zoals warmtekracht-koppelingen (wkk) of Koude/Warmteopslag (KWO);
    • 3. de aanleg en gebruik van gezamenlijke gietwaterbassins;
    • 4. clustering van kassen;
  • i. gestreefd wordt naar een flexibele inrichting van het glastuinbouwbedrijvenlandschap, waarbij met inachtneming van de dynamische technische ontwikkelingen kleinere kassen units geclusterd kunnen worden tot grotere kassen en grotere kassen gesplitst kunnen worden in kleinere kassen;
  • j. de verkaveling wordt afgestemd op de rationele vormgeving van de kassen en de ruimtelijke duurzaamheid inrichtingsprincipes (een zo klein mogelijke afwijking ten aanzien van de situering van kassen in noord-zuid richting;
  • k. nieuwe kassen dienen te voldoen aan de Groen Label Kas;

Duurzame milieukwaliteit

Milieukwaliteitaspect – energie

  • l. er dient gebruik gemaakt te worden van duurzame kasdeksystemen, die zorgen voor meer licht in de kas en minder emissies;
  • m. indien van toepassing zal gebruik gemaakt worden van energiezuinige kassystemen met gevelventilatiesystemen in combinatie met een (semi)gesloten kasventilatiesysteem;
  • n. gestreefd wordt naar een zo laag mogelijke verhouding tussen kasomtrek en kasinhoud;
  • o. bij de ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijvenlandschap in het gebied dient een Energie prestatie op locatie (EPL) behaald te worden van minimaal 8,0;
  • p. er wordt naar gestreefd om optimaal gebruik te maken van duurzame energiebronnen, waarbij tenminste 20% van het energieverbruik afkomstig dient te zijn van duurzame energiebronnen;
  • q. de mogelijkheden die Koude/Warmteopslag (KWO) biedt zullen optimaal worden benut, op basis van een hiervoor opgesteld masterplan KWO met een daarvoor voorgesteld grid voor een collectieve KWO, bij voorkeur op grootschalig clusterniveau;
  • r. alle economisch-haalbare mogelijkheden betreffende het gebruiken van restwarmte van industriële bedrijvigheid in de omgeving dienen te worden benut;
  • s. de mogelijkheden die geothermie en externe levering van CO2 kunnen bieden, zullen optimaal worden benut;


Milieukwaliteitaspect – (grond)watersysteem

  • t. gestreefd wordt naar de ontwikkeling van een decentrale waterketensluiting (gesloten waterkringloopsysteem) voor de glastuinbouwbedrijven in het gebied. De uitvoering ervan zal gebaseerd worden op een ontwikkeld concept waterketensluiting voor de Zuidplaspolder;
  • u. de bergingscapaciteit van de gietwaterbassins is minimaal 500 m³;
  • v. de gietwaterberging dient zoveel mogelijk onder de kas aangebracht te worden of opgeslagen in het eerste watervoerend pakket, bij voorkeur op clusterniveau;
  • w. gestreefd wordt het gietwater voor 100% uit hemelwater en condenswater te laten bestaan, waardoor geen aanvullend grondwater gebruik plaats hoeft te vinden;
  • x. de gietwaterbassins worden voorzien van folie, zodat zoutrijke kwel en infiltratie van zoet hemelwater wordt tegengegaan;
  • y. het benodigd oppervlak open water ten gevolge van de ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijvenlandschap in het gebied bedraagt ten minste 7% van het totale oppervlak van het uitwerkingsgebied (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale uitwerkingsgebied);
  • z. het te realiseren oppervlaktewater dient zoveel mogelijk aangelegd te worden binnen de gebiedsaanduiding 'Lintzone' of direct daarachter en/of in groen- en/of natuurzones en (te verbreden) watergangen;
  • aa. bij het toepassen van grondgebonden teelt dient het volgende in acht genomen te worden:
    • 1. de bestaande ecologische toestand van het watersysteem mag niet verslechteren (standstill);
    • 2. de teelt mag het realiseren van een goede ecologische (grond)water- en bodemkwaliteit niet in de weg staan;
    • 3. de teelt mag niet een toename van de zoute kwel tot gevolg hebben;
    • 4. er dient geen onderbemaling noodzakelijk te zijn;
    • 5. de teelt mag niet leiden tot een grote en sterk verdunde drainwaterstroom;
  • ab. regenwater van dakoppervlakken wordt afgevoerd naar waterbassins of direct afgekoppeld op het oppervlaktewater;
  • ac. op clusterniveau wordt gestreefd naar de realisatie van een collectief waterdistributiesysteem (aan- en afvoer) en een decentrale waterzuivering met de daarbij behorende voorzieningen;
  • ad. indien bestaande watergangen ten behoeve van de aanleg van kassen worden gedempt, worden de daarin aanwezige waterbodemverontreinigingen, indien die er zijn, verwijderd en afgevoerd;

Milieukwaliteitaspect – afval

  • ae. afvalverwerking dient op clusterniveau opgelost te worden via een decentrale afvalverwerkingsinstallatie, mogelijk gekoppeld aan een biovergassingsinstallatie;

Milieukwaliteitaspect – lichthinder

  • af. bij toepassing van assimilatiebelichting in de kassen dienen de lichtuitstralingsbepalingen toegepast te worden als weergegeven in bijlage 5;
  • ag. gestreefd wordt naar een optimale toepassing van LED-verlichting;

Ontsluiting

  • ah. ontsluiting van het glastuinbouwbedrijvenlandschap vindt plaats via aan te leggen interne bedrijfsstraten die extern worden ontsloten op de bestaande en/of nieuw te realiseren regionale infrastructuur. De externe ontsluiting vindt plaats in het zuiden aanhakend op de N219 en aansluitend op de ontsluiting van het aangrenzende plantagekwadrant. Externe ontsluiting vindt niet plaats op de Knibbelweg en de Noordelijke Dwarsweg, met dien verstande dat ten behoeve van bereikbaarheid bij calamiteiten en wegonderhoud een aansluiting op de Noordelijke Dwarsweg zal worden gerealiseerd.
    In een externe ontsluiting voor langzaam verkeer op de bestaande linten wordt voorzien.

21.5.3 Bouwregels
  • a. in het uitwerkingsplan worden de minimale en/of maximale hoogten, de maximale bouwdiepte, minimale en maximale bebouwingspercentages alsmede de overige maatvoeringeisen en de situering van de op te richten gebouwen vastgelegd, met inachtneming van de bepalingen als verwoord in de navolgende regels;
  • b. (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend binnen de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - lintzone' worden gesitueerd;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen bedraagt maximaal 15 meter, mede uit een oogpunt van meervoudig ruimtegebruik, toepassing van meerlaagse teelt en optimale afscherming assimilatiebelichting en klimaatregeling bij verticale lichtafscherming bedekking;
  • d. de afstand tussen (bedrijfs)woning en kassen bedraagt tenminste 25 meter;
  • e. binnen de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - lintzone' mogen geen kassen en bedrijfsgebouwen gebouwd worden;
  • f. de inhoud van de (bedrijfs)woning bedraagt inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen maximaal 750 m³;
  • g. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de (bedrijfs)woning dienen gebouwd te worden op tenminste 3 meter afstand uit de voorgevellijn van de woning;
  • h. de goothoogte van de (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 7 meter;
  • i. de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen per (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 70 m²;
  • k. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • l. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 meter.
  • m. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
  • n. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • o. het gezamenlijk oppervlak aan bedrijfsgebouwen per bouwperceel bedraagt maximaal 300 m²;
  • p. de gebouwen moeten worden gebouwd in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van 10 meter uit de as van de (aanliggende) weg;
  • q. de afstand van het hoofdgebouw (woning/bedrijfswoning) en bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • r. de afstand van nieuwe bebouwing ten opzichte van al opgerichte bebouwing op de naastliggend kavel bedraagt tenminste 10 meter;
  • s. de afstand van de (bedrijfs)woning tot de kassen bedraagt tenminste 25 meter.

21.5.4 Nadere eisen

Ter uitvoering van de bestemmingsdoeleinden en milieukwaliteiteisen zijn burgemeester en wethouders bevoegd in het uitwerkingsplan een nadere eisenregeling op te nemen ten aanzien van maatvoeringeisen en inrichtingsaspecten (waaronder begrepen lichtafschermende afdekking) indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit.

21.5.5 Ontheffing bouwregels

In het uitwerkingsplan kunnen regels opgenomen worden waarbij burgemeester en wethouders bevoegd zijn ontheffing te verlenen voor:

  • a. een kleinere afstand van gebouwen tot de watergang, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de watergang tenminste 2 meter dient te bedragen;
    • 2. de ontheffing niet wordt verleend indien daardoor het belang dat met het vrijhouden van bebouwing binnen de betreffende strook wordt gediend, onevenredig wordt geschaad;
    • 3. het college schriftelijk advies inwint bij de watergangbeheerder omtrent de toelaatbaarheid van de ontheffingsverlening.
  • b. een hogere bouwhoogte van een bedrijfsgebouw als bedoeld in 21.1, sub b en sub c juncto 21.5.3, sub m, met dien verstande dat:
    • 1. de ontheffing slechts wordt toegepast als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken;
    • 2. de gebouwen met een dergelijke hoogte ter plaatse nodig dienen te zijn ten behoeve van de optimale bedrijfsvoering van het bedrijf of vanwege meervoudig ruimtegebruik.

21.5.6 Ontheffing ander gebruik

In het uitwerkingsplan kunnen regels opgenomen worden waarbij burgemeester en wethouders bevoegd zijn ontheffing te verlenen voor de vestiging van te verplaatsen bedrijven (géén nieuwvestiging) uit de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle met een hogere milieucategorie als bedoeld in 21.1, sub c, met dien verstande dat:

  • a. de ontheffing mag uitsluitend worden verleend indien het bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met de in 21.1, sub a rechtstreeks toegelaten milieucategorieën dan wel de milieubelasting ter plaatse verantwoord is en milieugevoelige functies en objecten niet in onevenredige mate aangetast worden;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, het al dan niet continue karakter van de activiteit, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede de verkeersaantrekking;
  • c. om het bepaalde in sub b te kunnen beoordelen wordt voorafgaande aan het verlenen van ontheffing advies ingewonnen bij de Milieudienst Midden Holland.

21.5.7 Wijzigingsbevoegdheid – Lintzone

In het uitwerkingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ten behoeve van het oprichten/bouwen van nieuwe lintbebouwing of vernieuwing van lintbebouwing binnen de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - lintzone' met inbegrip van een indeling van de percelen, in de vorm van:

  • 1. vrijstaande en halfvrijstaande woningen:
    • a. met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen / (open) erven, brandgangen, in- en uitritten;
    • b. in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot maximaal 70 m²;
  • 2. woon-werk combinaties, waarbij de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;
  • 3. de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en/of kleinschalige bedrijven met dien verstande dat de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;
  • 4. weg(en), fiets- en voetpaden alsmede watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen;

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. in het wijzigingsplan worden bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de hoofdgebouwen (woning/bedrijfswoning), bedrijfsgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de woningen dienen te worden gebouwd;
  • b. de wijziging mag niet leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. bij de wijziging wordt nadrukkelijk aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige opzet in de aangrenzende gebieden. Uitgangspunt vormt een aansluiting bij de identiteit en opbouw van lintstructuur en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving;
  • d. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan ten behoeve van de bouw van (nieuwe) woningen dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische situatie zal zijn gewaarborgd ten aanzien van de milieugevoelige objecten/functies. Dit betekent onder andere dat, de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten. In elk geval dient rekening gehouden te worden met de op verbeelding opgenomen 'milieuzone';
  • e. de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten binnen de lintzone mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde door het bevoegde gezag conform de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden Holland;
  • f. de te realiseren lintzone dient duurzaam ontwikkeld te worden met inachtneming van de volgende milieukwaliteiten:
    • 1. een te realiseren GPR gebouwscore van 7 ten aanzien van duurzaamheid;
    • 2. het uitvoeren van de woningen met de vaste- en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen;
    • 3. het geluidniveau binnen alle woningen mag niet meer bedragen dan 33 dB;
  • g. voor vaststelling van het uitwerkingsplan worden er beeldkwaliteitregels opgesteld waarin bepalingen voor de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes voor de lintbebouwing zijn opgenomen.

Waar bebouwing opvallend in beeld is vanuit de openbare ruimte (langs de wegen), zullen strikte randvoorwaarden aan de architectuur worden gesteld, waaronder begrepen de kleur van de bouwmaterialen, de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;

  • h. de watergangen in het gebied worden zoveel mogelijk voorzien van natuurvriendelijke oevers;
  • i. in het wijzigingsplan wordt de exacte ligging van de weg(en), voet- en fietspaden en watergangen vastgelegd;
  • j. de parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • k. uitsluitend toegestaan zijn vrijstaande en halfvrijstaande woningen, bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen ten dienste van de bedrijven als bedoeld in 21.5.7, sub 2;
  • l. ten aanzien van de bebouwings- en gebruikregels dient, voor zover van toepassing, het bepaalde in artikel 14 voor woningen in acht genomen te worden, met inachtneming van de bepalingen in sub m tot en met sub cc;
  • m. het bouwperceel mag tot maximaal 30% bebouwd worden met gebouwen;
  • n. de breedte van het bouwperceel bedraagt:
    • 1. voor vrijstaande woningen ten minste 25 meter;
    • 2. voor halfvrijstaande woningen ten minste 30 meter;
  • o. de inhoud van de (bedrijfs)woning bedraagt inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen maximaal 750 m³;
  • p. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de (bedrijfs)woning dienen gebouwd te worden op tenminste 3 meter afstand uit de voorgevellijn van de woning;
  • q. de goothoogte van de (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 7 meter;
  • r. de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • s. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen per (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 70 m²;
  • t. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • u. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 meter.
  • v. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
  • w. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • x. het gezamenlijk oppervlak aan bedrijfsgebouwen per bouwperceel bedraagt maximaal 300 m²;
  • y. de gebouwen moeten worden gebouwd in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van tenminste 10 meter uit de as van de (aanliggende) weg;
  • z. de afstand van het hoofdgebouw (woning/bedrijfswoning) en bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • aa. de afstand van nieuwe bebouwing ten opzichte van al opgerichte bebouwing op de naastliggend kavel bedraagt tenminste 10 meter;
  • ab. de afstand van de (bedrijfs)woning tot de kassen bedraagt tenminste 25 meter;
  • ac. in het uitwerkingsplan kan bepaald worden dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden ontheffing te verlenen voor verhoging van de maximaal toegestane hoogte met maximaal 3 meter, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
    • 2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
  • ad. ter uitvoering van de bestemmingsdoeleinden zijn burgemeester en wethouders zijn nadere eisen te stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 48 van dit plan;
  • ae. in het wijzigingsplan wordt de ligging van de ontsluitingsweg(en) en voet- en fietspad(en) in een bestemming 'Verkeer – Wegverkeer 3-' vastgelegd als bedoeld in artikel 12;
  • af. in het wijzigingsplan wordt het water vastgelegd in de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 13.