Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Uitwerkingsplan Centrumplan
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.Centrumplan-VAS1

3.3 Toetsing artikel 20 (WU2)

Binnen de bestemming 'Woongebied uit te werken 2' zijn, zoals opgenomen in artikel 20.1, lid 1 de volgende functies toegestaan:
  1. woningen;
  2. woonwerkwoningen;
  3. zorgwoningen;
  4. drijvende woningen en woonboten;
  5. maatschappelijke voorzieningen;
  6. cultuur, horeca en ontspanning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de plankaart;
  7. horeca uitsluitend ter plaatse van de  aanduiding op de plankaart;
  8. beroepsmatige activiteiten;
  9. (hoofd-)ontsluitingswegen en toegangswegen in ieder geval ter plaatse van de indicatieve profielen op de plankaart;
  10. een begraafplaats;
  11. voet- en fietspaden;
  12. parkeerzoorzieningen;
  13. groen-, water en bijbehorende voorzieningen;
  14. speel- en sportvoorzieningen en kunstwerken;
  15. voorzieningen van openbaar nut.
Voorts zijn de volgende uitwerkingsregels opgenomen in artikel 20 lid 9:
  1. Wat betreft de stedenbouwkundige opzet wordt het plan uitgewerkt in samenhang met de stedenbouwkundige structuur in de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden;
  2. Bij de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten bij het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 5;
  3. Op de gronden zijn onder meer vrijstaande, twee-onder-een-kapwoningen, rijtjeshuizen, en gestapelde woningen toegestaan;
  4. De op de plankaart opgenomen goothoogte mag niet overschreden worden;
  5. De nokhoogten worden bepaald bij uitwerking van onderhavig gebied;
  6. De woningdichtheid bedraagt maximaal het op de plankaart aangegeven aantal woningen per hectare;
  7. De ontsluitingswegen, woonstraten en de inrichting van het openbaar gebied worden afgestemd op de omgeving;
  8. Met betrekking tot de indeling van de wegen en de situering van de bebouwing gelden zoveel mogelijk de indicatief op de plankaart opgenomen dwarsprofielen;
  9. Ter plaatse of binnen een afstand van 50 m ter weerszijden van de op de plankaart aangegeven indicatieve aanduiding ‘Hoofdontsluitingsweg’ wordt de hoofdontsluiting voor het gebied aangelegd;
  10. Voorafgaand aan de uitwerking van een deelgebied dient te worden aangetoond dat de geluidbelasting op de gevel van de geluidsgevoelige bestemmingen de 48 dB niet overschrijdt, dan wel een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld.
Conclusie
Het uitwerkingsplan voldoet geheel aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Braassemerland. Aan het gestelde in artikel 20 lid 9 wordt op twee subleden na geheel voldaan op basis van de regels van artikel 5. 
Het gestelde in artikel 20 lid 9 sub f, betreffende maximale woning dichtheden, is niet in artikel 5 als eis opgenomen. Op de verbeelding van bestemmingsplan Braassemerland is 27 won/ha opgenomen. De woningdichtheid in WU 2 is op basis van het stedenbouwkundig plan, hieraan gelijk.
Artikel 20 lid 9 sub h, betreffende het toepassen van de dwarsprofielen, wordt niet vereist in artikel 5. Deze regel is echter niet relevant voor onderhavig plandeel aangezien deze indicatieve dwarsprofielen vooral voor de hoofdontsluitingen gelden die niet door onderhavig plandeel lopen en ook qua opdeling te ruim is voor het beoogde informele beeld. Op basis van artikel 5 lid 6 wordt een levendig en informeel beeld nagestreefd. De dwarsprofielen gaan uit van een brede formele laan met losliggende rijbanen. Derhalve kan goed gesteld worden dat de benoemde dwarsprofielen niet van toepassing zijn op onderhavig plandeel.
 
Voorts zijn in artikel 19 nog regels opgenomen die niet van toepassing zijn omdat deze regels ingaan op bouwen vooruitlopend op het uitwerkingsplan. In onderhavig plan wordt juist het uitwerkingsplan uitgewerkt en zijn deze regels dus niet relevant.
 
Tot slot worden in artikel 20 nog voorwaarden, nadere eisen en het algemene toetsingskader benoemd. Het gaat hier om de voorwaarden waaraan voldaan moet worden, zijnde (milieu-)technische kwaliteitseisen. Het betreft hier voorwaarden die standaard aan ruimtelijke onderbouwingen dan wel bestemmingsplannen vereist worden, zoals gesteld in art 3.1.6. Bro en op basis van jurisprudentie nader gedefinieerd. Hoofdstuk  5 gaat in op deze standaard (milieu-)technische kwaliteitseisen.
De gestelde nadere eisen gaan in op de stedenbouwkundige onderdelen van de uitwerking. Deze kunnen gesteld worden aan het uitwerkingsplan. In paragraaf 2.2. is het stedenbouwkundig plan beschreven. Op basis van de beschrijving en de motivering als opgenomen in paragraaf 3.2 is er geen noodzaak om in het uitwerkingsplan nadere eisen op te nemen.
In lid 13 wordt verwezen naar het algemene toetsingskader in art 30. Voor dit toetsingskader geldt een gelijke motivering als voor de nadere eisen. In onderhavig plan wordt gemotiveerd hoe voldaan wordt aan het gestelde in het toetsingskader.