Plan: | Molenbeek West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPMolenbeekWest-VA01 |
De gemeente Sittard - Geleen streeft naar uniformiteit in haar bestemmingsplannen voor het bebouwde gebied. Molenbeek West, voorheen bekend onder de naam Stadsbroek West, is qua opbouw en structuur geen samenhangende wijk en de begrenzingen zijn onduidelijk. Derhalve is voor de noordoosthoek van Sittard in 2005 het bestemmingsplan 'Stadsbroek - West' vastgesteld. Het bestemmingsplan dient in verband met het verstrijken van de (wettelijke) planperiode geactualiseerd te worden aan de eisen van deze tijd. De planherziening is gericht te komen tot een geactualiseerd bestemmingsplan 'Molenbeek West'.
Om in de noordoosthoek van Sittard adequaat te kunnen toetsen op bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, wenst de gemeente te beschikken over een actuele planologische regeling. Tegelijkertijd is de gemeente verplicht om de bestemmingsplannen te digitaliseren om te komen tot een betere interne en externe informatievoorziening.
Het plangebied 'Molenbeek - West' ligt in de noordoosthoek van Sittard. De plangrens sluit aan op de grens van het vigerende bestemmingsplan 'Stadsbroek - West'. Het plangebied wordt begrensd door ten oosten de Tudderenderweg, ten zuiden de Hemelsley, ten noorden de sportcentrumlaan en ten westen de gelegen bebouwing aan de Janekers Voort.
In het oosten wordt het gebied begrensd door Broeksittard. De overgang naar Broeksittard uit zich vooral in het historische karakter van de bebouwing en de inrichting van het openbare gebied. Broeksittard vormt een eigen identiteit. De historische kern is een typisch Limburgs straatdorp. Kenmerkend hieraan zijn de geringe profielbreedte, de hoge mate van verharding, rooilijnen tot aan het openbaar gebied, grote tuinen en de organisch gegroeide uitgifte.
De Broeksittarderweg met zijn historische bebouwingsfragmenten vormt een uitloper van Stadbroek en is hiermee tevens een ruimtelijke drager in de wijk. Andere historische fragmenten in de wijk zijn te vinden aan de Tudderenderweg.
Luchtfoto noordoosthoek Sittard |
De Tudderenderweg en de Hemelsley zijn twee belangrijke ruimtelijke dragers van de wijk. Het bebouwingslint, de Tudderenderweg, heeft een stenige inrichting en er liggen diverse functies aan. De Hemelsley heeft het karakter van een laan. Op de kruising van deze twee dragers bevindt zich het hart van de wijk. De wijk is verder onderverdeeld in drie buurten , te weten De Baandert, Vrangendael en Broeksittard. De grenzen tussen de buurten worden gevormd door de Tudderenderweg, de Hemelsley en de Broeksittarderweg. De buurten hebben duidelijke wanden naar de randen. Langs de beek en de Tudderenderweg zijn fragmenten te onderscheiden die aansluiten op de historische typologie. Het hart wordt functioneel en ruimtelijk ondersteund door de aanwezige voorzieningen, zoals winkels, horeca, ouderenwoningen, een kerk en een school.
De grenzen van het vigerende bestemmingsplan in combinatie met de perceelsgrenzen gelden veelal als de grens van onderhavig bestemmingsplan. Het huidige gebruik en de realisatie van de woningen in het gebied in de afgelopen planperiode heeft op een aantal locaties, voor zover nodig, aanleiding gegeven voor aanpassing van de grenzen van het bestemmingsplan in verband met afstemming op de feitelijke situatie.
Ten aanzien van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Stadbroek - West'. Het bestemmingsplan werd op 10 november 2005 vastgesteld.
Vigerend bestemmingsplan 'Stadbroek - West' |
Dit bestemmingsplan is een zogenoemd gedetailleerd bestemmingsplan met een beheerskarakter. De keuze voor 'mate van gedetailleerdheid' uit zich vooral in een op perceelsniveau goed uitgewerkte verbeelding. Op perceelsniveau is voor woningen en voorzieningen afzonderlijk aangegeven wat waar gebouwd mag worden en wel op een zodanige wijze dat het belang van de buren/omgeving daarbij vooraf is meegewogen.
Door een uniforme regeling voor alle inwoners van het plangebied ontstaat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het bestemmingsplan 'Molenbeek West' vervangt, na vaststelling, het oude bestemmingsplangebied.
Na dit inleidend hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie binnen het plangebied. Vervolgens komen de relevante beleidskaders op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau aan bod. In een hoofdstuk over de sectorale aspecten binnen het plangebied wordt nader ingegaan op de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, waterhuishouding en riolering en kabels en leidingen. In een hoofdstuk over de juridische opzet wordt het juridische deel van het bestemmingsplan (de planregels in combinatie met de verbeelding) nader toegelicht, waarna de aspecten handhaving en haalbaarheid (financieel en maatschappelijk) aan bod komen. Ter afsluiting van de toelichting wordt de procedure die met dit bestemmingsplan doorloopt beschreven.
In dit hoofdstuk wordt op basis van de uitgevoerde inventarisatie een beeld geschetst van het plangebied. De huidige situatie is het gevolg van de concrete invulling van het plangebied en de realisatie van de woningen in de afgelopen planperiode.
Ten aanzien van het plangebied heeft in de afgelopen planperiode een herstructurering plaatsgevonden, echter deze is nog niet voltooid. Er is nog sprake van onbenutte woningbouwmogelijkheden, welke wel planologisch zijn geregeld. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en in het plangebied kunnen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Dit bestemmingsplan betreft de actualisatie van het vigerende bestemmingsplan, inclusief de onbenutte woningbouwmogelijkheden.
Om de huidige situatie binnen het plangebied goed in beeld te brengen is een aparte analyse voor de omgeving en bestaande situatie van het plangebied gemaakt.
De gemeente Sittard - Geleen ligt in de provincie Limburg en vormt, naast Maastricht en Heerlen, een van de drie grootste stedelijke clusters in Zuid-Limburg. De gemeente ligt in het overgangsgebied tussen Midden-Limburg en het Zuid-Limburgse heuvelland, daar waar Nederland op zijn smalst is. De grenzen met België en Duitsland zijn nabij. Opvallend is de ligging in de invloedssfeer van twee grootschalige landschappen: aan de westzijde de rivier de Maas en aan de zuidzijde het nationaal landschap heuvelland.
De gemeente Sittard - Geleen is op 1 januari 2001 ontstaan door een gemeentelijke herindeling. De gemeenten Born, Geleen en Sittard werden toen samengevoegd. De gemeente heeft een oppervlakte van 80,53 km2 en telt circa 94.000 inwoners (1 januari 2016, bron CBS). In 2000 is Sittard verkozen tot Groenste Stad van Nederland.
Gemeente Sittard - Geleen, met in rood het plangebied aangegeven |
Het plangebied bevindt zich in de noordoosthoek van de gemeente Sittard - Geleen. Aan de westzijde ligt de woningbouwlocatie 'de Baandert'. Deze woningbouwlocatie is net als onderhavig plangebied een herstructureringsgebied. Daarnaast ligt het plangebied ingeklemd tussen de wijken Baandert, Vrangendael en Broeksittard. Deze wijken kenmerken zich door hun woonkarakter en bestaan overwegend uit grondgebonden woningen in 2 bouwlagen met kap, afgewisseld met gestapelde woningen.
Ten noorden van het gebied ligt het recreatiepark 'Sittard Noord'. Bestaande uit onder andere zwembad "de Nieuwe Hateboer" en het natuurgebied "de Schwienswei". Het voormalige Euregionaal Sport- en Congrescentrum dat hier tevens gevestigd was is inmiddels ontmanteld en de gebouwen zijn gesloopt.
Bebouwingsstructuur
Het merendeel van de bebouwing binnen het plangebied bestaat uit woningen en het betreft hier zowel grondgebonden woningen als (enkele) gestapelde woonfuncties in het zuidoostelijk deel van het plangebied. De bebouwing in en rond het plangebied heeft een redelijk besloten karakter; er zijn relatief veel geschakelde woningen te vinden.
Gestapelde woonfunctie aan de Tudderenderweg |
Grondgebonden woningen aan de Justus de Harduwijnlaan 11 |
De overgang naar Broeksittard in het oosten uit zich vooral in het historische karakter van de bebouwing en de inrichting van het openbare gebied. Broeksittard vormt een eigen identiteit. De historische kern is een typisch Limburgs straatdorp. Historische fragmenten in het plangebied zijn te vinden aan de Tudderenderweg en de Molenbeek.
Ontsluiting, verkeer en parkeren
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats door middel van Tudderenderweg ten oosten van het plangebied, de Sportcentrumlaan ten noorden van het plangebied, de Doctor Nolenslaan ten westen van het plangebied en de Odasingel ten zuiden van het plangebied. De Tudderenderweg geldt als de belangrijkste toegangsweg en betreft een vijftig-kilometerweg. Verder geldt in alle straten van het woongebied een maximale snelheid van dertig kilometer per uur. In het plangebied zijn daarnaast brede trottoirs en diverse fietsstroken.
Groen en water
In het plangebied is in ruime mate groen aanwezig. Enerzijds de groenstrook die langs de aftakking van de Geleenbeek (secundaire watergang) zijn ligt en dwars door het plangebied loopt. Deze beekzone wordt als belangrijk structurerend element van de stad en de buurt zichtbaar gemaakt. De beekzone vervult een rol als ecologische verbindingszone. Min of meer haaks op de beekzone bevindt zich een samenhangend groengebied als geleding tussen de woonbuurten en verbinding naar buiten. Deze groene zones kunnen een rol vervullen in het duurzaam waterbeheer, bevatten speelplekken voor kinderen in verschillende leeftijdscategorieën, doen dienst als langzaam verkeersverbinding en dragen bij aan de sfeer en identiteit van de buurten. De groenstrook verbindt Molenbeek met Baandert.
Anderzijds bevindt zich in het noorden van het plangebied een groot groengebied. Hier bevindt zich de Stadbroekermolen en het Hanewieke, volkstuinen en speeltuin. Dit vormt een onderdeel van een kwaliteitsvol uitloopgebied dichtbij het buitengebied van de Schwienswei. Dit noordelijke groengebied trekt nu het stedelijke gebied in.
Groengebied in noordelijk deel plangebied |
Water in het plangebied komt prominent naar voren in de vorm van de aftakking van de Geleenbeek. Deze aftakking doorsnijdt het plangebied van noord naarzuid en is bij de herstructurering van het gebied weer zichtbaar gemaakt.
Open plekken
In het plangebied zijn nog enkele open plekken aanwezig met onbenutte woningbouwmogelijkheden. Op deze open plekken zijn nog grondgebonden woningen mogelijk passend binnen de ruimtelijke structuur. Per locatie is een maximum aantal woningen mogelijk gemaakt. Dit sluit niet uit dat indien op een locatie minder woningen worden gerealiseerd deze op een andere locatie gecompenseerd kunnen worden. De voorwaarde is hierbij wel dat maximaal 13 woningen binnen het gehele plangebied op de open plekken gerealiseerd mogen worden.
Het betreft de volgende plekken waar nog woningbouwmogelijkheden zijn:
Voorbeeld open plek |
Functionele structuur plangebied |
Wonen
De belangrijkste functie binnen het plangebied is de functie wonen. Het merendeel van de bebouwing binnen het plangebied bestaat uit in de afgelopen planperiode gerealiseerde woningen en het betreft hier zowel grondgebonden woningen als (enkele) gestapelde woonfuncties. De bebouwing in en rond het plangebied heeft een redelijk besloten karakter; er zijn relatief veel geschakelde woningen te vinden. De gestapelde woningen zijn met name in het zuidoostelijk deel van het plangebied gesitueerd. Hier zijn een aantal appartementencomplexen gerealiseerd. Verder is er een appartementencomplex op de hoek Broekmolen/Tudderenderweg en de Felix Timmermansstraat gelegen.
Enkele delen van het plangebied zijn nog onbebouwd. Hier zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan nog grondgebonden woningen toegestaan.
Voorzieningen
In het noorden van het plangebied is horeca gevestigd in de Stadbroekermolen (hierna: Molen). Voorheen had deze molen een maatschappelijke functie. In de Molen wordt een bijdrage geleverd aan de promotie van streekproducten. Daarnaast is in het plangebied, aan de Tudderenderweg, een Chinees-Indisch Restaurant aanwezig. Ook bevinden zich aan de Tudderenderweg een cafetaria/snackbar en een café. Op de hoek van de Oudeweg en de Hemelsley is een maatschappelijke voorziening gelegen in de vorm van een Baptistengemeenschap.
Vooraanzicht Chinees-Indisch Restaurant 'Lotus' |
Vooraanzicht Friture 't Trepke |
Bedrijvigheid
In het plangebied en de directe omgeving van het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig. Beroep aan huis is binnen het plangebied eveneens niet aanwezig.
Sociale veiligheid
Het bieden van bescherming en veiligheid is een kerntaak van de overheid. Het plangebied wordt gekenmerkt door een heldere structuur, waardoor een overzichtelijke en herkenbare wijk is gecreëerd in de afgelopen planperiode. De overzichtelijkheid geeft een gevoel van veiligheid. Op alle hoeksituaties is voldoende zicht, er zijn geen doodlopende straten en de voorgevels van de woningen die aan het groengebied grenzen zijn naar het groengebied gesitueerd en ontsloten.
Met verschillende aspecten betreffende de sociale veiligheid is rekening gehouden, zoals het voorkomen van achtererfsituaties en het zoveel mogelijk richten van woningen op de openbare ruimte.
Duurzaamheid
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Onderhavig bestemmingsplan betreft grotendeels een conserverend bestemmingsplan waarin geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Indien ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt dienen deze getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking. Binnen het plangebied is een restcapactiteit aanwezig van 13 woningen. Het betreffen onbenutte woningbouwmogelijkheden, welke planologisch - juridisch reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan en daarmee aan te merken zijn als harde planvoorraad. Deze woningen zijn reeds opgenomen in het woningbouwprogramma. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet verder niet in toename van woningen door 'nieuwe' woningen.
Naast de hiervoor beschreven ruimtelijke en functionele structuur alsmede de beoogde structuur voor het plangebied zijn er op basis van de thans vigerende bestemmingsplannen tussen de bestaande bebouwing nog plekken aanwezig met een geldende bouwtitel waar nog één of meerdere woningen gebouwd kunnen worden. Deze onbenutte woningbouwmogelijkheden zijn tot op heden bij iedere actualisatie overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Volgens de recent vastgestelde Omgevingsvisie wordt nog gedurende twee jaar de mogelijkheid gegeven om gebruik te kunnen maken van de bouwtitel. Daarna zal het bestemmingsplan voor de betreffende percelen worden herzien en komt de bouwmogelijkheid te vervallen.
In de afgelopen planperiode is een aantal woningen gerealiseerd en kunnen derhalve worden aangemerkt als bestaande situatie. In andere gevallen is dit niet het geval en is de woningbouwmogelijkheid nog vigerend. De meeste nieuwbouwwoningen in het plangebied zijn inmiddels gerealiseerd. Nieuwbouw is enkel nog mogelijk aan de Molenbeek, Rapunzel, de Oudeweg en Felix Timmermansstraat.
Locaties met nog onbenutte woningbouwmogelijkheden binnen het plangebied zijn:
In totaal kunnen maximaal nog 13 woningen op deze locaties met onbenutte woningebouw mogelijkheden gerealiseerd worden. Per locatie is het maximum aantal woningen aangegeven. Dit sluit echter niet uit dat indien op een locatie minder woningen worden gerealiseerd deze op een andere locatie gecompenseerd kunnen worden. De voorwaarde is hierbij wel dat maximaal 13 woningen binnen het gehele plangebied op de open plekken gerealiseerd mogen worden.
Bij de herstructurering voor dit deel van Stadbroek is er naar gestreefd om van het gebied een herkenbaar en hecht stuk stadweefsel te maken waar aangenaam wonen is en waarbij de aftakking van de Geleenbeek weer is teruggegeven aan de wijk. Dit is nog steeds aan de orde voor de onbenutte woningbouwmogelijkheden. Het volgende is bij de invulling van de onbenutte woningbouwmogelijkheden van belang.
Herkenbaarheid
De herkenbaarheid van Stadbroek is gezocht in een mix van vernieuwing en bestaande elementen die de reeds aanwezige kwaliteiten oppikt en verder brengt.
Hecht stadsweefsel
Een hecht stadsweefsel is gerealiseerd door te zorgen voor goede verbindingen in combinatie met het opheffen van barrières tussen deelgebieden. Hiertoe zijn deelgebieden via routes met elkaar verbonden met bijzondere aandacht voor de verweving Baandert II en Janekersvaart en routes die de Tudderenderweg kruisen. De beekzone en de samenhangende groengebieden zorgen op wijkniveau voor samenhang.
Aangenaam wonen
Aangenaam wonen betekent onder andere goede woningen en een goede woonomgeving, die schoon, veilig en mooi is. Waar privacy is gewaarborgd en problemen niet worden afgewenteld op het (semi) openbaar gebied. Om deze reden is gekozen voor een duidelijke en herkenbare markering tussen openbaar en privé-gebied. Gekozen is voor volwaardige straten met stoepen waar altijd voorkanten van woningen op georiënteerd zijn. Achterkanten van woningen grenzen ook aan achterkanten van woningen.
Hoofduitgangspunt is de afronding van Stadbroek-West in een open, gevarieerde wijk waar het aangenaam wonen is.
Ruimtelijke uitgangspunten
In het plangebied is inmiddels een gedifferentieerd woningaanbod gerealiseerd. Het masterplan voor de herstructurering van het plangebied voorzag in de bouw van 102 huurwoningen en in 124 koopwoningen. Het grootste deel van deze woningen is inmiddels gerealiseerd. Er resteert nog ruimte voor 13 grondgebonden woningen.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgestelde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het, voor de gemeente Sittard-Geleen, relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Sittard-Geleen zelf. Sommige beleidsstukken zijn op meerdere terreinen van toepassing.
Op nationaal niveau is naast het beleid dat direct door de Rijksoverheid wordt geformuleerd, ook het beleid dat vanuit de Europese Unie aan ons land wordt opgelegd, van toepassing. Het relevante Rijks- en Europees beleid is vervat in:
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomst bestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren.
Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruiker centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Concurrentiekracht
Nederland wil in 2040 tot de top 10 van de meest concurrerende economieën van de wereld behoren. Van belang daarvoor is een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dat betekent onder meer dat moet worden ingezet op sterke stedelijke regio's, optimale bereikbaarheid en goede (logistieke) verbindingen met het buitenland.
Belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland zijn onder meer: Water, Agro & Food, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences & Health, Chemie, Energie, Logistiek en Creatieve Industrie.
Bereikbaarheid
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppuntontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange termijn (2040) op te vangen. Daarbij moet worden gekozen voor een integrale benadering die de mobiliteitsgroei in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling faciliteert. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid
De ruimtelijke verschillen in Nederland nemen toe onder invloed van urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening. Deze toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn daardoor niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief). De ambitie voor 2040 is dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Voorts is het nodig onze bijzondere waarden en internationaal onderscheidende kwaliteiten te koesteren en te versterken, hetgeen vraagt om de borging van natuurwaarden, biodiversiteit, cultuurhistorische waarden en een goede milieukwaliteit. De ambitie voor 2040 is het bieden van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Belangrijke onderdelen daarvan zijn ook een blijvende bescherming tegen extreme weersomstandigheden en overstromingen alsmede het voorzien
in voldoende zoet water in droge perioden.
Op basis van voorgaande doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk
duidelijk welke nationale belangen voorgaan. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn van belang:
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend plan, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden, waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt waarbij het belang van het Rijk in het geding is. Bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. In de gemeente Sittard - Geleen is, net als in heel Zuid-Limburg, sprake van krimp, dan wel negatieve natuurlijke groei. Wel worden de sectorale aspecten expliciet in het kader van dit bestemmingsplan beschouwd (hoofdstuk 4, 5 en 6). Verder heeft een transparante en zorgvuldige belangenafweging bij de toekenning van de bestemmingen plaats gevonden op basis van de vigerende regelingen. Dit houdt in dat voor het vaststellen van bestemmingsplan ‘Molenbeek West’ geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De hiervoor beschreven SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn instrumenten zoals een planologische kernbeslissing (pkb) en concrete beleidsbeslissingen (ccb) niet meer beschikbaar.
Middels het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De meeste onderwerpen waarvoor in het Barro regels zijn gesteld, zijn alleen van toepassing voor een bestemmingsplan dat na inwerkingtreding van het Barro van kracht wordt. Een dergelijk bestemmingsplan zal dan wel voor het eerst een nieuwe ontwikkeling of nieuwe bebouwing mogelijk moeten maken (zogenoemde nieuw-nieuwbepalingen).
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend plan, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden, waarin geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Bovendien voorziet het Barro niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het vaststellen van het bestemmingsplan ‘Molenbeek - West’ geen beperkingen vanuit het Barro gelden.
Belangrijke doelen van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk. Een concrete uitwerking is onder andere de (in ontwikkeling zijnde) Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed.
Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. In november 2009 stemde de Tweede Kamer hiermee in.
De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:
Pijler 1: Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening.
Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. De omgeving van het monument gaat een belangrijkere rol spelen.
Pijler 2: Krachtiger en eenvoudiger regelgeving.
Minder, kortere en eenvoudigere procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteneigenaren.
Pijler 3: Bevorderen van herbestemmingen.
Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud. Eigenaren kunnen hiervoor subsidie krijgen, zowel voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een nieuwe bestemming als voor het wind- en waterdicht houden van de monumenten tijdens de ontwikkeling.
Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 januari 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Visie erfgoed en ruimte, de afbouw van aanwijzing beschermde stads- en dorpsgezichten en, misschien wel het belangrijkst: een verandering in de manier van denken: cultureel erfgoed als belangrijke factor en kans in ruimtelijke ontwikkelingen.
Het is dus essentieel dat ruimtelijke ordening en erfgoed elkaar in een vroeg stadium van het plantraject vinden. De stedenbouwkundige zal zich bewust moeten zijn van de cultuur-historische waarden en deze meenemen in de planvorming.
In dat kader worden de binnen het plangebied aanwezige monument (Stadbroekermolen) in voldoende mate beschermd door de Monumentenwet 1988. In dat kader hoeft in onderhavig bestemmingsplan geen nadere regeling voor dit monument opgenomen te worden. In het plangebied zijn verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden.
Het verdrag is vertaald in de Monumentenwet. Ook kan het verdrag worden teruggevonden in onder andere de Ontgrondingswet. Het is dan ook belangrijk dat de ontwikkelingen in het plangebied conform het verdrag zijn, en daarmee dan ook conform de wet.
Aangezien dit bestemmingsplan de actualisatie betreft van het vigerende bestemmingsplan, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden en nieuwe ontwikkelingen niet direct (alleen via wijziging of met een omgevingsvergunning) worden mogelijk gemaakt, zijn de consequenties ten aanzien van verstoring van archeologische waarden nagenoeg nihil. Het plangebied is in het kader van de herstructurering reeds archeologisch onderzocht en (deels) archeologisch vrijgegeven. Wel houdt de gemeente Sittard - Geleen er rekening mee dat in bepaalde terreinen eventueel nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen.
Op het moment dat een wijziging wordt toegepast of een omgevingsvergunning wordt aangevraagd kan verder worden ingezoomd op de eventueel aanwezige archeologische waarden (aanvullend onderzoek) overeenkomstig het gemeentelijke archeologische beleid.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen.
Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, vogels en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen. Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, zoals volgt uit diverse bronnen van het regiebureau Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen.
Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) neemt hierin het voortouw, door Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Bij het aanwijzen van een gebied wordt op basis van enkel ecologische argumenten bepaald welke natuurwaarden op welke locatie geholpen moeten worden en welke doelstellingen daarbij behaald moeten worden. Voor ieder definitief aangewezen natuurgebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Natura 2000-gebieden kennen een bepaalde bescherming. Deze bescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet.
Gemeenten zijn derhalve verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
Uitsnede kaart Natura 2000 |
In de gemeente Sittard - Geleen is het gebied 'Grensmaas' aangewezen als Natura-2000 gebied. Binnen het rivierengebied neemt de Grensmaas, die in Limburg tussen Wessem en Maastricht de grens met België vormt, een bijzondere positie in omdat deze het karakter heeft van een heuvellandrivier. Dit rivierengebied is niet gelegen binnen het plangebied en heeft dan ook geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan, gezien de afstand van ongeveer 8 km tot het plangebied. Bovendien betreft onderhavig bestemmingsplan een conserverend plan zonder ontwikkelingen, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden, die nadelig zijn voor Natura 2000-gebieden.
Derhalve heeft beleid ten aanzien van Natura 2000-gebieden geen consequenties voor dit bestemmingsplan en is hiervoor geen nadere beschermende regeling in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen.
In hoofdstuk 5 Waterparagraaf is het beleid uit het Nationaal Waterplan nader uitgeschreven.
Het provinciaal beleid is hoofdzakelijk vastgelegd in:
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Uitsnede POL met in zwart het plangebied aangegeven |
Het plangebied maakt binnen het POL 2014 onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'stedelijk gebied' en 'stedelijk centrum'. Hiervoor gelden de volgende accenten:
stedelijk centrum:
stedelijk gebied:
Het plangebied bestaat met name uit bestaand bebouwd gebied met nog open plekken voor woonbebouwing. Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden, waarin geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voornamelijk ingezet op een planologisch-juridisch regime gericht op het beheer van het bestaand stedelijk gebied en het handhaven van de reeds planologisch - juridisch toegestane woningbouwmogelijkheden. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt daarmee niet toe.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven.
In onderhavig bestemmingsplan wordt het plangebied voorzien in van een actueel planologisch - juridisch regime met een conserverend karakter, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. Het bestaand bebouwd gebied in het plangebied wordt hiermee planologisch opnieuw geregeld ten behoeve van het beheer. De planologisch - juridische onbenutte woningbouwmogelijkheden worden hierin meegenomen voor de afrondiging en completering van de beoogde ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur. De herstructurering wordt daarmee voltooid.
In 2016 is de structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld. De beleidsambitie is het streven naar een excellent woon- en vestigingsklimaat in Zuid-Limburg. Dat is belangrijk voor de economische ontwikkeling. Om een regio met aantrekkelijke woonmilieus te blijven is er een omslag nodig tussen vraag en aanbod, méér kwaliteit en méér vraaggerichtheid: niet meer van hetzelfde en binnen de kaders van de kwantitatieve opgave. Vernieuwing blijft echter noodzakelijk.
De opgave is drieledig:
De ontwikkeling Molenbeek-West past binnen de kaders van de structuurvisie Wonen.
Het gemeentelijk beleid is hoofdzakelijk vastgelegd in:
De gemeenteraad heeft op 15 december 2016 de Omgevingsvisie 2016 vastgesteld. Deze Omgevingsvisie 2016 komt in de plaats van de Structuurvisie Sittard-Geleen uit 2010.
De Omgevingsvisie 2016 is een van de instrumenten om de doelen en prioriteiten van de gemeente te realiseren. In de visie wordt aangegeven welke integrale koers de gemeente nastreeft en wat dit betekent voor de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Sittard-Geleen. Duidelijk wordt gemaakt welke ontwikkelingen gefaciliteerd worden en wat daarbij het ruimtelijk afwegingskader is. De omgevingsvisie biedt ruimte waar dat mogelijk is en is sturend waar dat nodig is. In de Omgevingsvisie wordt ook helder gemaakt welke instrumenten ingezet zullen worden om de komende periode richting te geven aan de uitvoering van de gemeentelijke doelen en prioriteiten. Met de Omgevingsvisie nodigt de gemeente al haar partners uit om samen de gemeente blijvend te ontwikkelen naar een gemeente waar het goed wonen, leven en werken is.
In de Omgevingsvisie is een visiekaart opgenomen, waarop aangegeven wordt welke ontwikkelingen er beoogd worden. Deze kaart is nu volgend opgenomen.
In de omgevingsvisie worden uitspraken gedaan over de gewenste ontwikkelingsrichtingen. Het plangebied Molenbeek-West is gesitueerd binnen het gebied, dat op de visiekaart met een gele kleur is aangeduid als "transformeren, verdunnen en verduurzamen bestaand stedelijk gebied". Voor dit gebied worden in de Omgevingsvisie 2016 onder andere de volgende ambitie uitgesproken: "
Binnen het bestaande (stedelijk) suburbane woongebied vormt verdunning (meer woningen slopen dan bouwen) de belangrijkste opgave".
Dit betekent echter niet, dat er helemaal geen nieuwe woningen toegevoegd kunnen worden. In de Omgevingsvisie 2016 wordt een link gelegd naar de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg 2016 omdat daarin het thema wonen op Zuid-Limburgse schaal wordt onderzocht. Daar worden handreikingen gedaan voor de verdunningsopgave. Maar ook worden daar voorwaarden genoemd waaronder aantallen en typen woningen kunnen worden toegevoegd. Zo is het mogelijk door sloop van gebouwen kansen te bieden voor de ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur. De herstructurering van het plangebied Molenbeek-West kan beschouwd worden als een voorbeeld van een ontwikkeling, waar door toevoeging van woonbebouwing in een landschappelijke setting de ruimtelijke structuur ter plaatse versterkt kan worden.
In de Omgevingsvisie 2016 wordt speciale aandacht besteed aan Duurzaamheid en klimaat. Duidelijk wordt gemaakt, dat dit een opgave voor ons allen is. Dat is op zich geen nieuw gegeven. Al in 2008 heeft de raad het beleidsplan Duurzame Energie 2008 - 2016 "Sittard-Geleen Duurzaam en Energiek" vastgesteld. In dat plan is aangegeven op welke wijze de gemeente Sittard-Geleen de zogenaamde 20/20/20 doelstellingen wil realiseren (In 2020:
In de Omgevingsvisie 2016 worden deze doelstellingen verder uitgewerkt.
Het bodembeleid van de gemeente Sittard-Geleen is vastgelegd in het Bodembeheerplan 2011 met bijbehorende bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart. De geldigheidsduur is met ingang van 1 januari 2016 komen te vervallen. Om te vermijden dat er vanaf 2016 geen adequaat toetsingskader meer beschikbaar is, is een nieuw bodembeheerplan met bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart opgesteld.
In het bodembeheerplan is aangegeven hoe binnen de gemeente omgegaan wordt met de diffuse bodemverontreiniging en welke mogelijkheden er zijn voor het toepassen/hergebruik van grond. Verder is omschreven hoe de gemeente, binnen de diverse van toepassing zijnde kaders, invulling geeft aan de beleidsvrijheid die deze wettelijke kaders bieden. Ook geeft het Bodembeheerplan 2016-2020 aan hoe de geactualiseerde bodemkwaliteitskaart 2016 gebruikt kan worden als wettelijk bewijsmiddel. Het Bodembeheerplan 2016-2020 biedt hiermee een eenduidig, integraal kader voor iedereen die bij het uitvoeren van bodemtaken en bij het voorbereiden van projecten te maken heeft met de aanwezige bodemkwaliteit.
Bodembeheerplan 2016-2020 heeft als doel vast te leggen hoe, binnen het gebied waar de gemeente bevoegd gezag is voor het beoordelen van de bodemkwaliteit, invulling gegeven wordt aan de toetsing van bodemaspecten op de werkvelden waar dat een rol speelt.
In onderhavig bestemmingsplan wordt het plangebied voorzien van een actueel planologisch-juridisch regime met een conserverend karakter, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. Het bestaand bebouwd gebied met open plekken in het plangebied wordt hiermee planologisch opnieuw geregeld ten behoeve van het beheer. Echter, op het moment dat een wijziging wordt toegepast of een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de bouw van een woning dient rekening te worden gehouden met het Bodembeheerplan 2016-2020.
In juli 2015 stelde de gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vast. Deze nota vervangt de Welstandsnota 2004, maar richt zich op meer dan alleen welstand. Hierin worden de kwaliteitscriteria beschreven waaraan elk ruimtelijk initiatief in de gemeente Sittard - Geleen moet voldoen. Alle investeringen in de gebouwen en de openbare ruimte dragen bij om de kwaliteit en diversiteit van de gemeente te behouden én te versterken.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is het gemeentelijk beleidsdocument voor het borgen van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving. De Nota bevat ambitie, inspiratie en een toetsingskader voor zowel particuliere plannenmakers als voor de gemeentelijke organisatie zelf. Ruimtelijke kwaliteit gaat niet alleen over gebouwen. Daarom is in de Nota uitgebreid aandacht besteed aan het landschap, groen en erfgoed en is ook het (tijdelijke) reclame-, terrassen- en uitstallingenbeleid als bijlage aan de Nota gekoppeld.
In onderhavig bestemmingsplan wordt het plangebied voorzien van een actueel planologisch-juridisch regime met een conserverend karakter, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. Het bestaand bebouwd gebied met open plekken in het plangebied wordt hiermee planologisch opnieuw geregeld ten behoeve van het beheer. Echter, op het moment dat een wijziging wordt toegepast of een omgevingsvergunning wordt aangevraagd dient voor de bouw van een woning rekening te worden gehouden met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale aspecten die van toepassing zijn op het plangebied. Specifiek wordt ingegaan op de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, Rijksmonumenten en kabels en leidingen.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Bij het opnemen van wijzigingsbevoegdheden kan die onderzoeksverplichting vooruit worden geschoven tot het moment van toepassing daarvan. Ook bij het afwijken van de regels kan de voorwaarde worden verbonden dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Het planvoornemen voorziet niet in nieuwe bestemmingen. De geldende bestemmingen worden opnieuw vastgelegd en van een actuele regeling voorzien. Door het ontbreken van nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit en de eventuele aanwezigheid van bodemverontreinigingen niet noodzakelijk. Een uitzondering hierop vormen de vigerende onbenutte woningbouwmogelijkheden. Door het overnemen en nader concretiseren van deze woningbouwmogelijkheden moet aangetoond worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor deze toekomstige woningen. Vooralsnog kan volstaan worden met een historisch bodemonderzoek waaruit blijkt dat de betreffende locatie als ‘onverdacht’ aangemerkt kan worden.
Het Bodembeheerplan 2016-2020 is opgesteld, waarbij de volgende uitgangspunten zijn aangehouden:
Daarnaast is voor het vigerende bestemmingsplan uit 2005 voor de locaties waar woningbouwmogelijkheden zijn opgenomen een bodemonderzoek verricht naar eventuele bodem- en/of grondwaterverontreiniging. Voor de locaties waar woningbouwmogelijkheden zijn opgenomen is door adviesbureau CSO een bodemonderzoek verricht naar eventuele bodem- en/of grondwaterverontreiniging. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de bodemgrond sterk verontreinigd was met zink, lood en PAK en plaatselijk met EOX. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Het bodemonderzoek is de aanleiding geweest om een bodemsaneerplan op te stellen en er heeft sanering van de locatie c.q. plangebied plaatsgevonden als doel het opheffen of het tegengaan van de verontreiniging en de schadelijke gevolgen daarvan. Deze sanering heeft plaatsgevonden met het bouwrijp maken van het plangebied ten behoeve van de inmiddels gerealiseerde woningen.
Ter plaatse van de open plekken met onbenutte woningbouwmogelijkheden hebben in de tussentijd geen activiteiten plaatsgevonden die tot een mogelijke bodemverontreininging hebben kunnen leiden. Deze gronden niet gebruikt en zijn door de gemeente onderhouden. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de open plekken met de onbenutte woningbouwmogelijkheden in het plangebied als 'onverdacht' kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (verder: Wgh) van toepassing. De Wet geluidhinder voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in (onderzoeks)zones. Een zone rond een industrieterrein moet tezamen met het bestemmingsplan dat de vestiging van geluidszoneringsplichtige bedrijven mogelijk maakt worden vastgesteld op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone. De zones langs wegen en spoorwegen volgen uit de Wet geluidhinder in samenhang met het Besluit geluidhinder en de Regeling Zonekaart spoorwegen.
Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen deze zones, dan dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Bij de planologische realisatie van nieuwe geluidsbronnen in de vorm van een industrieterrein, weg of spoorweg dient te worden onderzocht of de hiervoor bedoelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van bestaande woningen binnen de nieuwe (onderzoeks)zone kunnen worden gehaald.
Onderhavig bestemmingsplan ‘Molenbeek West’ heeft een conserverend karakter, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. Er worden geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen direct mogelijk gemaakt of gerealiseerd. Een uitzondering hierop vormen de vigerende woningbouwmogelijkheden, welke opnieuw planologisch-juridisch positief zijn bestemd. De vigerende woningbouwmogelijkheden worden aangemerkt als nieuwe situaties omdat sprake is van het oprichten van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Voor deze woningen is reeds akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan.
Diverse wegen om en in de verschillende kernen zijn zoneplichtige wegen in het kader van de Wet geluidhinder. De zone voor deze wegen bedraagt 200 meter binnen stedelijk gebied. Dit betekent dat bij het oprichten van een gevoelige bestemming binnen deze zone altijd een akoestisch onderzoek is vereist, waarbij voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dan wel hogere grenswaarde wordt aangevraagd voor vaststelling van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het plangebied geldt dat de Sportcentrumlaan en de Tudderenderweg zoneplichtige wegen zijn in het kader van de Wet geluidhinder. De overige wegen zijn aangemerkt als een 30 km- of voetgangersgebied en derhalve niet zoneplichtig.
Het merendeel van de percelen waarop nog bouwmogelijkheden aanwezig zijn, zijn gelegen aan een 30 km weg. Echter voor een aantal percelen is de Wet geluidhinder van toepassing vanwege de ligging in een onderzoekszone wegverkeerslawaai en als gevolg daarvan is ten aanzien van het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan een akoestisch onderzoek verricht. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat alle woningen vanwege de Sportcentrumlaan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Ten aanzien van de Tudderenderweg voldoen de eerste lijn geprojecteerde woningen niet aan de voorkeursgrenswaarde.
Voor het vigerende bestemmingsplan uit 2005 zijn deze woningbouwmogelijkheden reeds akoestisch onderzocht en waar nodig is de procedure hogere grenswaarden doorlopen.
In de nabijheid van plangebied is geen spoorweg gelegen en derhalve is spoorweglawaai niet aan de orde.
Het geluidgezoneerde bedrijventerrein binnen de gemeente Sittard - Geleen betreft Holtum Noord I, gelegen in stadsdeel Born. Dit bedrijventerrein is gelegen op 750 meter van het plangebied 'Molenbeek - West' en is op een dermate grote afstand gelegen dat de geluidzone van dit bedrijventerrein niet van invloed is op het plangebied.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Er zijn nu meer mogelijkheden om kleine bouwprojecten door te laten gaan.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het besluit houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit niet in betekenende mate bijdragen) is een AMvB die vastlegt, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBMgrens
blijft:
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt, is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties, zoals opgenomen in het Besluit, is als volgt bepaald: 3% criterium: >- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en >- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Daarnaast is op 16 januari 2009 het Besluit houdende bepalingen ter voorkoming van de toename van het aantal personen met een verhoogde gevoeligheid voor bepaalde verontreinigende stoffen in de buitenlucht die verblijven op bij die bepalingen aangewezen plaatsen (Besluit gevoelige bestemmingen) in werking getreden.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2).
Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van een (dreigende) overschrijding, dan mag ter plaatse geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Wel wordt eenmalig een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plaatse verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen.
De totale ontwikkeling van de herstructurering blijft onder de grens van 1.500 woningen. Tevens heeft bij de herstructurering een verdunning van het aantal woningen plaatsgevonden. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied is daarmee afgenomen. De nog onbenutte woningbouwmogelijkheden maken de realisatie van nog 13 woningen mogelijk. Echter deze woning maakte reeds onderdeel uit van de totale herstructurering. De totale herstructurering en daarmee ook de nog onbenutte woningbouwmogelijkheden zijn aan te merken als Niet In Betekenende Mate (NIBM). Onderzoek naar de luchtkwaliteit is volgens de Wet luchtkwaliteit niet nodig aangezien verder geen 'nieuwe' ontwikkelingen plaatsvinden.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. De volgende bronnen kunnen aan de orde zijn:
De risiconormen voor inrichtingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De normen voor het risico welke burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS). Op basis van deze nota geldt het Basisnet Vervoer voor zowel wegen, spoorlijnen als vaarwegen. Hiermee moet voorkomen worden dat zich externe veiligheidsknelpunten zullen gaan voordoen langs spoor- en waterwegen en het hoofdwegennet.
Het transport van gevaarlijke stoffen door middel van buisleidingen is gebaseerd op het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit besluit verplicht gemeenten en provincies om buisleidingen op te nemen in het bestemmingsplan, inclusief een belemmerende zone. Het Bevb gaat niet uit van bebouwings-, veiligheids- of toetsingsafstanden, maar van grenswaarden voor plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor groepsrisico. Hiermee is het vergelijkbaar met het Bevi.
De opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik is gereguleerd in de circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Hierin worden veiligheidsafstanden gegeven ten opzichte van inrichtingen waar dergelijke stoffen opgeslagen worden. De gemeente is verplicht deze afstanden binnen het bestemmingsplan aan te houden. Dit geldt ook voor veiligheidsafstanden ten behoeve van de opslag van vuurwerk, welke in het Vuurwerkbesluit zijn vastgelegd.
Zoals hiervoor al aangegeven wordt, is er sprake van een plaatsgebonden- en een groepsrisiconorm die bepalen wat de maximale kans op dodelijke slachtoffers mag zijn in geval van een incident. Deze normen hebben het karakter van grenswaarden (zijnde het maximaal toelaatbaar risico) en richtwaarden in het milieubeleid. De normen gelden bij het verlenen van milieuvergunningen en het vaststellen van ruimtelijke plannen. Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht geldt ongeacht of normen worden overschreden.
Uitgangspunt voor het beleid is dat burgers voor de veiligheid in hun woonomgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico): er mogen zich dus geen kwetsbare bestemmingen bevinden binnen de zone van het maximaal toelaatbaar risico. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers (groepsrisico) moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Op de risicokaart zijn de kwetsbare objecten aangegeven. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen bevinden of gebouwen waar nietzelfredzame mensen (zieken, bejaarden, kinderen) aanwezig zijn. Deze objecten verdienen extra aandacht met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat binnen, of in de directe omgeving van, het plangebied geen risicovolle inrichting is gelegen. De meest dichtbij gelegen inrichting ligt op een afstand van 1200 meter, hetgeen betekent dat deze inrichting niet van invloed is op het plangebied.
Uitsnede risicokaart |
Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet plaats in de omgeving van het plangebied. In de gemeente Sittard - Geleen gebeurt dit over de Hasseltsebaan en de spoorweg. Deze wegen zijn gelegen op een afstand van meer dan 2500 meter, hetgeen betekent dat deze wegen ten aanzien van het aspect externe veiligheid geen nadelige invloed hebben op het plangebied.
Ten westen van het plangebied langs de randweg lopen een aantal buisleidingen van de gasunie. Deze leidingen zijn gelegen op een afstand van 1800 meter, hetgeen betekent dat deze wegen ten aanzien van het aspect externe veiligheid geen nadelige invloed hebben op het plangebied.
In het plangebied zelf zijn geen bedrijven gelegen met uitzondering van de horecagelegenheid Stadbroekermolen en de horecagelegenheden aan de Tudderenderweg. Dit betreffen op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een milieucategorie 1 bedrijf met een indicatieve afstand van 10 meter tot milieugevoelige objecten. De Stadbroekermolen is solitair gelegen in het groen gebied in het noordelijk deel van het plangebied. De bestaande woningen en nog onbenutte woningbouwmogelijkheden zijn hierdoor op meer dan 10 meter gelegen.
De zone op de hoek Tuddenerweg en Hemelsley is een historische situatie met een menging van functies zijnde woningen met horeca. Doordat hier sprake is van een gemengde zone mag de milieucategorie met 1 stap verlaagd worden waardoor de aan te houden afstandsmaat 0 meter bedraagt. Hiermee vormen de aanwezige horecagelegenheden geen belemmering voor de bestaande woningen en omgekeerd ook niet.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het Euregionaal Sport- en Congrescentrum. Hier zijn een sporthal en zwembad in combinatie met een congrescentrum aanwezig. Een sporthal en zwembad wordt aangemerkt als milieucategorie 3.1 met een indicatieve afstand van 50 meter. Een congrescentrum als milieucategorie 1 met een indicatieve afstand van 10 meter. Gezien de groenzone in het noordelijk deel van het plangebied wordt ruimschoots voldaan aan de afstand van 50 meter. De woningen en nog onbenutte woningbouwmogelijkheden zijn op grotere afstand gelegen.
In de omgeving van het plangebied is verder geen hinderlijke bedrijvigheid aanwezig die een belemmering zou kunnen vormen voor bestaande woningen en de nog te realiseren woningen ter plaatse van de onbenutte woningbouwmogelijkheden. Ook komen in het plangebied verder geen aan huis gebonden beroepen of bedrijven voor.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de actuele waarden ten aanzien van de Flora en Fauna die aanwezig zijn in het plangebied.
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.
In de gemeente Sittard - Geleen is het gebied 'Grensmaas' aangewezen als Natura-2000 gebied. Binnen het rivierengebied neemt de Grensmaas, die in Limburg tussen Wessem en Maastricht de grens met België vormt, een bijzondere positie in omdat deze het karakter heeft van een heuvellandrivier. Dit rivierengebied is niet gelegen binnen het plangebied, maar op een afstand van ongeveer 8 km en heeft dan ook geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009, 617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming. Gezien de conserverende werking van voorliggend bestemmingsplan voor het bebouwde gebied is geen sprake van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die een verstoring zou kunnen vormen. De open plekken waar momenteel nog woningbouw is voorzien zijn met het totale plangebied bouwrijp gemaakt ten behoeve van de herstructurering van het gebied. Op deze plekken is geen beplanting of natuurwaarden aanwezig en deze plekken worden regelmatig onderhouden. Gezien de ligging in bestaand bebouwd gebied en het reguliere onderhoud mag aangenomen worden dat geen beschermde soorten in het geding zijn.
Waar wel indirect nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, door middel van een wijzigingsbevoegdheid, wordt bij het alsdan te nemen besluit getoetst aan de wettelijke regels ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bij de ontwikkelingen van nieuwe plannen dient onderzocht te worden of de handelingen niet leiden tot de schending van verbodsbepalingen van de artikelen 8 tot en met 14 van de Flora- en faunawet.
Standaard geldt voor de gemeente Sittard-Geleen de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen.
Binnen het plangebied komt één Rijksmonument voor: de Stadbroekermolen en bijbehorende bebouwing.
De Stadbroekermolen omvat:
De gehele Stadbroekermolen is in 1995 gerestaureerd en momenteel in gebruik als horecagelegenheid met in de bijbehorende gebouwen 2 woningen. Door dit gebruik wordt het monument in stand gehouden en de cultuurhistorische waarden behouden.
In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plaatse) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard. Het Verdrag van Malta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Uitsnede archeologische beleidskaart |
De gemeente Sittard - Geleen beschikt over een archeologische beleidskaart (2012). Op deze kaart zijn de gronden binnen het plangebied aangeduid als:
AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, historische kernen. Voor deze gronden is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor bodemingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m2 én een diepte van meer dan 30 cm;
Hoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied;
Hoge verwachting voor natte landschappen;
Hoge verwachtingen voor droge landschappen;
Middelhoge verwachtingen voor droge landschappen;
Middelhoge verwachtingen voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied;
Hoge verwachting voor natte landschappen, Maasafzettingen;
Middelhoge verwachtingen voor natte landschappen;
Onbekende verwachting voor droge en natte landschappen.
Voor deze gronden is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor bodemingrepen met een oppervlak van meer dan 500 m2 én een diepte van meer dan 30 cm
Daarnaast zijn de gronden in het plangebied (deels) vrijgegeven. (grijze arcering).
Op basis van deze archeologische beleidskaart en de onderscheiden categorieën c.q. gebieden is de beleidsnota archeologie van de gemeente Sittard - Geleen opgesteld. Uit de beleidsnota volgt dat categorie 3 en categorie 4-gebieden dienen te worden opgenomen in het bestemmingsplan middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (n)', met uitzondering van de archeologisch vrijgegeven gronden. Dit houdt in dat alleen op de gronden ten noorden van de Broekmolen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing is. Voor deze gronden is alleen archeologisch onderzoek noodzakelijk indien bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlak van meer dan 500 m2 én een diepte van dieper dan 30 cm.
In dit deel van het plangebied, zijnde de groenzone, wordt de bestaande situatie opnieuw vastgelegd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Archeologisch onderzoek is verder dan ook niet aan de orde.
Als het gaat om de huidige waterkundige situatie wordt in eerste instantie gekeken naar de belangrijkste watersystemen in het gebied en de omgeving. In onderhavige paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater) in het plangebied.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. De consequenties ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie van eventuele nieuwe ontwikkelingen dienen in de afzonderlijke procedures inzichtelijk gemaakt te worden. Aangegeven wordt hoe in de nieuwe situatie met water en riolering zal worden omgegaan. Uitgangspunt daarbij is dat de voorgenomen ontwikkeling geen verslechtering van de waterhuishouding mag veroorzaken en indien nodig een verbetering tot stand moet brengen, indien zich in de huidige situatie problemen voordoen met betrekking tot de waterhuishouding. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen wordt het waterschap betrokken. Dit is ook als voorwaarde opgenomen bij de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in de regels.
Bij de herstructurering van het plangebied is de aftakking van de Geleenbeek weer zichtbaar gemaakt door deze aftakking weer als watergang in te richten. Deze watergang vormt een belangrijk onderdeel van de ingerichte groenstructuur in noord-zuidrichting binnen het plangebied. Het betreft een secundaire watergang.
Legger Waterschap Roer en Overmaas
Water van de daken wordt, oppervlakkig via de woonstraten afgevoerd naar de groengebieden. Daar vindt inzijging in de bodem plaats of wordt het water, met een vertraging, uiteindelijk afgevoerd naar de aftakking van de Geleenbeek. De afkoppeling vergroot de voeding op de aftakking van de Geleenbeek en daarmee ook op de Geleenbeek. Dit heeft weer een gunstig effect hebben op het functioneren van de Stadbroekermolen. Het natuurlijk en ecologisch karakter van de oevers van de aftakking van de Geleenbeek zijn hiermee ook hersteld. Hiermee is bij de herstructurering van het plangebied invulling gegeven aan 'duurzaam stedelijk waterbeheer'.
Bij de invulling van de onbenutte woningbouwmogelijkheden wordt op dezelfde wijze voorzien in de afkoppeling van het hemelwater.
Het huishoudelijk afvalwater van de woningen wordt in de riolering binnen het straatprofiel van de bestaande infrastructuur opgevangen. Ook de onbenutte woningbouwmogelijkheden worden op dezelfde wijze hierop aangesloten. Dit huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd richting een gemaal, welke het stedelijk afvalwater richting de afvalwaterzuiveringsinstallatie pompt, waar het wordt gezuiverd.
Aanwezige nutsvoorzieningen en leidingen leggen beperkingen op aan het functioneren van bestaand bebouwd gebied als gevolg van het directe ruimtebeslag en in acht te nemen toetsings- en veiligheidsafstanden (het indirecte ruimtebeslag). In het gebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de verdere ontwikkeling van het plangebied (onbenutte woningbouwmogelijkheden) en die planologische bescherming behoeven. Wel zijn in het straatprofiel van de wegen binnen het plangebied de reguliere nutsvoorzieningen voor gas, water, telefonie/internet en elektra gelegen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Onderhavig bestemmingsplan 'Molenbeek West' bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Molenbeek West' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen.
Specifieke gebruiksregels
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijden, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Met een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan een vergunning voor sloopactiviteiten verbonden worden om bouwwerken met een bepaalde waarde, welke niet op een andere wijze zijn beschermd (bijvoorbeeld rijksmomumenten), te beschermen.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).
De stucturele groenelementen (stedelijk groen en wijk-/buurtgroen) binnen het plangebied zijn bestemd tot 'Groen' ('snippergroen' maakt hier geen onderdeel van uit). Deze gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen en plantsoenen, de speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen en fiets- en/of voetpaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden zijn binnen deze bestemming toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor ondergrondse afvalcontainers, (muziek)kiosk, abri's, telefooncellen, straatmeubilair.
Parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' en de bestaande zendmast is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie'.
Gebouwen mogen alleen worden gebouwd ten dienste van nutsvoorzieningen. Voor het overige zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Middels vrijstelling kunnen nieuwe speelvoorzieningen worden gerealiseerd.
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor zalencomplex, winkel- en avondgebonden horeca, molen en wonen( uitsluitend ter plaatse de aanduiding 'wonen').
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Daarbuiten zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten en middels vrijstelling kunnen nieuwe speelvoorzieningen worden gerealiseerd.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor educatieve voorzieningen, sociaal-medische voorzieningen, (sociaal-)culturele voorzieningen, levensbeschouwelijke voorzieningen, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, alsmede voor water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van straten en erven, fiets- en/of voetpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen (snippergroen), waterhuishoudkundige doeleinden, ondergrondse afvalcontainers en (muziek)kiosk, abri's, telefooncellen, straatmeubilair e.d.
Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de openbare ruimte
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, -aan- en –afvoer, waterhuishoudkundige doeleinden, taluds en oever, groenvoorzieningen, fiets- en/of voetpaden en bruggen ten behoeve van het verkeer.
Ter plaatse van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd gericht op het waterbeheer.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, zorgwoningen, detailhandel (uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel'), aan de detailhandelsfunctie verwante lichte horeca (categorie I, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1), winkel- en avondgebonden horeca (uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1'), drankensector (middelzware horeca, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4').
Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor erven, parkeervoorzieningen, ondergrondse parkeergarage (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers en langzaamverkeersverbindingen.
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen grondgebonden woningen worden opgericht. Uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waar uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan met dien verstande dat het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 70%.
Voor de onbenutte woningbouwmogelijkheden is een nadere regeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat nieuwbouw van hoofdgebouwen niet is toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw en nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw' en dat ter plaatse van de aanduiding 'specieke bouwaanduiding - nieuwbouw' en 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangegeven aantal woningen mag worden gebouwd, met dien verstande dat het totaal aantal nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied maximaal 13 woningen bedraagt.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' houdt in dat de gronden, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het beschermen van de archeologische waarden.
Dit houdt in dat ten aanzien van de gronden waarop de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlak van meer dan 500 m2 én een diepte van dieper dan 30 cm.
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels, conform het Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
In deze regels wordt aangegeven welke algemene procedureregels gelden.
Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen zoals opgenomen in de nota 'Parkeernormen Sittard-Geleen-Parkeernormensystematiek' zoals deze is vastgesteld op 15 maart 2012.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de financiële haalbaarheid.
Het bestemmingsplan ´Molenbeek West´ is een conserverend plan, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. Het betreft de actualisatie van het verouderde vigerende bestemmingsplan. De nog onbenutte woningbouwmogelijkheden op basis naar aanleiding van de herstructurering van het gebied. Voor de herstructurering is stichting opgericht zijnde de Stichting Stadbroek i.o. (SIO). De kosten van de herstructurering en daarmee ook voor de nog onbenutte woningbouwmogelijkheden komen geheel voor rekening van de SIO. Het planvoornemen kent daarmee geen financiële consequenties.
De financiële haalbaarheid van mogelijke ontwikkelingen op grond van de vigerende bouwtitels aan de Molenbeek, Rapunzel, Oudeweg en Felix Timmermansstraat, alsmede wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden binnen het bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers zelf. Verder voorziet het bestemmingsplan niet rechtstreeks in nieuwe ontwikkelingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (afd. 6.1) is bepaald dat burgemeester en wethouders, degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toekent, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Het voorliggende bestemmingsplan is echter naar zijn aard hoofdzakelijk een conserverend
bestemmingsplan, inclusief onbenutte woningbouwmogelijkheden. De situatie wordt op basis van de vigerende regeling opnieuw planologisch-juridisch vastgelegd, waardoor het risico van toewijsbare planschade gering is.
In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:
In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassingsverklaring van een beheersverordening zijn.
Aangezien op andere wijze is voorzien in de kosten, is op het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. Zie financiële uitvoerbaarheid.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Naast de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Het vigerende regime wordt geactualiseerd en opnieuw vastgelegd. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. De onbenutte woningbouwmogelijkheden worden wel gerespecteerd, zodat de herstructurering kan worden voltooid. Het geactualiseerde bestemmingsplan maakt het daarmee mogelijk om de ruimtelijke structuur van de beoogde herstructurering te voltooien.
Daarnaast zal een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen tijdens deze inzagetermijn worden ingediend.
Aangezien de bestaande situatie wordt gerespecteerd, inclusief de onbenutte woningbouwmogelijkheden en slechts opnieuw planologisch - juridisch wordt geregeld zullen er naar alle waarschijnlijkheid geen overwegende planologische bezwaren uit de omgeving zijn. Het plan is daarmee aanvaardbaar en uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
Inspraak (niet verplicht)
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
Reactieve aanwijzing
Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan ‘Molenbeek West’. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een actualisering betreft van de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Het plan is aan de betrokken instanties, zijnde de provincie Limburg, het waterschap Roer en Overmaas en de ontwikkelaar gestuurd met het verzoek om advies. In dat kader is een reactie van de provincie ontvangen waarin de provincie aangeeft dat er met onderhavig bestemmingsplan geen provinciale belangen aan de orde zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak ter inzage gelegen van 22 november 2016, gedurende vier weken, tot en met 23 december 2016. Gedurende deze periode is één inspraakreactie ontvangen. Dit betreft een reactie van de inwoners Rapunzel.
In hun reactie geven de inwoners van de Rapunzel aan dat er in 2006 bij de aankoop van de grond voor het bouwen van hun woning, afspraken zijn gemaakt. Deze afspraak zou zijn dat er geen directe ontsluiting van Baandert II op de Rapunzel mogelijk wordt gemaakt. De bewoners van de Rapunzel zijn verbaasd dat de ontsluiting nu wel staat in het bestemmingsplan Molenbeek-West.
Door de gemeente Sittard- Geleen is daarop de volgende reactie gegeven.
De reactie van bewoners van de Rapunzel heeft geen betrekking op het voorontwerp van het bestemmingsplan Molenbeek-West. De door bewoners bedoelde strook ligt immers binnen het plangebied van het bestemmingsplan Baandert-ESCS. Dit bestemmingsplan is door de Raad van Sittard-Geleen vastgesteld op 22 september 2011 en inmiddels onherroepelijk.
Uit dossieronderzoek is niet gebleken dat bij de verkoop van de gronden door de gemeente aan de kopers de afspraak is gemaakt dat er geen ontsluiting zou worden gerealiseerd vanuit de wijk Baandert II, meer specifiek de August. Vermeylenlaan, en de Rapunzel. Indien en voor zover aan kopers mondeling zou zijn toegezegd dat er geen ontsluiting van Baandert II op de Rapunzel zou worden gerealiseerd dan betreft deze toezegging een louter ambtelijke toezegging. Volgens vaste jurisprudentie mogen aan uitspraken of toezeggingen van ambtenaren in beginsel geen rechten worden ontleend.
De gemeente acht vanuit verkeerskundig oogpunt het op dit moment niet wenselijk om een verkeersverbinding voor snelverkeer mogelijk te maken tussen de August Vermeylenlaan en de Rapunzel. Het bestemmingsplan Baandert-ESCS maakt de aanleg van een weg aldaar mogelijk. Dat is niet de bedoeling. Het plangebied Molenbeek-West wordt om die reden uitgebreid door aan de gronden, waaraan in het bestemmingsplan Baandert-ESCS de bestemming “verkeer” is toegekend, en zijn gelegen tussen de August Vermeylenlaan en de Rapunzel, de bestemming “groen” toe te kennen.
In het kader van de inspraak heeft tevens op 14 december 2016 een inloopmiddag plaats gevonden. Tijdens deze inloopmiddag zijn inwoners van het plangebied en belangstellende in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. Deze zijn door de gemeente beantwoord.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang vanaf 17 februari gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingebracht. Wel is er een ambtshalve wijziging doorgevoerd met betrekking tot parkeren en zijn er 3 aanpassingen gedaan op de verbeelding. Het bestemmingsplan is op 28 september 2017 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.