Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Molenkade 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPMOLENKADE22010-VAS1

Artikel 6 Waarde - archeologie (WR-A)

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor agrarische waardevol gebied aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in artikel 6 lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  2. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag − met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschiften − uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamhedenkan worden geplaatst.
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 2 sub a ontheffing kan uitsluitend worden verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts kan ontheffing worden verleend, indien:
  1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
6.4 Aanlegvergunning
  1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm,
    2. waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen,
    3. ophogen en aanleggen van drainage;
    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    6. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    7. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het verbod van artikel 5 lid 4 sub 1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
    1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in artikel 5 lid 4 sub 1 bedoeld;
    2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
    6. ten dienste zijn van normaal onderhoud en beheer.
  3. Aanlegvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt aanlegvergunning verleend, indien:
    1. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
      1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. het doen van opgravingen;
      3. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming archeologisch waardevol gebied geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
6.6 Adviesprocedure
Alvorens omtrent het verlenen van ontheffing of aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de provinciale archeoloog.