direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen
Plan: Munstergeleen en Windraak
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.18830000MunstergelWind-

Artikel 3 Wonen

3.1 Doeleindenomschrijving
  • A. De op de verbeelding voor “Wonen W“ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de subbestemming 'woonwagens': voor wonen in woonwagens en/of chalets met bijbehorende voorzieningen en groenvoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “aan huis gebonden bedrijf - hoefsmid” voor een aan huis gebonden bedrijf in de vorm van een hoefsmederij;

alsmede voor:

  • d. erven;
  • e. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende:

  • g. hoofdgebouwen;
  • h. bijgebouwen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • B. De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in hoofdstuk 3 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen ontheffings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of aanlegvergunningvereisten.
3.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 1. omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende regels:

hoofdgebouwen

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding “onderdoorgang” mag slechts bebouwing worden opgericht indien de begane grondlaag vrij blijft van bebouwing met een doorgangsruimte van ten minste 3 m;
  • c. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  • d. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    • 1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
    • 2. op de volgende bouwlagen 12,5 m,

met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 mbedraagt;

bijgebouwen

  • e. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m², met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen;
  • f. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • g. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:

  goothoogte   bouwhoogte  
hoofdgebouwen   zie verbeelding   zie verbeelding  
aangebouwde bijgebouwen   hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw + 0,25 m   goothoogte + afstand tot de perceelsgrens, tot maximum 5 m.  
vrijstaande bijgebouwen   3 m.   goothoogte + afstand tot de perceelsgrens, tot maximum van 5 m.  
erfafscheidingen
voor de voorste bouwgrens  
-   1 m.  
erfafscheidingen
in of achter de voorste bouwgrens  
-   2 m.  
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   -   3 m.  
  • h. woonwagens zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de subbestemming “woonwagens” met dien verstande dat:
    • 1. per standplaats slechts één woonwagen/chalet mag worden gebouwd, met dien verstande dat slechts één woonwagen/chalet per standplaats aanwezig mag zijn en de bouwhoogte van de woonwagen/chalet maximaal 3,50 m mag bedragen;
    • 2. per standplaats het maximale bebouwingspercentage ten hoogste 90 % mag bedragen;
    • 3. op iedere woonwagenstandplaats gebouwen ten behoeve van sanitaire doeleinden en bergingsdoeleinden (verzorgingsunits) mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte hiervan per woonwagenstandplaats niet meer mag bedragen dan 25 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m;
    • 4. de afstand van de woonwagens/chalets tot elkaar minimaal 2,00 m moet bedragen;
    • 5. de hoogte van andere bouwwerken maximaal 5 m mag bedragen, behoudens erfafscheidingen, welke maximaal 2 m mogen bedragen.
3.3 Bijzondere gebruiksregels
  • A. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt tevens verstaan het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
  • B. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in dit lid voor het gebruik van een (vrijstaand)bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik beperkt blijft tot de in lid 2 onder e t/m g genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  • c. belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij het hoofdgebouw gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die zorg nodig heeft/hebben;
  • f. geen extra ontsluiting wordt toegevoegd;
  • g. het parkeren op eigen erg plaatsvindt.
3.4 Ontheffing
  • A. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1., voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  • a. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    • 1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    • 2. op de begane grond van een meergezinswoning;
    • 3. op de begane grond behorende tot een bovenwoning;
  • b. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  • c. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  • e. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  • B. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1., voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  • a. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    • 1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    • 2. op de begane grond van een meergezinswoning;
    • 3. op de begane grond behorende tot een bovenwoning.
  • b. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  • c. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 behorende bij deze planregels) of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • d. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  • f. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  • C. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2. onder g voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
  • D. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2. onder h tot een maximale bouwhoogte van 6 m indien:
    • 1. de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de afwijkende bouwhoogte past binnen de in de omgeving van de locatie gehanteerde bouwhoogte.