direct naar inhoud van Artikel 11 Leiding - Brandstof
Plan: Kern Graetheide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPKernGraet-VA01

Artikel 11 Leiding - Brandstof

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Brandstof" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse brandstofleiding met een diameter van 8 inch en een werkdruk van 80 bar .

alsmede voor:

  • b. binnen een afstand van 5 m ter weerszijde te weerszijde van de hartlijn van deze brandstofleiding voor het beheer van de in sub a bedoelde leiding;
  • c. de bescherming van het aangrenzende woon- en leefklimaat in verband met de in sub a bedoelde leiding;
  • d. overige bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, is bouwen uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 11.1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 25 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 m;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2, ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de brandstofleiding.

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • b. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. diepploegen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende en/ of hoogopgaande beplantingen.
11.4.2 Weigeren

Een omgevingsvergunning vergunning als bedoeld in lid 11.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

11.4.3 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.

11.4.4 Niet van toepassing

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 is niet vereist voor:

  • a. andere-werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. andere-werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.