1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Kaag en Braassem is een aanvraag voor een omgevingsvergunning met uitgebreide procedure ingediend voor het realiseren van 16 woningen en 3 woongroepen ter hoogte van de Van Woudenweg 2/2A. Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk', met gedeeltelijk nadere aanduiding 'Kerkgebouw' (op het perceel heeft in de oude situatie een kerkgebouw gestaan). Het toekomstig gebruik is niet in overeenstemming met deze bestemming. Aangezien onderhavig plan niet in het vigerende bestemmingsplan past, is een omgevingsvergunning met uitgebreide procedure noodzakelijk. Woondiensten Aarwoude heeft Buro SRO vervolgens verzocht om een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van deze omgevingsvergunning op te stellen.
1.2 Begrenzing van het plangebied
Het plangebied is gelegen in de kern Woubrugge, onderdeel uitmakende van de gemeente Kaag en Braassem.
Ligging plangebied (rood kader)
Het plangebied is gelegen midden in de kern Woubrugge, op de hoek Bateweg / Van Woudeweg, en omvat de kadastrale percelen 4168, 4169, 4280 en 4282.

Ligging plangebied (rood omlijnd)
De Bateweg is de grootste en meteen een van de weinige ontsluitingswegen in Woubrugge, met een aansluiting op de provinciale weg N446. De Van Woudeweg is een van de oost-westverbindingen in Woubrugge.
1.3 Opbouw van de ruimtelijke onderbouwing
Een omgevingsvergunning voor een activiteit in strijd met het bestemmingsplan kan, volgens artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Met betrekking tot de inhoud van een goede ruimtelijke onderbouwing staat in artikel 5.20 Bor vermeld dat artikel 3.1.6 Wro van overeenkomstige toepassing is. Dat betekent dat voor de inhoud en ruimtelijke onderbouwing van een projectafwijking onder de Wabo, dezelfde eisen gelden als voor het bestemmingsplan.
Volgens artikel 3.1.6 Wro moet in de toelichting van een bestemmingsplan, en dus ook in een ruimtelijke onderbouwing, het volgende worden neergelegd:
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (zie paragraaf 44,7);
- de uitkomsten van het in artikel 6.18 Besluit Omgevingsrecht (Bor) bedoelde overleg (zie paragraaf 5.2.1);
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek (zie hoofdstuk 4);
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning zijn betrokken (zie paragraaf 5.2.2);
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan (zie hoofdstuk 5).
Omdat bij de voorbereiding geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting neergelegd conform artikel 3.1.6 lid 2:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
1.4 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 omvat de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overleg momenten zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
De hoek Bateweg / Van Woudeweg is in de huidige situatie een braakliggend terrein, begroeid met gras. In het verleden hebben hier een kerkgebouw en een houtbewerkingsfabriek gestaan, met bijbehorende parkeervoorzieningen. Dit kerkgebouw is reeds gesloopt. De volgende afbeelding toont een foto van de huidige situatie van het plangebied.
Foto's huidige situatie plangebied (plangebied rood omlijnd)
2.2 Toekomstige situatie
Het project betreft de bouw van een woon-zorgcomplex bestaande uit 16 nultreden appartementen en 3 woongroepen. De 16 sociale huurappartementen zullen zo gebouwd worden dat ze geschikt zijn om er zorg in te kunnen leveren. Mensen kunnen op deze manier zo lang mogelijk geheel zelfstandig blijven wonen. De groepswoningen bieden ruimte aan totaal 24 mensen. Deze mensen hebben vanwege dementie 24 uur per dag zorg nodig.
Impressies gevels woon-zorgcomplex
Impressie plattegrond woon-zorgcomplex
De woningen worden stedenbouwkundig ingepast door het doortrekken van de reeds aanwezige voorgevelrooilijnen. Het woon-zorgcomplex bestaat uit drie woonlagen. De omgeving bestaat voornamelijk uit woningen van 2 bouwlagen met een kap. De totale bouwhoogte van deze woningen is vergelijkbaar. Door de architectonische uitwerking (doortrekken kap) voegt het complex zich naar de omgeving.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Planspecifiek
Het plan omvat de realisatie van een woon-zorgcomplex bestaande uit 16 appartementen en 3 groepswoningen. Zoals gemotiveerd in paragraaf 3.1.3 is de ontwikkeling gebaseerd op een kwalitatieve vraag. Aangezien de ontwikkeling daarnaast een inbreiding betreft kan gemotiveerd worden dat de ontwikkeling, hetzij in beperkte mate, bijdraagt aan de doelstelling Nederland leefbaar en veilig. Voorts draagt de locatie van de ontwikkeling, dichtbij het bestaande voorzieningen centrum, bij aan het beperken van de mobiliteitsvraag. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met de Structuurvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden vijftien onderwerpen beschreven zoals: Kustfundament; Grote rivieren; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen en Verstedelijking in het IJsselmeer.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling kent geen raakvlak met één van de vijftien beschreven onderwerpen. Daarmee worden geen aanvullende eisen voor de ontwikkeling vanuit het Barro gesteld.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verstedelijking een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Bro. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De eerste trede betreft de vraag. In de Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie (paragraaf 3.4) wordt een analyse gegeven van de woningmarkt. Deze analyse bestaat onder meer uit de volgende twee bevindingen:
- Onvoldoende sociale woningen beschikbaar voor de doelgroep
In theorie is binnen de gemeente het aandeel sociale woningbouw in evenwicht met het aandeel huishoudens dat hier qua inkomen op is aangewezen. Een deel van de sociale huurvoorraad wordt echter bewoond door huishoudens met een te hoog inkomen, de zogenaamde ‘scheefwoners’. Bij gebrek aan betaalbare doorgroeimogelijkheden blijven zij zitten waar ze zitten.
- Er is onvoldoende passend aanbod van woningen voor senioren
De verdubbeling van het aantal 75-plussers in de komende twintig jaar vraagt om een toename in het aantal woningen dat geschikt is voor deze doelgroep. Het gaat om zorgplekken en zelfstandige woningen waar men zorg kan leveren en 24-uurs zorggarantie kan bieden. Uit onderzoek blijkt ook dat de aanwezigheid van zorgvoorzieningen de meest bepalende factor voor ouderen is om wel of niet te verhuizen.
Voorliggend initiatief sluit aan bij deze twee bevindingen. Daarmee kan gevoegelijk worden aangenomen dat voldoende vraag naar de ontwikkeling bestaat.
Tweede trede
De planlocatie is gesitueerd in bestaand stedelijk gebied. De eerdere invulling, een kerk en een houtbewerkingsfabriek, zijn geruime tijd gelegen gesloopt. Hergebruik is daarmee niet aan de orde. Voorts is vanwege de zeer specifieke gebruikswensen hergebruik van bestaande gebouwen voor zorgvoorzieningen veelal moeilijk uit te voeren.
Derde trede
Omdat het gebouw binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, kan worden aangesloten op de bestaande infra- en voorzieningenstructuur. De inpassing wordt aanvullend geoptimaliseerd door de ligging nabij het bestaande voorzieningencluster zoals gemotiveerd in paragraaf 3.1.1.
De afweging aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking laat zien dat er voldoende basis is voor onderhavig initiatief.
3.2 Provinciaal beleid
In het provinciaal beleid vormt met name de nota Regels voor Ruimte het relevante beleidskader. Desalniettemin zullen de provinciale visies en verordeningen de revue passeren.
3.2.1 Provinciale structuurvisie: Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. Daarnaast is op 23 februari 2011 de 1e herziening vastgesteld. Jaarlijks wordt de structuurvisie geactualiseerd. De laatste actualisering is vastgesteld op 30 januari 2013 door de Provinciale Staten. In deze actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven. Het doel van de visie is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien.
De kern van 'Visie op Zuid -Holland' is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. De provincie werkt hiervoor samen met gemeenten en andere partijen. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders.
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart.
De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Het biedt ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland en is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. Terwijl de functiekaart stuurt op het ‘wat en waar’ stuurt de kwaliteitskaart op het ‘waar en hoe’. De kwaliteitskaart toont de diversiteit van Zuid-Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld. De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de ruimte in Zuid-Holland.
Planspecifiek
De planlocatie valt in de structuurvisie op de functiekaart binnen de het stads- en dorpsgebied. Hiermee geeft de provincie aan dat de locatie in een aaneengesloten bebouwd gebied is gelegen, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. De beoogde ontwikkeling van de nieuwe (zorg)woningen past daarmee in het stads- en dorpsgebied. De kwaliteitskaart streeft een kwaliteit in het stedelijk gebied en in de stads- en dorpsrand na. Zoals gemotiveerd in hoofdstuk 2 is de ontwikkeling stedenbouwkundig inpasbaar. Voorts is met de architectuur aansluiting gezocht bij de directe omgeving. De ontwikkeling heeft, vanwege de beperkte bouwhoogte, geen invloed op de stads- en dorpsrand. Daarmee heeft de ontwikkeling tevens geen invloed op de kwaliteiten van het groene hart.
Het doel om het (woon- en) leefklimaat aantrekkelijker te maken wordt met onderhavig plan nagestreefd. Het plan voorziet in de behoefte om binnen de kern te kunnen blijven wonen en zorgt voor een versterking van het stedelijk netwerk met aantrekkelijke woonmilieus en voorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het beleid van de provinciale structuurvisie.
3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte
Op 23 februari 2011 heeft de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte (1e herziening) vastgesteld. Deze wordt evenals de structuurvisie jaarlijks geactualiseerd. De laatste actualisering is vastgesteld op 30 januari 2013 door de Provinciale Staten. De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. De verordening bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Een verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria, van provinciaal belang, waaraan planvorming moet voldoen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
Planspecifiek
De Verordening Ruimte Zuid-Holland draagt bij aan de ruimtelijke doelen en belangen van de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.
De eerstvolgende afbeelding toont een uitsnede van de bebouwingscontourenkaart van de provincie Zuid-Holland. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwingscontour. Het beleid staat verdere verstedelijking van gebieden binnen de contour toe.
Kaartblad 1 Bebouwingscontouren (verstedelijking)
Het plangebied is op afstand gesitueerd vanaf de EHS. Daarmee vormt de provinciale aanwijzing voor deze natuurgebieden geen belemmering.
Kaartblad 5 Ecologische Hoofdstructuur
Voorts zijn vanuit de provinciale verordening geen cultuurhistorische waarden in of direct nabij het plangebied benoemd en beschermd. Daarmee vormt het aspect cultuurhistorie in de PVR tevens geen belemmering. De overige onderwerpen uit de PVR vormen tevens geen belemmering. Derhalve wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Provinciale Verordening Ruimte.
Kaartblad 10 Cultuurhistorie
3.3.1 Regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020
Regio Holland Rijnland is gelegen in de Randstad en bestaat uit vijftien verschillende gemeenten, die gezamenlijk hun ruimtelijke visie geven op de regio. In deze visie wordt gestreefd naar een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De vijftien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
In structuurvisie zijn zeven kernbeslissingen opgenomen waarin de gemeenten hun belangrijkste keuzes weergeven. Eén daarvan is een topwoonregio in de Randstad creëren. Holland Rijnland wil een goed woonklimaat te realiseren met voldoende en gevarieerde woningen, met aandacht voor kwaliteit van de leefomgeving.
De regionale structuurvisie stelt dat er meer aandacht moet komen voor wonen in het veenweide- en plassengebied. Inwoners van het gebied waarderen de openheid en historie. Dit is ook aantrekkelijk voor ‘nieuwe inwoners’ en juist zij kunnen een stimulans vormen voor de leefbaarheid van de kleinere kernen. Maar ook voor het gebied als geheel, voor bijvoorbeeld het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid. Om dit te bereiken zet Holland Rijnland in op woningbouw binnen het bestaande bebouwd gebied, op een kleinschalig niveau en variërend in woonmilieus, prijzen en woningtypes. Nieuwe ontwikkelingen moeten worden afgestemd op de bestaande kernkwaliteiten.
Planspecifiek
De realisatie van het woon-zorgcomplex binnen het bestaande bebouwd gebied past in de visie van Regio Holland Rijnland. De toe te voegen wooneenheden kunnen een stimulans vormen voor het voorzieningenniveau. Verder worden de kernkwaliteiten van het Groene Hart en het Hollandse Plassengebied niet geschaad.
3.3.2 Regionale woonvisie Holland Rijnland 2009-2019
De samenwerkende gemeenten in de regio en Holland Rijnland presenteren in de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. De Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 dient meerdere doelen:
- De samenwerkende gemeenten en Holland Rijnland stellen een perspectief vast dat zij met elkaar delen: visie, doelstellingen en afspraken.
- De Woonvisie vormt een basis voor het vaststellen van het kwantitatieve en kwalitatieve bouwscenario en voor nadere afstemming over het bouwscenario gedurende de uitvoering.
- Er worden in de woonvisie afspraken geformuleerd over de wijze waarop de gemeenten zich verantwoorden over de uitvoering en over de wijze waarop gereageerd wordt op ontwikkelingen in de woningmarkt.
- De Woonvisie dient als beleidsmatig kader voor corporaties, projectontwikkelaars en bewoners en biedt houvast voor het eigen handelen van gemeenten.
- De Woonvisie dient, samen met de Regionale Structuurvisie, als beleidsmatig kader voor de regio inzet richting het Rijk, bijvoorbeeld bij de Verstedelijkingsafspraken.
De Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 draagt bij aan versterking van de woonkwaliteiten in de Randstad en in het bijzonder in de Zuidvleugel. Daarom sluit deze regionale visie aan bij verschillende bovenregionale visies zoals Randstad 2040, de verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel en de woonvisie van de provincie Zuid-Holland: “Samenhang en Samenspel”.
Planspecifiek
De regiogemeenten en Holland Rijnland, willen dat de regio een goed functionerende woningmarkt is, waarin voldoende kwalitatief goede woningen beschikbaar zijn voor de huidige en toekomstige huishoudens in de eigen regio. Het gaat om doorstromers die een wooncarrière willen maken, starters die een zelfstandige woning zoeken en vestigers die economisch gebonden zijn aan Holland Rijnland. De gemeenten en Holland Rijnland geven bijzondere aandacht aan het huisvesten van kwetsbare groepen op de woningmarkt: huishoudens met een kleinere portemonnee en huishoudens met bijzondere woonvereisten in verband met (gezondheids-) beperkingen. Voorliggend initiatief is geheel in lijn met deze ambitie. Voorts draagt de bouw van 16 appartementen en 3 woongroepen draagt bij aan het bereiken van het doel om woningen toe te voegen aan de regionale woningvoorraad.
3.4.1 Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV)
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025.
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
- geen nieuwe woningbouwplannen; wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
- delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
- verschil tussen groei- en groenkernen; het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundelen van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
- ruimtelijke kwaliteit staat voorop; economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
- ontwikkeling door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
Woubrugge is een groeikern. Het toevoegen van nieuwe woningen en nieuwe voorzieningen in groeikernen is in principe gewenst. In de MRSV is voorliggende ontwikkeling (bouw woon/zorgwoningen op Hussonshoek) reeds benoemd en als gewenst beschouwd. Aanvullend wordt gesteld dat het winkelcentrum De Batehof een uitstekende locatie voor het toevoegen van maatschappelijke voorzieningen, bijvoorbeeld een woon/zorgcentrum met eerstelijns zorgvoorzieningen, is. Op deze locatie zijn de voorzieningen voor iedereen gemakkelijk te voet of per fiets bereikbaar.
De MRSV geeft tevens aan analyse van de gemeentelijke woningmarkt. In deze analyse wordt een groeiend aandeel van 1 of 2 persoonshuishoudens van mensen in de leeftijdscategorieën 55-74 en 74 en ouder gesignaleerd. Voorliggend initiatief speelt in op deze demografische ontwikkeling en sluit aan bij het gemeentelijk woningbeleid om voor deze doelgroep meer te ontwikkelen. Het bouwplan is derhalve geheel in lijn met het gestelde in het MRSV.
3.4.2 Bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade' (2007)
Het bestemmingsplan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade’ omvat de kernen Woubrugge en Hoogmade in de gemeente Kaag en Braassem. Het bestemmingsplan is op 18 oktober 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Jacobswoude, wat overgegaan is in de gemeente Kaag en Braassem. Het plan is op 24 juni 2008 door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk goedgekeurd. Sinds 20 maart 2009 is dit bestemmingsplan van kracht. Het is nog niet onherroepelijk, omdat er nog enkele beroepen in behandeling zijn bij de Raad van State.
Planspecifiek
De onthouding van goedkeuring is niet van toepassing op onderhavig plangebied, gelegen binnen de rode lijnen.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade' (plangebied rood omlijnd)
De bestemming die voor het hele plangebied van toepassing is, is 'Maatschappelijk'. Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade’ is de realisatie van het wooncomplex in het plangebied niet mogelijk, daar de subbestemming 'Mg' ('Maatschappelijk - Zorgcentrum') niet aan het plangebied is toegewezen. Tevens komt de nieuwe bebouwing buiten het aangegeven bouwvlak te liggen. Voor het afwijken van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van 16 appartementen en 3 woongroepen is het aanvragen van een omgevingsvergunning (met uitgebreide procedure) derhalve noodzakelijk.
3.4.3 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstands-aspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart, zie hiernavolgende afbeelding.
Uitsnede Welstandskaart (plangebied zwart omkaderd)
Planspecifiek
Het plangebied ligt buiten het beschermd dorpsgezicht en kent geen bebouwing van monumentale status. Daarmee is de ontwikkeling niet strijdig aan de welstandsnota.
3.4.4 Nota Inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
Planspecifiek
De Nota wijst het plangebied aan als onderdeel van het deelgebied 'woonwijken van Woubrugge'. Aan de westkant van het dorp zijn in de loop der jaren diverse woonwijken ontwikkeld. In de jaren vijftig is een start gemaakt met de ontwikkeling van woningbouw ten noorden van de Kerkweg. Als onderdeel van deze ontwikkeling is tevens het winkelcentrum de Batehof gerealiseerd. In de jaren tachtig is de huidige noordelijke dorpsgrens bereikt. Vervolgens is het dorp in de daaropvolgende jaren nog wel in westelijke richting uitgebreid. Het overgrote deel van de woningen in deze wijken zijn seriematige eengezinswoningen, uitgevoerd in twee lagen met zadelkap. Op een aantal locaties, met name in de wat nieuwere wijken, zijn enkele kavels uitgegeven in particulier opdrachtgeverschap. Deze bebouwing heeft in tegenstelling tot de seriematige woningbouw een meer individuele uitstraling. In de wijk zijn op enkele plekken maatschappelijke voorzieningen geclusterd. Deze locaties vallen op door de afwijkende footprint van de gebouwen. De Nota stelt dat over het algemeen gesteld kan worden dat inbreidingsinitiatieven niet voorkomen in de woonwijken van Woubrugge. Derhalve zijn geen nadere voorwaarden voor inbreiding/herstructurering benoemd.
Voorliggend initiatief is passend binnen het bebouwingsbeeld van de omgeving. De bouwhoogte sluit aan bij de gemiddelde bouwhoogtes in de omgeving. Voorts betreft het een maatschappelijk gelieerde functie. Afwijkende footprints van deze functies komt reeds veelvuldig voor. Daar geen voorwaarden voor inbreiding zijn benoemd is het bouwplan niet strijdig aan de Nota. Voorts kan gesteld worden dat de doelstelling van de Nota worden behaald: de ontwikkeling is in lijn met het bestaande bebouwingsbeeld.
3.4.5 Nota Vereveningsfondsen
Als uitwerking op de MRSV is op 17 juni 2013 de Nota Vereveningsfondsen door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden bestemmingsreserves sociale woningbouw en parkeren aangewezen. Doel van deze reserves is tenminste 30% sociale woningbouw te realiseren bij nieuwbouwprojecten en te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouwontwikkelingen (niet alleen voor sociale woningbouw).
Indien in uitzonderlijke gevallen niet aan de gestelde normen kan worden voldaan zal op basis van een overeenkomst met de initiatiefnemer van een bouwplan een bijdrage aan de betreffende bestemmingsreserve(s) worden afgesproken. Conform de ambitie uit de MRSV is deze norm voor sociale woningbouw op 30% gesteld. Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij projecten die meer sociale woningbouw realiseren dan de gestelde norm, dit alles met als doel gemiddeld 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw projecten te realiseren. De bijdrage aan de parkeerbestemmingsreserve wordt gebruikt om in geval van nieuwbouw in de openbare ruimte ontbrekende parkeergelegenheid aan te leggen.
Planspecifiek
Het beoogde bouwplan betreft in totaliteit een toevoeging van 16 woningen en 3 woongroepen. Conform de Nota dient 30% van deze ontwikkeling als sociale woning gerealiseerd te worden. Voorliggend initiatief gaat echter uit van een volledige realisatie in het sociale segment. Deze woningen zullen voldoen aan de volgende voorwaarde dat de aanvangshuurprijs valt onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Daarmee wordt voldaan aan de Nota Vereveningsfondsen.
Zoals uit § 4.8 zal blijken voldoet het initiatief aan voldoende parkeergelegenheid waardoor het niet noodzakelijk is een bijdrage te leveren aan de parkeerbestemmingreserve. Een en ander zal middels een anterieure overeenkomst worden overeengekomen.
4.1 Inleiding
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Onderhavig plan valt onder de activiteit D11.1 ‘De bouw van woningen’ van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). Het aantal woningen ligt ver onder de drempelwaarden. Volgens het Besluit m.e.r moet ook in dat geval worden onderbouwd of er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Hoofdstuk 4 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de onderbouwing en de daarbij te verwachten gevolgen voor het milieu.
4.3 Bodem
In het kader van een omgevingsvergunning met uitgebreide procedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In een groot deel van het plangebied (op kadastraal perceel 4820 na) is door Grondslag BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd
1. In het onderzoeksgebied zijn verhoogde concentraties aan metalen aangetroffen. Deze kunnen worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties en vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. Wel zijn in het rapport enkele aanbevelingen gedaan omtrent het hergebruiken van de in het plangebied aanwezige grond.
Voor kadastraal perceel 4820 is door Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd
2. Uit dit onderzoek volgt dat de geroerde zandige/kleiige toplaag ter plaatse van het plangebied licht verontreinigd is met PAK. De kleiige onderlaag is niet verontreinigd met de onderzochte bestanddelen. De vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan in het verleden opgebracht ophoogmateriaal en de bijmengingen met puin. Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. een licht verhoogd gehalte aan barium wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met xylenen en som dichlooretheen. Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
· scholen;
· kinderdagverblijven;
· verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m² bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
In dit project is sprake van een gevoelige bestemming. De woningen worden gerealiseerd op meer dan 50 meter van de provinciale weg N446. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plekke langs de N446 in 2011 niet hoger waren dan 26 en respectievelijk 27,7ug/m³ (excl. Zeezoutaftrek). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt tevens voldaan aan de wensbeelden uit de Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van het plan.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
o verzorgingstehuizen;
o psychiatrische inrichtingen;
o medisch centra;
o poliklinieken;
o medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Industrie- en spoorweglawaai (Wgh)
Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een inrichting en een onderzoekszone van een spoorweg.
Het plangebied ligt binnen de onderzoekzone van de provinciale weg N446. De akoestische belasting van deze weg op het plangebied ligt volgens het wegverkeersonderzoek, zie bijlage
3, onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het plan voldoet aan het gestelde in de Wet geluidhinder.
Goede ruimtelijke ordening
De geluidbelasting als gevolg van 30 Km/h wegen op gevels van het gebouw bedraagt volgens het wegverkeersonderzoek maximaal 60 dB. Dit is hoger dan de 48 dB die moet worden aangehouden op basis van de Wet geluidhinder. Om die reden dienen de gevels een isolerende werking van 27 dB te hebben en te worden uitgevoerd zoals omschreven in het advies over geluidwering, zie bijlage
4. Hiermee wordt het beoogde binnenniveau van 33 dB uit het Bouwbesluit behaald.
4.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland blijken er zich in de nabije omgeving van het betreffende plangebied geen risicovolle objecten te bevinden.
Uitsnede risicokaart Zuid-Holland
De locatie lig in het effectgebied van de A4, maar op een ruime afstand van 3 km. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4, een effectgebied (1% letaliteitsgebied) van meer dan 4 kilometer. De locatie ligt ook in het effectgebied van Biesterfeld Nederland BV aan de Eikenlaan te Alphen aan den Rijn. Vanwege de opslag van diverse chemicaliën heeft dit bedrijf een effectgebied van circa 5 km. Gezien de omvang van het plan en de ruime afstand tot de beide risicobronnen, heeft het plan geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen buisleidingen. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.7 Water
Nationaal beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Beleid Hoogheemraadschap Rijnland
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De driehoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website:
http://www.riinland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatwerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website:
http://www.rijnland.net/regels
Watertoets
De watertoets is als planologisch ‘instrument’ ingevoerd om vroegtijdig in een planproces middels overleg
tussen initiatiefnemer en hoogheemraadschap nadelige effecten op het watersysteem zo veel mogelijk te
beperken. Door middel van overleg in het begin van een planproces kunnen dure of gecompliceerde oplossingen voorkomen worden. Het hoogheemraadschap is daarom voorafgaand aan de formele procedure in het kader van de Wet ruimtelijke ordening geconsulteerd.
Als uitgangspunt voor het verhard oppervlak is de voormalige kerk met parkeerterrein gehanteerd. Hierna zijn de afbeeldingen opgenomen waarin de oppervlakteverharding van de bestaande en de toekomstige situatie is weergegeven.
verharding bestaand
verharding nieuw
De toename van het verhard oppervlak komt hierbij op 479 m2. Hoogheemraadschap Rijnland schrijft in haar beleid voor dat indien een initiatiefnemer meer dan 500 m2 extra verhard oppervlak wil aanleggen compensatie in de vorm van open water vereist is. Voor een extra verharding tussen de 500 en 10.000 m2 geldt een compensatie in de vorm van open water met een oppervlak van minimaal 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak. In het kader van onderhavig plan kan worden gesteld dat compensatie niet noodzakelijk is.
Waterafvoer
Vuilwaterafvoer
Het vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten en afgevoerd worden via het openbaar riool grenzend aan het plangebied.
Hemelwaterafvoer
Het hemelwater zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool en worden geloosd op open water. Rijnland streeft er naar zoveel als mogelijk af te koppelen. Dit houdt in dat afvoer van hemelwater wat neer komt op de verharde oppervlakken, zoals daken, straten en sommige parkeerterreinen, worden losgekoppeld van de riolering. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn volgens RIjnland als volgt:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt; daardoor hoeft er in droge tijden geen gebiedsvreemd water te worden ingelaten.
Volgens Rijnland kleven er ook risico's aan het afkoppelen. Het is namelijk mogelijk dat het hemelwater te veel is vervuild. Dit kan worden veroorzaakt na afstroming van zinken daken of drukke wegen. Polder- en boezemwatergangen raken hierdoor vervuild. Om dit te voorkomen streeft Rijnland er naar dat het verantwoord afkoppelen een vanzelfsprekend uitgangspunt wordt bij de herinrichting en nieuwbouw. Dit sluit aan bij andere duurzame uitgangspunten die Rijnland uitdraagt zoal over het gebruik van duurzame bouwmateriale en waterneutraal bouwen.
Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen
Het duurzaam bouwen richt zich met name op het toepassen van verantwoorde materialen. De hoofdzaak bij duurzaam materiaalgebruik is het gebruik van zware metalen als zink, koper en lood toe te passen op het dak. Bij regen 'logen' deze materialen uit, waardoor ze het oppervlaktewater vervuilen. Het is helaas vanwege bouwkundige redenen en de architectuur, niet altijd mogelijk te voorzien in deze wens. In onderhavig geval wordt zo veel als mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten van het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen. Bij het ontwerp van de woningen wordt rekening gehouden met het zoveel als mogelijk toepassen van verantwoorde materialen om vervuiling van het oppervlakte water zoveel als mogelijk te beperken.
Conclusie water
De watertoets toont aan dat het oppervlak aan verharding in het plangebied beperkt toeneemt. De toename van verharding blijft hierbij onder de 500 m2 die het waterschap hanteert voor compensatieverplichting. Watercompensatie is voor onderhavig plan dan ook niet noodzakelijk.
4.8 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Onderhavig plan omvat de realisatie van in totaal 16 appartementen en 3 woongroepen. Met een parkeernorm van 0,6 per woning (maximale parkeernorm van een serviceflat/aanleunwoning in niet-stedelijk gebied, volgens de ASVV 2008) en de realisatie van 29 parkeerplaatsen rond het gebouw, wordt de parkeerbehoefte van deze woningen opgevangen op eigen en op nieuw openbaar terrein. Het parkeren zal derhalve nagenoeg geen effect hebben op de woonwijk.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het midden van de kern Woubrugge, buiten de EHS, Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten en wedlands. Het terrein is in de huidige situatie in gebruik als braakliggend terrein. Er bevinden zich verder geen bomen of gebouwen op het terrein, beschermde soorten zijn derhalve niet in het plangebied te verwachten. Ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.10 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld. De hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede uit de archeologische beleids- en advieskaart.
Uitsnede gemeente archeologische beleidskaart (plangebied in zwart kader)
Het plangebied is gesitueerd in gebied met een lage verwachting. Voor dit gebied zijn geen nadere voorwaarden geformuleerd voor behoud van mogelijke archeologische waarden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. De meldingsplicht blijft onverminderd van kracht.
4.11 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Op korte afstand ligt een tandartsenpraktijk (Bateweg 16a) en een huisartsenpraktijk (H. de Boerestraat 1). Beide zijn milieucategorie 1 bedrijvigheid (SBI code: 8621,8622, 8623). Hiervoor geldt in principe op grond van de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" editie 2009 een richtlijnafstand van 10 meter (maatgevend aspect geluid) ten opzichte van woningen. De meest nabijgelegen toekomstige zorgwoning komt op minder dan 10 meter van de tandartspraktijk aan de Bateweg 16a te liggen. Er is hier echter sprake van een dorpskern met enige mate van functiemenging (maatschappelijk met wonen). In dat geval is het acceptabel om bij dergelijk bedrijfsactiviteiten geen richtafstanden te hanteren.
Uitgangspunt is dat de eisen uit het bouwbesluit afdoende zijn om hinder te voorkomen. Om die reden wordt een tand-/huisartsenpraktijk in bijlage 4 van de genoemde VNG uitgave als een categorie A beschouwd.
Op 12 juni 2013 is contact opgenomen met de initiatiefnemer. Er is nagevraagd of sprake is van een restaurant of voedselbereiding voor de mensen die in de zorgwoningen woonachtig zijn. Dit is niet het geval. Een melding in het kader van het Activiteitenbesluit is daarom niet nodig.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan voor wat betreft bedrijven en milieuzonering.
5 Maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Bij invoering van de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen opgenomen. De wetgever heeft hiertoe bepaald dat alle ruimtelijke kosten (de zogenaamde "grondexploitatiekosten") die nodig zijn om de voorgenomen bouwplannen te verwezenlijken door de gemeente worden verhaald op de ontwikkelaar.
Voor bouwvoornemens die vallen onder de door de wetgever in artikel 6.2.1 Bro aangewezen definitie van een "bouwplan" is de gemeente verplicht om over te gaan tot verhaal van alle kosten van grondexploitatie die genoemd zijn op de kostensoortenlijst uit het Bro (artikel 6.2.3 t/m 6.2.6). Deze kosten moeten worden verhaald op alle ontwikkelaars in het exploitatiegebied.
Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planschade
Als gevolg van een plan kan er (financiële) schade ontstaan als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wro. Het gaat hier om inkomensderving of waardevermindering van onroerende zaken, veelal benoemd als planschade. De waardevermindering kan bijvoorbeeld een gevolg zijn van beperking van privacy, bezonning etc. Het regelen van de planschade is onderdeel van een exploitatieplan conform artikel 6.13 lid 1.C.2. Wanneer geen exploitatieplan opgesteld wordt, kunnen aanvullende afspraken gemaakt worden tussen gemeente en initiatiefnemer over de verdeling van mogelijke planschade, een planschadeovereenkomst.
Planspecifiek
Onderhavig plan vindt plaats op initiatief van de woningbouwcorporatie. De woningbouwcorporatie heeft als onderdeel van de planvorming de haalbaarheid van het plan onderzocht. De woningbouwcorporatie heeft aangegeven dat het plan financieel haalbaar is. Zij is ook risicodragend voor het project.
Tevens wordt in onderhavige plan geen exploitatieplan opgesteld omdat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt middels een anterieure overeenkomst. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning zal daarom aan het college gevraagd worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro te besluiten dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Als onderdeel van de anterieure overeenkomst zijn additionele afspraken gemaakt over planschade.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de AwB. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken en in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
In gevallen waarin een ander bestuursorgaan dan B&W bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit tevens ter inzage in de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd.
De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo). De kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit worden in de Staatscourant geplaatst (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012).
5.2.1 Verslag vooroverleg
Voorliggend plan is naar de vooroverlegpartners gestuurd. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De reactie van het Hoogheemraadschap (
5) is volledig verwerkt in voorliggend plan.
5.2.2 Verslag zienswijzen
Op 3 december 2013 heeft het college ingestemd met de inhoud van de ontwerp vergunning en ruimtelijke onderbouwing. Vervolgens hebben beide ontwerpen van 19 december 2013 t/m 29 januari 2014 ter inzage gelegen. In deze termijn is 1 zienswijze kenbaar gemaakt. Deze zienswijze is later ingetrokken.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Van Woudeweg 2/2A te Woubrugge, Grondslag BV, 14374, 7 januari 2009
- 2. Verkennend bodemonderzoek nieuwbouw zorgcomplex Hussonhoek; Bateweg 18 te Woubrugge, Van Dijk geo- en milieutechniek, opdrachtnummer: 151312, 23-11-2011
- 3. Akoestisch onderzoek, Wolf en Dikkens Adviseurs, kenmerk: R810093aaA1, 11 juni 2012
- 4. Adviesgeluidwering gevels, Wolf en Dikken Adviseurs, kenmerk R810093aaA3, 26 juni 2012
- 5. Vooroverlegreactie Hoogheemraadschap van Rijnland, 8 november 2013