Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Uitwerkingsplan Centrumplan
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.Centrumplan-VAS1

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  6. steigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
  3. steigers mogen enkel ter plaatse van de aanduiding 'steiger' worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van een steiger mag niet meer bedragen dan 0,5 meter gemeten ten opzichte van het gemiddelde waterpeil.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het aanleggen van een openbare recreatieve voorziening in de vorm van een steiger met dien verstande dat:
  1. de steiger aansluit op de bestemming Verkeer;
  2. de steiger voorziet in maximaal 30 aanlegplaatsen;
  3. de bouwhoogte van een steiger mag niet meer bedragen dan de hoogte van het aangrenzende peil van het maaiveld met een maximum van 0,9 meter gemeten ten opzichte van het gemiddelde waterpeil.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het al dan niet langdurig aanleggen van een boot op een dusdanige wijze dat daarmee de doorvaart wordt gehinderd.