Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Noorderhemweg 4
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.UPNoorderhemweg4-VAS1

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 vigerend bestemmingsplan:
Onder "het vigerende bestemmingsplan" wordt verstaan: het bestemmingsplan “Braassemerland”, van de gemeente Kaag en Braassem, vastgesteld door de raad op 1 oktober 2008, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 9 juni 2009;
 
1.2 plan:
het uitwerkingsplan Noorderhemweg 4 met identificatienummer NL.IMRO.1884.UPNoorderhemweg4-VAS1 van de Gemeente Kaag en Braassem;
 
1.3 uitwerkingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
 
1.4 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
 
1.8 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.9 antenne-installatie:
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
 
1.12 bedrijf aan huis:
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel valt hier niet onder;
 
1.13 bestaand:
bij bouwwerken:
  • bestaand op het moment dat de ter inzage legging van het vigerende bestemmingsplan als ontwerp, dan wel dat tijdstip vergund;
  • na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens de Woningwet, waarbij de aanvraag tot omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor dat tijdstip is ingediend.
bij gebruik:
  • bestaand ten tijde van het in kracht worden van het vigerende bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijbehorende bouwwerken:
hieronder worden begrepen:
 
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
 
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
 
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
 
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
 
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 carport:
een overkapping dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;
 
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
 
1.25 dienstverlening:
Het verrichten van arbeid ten behoeve van anderen;
 
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  
1.27 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met daarbij behorende bergingen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;
 
1.28 grondgebonden woning:
Een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
 
1.29 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.30 kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
 
1.31 ondergronds bouwwerk:
een gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden maaiveld;
 
1.32 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (overwegend) gesloten dak;
 
1.33 peil:
  • Voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang;
  • voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld voor het begin van de bouw.
1.34 perceelsgrens:
  • Algemeen: grens van een perceel
  • Voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning
  • Zij: de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt
  • Achter: de van de weg afgekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.
1.35 rijwoningen:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd;
 
 
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.37 voorgevel:
een op de weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft;
 
 
1.38 voorgevellijn:
een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan is gelegen;
 
1.39 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.40 woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden;
 
1.41 zolder:
zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel.
 
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
  • tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil.
Bij bouwwerken op talud of dijk:
  • bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein.
2.3 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1,0 m boven peil.
 
2.4 De bouwhoogte van een gebouw
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 De goothoogte van een bouwwerk
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
  • de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil.
Bij bouwwerken op talud of dijk:
  • de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein.
2.6 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
 
2.7 De oppervlakte van een gebouw
Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren op 1 m boven peil.
 
2.8 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale projecties van overkappingen.
 
2.9 Lengte, breedte en diepte van een steiger
Lengte
De diepte gemeten parallel of evenwijdig aan de oever van het water, zoals hieronder weergegeven;
Breedte
De diepte gemeten parallel of evenwijdig aan de oever van het water, zoals hieronder weergegeven;
Diepte
De diepte, gemeten loodrecht op de oever tussen de boveninsteek van het water en het deel van de steiger dat daar het verst gelegen is, zoals hieronder weergegeven.
 
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonerven, wijkontsluitingswegen (30km/uur);
  2. voet en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. kruisende infrastructuur;
  5. duikers;
  6. bruggen;
  7. kunstwerken;
  8. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen, waternutsvoorzieningen en straatmeubilair. 
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat uitsluitend nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd, waarbij: 
    1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,0 m. 
3.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan: 
  1. 10,0 m voor lichtmasten;
  2. 6,0 m voor vlaggenmasten;
  3. 1,0 m voor erfafscheidingen.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. overkappingen zijn niet toegestaan.
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen mogen worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn aanlegsteigers toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. Per bouwvlak is maximaal 1 steiger toegestaan, waarbij de maximum bouwhoogte van een aanlegsteiger 0,75 m bedraagt gemeten ten opzichte van het gemiddelde waterpeil;
    2. Een aanlegsteiger heeft een maximum breedte van 1,0 m, een maximum lengte van 5,0 m en een maximum diepte van 3,0 m;
    3. Het hoogheemraadschap is schriftelijk akkoord met het aanleggen van de steiger.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het al dan niet langdurig aanleggen van een boot op een dusdanige wijze dat daarmee de doorvaart wordt gehinderd. 
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
met de daaraan ondergeschikt:
  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. (ontsluitings-)wegen en paden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen van openbaar nut;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, water, terreinen en erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het maximum aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  4. de hoofdgebouwen moeten met de voorgevel in de richting van de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn' worden gebouwd.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak of op het achtererfgebied;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3,0 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 3,0 m, dan betreft de bestaande afstand de minimale afstand achter de voorgevellijn;
  3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw van het hoofdgebouw minus 3,0 m, waarbij de bouwhoogte minimaal 3,0 m mag bedragen;
  5. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,0 m; 
  6. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (uitgezonderd overkappingen) bedraagt: 
totale oppervlakte per bouwperceel maximale gezamenlijke oppervlakte
tot 300 m² 60 m²
van 300 m² tot 500 m² 80 m²
van 500 m² tot 750 m² 90 m²
van 750 m² tot 1000 m² 100 m²
van 1000 m² en meer 150 m²
 
met dien verstande dat het achtererf voor maximaal 50 % bebouwd mag worden.
 
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn of direct grenzend aan de bestemming 'Water' maximaal 1,0 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
5.2.4 Overkappingen
Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. overkappingen mogen, achter de voorgevellijn, alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte van een overkapping bedraagt 3,0 m, met dien verstande dat de maximum oppervlakte 30 m² bedraagt;
  3. per bouwperceel is niet meer dan 1 overkapping toegestaan.
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
5.3.1 Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  2. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  3. seksinrichtingen.
5.3.2 Aan huis verbonden beroep
Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. ten hoogste 40 % van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 45 m² wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
  2. degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.
5.3.3 Parkeren
Per woning moet worden voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.
 
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Omgevingsvergunning bedrijf aan huis
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub b voor het gebruik van ruimten binnen de woning en op het erf voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van – bij elkaar geteld – de woning en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor het aan- huis-verbonden bedrijf;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. voor de activiteit is geen omgevingsvergunning milieu benodigd;
  6. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan 'Noorderhemweg 4'.
 
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem op 31 mei 2016
 
Burgemeester,                     Secretaris,
     
…………………                         …………….