direct naar inhoud van 3.2 Milieu, natuur, water en overige aspecten
Plan: Stationsomgeving Sittard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01

3.2 Milieu, natuur, water en overige aspecten

3.2.1 Geluid

Voor grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden. Het zoneren behelst het creëren van een bepaalde afstand tussen een grote geluidveroorzakende functie (bv. verkeer/industrie) en geluidgevoelige gebieden (bv. woongebieden). Binnen een geluidzone geldt een beperking voor de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Voor bestemmingsplan Stationsomgeving Sittard geldt dat dit plan het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Er is in die zin geen sprake van nieuwbouw in het gebied. Om deze redenen is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek uit te voeren.

3.2.2 Bodem

Het bestemmingsplan Stationsomgeving Sittard betreft een beheerplan. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden dus gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie in het bestemmingsplan geregeld. Er is geen sprake van nieuwbouw in het gebied en dus bestaat er geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.

3.2.3 Externe veiligheid
  • 1. Beleidskader externe veiligheid

Inleiding

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor stationaire bronnen zijn vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen. In de hiervoor genoemde besluiten worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen in uitzonderingssituaties toegestaan, op voorwaarde dat de keuze hiervoor voldoende onderbouwd is.


Groepsrisico

Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en de bijbehorende ongeval-frequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het bevoegd gezag1 bepaalt zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet.

De relevante beleidsstukken (zie ook Hoofdstuk 2 Beleidskader) geven invulling aan wat al dan niet aanvaardbaar is.


Verantwoordingsplicht groepsrisico

De Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geeft aan dat bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico, de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen. De officiële tekst uit de Circulaire luidt:

'Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan (het bevoegd gezag) moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen.'


In het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen is het volgende opgenomen over de verantwoordingsplicht:

'Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.'


Tot slot schrijft het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen voor dat bij een ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een stationaire risicobron in beginsel de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen.


Buiten de aangehaalde besluiten is de verantwoording van het groepsrisico sowieso een noodzakelijk onderdeel van een 'goede ruimtelijke onderbouwing' van een bestemmingsplan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.


Naast dit wettelijke kader heeft de gemeente Sittard-Geleen een tweetal beleidsvisies vastgesteld, welke van toepassing zijn op dit bestemmingsplan.

Allereerst is dit de Veiligheidsvisie spoorzone Sittard-Geleen. Deze visie is geactualiseerd en op 13 september 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze visie is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen een zone van 50 meter vrijgehouden wordt van kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen. Als binnen 200 meter een nieuwe beperkt kwetsbare bestemming gerealiseerd wordt, moeten tevens bouwkundige effect beperkende maatregelen worden toegepast. In het kader van een bestemmingsplan dat nieuwe (beperkt) kwetsbare functies toelaat wordt hieraan getoetst. Dit is in het geval van een conserverend bestemmingsplan niet aan de orde.


De tweede beleidsvisie betreft de beleidsvisie externe veiligheid Chemelot/ Westelijke mijnstreek, welke in 2011 is vastgesteld. Deze visie werkt enerzijds aan de bron, waarbij ontwikkelingen op Chemelot volgens een zoneringsprincipe mogelijk zijn. Risicovolle activiteiten vinden zowel mogelijk inwaarts op het terrein plaats, minder risicovolle activiteiten kunnen zich meer aan de rand vestigen. Voor de nabije omgeving geldt dat er geen verdichting mag plaatsvinden. Voor onderhavig plangebied speelt dit gelet op het conserverende karakter ervan niet.

  • 2. Risico-inventarisatie


Algemeen

Uit de provinciale Risicokaart Limburg blijkt dat het bestemmingsplan Stationsomgeving Sittard binnen het invloedsgebied ligt van de volgende risicobronnen. Het gaat om de opslag, verwerking en productie van gevaarlijke stoffen op het bedrijventerrein Chemelot en het rangeren van goederentreinen met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement van Station Sittard. Daarnaast worden nabijgelegen buisleidingen en (spoor-)wegen in Sittard-Geleen gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.


Bedrijventerrein Chemelot te Geleen

De plaatsgebonden risico 10-6 contour van Chemelot valt buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico van dit bedrijventerrein heeft daarom geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Chemelot ligt op circa 3,6 kilometer afstand. Wel ligt het invloedsgebied van de inrichting over het plangebied. Het betreft met name de invloed van een toxisch scenario. Chemelot is daarmee relevant voor de verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor wordt aangesloten bij de Beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site / Westelijke Mijnstreek (vastgesteld op 6 juli 2011) en het doorlopen proces voor eerdere vergunningen2.


Spoorwegemplacement van station Sittard

Het emplacement ligt op circa 35 meter afstand ten westen van het plangebied.

In februari 2001 is bij Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg de revisievergunning ingevolgde de Wet milieubeheer voor het spoorwegemplacement verleend. Wat betreft externe veiligheid wordt in de considerans aangegeven dat in de bestaande situatie voldaan wordt aan de norm voor het individueel risico, echter dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico ruim wordt overschreden.

Verder wordt toegelicht dat o.a. gelet op het oriënterende karakter van het groepsrisico, de verwachte verbetering ervan, het belang van het goederenspoor en de inspanningsverplichting van NS RIB, deze overschrijding aanvaardbaar wordt geacht.

Op basis van deze vigerende milieuvergunning ligt de plaatsgebonden risico 10-6 contour aan de zuidwestzijde vlakbij c.q. over enkele locaties waar in het verleden (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd zijn (zie onderstaande indicatieve tekening). Het gebied binnen de 10-6 contour volgens vigerende milieuvergunning is daarop rood weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01_0017.png"

Middels melding van 6 januari 2005 heeft Prorail een melding gedaan om een verandering van het spooremplacement door te voeren. Het gaat hierbij om:

  • Het verlengen van het perron
  • Het vernieuwen van een omroepinstallatie
  • Het vernieuwen en aanpassen van een wisselcomplex.

Op 3 maart 2005 heeft de gemeente Sittard-Geleen per brief aan Prorail aangegeven de betreffende melding te accepteren.

Op 18 december 2008 heeft Prorail een revisievergunning voor het emplacement bij de gemeente Sittard-Geleen ingediend, met een onderbouwing wat betreft externe veiligheid.

Uit deze informatie blijkt dat de omvang van het plaatsgebonden risico kleiner is geworden en hiermee niet meer zal vallen over kwetsbare objecten.

Daarnaast is het Rijk samen met de gemeente Sittard-Geleen aan het onderzoeken welke maatregelen van het Basisnet kunnen worden ingezet om de externe veiligheidsrisico's van het emplacement verder te verlagen. Na de afronding hiervan kan de procedure voor de nieuwe milieuvergunning verder worden doorgezet.

Het invloedsgebied van de risicobron ligt over het plangebied van het bestemmingsplan. Het emplacement is daarom relevant voor de verantwoording van het groepsrisico.

Transport van gevaarlijke stoffen over nabijgelegen spoorlijnen

De spoorlijn Roermond-Sittard ligt direct ten westen van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn de spoortrajecten Sittard-Geleen en Sittard-Heerlen gelegen vanaf 30 meter van het plangebied. In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen staat aangegeven dat de veiligheidszone van de spoortrajecten ten hoogste 19 meter is. Deze contour is als 'veiligheidszone - plaatsgebonden risico' op de verbeelding opgenomen. Deze PR-contour ligt niet over kwetsbare bestemmingen. Op basis van de spoorvisie mogen zich geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen 50 meter vestigen. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, worden hier geen aanvullende voorschriften voor opgenomen.


Het invloedsgebied van de spoorlijnen Roermond-Sittard, Sittard-Geleen en Sittard-Heerlen strekt uit over het bestemmingsplan. Daarmee zijn deze risicobronnen relevant voor de verantwoording van het groepsrisico. Het groepsrisico verandert niet ten opzichte van de huidige situatie. Dit omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft. Tevens worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarnaast is de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geen harde norm. Om deze redenen is voor dit bestemmingsplan geen nieuwe groepsrisicoberekening uitgevoerd.


Hogedruk aardgasleiding Z-540-36 van Nederlandse Gasunie NV

Ten westen van het bestemmingsplan loopt de hogedruk aardgasleiding Z-540-36 van de Gasunie. Deze aardgasleiding ligt op twee locaties dichtbij het plangebied, namelijk ter hoogte van de Burgstraat (op 65 meter) en bij de Elisabeth van Barstraat (op 50 meter). Tabel 1 toont de kenmerken van deze leidingdelen van de Z-540-36 volgens de Risicokaart.

Tabel 1: Externe veiligheidsrisico's van hogedruk aardgasleiding Z-540-36

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01_0018.jpg"

De nabijgelegen leidingdelen van de Z-540-36 leggen geen ruimtelijke beperkingen op aan het plan, omdat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar op de leiding liggen (0 meter). Wel hebben deze leidingdelen ter hoogte van de Brugstraat een invloedsgebied dat over het bestemmingsplan uitstrekt. De hogedruk aardgasleiding Z-540-36 is daarmee relevant voor de verantwoording van het groepsrisico.

In het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen wordt ook gewezen op het 100% letaliteitgebied van een aardgasleiding. Het aangehaalde besluit geeft aan dat voor bestemmingsplannen buiten het 100% letaliteitgebied een beperkte verantwoording geldt. Het bestemmingsplan Stationsomgeving Sittard ligt buiten dit 100%-letaliteitgebied van beide leidingdelen (zie tabel 1), waarmee dus volstaan kan worden met een beperkte verantwoording.


Transport van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen

Binnen de gemeente Sittard-Geleen geldt een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Nabij het plangebied liggen geen voor routering aangewezen wegen. Daarmee zijn de gemeentelijke wegen niet relevant voor het bestemmingsplan.

  • 3. Mogelijke ongevalscenario's


Bevindingen uit risico-inventarisatie

Het bestemmingsplan Stationsomgeving Sittard-Geleen voldoet aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.

Wel moet de gemeente het bedrijventerrein Chemelot, het spoorwegemplacement van station Sittard, de aanwezige hogedruk aardgasleiding en de nabijgelegen spoorlijnen meenemen in de verantwoording van het groepsrisico. Het gaat dan om het effect op het bestemmingsplan van ongevalsscenario's met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt op een zodanige afstand van de relevante risicobronnen uit de risico-inventarisatie dat per risicobron de volgende scenario's effect hebben:

Risicobron   Relevant scenario  
Chemelot   - Toxische wolk  
Spoorwegemplacement   - BLEVE
- Wolkbrand
- Plasbrand
- Toxische wolk  
Transport gevaarlijke stoffen over nabij gelegen spoorlijnen   - BLEVE
- Wolkbrand
- Plasbrand
- Toxische wolk  
Hogedruk aardgasleiding   - BLEVE
- Fakkelbrand  

De aangehaalde ongevalsscenario's worden hieronder nader uitgewerkt.


BLEVE

Het maatgevende effect bij een ongeval met een tank gevuld met brandbaar of toxisch tot vloeistof verdicht gas is een zogenaamde BLEVE ('boiling liquid expanding vapor explosion'). Onderscheid wordt gemaakt in het optreden van een zogenaamde 'warme' en 'koude' BLEVE.

Een 'warme' BLEVE is een ongevalsscenario dat ontstaat door het domino-effect waarbij ten gevolge van een (plas-)brand bij een tank brandbaar of toxisch gas, de druk in een tankwagen zo hoog oploopt dat deze bezwijkt.

Bij een calamiteit met enkel brandbare gassen is sprake van een zogenaamde 'koude' BLEVE. Dit houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas bij instantaan falen onder druk zet uit tot een dampwolk. Indien sprake is van een zogenaamde 'koude' BLEVE, dan vindt een ontsteking van de dampwolk plaats. Er ontstaat dan een vuurbal. Dit scenario geeft zowel een drukgolf als een intense warmtestraling en treedt meteen op bij een calamiteit met een tank gevuld met brandbare gassen.


Dit scenario kan optreden bij alle risicobronnen. Vanwege de afstand van Chemelot heeft dit scenario nauwelijks effect op het plangebied als een dergelijk scenario zich daar voor doet. De andere risicobronnen liggen meer in directe omgeving van het plangebied. In het kader van dit scenario en de mogelijke snelheid van ontwikkelen is het van belang dat mensen snel gealarmeerd worden en kunnen vluchten. Tevens is het van belang dat de brandweer voldoende bluswater heeft om te koelen, als ook een waterscherm op te zetten. Dit als afscherming van de omgeving. Op het emplacement zijn watercontainers geplaatst ten behoeve van calamiteitenbestrijding.


Wolk - / fakkelbrand scenario

Bij het transport van brandbare gassen door ketelwagons of door de hogedruk aardgasleiding is het maatscenario een (externe) beschadiging waardoor gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt en een wolkbrand vormt. Bij een wolkbrand is de warmtestraling maatgevend voor de afstandsbepaling. De effecten van een wolk- of fakkelbrand, hoofdzakelijk bij incidenten op de nabijgelegen spoortrajecten, kunnen het plangebied bereiken. De afstand tussen Chemelot en het plangebied is zodanig groot, dat dit scenario op het bedrijventerrein Chemelot geen effect heeft op het plangebied.


Plasbrand scenario

Het scenario dat op kan treden bij een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het effect is vooral de warmtestraling van een (plas-)brand. Het effectgebied van een plasbrand wordt ook wel een plasbrandaandachtsgebied genoemd. Dit is een afstand van 30 meter, gemeten vanaf het hart van het spoor, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. Dit scenario is voor alle risicobronnen mogelijk, behalve de hogedruk aardgasleiding. Enkele gebouwen liggen binnen het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter van het spoortraject, waaronder het stationsgebouw en verschillende kantoorgebouwen. Het bedrijventerrein Chemelot ligt daarentegen op een dusdanig grote afstand, dat dit scenario geen effect heeft op het plangebied.


Toxische wolk

Bij ongevallen met giftige vloeistoffen en gassen is het scenario dat indirect of direct een gaswolk ontstaat. Als gevolg hiervan zal bij een percentage van de aanwezige personen letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Een toxisch ongevalsscenario kent enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.


Dit scenario kan voor komen op het bedrijventerrein Chemelot, bij de spoortrajecten Sittard-Geleen en Roermond-Sittard en het spooremplacement.

  • 4. Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico


Verschillende stappen

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan Stationsomgeving moeten de stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico worden doorlopen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en richt zich op het behoud van de al gerealiseerde functies. De verantwoording heeft daardoor een ander karakter dan bij de realisatie van nieuwe functies of de uitbreiding van bestaande functies.


Hoogte van groepsrisico

Het vaststellen van de exacte hoogte van het groepsrisico van Chemelot, het spoorwegemplacement van station Sittard, de spoorlijnen en de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding is een uitgebreide aangelegenheid en levert geen bijdrage aan het verhogen van het veiligheidsniveau binnen het plangebied. Het bestemmingsplan betreft namelijk een conserverend plan. Op basis van de Beleidsvisie externe veiligheid Chemelot Site/ Westelijke Mijnstreek kan gesteld worden dat het groepsrisico van Chemelot boven de oriëntatiewaarde uitkomt (ca factor 4). Bij het emplacement komt het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde uit. Bij het spoor is eveneens sprake van een lichte overschrijding. Het groepsrisico bij de hogedruk aardgasleiding blijft ver onder de oriëntatiewaarde (<0,1). Als gevolg van het vaststellen van het plan verandert de bevolkingsdichtheid dan wel de kans op een calamiteit niet ten opzichte van de situatie van voor dit besluit.

Kortom, het groepsrisico blijft bij de vaststelling van dit conserverend bestemmingsplan ongewijzigd.


Personendichtheid in invloedsgebied

Het plangebied Stationsomgeving Sittard heeft een centrumfunctie met veel detailhandel en horeca. Daarnaast zijn er o.a. een aantal kantoren gevestigd, evenals de stadssporthal en de stadschouwburg van Sittard-Geleen. Het plangebied kent bovendien kleinschalige woningbouw. Op een aantal plekken is sprake van gestapelde woningbouw, zoals aan de Brugstraat en de Rijksweg Zuid.


Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron.

De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn. Dit is in het geval van een toxisch scenario belangrijk voor de hulpdiensten, zodat ze altijd bovenwinds kunnen aanrijden. In de huidige situatie voldoet het plangebied hieraan. Daarbij is wel van belang dat het autoluwe deel van de stationsomgeving bereikbaar blijft voor de hulpdiensten bij een calamiteit.


De bereikbaarheid in het plangebied moet ook tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk voor de ontvluchting van de personen in dat gebied. De vluchtwegen dienen een andere route te zijn dan de aanrijdroute voor brandweervoertuigen. In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.


De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Langs het spoor is over de hele lengte een parallelweg aanwezig voor de hulpdiensten (Westelijke randweg). Het bedrijventerrein Chemelot kent ook een goede infrastructuur qua wegen. Tot slot is de nabijgelegen hogedruk aardgasleiding bereikbaar via het huidige net van gemeentelijke wegen. Echter de bereikbaarheid van het emplacement is op dit moment onvoldoende en wordt in het kader van de milieuvergunning onderzocht op verbetering.


De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied. Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen met water. Door de gemeente is aangegeven dat de dekkingsgraad van de primaire en secundaire bluswatervoorziening in het plangebied verbetering behoeft. Hier is eveneens een projectgroep voor gestart.

In geval van een plasbrand, een fakkelbrand of een 'warme' BLEVE richt de brandweer zich op het blussen van de secundaire branden, de gebiedsevacuatie en waar mogelijk het indammen of beperken van de primaire brand.


Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied bevinden zich vooral zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Er zijn geen zorgcentra aanwezig. Daarentegen zijn er wel onderwijsvoorzieningen aanwezig, onder andere een kappersschool en een hoge school. Hier zijn vooral jongeren en werkenden aanwezig, die over het algemeen zelfredzaam zijn. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk schuilen in gebouwen. Afhankelijk van de afstand tot de risicobron moet het gebied bij een plasbrand, fakkelbrand of een BLEVE zo snel mogelijk worden ontvlucht.


De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen. In navolging van de Kadernota Integrale Veiligheid 2011-2014 wil de gemeente Sittard-Geleen een project starten ter verbetering van de zelfredzaamheid van burgers.


Mogelijke risicoverlagende maatregelen

De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen zijn beperkt, in het kader van dit conserverende plan. Echter de gemeente Sittard Geleen zorgt er met haar eigen beleid voor dat het risico niet verder toeneemt. Enerzijds door bij bedrijven bij vergunningverlening toe te zien op het reduceren van risico's. Anderzijds door ook het ruimtelijk beleid in de nabijheid van risicobronnen. In de omgeving van Chemelot mag geen verdichting in de omgeving plaatsvinden. In de spoorzone zijn geen nieuwe kwetsbare bestemmingen toegestaan. Tevens is het voornemen om het aantal rangeerhandelingen op het emplacement te verminderen, door de aanleg van de zuidelijke spooraansluiting op het Chemelotterrein. Dan neemt zowel het plaatsgebonden risico, als het groepsrisico van het emplacement af. De gemeente Sittard-Geleen onderzoekt bij de herziening van milieuvergunningen of de externe veiligheidsrisico's verder beperkt kunnen worden.

Daarnaast werkt de gemeente met routering van vervoer gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied zijn geen wegen aanwezig die in dat kader zijn aangewezen.

Brandweeradvisering en verantwoording

De brandweer onderstreept in haar advies dat het om een conserverend bestemmingsplan gaat en geeft als advies aan om bij eventuele uitbreidingen rekening te houden met de voor die uitbreiding geldende risico-scenario's en hierbij passende maatregelen te nemen.


Conclusie

In het plangebied en directe omgeving zijn diverse risicobronnen aanwezig, het gaat hierbij met name om het emplacement Sittard.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een conserverend plan, waarbij geen significante verandering in personendichtheden ten opzichte van de huidige bestemde situatie, geen verandering naar kwetsbare bestemmingen of grote nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Dit betekent dat er geen verandering in de hoogte van de risico's plaatsvindt.

Op basis van de verantwoording groepsrisico en mede gelet op het brandweeradvies wordt het onderhavig bestemmingsplan aanvaardbaar geacht.

De gemeente Sittard-Geleen heeft daarnaast een algemeen extern veiligheidsbeleid en werkt o.a. aan de volgende projecten (die bijdragen aan een verdere verbetering van externe veiligheid ook voor het onderhavige plangebied):

  • in navolging van de Kadernota Integrale Veiligheid (2011-20140 wordt een project opgezet om de zelfredzaamheid van burgers en medewerkers van bedrijven te verbeteren;
  • de gemeente heeft een projectgroep bluswatervoorziening ingericht, deze inventariseert de eventuele knelpunten binnen de gemeente en draagt oplossingen hiervoor aan;
  • de gemeente overlegt o.a. met Prorail over een nieuwe revisievergunning voor het emplacement.


3.2.4 Luchtkwaliteit

Nieuwe Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de NSL is de nibm (“niet in betekenende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling maar slechts het actualiseren van de bestaande situatie is nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

3.2.5 Water

Het betreft een grondwaterinfiltratiegebied. Binnen het plangebied is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Wel is er een watergang in het gebied aanwezig: de Keutelbeek.

In het plangebied liggen geen primaire waterkeringen of regenwaterbuffers. Het rivierbed van de Maas bevindt zich niet binnen het plangebied. Er is geen sprake van een grondwaterbeschermingsgebied en er is geen grondwateroverlast binnen het plangebied.

Het afkoppelen van hemelwater in een binnenstedelijk gebied is echter geen eenvoudige zaak. Water heeft een groot deel van de ontwikkeling van de stad bepaald. De Geleenbeek stroomde oorspronkelijk ten westen van de stadsomwalling. Ten zuiden van de stad werd een zijtak naar de stad toe gegraven. Deze aftakking was bedoeld om de grachten te voeden en de molens binnen de veste gaande te houden. Deze zogenoemde stadsbeek, ook wel Molenbeek, loopt dwars door de oude stad. De Molenbeek is door verstedelijking op strategische punten overkluisd. De stadsbeek of Molenbeek voerde tevens het water aan voor de grachten om de stad. Voor verdeling van het water was ter hoogte van het huidige Tempelplein een watersluis en verdeelwerk aanwezig. Dit waterwerk had verschillende functies. Hier werd het water gestuwd om de molens in de stad te kunnen voorzien van voldoende waterkracht.

Daarnaast werd vanaf het waterwerk water in de grachten geleid. Deze grachten hadden primair een verdedigingsfunctie. De grachten hadden behoudens een verdedigende functie ook een functie ten behoeve van het waterbeheer. Bij hevige regenval werd het water uit de stad en het water dat van de plateaus kwam opgevangen in de grachten en vervolgens geleidelijk via de beek afgevoerd. De grachten dienden hierbij als waterbuffer om overstroming van de stad tegen te gaan. In het kader van integraal waterbeheer is het wenselijk om gebaseerd op de historische situatie, waar mogelijk de bufferfunctie van de gracht te herstellen.

Vanuit duurzaam waterbeheer wil de gemeente overgaan tot een gescheiden rioolstelsel. Een gescheiden rioolstelsel voert het regenwater niet langer af naar zuiveringen, maar direct (of indirect) naar het oppervlaktewater. In het geval van Sittard zouden dit de grachten rond de omwalling kunnen zijn. Vanuit integraal waterbeheer is het noodzakelijk om de afvoer van hemelwater van het openbare rioolstelsel af te koppelen. Door afkoppelen en bij voorkeur infiltreren van het hemelwater in de bodem wordt een bijdrage geleverd aan het herstel van een natuurlijk functionerend watersysteem en het verminderen van verdroging. Vanwege de waterkwaliteit is doorstroming noodzakelijk. De grachten zullen verbonden worden met de Molenbeek. De historische verbondenheid met water kan nog voelbaarder worden gemaakt. Naast grachten kan ook het water in de beken zichtbaar gemaakt worden door delen van de Molenbeek en Geleenbeek op te leggen. Het zal een positief effect hebben op de herkenbaarheid, belevingswaarde en attractiviteit van de stad.

Ontkluizing Sittard Keutelbeek fase 1

Om de beleving van water in stedelijk gebied te vergroten wordt het benedenstroomse deel van de overkluizing in de Keutelbeek in Sittard over een lengte van 210 meter opgeheven. Dit is onderdeel van het stedenbouwkundige project Dobbelsteen. De beek wordt open en zichtbaar gemaakt en zo natuurlijk mogelijk ingericht. De open beek zal aan de rechterzijde natuurlijk worden ingericht. Dit geeft een impuls aan de ecologische waarden op dit traject.

3.2.6 Ecologie

De stationsomgeving van Sittard is gelegen binnen het stedelijk gebied. Gezien de aanwezigheid van oude panden binnen de plangrens is het aannemelijk dat er in het centrum een aantal ecologische waarden aanwezig zullen zijn. Voor dit bestemmingsplan kan echter worden gesteld dat aangezien dit een beheerplan is er geen nieuwe ontwikkelingen plaats zullen vinden.

Indien beschermde soorten aanwezig zijn mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden die passen binnen de mogelijkheden die het plan biedt, kan er sprake zijn van een ingreep die een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet vereist.

3.2.7 Kabels en leidingen

Gas-, water- en elektriciteitstransport vindt meestal ondergronds plaats. Ten behoeve van de bescherming van bepaalde ondergrondse kabels en leidingen worden in een bestemmingsplan beschermingszones geregeld. In de planregels en op de verbeelding worden deze zones opgenomen voor de grotere kabels en leidingen, die door het plangebied lopen.

Binnen de begrenzing van onderhavig bestemmingsplan is in dit kader een gasvoedingsleiding aanwezig. Voor de Hogedrukgasvoedingsleiding geldt een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden (voor deze leiding speelt het aspect externe veiligheid geen rol).