direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
Plan: Geleenbeekdal
Status: vigerend
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.18830000Geleenbeekdal-

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. bestaande agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering,

met de daarbij behorende voorzieningen.

 

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 32.

3.2 Bouwregels

3.2.1. Op de tot Agrarisch-Bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;
  • teeltondersteunende voorzieningen, hagelnetten en mestopslagplaatsen;
  • één bedrijfswoning per bouwperceel, tenzij anders aangeduid op de betreffende kaartuitsnede, mits ter plaatse van de desbetreffende bouwkavel sprake is van een volwaardig bedrijf,

en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen, voer- en mestopslagplaatsen uitsluitend in het op de betreffende kaartuitsnede aangeduide bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de voorgevel in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens zal worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 6.50 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 10.00 m mag bedragen;
  • e. een bedrijfswoning in ten hoogste 2 bouwlagen mag worden gebouwd, ieder afzonderlijk met een hoogte van ten minste 2.60 m en ten hoogste 3.50 m;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 900 m3 mag bedragen;
  • g. gebouwen met een kap van ten minste 30° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt;
  • h. de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 8.00 m mag bedragen, met uitzondering van:

- de hoogte van voedersilo’s welke ten hoogste 12.00 mag bedragen.

 

3.2.2. Het bepaalde onder 3.2.1. omtrent de situering van bouwwerken is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat:

  • a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5.00 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

3.3.1. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing,

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+.

 

3.3.2. de onder 3.3.1. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
  • ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.4.1. Ontheffing goothoogte bedrijfsgebouwen.

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen met een goothoogte groter dan 6.50 m, mits:

  • de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,

met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte ten hoogste 8.00 m mag bedragen.

 

3.4.2. Ontheffing dakhelling.

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van de bouw van gebouwen met een kap met een dakhelling minder dan 30°, mits:

  • landschappelijke, cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,

met dien verstande dat:

  • a. de dakhelling ten minste 15° zal bedragen.

 

3.4.3. Procedure ontheffing.

Burgemeester en Wethouders volgen bij het verlenen van ontheffing de in artikel 31 gegeven procedure.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1. Gebruiksregels gronden.

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 27 wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond voor en/of als:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • c. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. nieuwvestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • e. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

 

3.5.2. Gebruiksregels opstallen.

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 27 wordt ten minste verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • a. woondoeleinden, anders dan in een bedrijfswoning; bij de bedrijfswoning zijn mantelzorg en huisvesting van de rustende boer toegestaan voor zover dit niet leidt tot het ontstaan van een nieuwe zelfstandige woning;
  • b. detailhandelsdoeleinden;
  • c. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • d. recreatieve doeleinden, anders dan toegelaten krachtens het plan;
  • e. manegedoeleinden;
  • f. horecadoeleinden, anders dan ondergeschikt aan het toegelaten gebruik;
  • g. agrarische hulp- en nevenbedrijfsdoeleinden;
  • h. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • i. opslag van brandgevaarlijke en giftige stoffen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1. Wijziging in de bestemming Wonen.

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, ten behoeve van de realisering van woningen, mits:

  • de agrarische functie geheel is komen te vervallen;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de woonfunctie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex behouden blijven;
  • aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden beperkt;
  • er sprake is van inpandig bouwen, i.c. de woningen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbebouwing (de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde of inpandige bedrijfsruimte);
  • de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de te realiseren woningen gegarandeerd kan worden;
  • uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik,

met dien verstande, dat:

  • a. de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdrukking zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
  • b. per agrarisch bedrijfscomplex binnen de hoofdbebouwing, zijnde dat deel van de bebouwing waarin ook reeds de bestaande bedrijfswoning is gelegen, meerdere woningen mogen worden gerealiseerd;
  • c. de inhoud van een woning ten minste 300 m3 zal bedragen;
  • d. indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 70 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
  • e. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel met de regels voor de bestemming Wonen.

 

3.6.2. Procedure wijziging.

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 31 gegeven procedure.