direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Bergbezinkbassin Lintjesweg Munstergeleen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor voorliggende ruimtelijke procedure is de aanleg van een Bergbezinkbassin ter plaatse van de Lintjesweg te Munstergeleen. Het bergbezinkbassin bestaat uit een betonnen constructie die ondergronds wordt gerealiseerd.

De realisatie past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Hiertoe wordt de procedure voor omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan doorlopen.

Met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wordt een juridisch-planologische regeling vastgesteld waarmee gebruik en bouwen worden toegestaan voor zover niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Met het verlenen van omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wordt het ter plaatse geldende bestemmingsplan echter niet vervangen, de twee regelingen gelden naast elkaar.

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van deze procedure.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Geleenbeek, nabij de Lintjesweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0001.png"

Luchtfoto plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Sittard, vastgesteld door de raad van de gemeente Sittard-Geleen op 26 juni 2013.

Ter plaatse van het plangebied vigeert de bestemming Natuur. Daarnaast zijn een aantal dubbelbestemmingen van toepassing.

De volgende dubbelbestemmingen zijn van toepassing:

  • Waarde - Ecologie
  • Waarde - Archeologie 4
  • Waarde - Cultuurhistorie
  • Waterstaat - Meanderzone

De volgende gebiedsaanduidingen zijn van kracht:

  • milieuzone - geurzone
  • overig - beekdal
  • overig - recreatief netwerk

Ook geldt de aanduiding 'Provinciaal ontwikkelzone groen'. Deze uit het POL ontleende aanduiding is inmiddels achterhaald door het nieuw vastgestelde POL (2014).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0002.png"

Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemming

De gronden aangewezen als Natuur zijn onder andere bestemd voor instandhouding, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke waarde en/of ecologische waarde, waterlopen en waterpartijen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op grond van deze bestemming is geen omgevingsvergunning vereist voor de realisatie van een BBB.

1.3.2 Dubbelbestemmingen

Waarde - Ecologie

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' zijn mede bestemd voor de bescherming van de natuur- en landschapswaarden in het gebied. Op deze gronden geldt een verbod op het bouwen in of op de grond (art. 34.2). De realisatie van een BBB is daarom in strijd met de bestemming.

Waarde - Archeologie

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' zijn primair bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm - maaiveld uit te voeren binnen dit gebied (art. 32.4.1 onder 1). de realisatie van een BBB is daarom in strijd met de bestemming.

Waarde - Cultuurhistorie

Gronden aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundige waardevolle elementen (monumenten), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden (art. 33.1). Hier mag slechts gebouwd worden indien en voor zover dit nodig is voor het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:

  • a. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  • b. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, bepaald door kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling (art. 33.2.1).

In dit geval wordt het BBB niet gerealiseerd t.b.v. bestaande bebouwing en is daarmee in strijd met de bestemming.

Waterstaat - Meanderzone

Gronden aangeduid met 'Waterstaat - Meanderzone' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de meanderzone niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  • c. het bevoegd gezag vooraf advies dient in te winnen bij de waterbeheerder.

In dit geval wordt het BBB niet gerealiseerd t.b.v. de meanderzone en is daarmee in strijd met de bestemming.

1.3.3 Gebiedsaanduidingen

Milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - geurzone’ zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van het geurhinderveroorzakend object. Er zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan. Het BBB is geen geurgevoelig object. De aanduiding vormt geen belemmering voor de realisatie van een BBB.

Overig - beekdal

Gronden aangeduid als “beekdal” zijn primair bestemd voor de instandhouding en versterking van de natuurlijke waterhuishouding van zowel het oppervlaktewater als het grondwater, en de daarvan afhankelijke landschappelijke en natuurlijke waarden (art. 42.2.1). Bouwwerken mogen hier enkel gebouwd worden indien zij noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte bedraagt per ha. maximaal 20 m²;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,2 meter. (art. 42.10.2)

Het is verboden om op deze gronden een BBB te realiseren.

Overig - POG

Deze uit het POL ontleende aanduiding is inmiddels achterhaald door het nieuw vastgestelde POL (2014).

Overig - recreatief netwerk

Gronden aangewezen als 'Recreatief netwerk' zijn mede bestemd voor routegebonden recreatieve activiteiten en route-ondersteunende voorzieningen (art. 42.11.1). met deze bestemming kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de onderliggende bestemmingen op de locatie t.b.v. recreatie of andere bouwwerken (art. 42.11.2), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte aan gebouwen, geen woning zijnde, bedraagt maximaal 20 m² per ha.;
  • b. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, bedraagt minimaal 2.40 en maximaal 3.20 meter;
  • c. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 3,20 meter;
  • d. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de belangen van natuur en landschap niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het extensieve karakter van het buitengebied gewaarborgd blijft c.q. de recreatief medegebruik ondersteunende voorzieningen landschappelijk goed worden ingepast, hetzij door afschermende gebiedseigen beplanting, hetzij door clustering aan de randen van kernen.

Het is verboden om op deze gronden een BBB te realiseren.

1.3.4 Conclusie

De voorgenomen realisatie van een bergbezinkbassin nabij de Geleenbeek is in strijd met meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen, ofwel het bestemmingsplan. Ter plaatse dient daarom een omgevingsvergunning te worden aangevraagd conform art. 2.1 lid 1 onder c (afwijken van het bestemmingsplan) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ten behoeve van deze omgevingsvergunning is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

1.4 Opzet ruimtelijke onderbouwing

Het besluit tot het verlenen van omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • beschrijving van het plan;
  • toetsing aan het wettelijk en beleidskader;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving;
  • uitvoerbaarheid;
  • procedure.

Naast deze ruimtelijke onderbouwing omvat dit besluit een verbeelding met plancontour, opgesteld conform de RO-standaarden. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de gemeente Sittard-Geleen.

1.5 Bij het plan behorende stukken

Voor de totstandkoming van de ruimtelijke onderbouwing zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in deze ruimtelijke onderbouwing zijn verwoord.

De volgende rapportages, behorende bij dit plan, zijn als separate bijlagen opgenomen:

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In aansluiting op de beschrijving van de huidige situatie is in dit hoofdstuk het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.

2.2 Plan

Om de vervuiling van oppervlaktewater tegen te gaan moet de gemeente Sittard-Geleen voldoen aan de "Basisinspanning” en aan de Kaderrichtlijn water (KRW). Om hieraan te voldoen moeten op diverse locaties bergbezinkbassins en/of groene buffers worden gemaakt, zoals deze ook als project zijn aangewezen in het rioleringsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0003.png"

Nieuwe situatie bergbezinkbassin

Voor de locatie Lintjesweg moet een ondergronds bergbezinkbassin met een inhoud van 500 m³ worden gerealiseerd. Het bergbezinkbassin wordt evenwijdig aan de Geleenbeek aangelegd. Naast het bergbezinkbassin wordt tevens een regenwaterriool aangelegd. Het bergbezinkbassin wordt aangesloten op het rioolstelsel gelegen onder de Lintjesweg.

Hoofdstuk 3 Gebiedsinventarisatie

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk staat de huidige/bestaande situatie van het plangebied centraal. Aan de orde komen de situering en de begrenzing van het plan Bergbezinkbassin Lintjesweg, alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur.

3.2 Situering en begrenzing

Het plangebied voor het bergbezinkbassin bestaat uit het Geleenbeekdal tussen nabij de Lintjesweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0004.png" Het plangebied

De Geleenbeek zelf is binnen het plangebied genormaliseerd en grotendeels vastgelegd met stortstenen. Aan de oostkant van de Geleenbeek ligt de bebouwing van Munstergeleen. Ten westen van de Geleenbeek vindt de landschapsontwikkeling “Absbroekbos” plaats. In de huidige situatie bestaan deze gronden uit akkers (foto 2), weilanden en jonge bosaanplant. Voor het noordelijk deel van het plangebied is inmiddels een concreet inrichtingsplan voor de Geleenbeek opgesteld. Voor het zuidelijke deel is de concrete inrichting nog niet bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0006.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0007.jpg"  
Foto 1: in de huidige situatie is de Geleenbeek genormaliseerd en met stortstenen vastgelegd.   Foto 2: de herinrichting van het noordelijke deel van de Geleenbeek vindt voornamelijk binnen akkers plaats  

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

4.2 Rijksbeleid en Europese richtlijnen

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Conclusie 

Het plangebied ligt niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen. De geformuleerde nationale belangen hebben verder geen invloed op onderhavig planvoornemen.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Het Barro voorziet niet in een onderwerp dat op het plangebied van toepassing is. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

4.2.3 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

Conclusie

Voor het plangebied is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheidt dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0008.png"

Zonering POL 2014 met globale ligging plangebied (blauwe speld) (bron: Provincie Limburg)

Het plangebied is gelegen binnen het de Bronsgroene landschapszone. Deze aanduiding is toegekend aan beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap.

Een belangrijk beleidsaccent in deze zone is de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een bergbezinkbassin ten behoeve van het versterken van de lokale waterbergingsopgave en het voorkomen van wateroverlast in de kernen en het buitengebied.

Het bergbezinkbassin wordt volledig ondergronds gerealiseerd, daarbij wordt bodemerosie en wateroverlast bestreden en voorkomen. Door bovenop het bergbezinkbassin te voorzien in een grondlaag en het afwerken en herinrichten van het terrein conform de oorspronkelijke toestand / overeenkomstig de bestaande structuur, kan het huidige gebruik worden voortgezet en blijven de kwaliteiten van het landschap ongewijzigd. Het planvoornemen is niet in strijd met de beleidsaccenten die in het POL zijn vastgelegd voor de Bronsgroene zone.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

Op grond van de Omgevingsverordening Limburg geldt voor het aangrenzende plangebied de 'normering regionale waterlast' met een normering van 1:25.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0009.png"

Dit houdt in dat de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moeten zijn ingericht op deze normering. Het is aan de beheerder van de regionale wateren om te zorgen dat deze wateren aan de normering voldoen. De beheerder brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, periodiek verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer. Het waterschap Roer en Overmaas is beheerder van deze regionale wateren.

Conclusie

Doordat het planvoornemen zich richt op het beter beheersen en voorkomen van lokale en ook regionale wateroverlast, past het planvoornemen binnen de omgevingsverordening.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het waterbeleid van het Waterschap Limburg is neergelegd in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Water in beweging'. Het waterbeheerplan is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het waterschap vertaalt dit beleid in één document.

Over het algemeen geldt dat voor het hele gebied wordt ingezet op behoud van het hydrologisch en waterhuishoudkundig functioneren van het watersysteem. Voor beekdalzones geldt dat naast behoud van het watersysteem, ook wordt gestreefd naar herstel. Dit houdt in dat wordt toegewerkt naar zo natuurlijk mogelijke waterregimes. Concreet betekent dit dat de ontwatering uiteindelijk maximaal tot graslandniveau is. Op die manier wordt het herstel van verdroging en droogteschade bevordert en worden randvoorwaarden geschept voor hydrologisch herstel van natuurgebieden en beekdalen. Het Geleenbeekdal is een belangrijk internationaal natuurgebied. Het waterschap staat aan de lat om met het waterbeheer bij te dragen aan de instandhouding hiervan.

Het waterschap streeft naar het scheiden van vuil water en schoon water. Het grootschalig scheiden van schone en vuile waterstromen (afkoppelen van regenwater van het afvalwatersysteem) is de meest duurzame oplossing om de riolering en rioolwaterzuiveringen te ontlasten en de KRW-doelen voor riooloverstorten te realiseren. De aanleg van een bergbezinkbassin draagt bij aan het scheiden van schone en vuile waterstromen.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Omgevingsvisie 2016 Sittard-Geleen

Op 15 december 2016 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen de Omgevingsvisie 2016 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt aangegeven welke koers wordt nagestreefd voor de fysieke ontwikkeling van Sittard-Geleen. Hiermee wordt helder gemaakt welke ontwikkelingen de gemeente wil faciliteren en wat hierbij het fysieke afwegingskader is.

De afvalwaterketen maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Er moeten veel bovengrondse aanpassingen worden gedaan om de ondergrondse riolen te kunnen aanleggen/vervangen. Ook worden onderdelen van de afvalwaterketen steeds meer bovengronds gehaald.

Door de beperkte capaciteit van de ondergrondse leidingsystemen wordt gezocht naar alternatieve opvang en afvoer van hemelwater bij hevige neerslag. Tijdelijke opvang van extreme neerslag vraagt om oplossingen in de openbare ruimte, op particulier terrein en in het watersysteem. Ook de periodes zonder neerslag worden belangrijk om de watertekorten aan te vullen. Het ontwerp van de openbare ruimte wordt betrokken bij de aanpak om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Het beleid voor de aanpak van wateroverlast ligt vast in het Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015 - 2020.

4.5.2 Beleidsplan Afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020

In het beleidsplan Afvalwater Westelijke Mijnstreek is vastgelegd hoe wordt omgegaan met afvalwater. Dit komt tot uiting in de in het beleidsplan opgenomen missie:

We voeren de zorg voor de afvalwaterketen zo uit dat de volksgezondheid wordt beschermd, een goede leefomgeving wordt bevorderd en schade aan het milieu wordt voorkomen.

Milieu en oppervlaktewaterkwaliteit

Met het uitvoeren maatregelen in het kader van 'de basisinspanning' is veel werk verricht om de uitstoot van vervuilende stoffen uit de afvalwaterketen naar het watersysteem te verminderen.

Sinds enkele jaren wordt gewerkt aan het verder verminderen van de uitstoot, nu vanuit de regelgeving rondom de KRW. Europese regelgeving verplicht tot het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit van een groot aantal 'waterlichamen'. Hier zijn reeds plannen voor gemaakt die deels al zijn uitgevoerd.

De aanleg van het bergbezinkbassin past in de verdere uitvoering van de basisinspanning/KRW

4.5.3 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te kenschetsen als een ontwikkelingsproces waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit dient te gebeuren door kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting.

De gemeente Sittard-Geleen heeft duurzaamheid in haar beleidsdoelstellingen opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. Dit is vastgelegd in het integrale beleidsdocument "duurzaamheidsplan Sittard-Geleen 2009-2016".

Om duurzaamheid te concretiseren gebruikt de gemeente het duurzaamheidinstrument GPR-gebouw. Het instrument maakt de duurzaamheidprestaties zichtbaar voor de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. De gemeente vraagt een overallscore van minimaal 7 op een schaal van 1 tot en met 10.

Het onderhavig project kan gezien worden als een project, gericht op het ontwikkelen van een duurzaam watersysteem. Door het bergbezinkbassin wordt de vervuiling van het oppervlaktewater tegen gegaan.

4.6 Conclusie beleidskader

Op grond van het vorenstaande beleidskader kan worden geconcludeerd dat het plan herinrichting Bergbezinkbassin Lintjesweg weliswaar past in het vigerende beleid, maar niet in het vigerende bestemmingsplan. Het is daarom noodzakelijk af te wijken van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 5 Onderzoek planeffecten

5.1 Algemeen

In het kader van de realisatie van het bergbezinkbassin zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

5.2 Natuur en soorten

Door Sweco is in 2017 een geactualiseerd natuuronderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet vervangen. In 2016 is door Sweco (destijds Grontmij Nederland) een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd. De ingreep is getoetst aan destijds vigerende wet- en regelgeving voor natuur. Dit onderzoek is in 2017 geactualiseerd in het kader van de Wet natuurbescherming. In het onderzoek is bepaald of er nieuwe beschermde soorten kunnen voorkomen in het plangebied en/of negatief beïnvloed kunnen worden door de voorgenomen ontwikkeling. Tevens is bepaald of de bevindingen en conclusies van het onderzoek uit 2016 nog geldig zijn op grond van de huidige wetgeving.

Uit het natuuronderzoek van 2016 wordt het volgende geconcludeerd:

Flora- en faunawet

Vanuit de Flora- en faunawet zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plaatsing van een bergbezinkbassin in het plangebied. Effecten van de ingreep op zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 Ffwet) zijn uitgesloten. Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is dan niet noodzakelijk.

Wel dient bij de uitvoering rekening gehouden te worden met aanwezigheid van vleermuizen en broedvogels. Door in de periode maart t/m november het gebruik van verlichting achterwege te laten of te zorgen dat geen sprake is van uitstraling van licht richting de Geleenbeek en lijnvormige groenstructuren in de nabijheid, wordt verstoring van foeragerende en migrerende vleermuizen voorkomen. Om verstoring van broedvogels te voorkomen, wordt aanbevolen om de vegetatie in het plangebied buiten het broedseizoen (globaal half maart – augustus) te verwijderen.

Natuurbeschermingswet

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998 ten aanzien van Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten. Er zijn geen belemmeringen vanuit deze wetgeving. Verdere toetsing of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.

Natuurbeleidskaders

Het plangebied ligt niet in de goudgroene-, zilvergroene natuurzones en externe werking is niet van toepassing. Hierdoor zijn effecten op deze natuurzones in de nabijheid op voorhand uit te sluiten. Vanuit dit oogpunt zijn er voor deze gebieden geen belemmeringen en er is dan ook geen noodzaak voor een nadere procedure in de vorm van een 'nee, tenzij-toets'. Het plangebied ligt wel in de bronsgroene natuurzone, voor deze natuurzone geldt het 'ja, mits-principe'. Er is geen sprake van aantasting of verlies van natuurwaarden, waardoor de ontwikkeling mogelijk is in het licht van het 'Ja, mits-principe'. Derhalve zijn er geen belemmeringen vanuit provinciaal natuurbeleid aan de orde. Er is dan ook geen noodzaak tot nadere procedures in het kader van natuurbeleidskaders.

In de actualisatieonderzoek uit 2017 wordt het volgende geconcludeerd:

Soortenbescherming

Aanwezigheid van nieuwe onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten is uitgesloten. De conclusies uit het voorgaande rapport gelden ook onder de nieuwe wetgeving. Vanuit de Wet natuurbescherming onderdeel soorten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plaatsing van een bergbezinkbassin in het plangebied. Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is dan niet noodzakelijk.

Wel dient bij de uitvoering rekening gehouden te worden met aanwezigheid van vleermuizen en broedvogels. Door in de periode maart tot en met november het gebruik van verlichting achterwege te laten of te zorgen dat geen sprake is van uitstraling van licht richting de Geleenbeek en lijnvormige groenstructuren in de nabijheid, wordt verstoring van foeragerende en migrerende vleermuizen voorkomen. Om verstoring van broedvogels te voorkomen, wordt aanbevolen om de vegetatie in het plangebied buiten het broedseizoen (globaal half maart - augustus) te verwijderen.

Natura 2000

De conclusies uit het voorgaand onderzoek met betrekking tot Natura 2000-gebieden gelden ook onder de Wet natuurbescherming: effecten zijn uitgesloten, er is geen noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000.

Provinciaal beleid

Aangezien er vanuit het provinciaal beleid geen wezenlijke veranderingen hebben plaatsgevonden, gelden de conclusies uit het voorgaand rapport onverkort anno 2017. Vanuit het provinciaal beleid zijn er geen belemmeringen voor de plaatsing van het bergbezinkbassin.

5.3 Bodemkwaliteit

Uit bodemonderzoek is gebleken dat de grond op de locatie waar het bergbezinkbassin is gesitueerd sterk verontreinigd is met diverse zware metalen, asbest en minerale olie. Verder blijkt het grondwater, lokaal, sterk verontreinigd te zijn met zware metalen en VOCL.

Geonius Milieu B.V. heeft in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen het uitvoeren van een actualiserend bodemonderzoek en het opstellen van een saneringsplan voor de sanering van de verontreiniging in de bodem ter plaatse van de Lintjesweg te Munstergeleen in de gemeente Sittard-Geleen.

Doel van het actualiserend bodemonderzoek zijn de reeds aanwezige bodemonderzoeksgegevens aan te vullen zodat voldaan wordt aan de huidige wetgeving. Door de wijziging in de wetgeving dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden op de volgende parameters: asbest, PCB's, barium, molybdeen en kobalt. Gezien de aanwezigheid van een sterke VOCL verontreiniging in het grondwater wordt tevens bekeken of een bron aanwezig is in de bodem. De kwaliteit van het grondwater is tevens geactualiseerd. Uit de historische gegevens blijkt dat, in het verleden, op het terrein kabels zijn verbrand. In het actualiserend bodemonderzoek zijn derhalve de parameter dioxines ook meegenomen.

Op grond van het bodemonderzoek is geconcludeerd sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van het voormalige terrein van Janssen. De sterke verontreiniging bestaat uit zware metalen (arseen, chroom, koper, lood, nikkel, zink), PCB's, asbest en dioxines. Er is in het verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd door Lyons, slechts één maal een overschrijding van de interventiewaarde voor arseen aangetoond. Er is in het nader bodemonderzoek, uitgevoerd door Lyons, één maal een overschrijding van de interventiewaarde voor chroom aangetoond.

Leidend voor de verontreiniging zijn de stoffen koper en zink. Deze 2 parameters komen overal (verticaal en horizontaal) voor op de onderzoekslocatie.

In combinatie met de voorgaand uitgevoerde bodemonderzoeken kan gesteld worden dat alleen het terrein dat Janssen gebruikt heeft als bedrijfsterrein tot het geval van ernstige bodemverontreiniging gezien kan worden. De omliggende grond (die wel tot dezelfde kadastrale percelen behoren) zijn niet tot nauwelijks verontreinigd.

De oorzaak en de gevolgen van deze verontreiniging kan in technische, organisatorische en ruimtelijk zin als één geval van bodemverontreiniging gezien worden. Aangezien in het grondwater géén sterke verontreinigingen meer aanwezig zijn, kan gesteld worden dat het "geval" zich beperkt tot de vaste fase.

Op basis van deze conclusie is een saneringsplan opgesteld om de verontreiniging op te heffen.

5.4 Archeologie

In opdracht van de gemeente Sittard-Geleen heeft Sweco Nederland bv in 2016 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied BBB Munstergeleen te Munstergeleen, gemeente Sittard-Geleen, zie bijlage 2 Archeologisch onderzoek bergbezinkbassin Munstergeleen , kenmerk SWAR2009, datum 14 april 2016.

Op basis van het bureauonderzoek is een archeologische verwachting opgesteld. Op basis van de geomorfologische en bodemkundige gegevens, alsook de gegevens uit het AHN blijkt dat het plangebied gelegen is in het beekdal van de Geleenbeek. Tot het midden van de 20e eeuw heeft deze beek ten zuiden van het plangebied gelopen, bij het recht leggen van de Geleenbeek is de loop verplaatst naar onmiddellijk ten noorden van het plangebied. Op basis van de historische informatie hebben zich in het verleden geen gebouwen binnen het plangebied bevonden, het is steeds in gebruik geweest als weiland en boomgaard. In de 2e helft van de 20e eeuw is het gebied gebruikt als bedrijventerrein.

In de omgeving van het plangebied zijn in het verleden vindplaatsen uit het Neolithicum, de IJzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen die duiden op nederzettingen in deze periode. Deze vindplaatsen zijn allen echter aangetroffen op de plateaus langs het beekdal en op de rand van het beekdal. In het beekdal zelf zijn tot op heden uitsluitend vondsten aangetroffen uit dezelfde perioden die als afval en in afvaldumps in de ondergrond terecht zijn gekomen. Voor het huidig plangebied betekent dit dat, gelet op de ligging van het plangebied in het beekdal van de Geleenbeek, een hoge verwachting geldt voor afvaldumps voor alle perioden. Dit is, gelet op de ontwikkeling van Munstergeleen nabij het plangebied vanaf de Middeleeuwen, inclusief de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Op basis van de hoge verwachting die voor het plangebied is vastgesteld wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Gelet op de aard van de te verwachten archeologische resten (afvaldumps) en de aard van de ondergrond (beekdal) kunnen de eventuele vondsten op verschillende, vooraf niet te bepalen niveaus, aangetroffen worden.

Rekening houdend met de aard en onbekende diepteligging van de mogelijke archeologische resten is vervolgonderzoek enkel zinvol indien daadwerkelijk het volledige plangebied onderzocht wordt (tot op verstoringsdiepte). De uitvoering van een proefsleuvenonderzoek op een vast percentage van het plangebied voorafgaand aan de graafwerkzaamheden is hier dan ook niet zinvol.

Vanwege de aard van de werkzaamheden en de hoge verwachting voor het aantreffen van o.a. beekovergangen zal een intensieve archeologische begeleiding (protocol opgraven) het meest effectief zijn. Hierbij zijn naar verwachting goede waarnemingsmogelijkheden, aangezien tijdens de werkzaamheden relatief grote aaneengesloten vlakken worden blootgelegd.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Een bergbezinkbassin behoort niet tot de inrichtingen waaraan in deze VNG-uitgave een milieucategorie is toegedeeld. Er is derhalve geen richtafstand bepaald voor een bergbezinkbassin, ervan uitgaande dat er geen milieubelastende uitstraling op de omgeving is. Een overstort vindt slechts enkele keren per jaar plaats. Dit is zeer beperkt en staat niet in verhouding tot de overlast die het veroorzaakt. Milieuzonering is derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geluid

In het plangebied liggen geen geluidsgevoelige objecten, daarbij worden op grond van het bestemmingsplan geen geluidsproducerende of geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7 Geur

Op grond van activiteitenbesluit wordt rekening gehouden met de afstand van de overstort tot een geurgevoelig object, wanneer dit op minder dan 50 meter afstand ligt. Het dichtsbijzijnde geurgevoelig object in casus is gelegen op ca. 100 meter. Geur vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van het bergbezinkbassin.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk tenzij vaststaat dat een project Niet in Betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het Besluit NIBM en de Regeling NIBM (die beide onderdeel uitmaken van de Wet luchtkwaliteit) geven aan wanneer een initiatief in betekenende mate bijdraagt. Projecten die minder bijdragen dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2), worden geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten hoeft geen luchtkwaliteitsonderzoek te worden uitgevoerd. Vast staat dat het bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die invloed hebben op de concentratie van fijn stof of stikstofdepositie. Vastgesteld kan daarom worden dat het project herinrichting van de Geleenbeek op grond van de Regeling niet in betekenende mate (nibm) zonder meer doorgang kan vinden.

5.9 Externe veiligheid

Raadpleging van de risicokaart Limburg leert dat zich in of in de directe nabijheid van het plangebied geen risicobronnen als gevolg van opslag van gevaarlijke stoffen bevinden. Ook zijn er geen transportroutes van gevaarlijke stoffen op een zodanige afstand van het plangebied gelegen dat een onderzoek naar de gevolgen van externe veiligheid noodzakelijk is. Een verder onderzoek naar externe veiligheid kan daarom achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.PBbbblintjensweg-VA01_0010.png"

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien de afwijking van het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan voldoet niet aan de criteria van 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening waardoor een grondexploitatieplan voor het onderhavige plan niet noodzakelijk is. Het plan wordt uitgevoerd in opdracht van Landschapspark de graven en wordt gefinancierd door het waterschap Roer en Overmaas, Gemeente Sittard-Geleen en de provincie. Het financiële risico van de gemeente is beperkt tot de subsidie die wordt verleend. Hiervoor zijn gelden gereserveerd.

6.2 Handhaving

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening is het handelen in strijd met de bestemmingen verboden. Door bij het ontwerpen van het plan tijdig te overleggen met de gebruikers van het gebied, is ernaar gestreefd een bestemmingsplan op te stellen dat voldoende ruimte biedt aan de gebruikers en bewoners. Indien zich strijdige en ongewenste ontwikkelingen of activiteiten voordoen, staan een aantal bevoegdheden ter bevordering van de naleving van de planregels ter beschikking. De controle op de naleving van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd door het team Handhaving van de Afdeling Veiligheid, en Handhaving. Nadat een feit is geconstateerd zal, behoudens spoedeisende gevallen, eerst de overtreder worden benaderd om aan de overtreding een einde te maken. Dit kan door middel van staken en het opheffen van de strijdigheid. Indien de strijdigheid niet wordt beëindigd, zal aan het dagelijks bestuur van de gemeente worden voorgelegd om door middel van bestuursdwang of door het opleggen van een dwangsom te bevorderen dat de situatie in overeenstemming wordt gebracht met het bestemmingsplan. Daartoe zal aan de overtreder een schriftelijke waarschuwing worden verzonden waarin is vermeld binnen welke termijn de overtreding moet worden beëindigd. Tevens staat in de waarschuwing vermeld welke actie vanwege de gemeente kan worden verwacht indien de strijdigheid niet wordt beëindigd. De kosten voor het toepassen van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.