Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Geestweg en Floraweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPGEESTENFLORAWEG-VAS1

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij..’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven. Daarmee maakt het plan Nederland concurrerender. Het Rijk acht de Greenports in Nederland van groot belang voor de ontwikkeling van Nederland in de toekomst. Ondersteuning van deze Greenports door kaders te bieden voor modernisering van de glastuinbouw in het plangebied is in lijn met het gestelde in de Structuurvisie. 
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het vigerende bestemmingsplan maakt verdere modernisering van het glastuinbouwgebied niet mogelijk. Om als gebied en als bedrijf te kunnen blijven concurreren met andere gebieden zal de modernisering wel mogelijk gemaakt moeten worden. De ondernemers, de gemeente en de provincie zien deze modernisering graag tot stand komen. Hiermee is de vraag aangetoond. De modernisering vindt plaats binnen het bestaande gebied. Er is geen verdere uitleg van glastuinbouw. Bestaande bebouwing zal niet kunnen worden hergebruikt, omdat deze gebouwen te klein en te laag zijn voor een gewenste schaalsprong. Het plangebied is momenteel al ingericht op het gebruik van glastuinbouwgebied. Hierdoor is de benodigde infrastructuur reeds aanwezig. Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee passend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.1.2 AMvB Ruimte
Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekent dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.
Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema’s verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeenten zich wederom aan dienen te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.
 
De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgen pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt tot die tijd de koers aan van de Nota Ruimte.
 
Planspecifiek
Het plangebied en de plantaakstelling valt niet binnen een door het Rijk genoemd rijksbelang. Hierdoor heeft het bestemmingsplan weinig raakvlakken met de AMvB Ruimte.
3.1.3 Besluit Glastuinbouw
Het Besluit glastuinbouw is op 1 oktober 2009 gewijzigd. Deze wijziging leidt tot een vergunningplicht voor inrichtingen die voor 1 mei 1996 zijn opgericht en die na 1 oktober 2009 op een kleinere afstand komen te liggen dan 50 meter van een object categorie I (aaneengesloten woonbebouwing van 3 of meer woningen en terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie) 25 meter afstand van een object categorie II (woningen van derden en restaurant).
 
Voor inrichtingen die vòòr 1 oktober 2009 al binnen deze 50 of 25 meter van een object categorie I respectievelijk II lagen, verandert er niets. Deze bedrijven worden door een uitbreiding niet vergunningplichtig, tenzij door de uitbreiding van een dergelijk bedrijf de afstanden tot de bebouwing van een object categorie I of II kleiner wordt dan 25 respectievelijk 10 meter. De vergunningplicht van voor 1 mei 1996 reeds bestaande inrichtingen waarbij de afstanden kleiner zijn dan 25 respectievelijk 10 meter van een object categorie I respectievelijk II is blijven bestaan.
De reden van de wijziging is de volgende. Vòòr de wijziging van het betreffende artikelonderdeel was een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig, indien:
  • het glastuinbouwbedrijf is opgericht:
    bb. voor 1 mei 1996 en, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, (...);"
Hierdoor konden inrichtingen die op meer dan 50 of 25 meter afstand waren gelegen, door middel van uitbreidingen een object categorie I of II naderen tot 25 respectievelijk 10 meter, zonder dat zij vergunningplichtig zouden worden door deze uitbreiding. Dat was niet de bedoeling. Daarom is een extra zinsdeel per 1 oktober 2009 ingevoegd:
  • voor 1 mei 1996 en het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, of het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, na 1 oktober 2009 komt te liggen op een afstand van minder dan 50 meter van enig object categorie I dan wel tot minder dan 25 meter van enig object categorie II, (...)"
Overigens geldt dat de hier genoemde afstanden worden gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichts bij het genoemde object (I of II) is gelegen. Een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf worden niet meegenomen bij het bepalen van de afstanden van de inrichting tot een object categorie I of II.
 
Planspecifiek
Het besluit is verwerkt in de regels van het bestemmingsplan. Voor oprichting van bedrijfs- en burgerwoningen geldt een afstand tot bedrijven van 12,5 meter, dat is gebaseerd op de 10 meter uit het Besluit waarbij een marge van 2,5 meter is inbegrepen aangezien er vergunningvrij een vergroting van de woning van 2,5 meter kan plaatsvinden.