Stedelijk gebied; Veegplan 2021-1    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).

1.1 Aanleiding     

Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.

Voorliggend plan is de 9e herziening van het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01047-VG01) dat op 31-3-2016 door de raad van Bronckhorst is vastgesteld.

1.2 Plangebied     

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat ontwikkelingen op de volgende locaties:

Zelfstandige initiatieven:

  1. Molenweg ong. Baak
  2. Piersonstraat 4-6 Zelhem

Aanpassingen op initiatief van de gemeente:

  1. Azaleastraat 2 t/m 10 Steenderen
  2. De Bleek 4 Vorden
  3. Helmichstraat 11 Baak
  4. Hennendalseweg 3 Hummelo
  5. Het Eelmerink 2 Vorden
  6. Hoetinkhof 83 en 117 Vorden
  7. Hummeloseweg 9-9A Zelhem
  8. Koeriershoek 1 Zelhem
  9. Kruisbergseweg 7 Hengelo
  10. Muldershof 12-14 en 16 Steenderen
  11. Plataanweg 13 Hengelo
  12. Ruurloseweg 62-62A-62B-62C-64 en Eikenlaan 1-1A Vorden
  13. Sarinkkamp 7a Hengelo
  14. Vincent van Goghstraat 2 Zelhem
  15. Vogelzang 14 Wichmond

1.3 Aanpak     

1.3.1 Algemeen     

De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).

Onderdeel van het bestemmingsplanproces zoals dat in Bronckhorst is ingericht, is dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verantwoordelijkheden voor de inhoud van dat plan en het voeren van overleg en inspraak bij de initiatiefnemer of de gemeente kunnen liggen. Dit is afhankelijk van het soort initiatief. Bij een zogeheten A-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor inhoud en proces. Bij een B-plan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de inhoud en de gemeente voor het proces. Bij een C-plan is de gemeente verantwoordelijk voor inhoud en proces. De in dit veegplan opgenomen planonderdelen betreffen de volgende plantypen:

2.1 Molenweg ong. Baak: A-plan

2.2 Piersonstraat 4-6 Zelhem: A-plan

2.3 Aanpassingen op initiatief van de gemeente: C-plan

1.3.2 Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst     

Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.

Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.

1.4 Leeswijzer algemeen     

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.



Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).



Hoofdstuk 2 Planonderdelen

In dit hoofdstuk worden de planonderdelen, die deel uitmaken van dit bestemminsplan, toegelicht. Deze planonderdelen zijn Molenweg ong. Baak (paragraaf 2.1), Piersonstraat 4-6 Zelhem (paragraaf 2.2) en Aanpassingen op initiatief van de gemeente (paragraaf 2.3). Elke paragraaf bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de bestemmingen per planonderdeel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij planonderdeel Molenweg ong. Baak en Bijlagen bij planonderdeel Piersonstraat 4-6 Zelhem

Hierin zijn diverse bijlagen bij de betreffende planonderdelen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planonderdelen     

Dit hoofdstuk geeft in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdelen. Het bevat per planonderdeel een inleiding, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid.

2.1 Molenweg ong. Baak     

2.1.1 Inleiding     

2.1.1.1 Aanleiding     

Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.

Onderhavig planonderdeel heeft betrekking op de ontwikkeling van één vrijstaande levensloopbestendige woning met bijgebouw op een grasland tussen de woonpercelen Molenweg 16 en Molenweg 18 binnen de bebouwde kom van Baak.

2.1.1.2 Plangebied     

Het plangebied ligt aan de westzijde van de bebouwde kom van Baak. De locatie is in de huidige situatie in gebruik als grasland. Aan de noord-, oost- en zuidzijde bevinden zich enkele woonpercelen. Aan de westzijde bevindt zich de Molenweg met aan de overzijde het buitengebied van Baak. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

verplicht

Globale ligging plangebied

verplicht

Globale begrenzing plangebied

2.1.1.3 Vigerende planologische situatie     

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Bronckhorst op 31 maart 2016. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een blauwe arcering weergegeven.

verplicht

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woningen enkel binnen een bouwvlak toegestaan. Aangezien binnen het plangebied geen bouwvlak is opgenomen is de bouw van een woning niet toegestaan.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zorgt voor een borging van het behoud en beschermen van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Verder is voor het plangebied een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' opgenomen. Binnen deze zone kunnen Burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst de aanduiding 'Bouwvlak' opnemen ten behoeve van de bouw van één woning mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Eén van de voorwaarden is dat het initiatief moet passen binnen de gemeentelijke woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025. Hierin is gesteld dat ter plaatse geen woning van meer dan € 300.000 mag worden gebouwd. Aangezien het initiatief voorziet in een woning in een hogere prijsklasse kan hiervan geen gebruik worden gemaakt.

Naast het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' is ook het bestemmingsplan 'Parapluplan archeologie' (vastgesteld op 28 november 2013) van toepassing. Het plangebied heeft hier binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' met de gelijknamige dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van één levensloopbestendige woning met bijgebouw op een locatie zonder bouwvlak. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst'. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan, ex artikel 3.1 Wro, noodzakelijk om voorgenomen planontwikkeling mogelijk te maken.

2.1.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Molenweg ong. Baak de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).

Paragraaf 2.1.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.1.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.1.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.1.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.1.1.4).

Paragraaf 2.1.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.1.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.1.2.2) en de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.1.2.3).

Paragraaf 2.1.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.1.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.1.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.1.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.1.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.1.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij planonderdeel Molenweg ong. Baak

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

2.1.2 Initiatief     

Op 31 maart 2016 is door de raad van de gemeente Bronckhorst het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' vastgesteld. Hierin is met een gebiedsaanduiding al reeds rekening gehouden met de realisatie van één vrijstaande woning binnen het plangebied. Hieraan was echter, in de woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025, de voorwaarde opgenomen dat ter plaatse een woning van maximaal € 300.000 gebouwd mag worden. De initiatiefnemers zijn echter voornemens om ter plaatse een vrijstaande levensloopbestendige woning met bijgebouw te realiseren in een hogere prijsklasse.

2.1.2.1 Bestaande situatie     
2.1.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de huidige kern van Baak nabij de Bakerwaard. Baak is omstreeks 1190 als buurtschap ontstaan en is later rond de kerk uitgegroeid. De bebouwing breidde zich halverwege de vorige eeuw voornamelijk uit langs de Zutphen-Emmerikseweg en de Vordenseweg / L. Dolfingweg. De meeste bebouwing aan de Molenweg dateert van halverwege de jaren '90 van de vorige eeuw. Het plangebied was echter in de periode 1912-2014 bebouwd. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als grasland.

verplicht

Baak omstreeks 1905, 1995 en 1996

2.1.2.1.2 Ruimtelijke structuur     

De historische kern van Baak heeft een sterke visuele relatie met het veel oudere huis Baak. De Waardevolle gebouwen in de historische kern zijn de grote kerk in neogotische stijl (1892), de pastorie in eclectische stijl (ca.1860) met koetshuis (ca.1900), en de genoemde kerk uit 1886 aan de Pastoriestraat, en verder de school en de meesterswoning en een ruïne van de kerk van de hof van Baak.

In de jaren 1960 en 1970 vond er ten noorden van de Vordenseweg een uitbreiding plaats (traditionele blokverkaveling). In de jaren '80 werd het dorp uitgebreid ter plaatse van Leeuwencamp. In de jaren '90 werd het dorp ten westen van de Zutphen-Emmerikseweg uitgebreid ter plaatse van de Molenweg. Verspreid over het dorp staan vrijstaande gevarieerde woningen in één of twee bouwlagen met kap, op eigen kavels.

2.1.2.1.3 Functionele structuur     

De kom van Baak wordt gedomineerd door de functie wonen. In deze kom is aan de rand ook de kerk van Baak gelegen. De begraafplaats van Baak ligt op geruime afstand van de kerk aan de Zutphen-Emmerikseweg. In het midden van de kom staat de basisschool. De bedrijvigheid van het dorp bevindt zich vooral aan de Zutphense-Emmerikseweg. In het dorp zijn twee horecafuncties en een café te vinden.

2.1.2.2 Randvoorwaarden     
2.1.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen     

De initiatiefnemers zijn voornemens één vrijstaande levensloopbestendige woning met bijgebouw te realiseren. Op navolgende afbeelding is de gewenste inrichting binnen het plangebied weergegeven.

verplicht

Positie van de woning binnen het perceel

Verkeer

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één levensloopbestendige woning op een locatie waar reeds de woonfunctie is toegestaan. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen uit de CROW. Uitgaande van een woning in de categorie 'koop, vrijstaand' in de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom', is het aantal verkeersbewegingen maximaal 8,6 per dag. Het initiatief zal daarmee niet leiden tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De Molenweg wordt via de L. Dolfingweg ontsloten op de doorgaande weg Zutphen-Emmeriksweg. Deze wegen hebben allen voldoende capaciteit om de beperkte toename in het aantal verkeersbewegingen te verwerken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen uit de op 16 december 2013 vastgestelde 'Beleidsregels Parkeernormen Gemeente Bronckhorst'. De parkeerbehoefte van een invulling met een woningtype in de categorie 'koop, vrijstaand' in de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' bedraagt maximaal 2,7 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is naast de woning voldoende ruimte om 3 auto's te parkeren. Er is daarmee aangetoond dat er in het plangebied voldoende ruimte is om te voorzien in de parkeerbehoefte.

2.1.2.2.2 Beeldkwaliteitseisen     

De gemeente Bronckhorst heeft per gebiedstype criteria voor welstand opgesteld. Onderhavige planlocatie is gelegen binnen gebiedstype 4: nieuwe stads- en dorpsgezichten. Onder dit gebiedstype vallen de vanaf 1950 planmatige uitbreidingen in de kernen.

De omvang en het groeitempo binnen de verschillende kernen verschilt sterk van elkaar. De uitbreidingen dragen veelal de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse 'tuindorpen': symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en woningen in twee bouwlagen met langskap, vrijstaand, als twee-onder-één-kap of in rijtjes. De straten zijn zorgvuldig ontworpen en hebben een informeel groen karakter. De karakterverschillen door de jaren heen hebben een beperkte invloed op de openbare weg, met uitzondering van enkele woongebieden uit de jaren ’80, die juist een grillig stratenpatroon vertonen met weinig doorgaande wegen. De architectuur richt zich naar verschillende perioden, maar dit leidt alleen in de grotere kernen als Hengelo, Vorden en Zelhem tot duidelijk verschillende buurten. Hoe hoger het groeitempo des te uniformer de architectuur per periode. Na 1990 worden de kavels snel kleiner en de woningen groter. Woningen in groepjes of rijtjes krijgen een individueler gezicht en er wordt uit alle voorgaande perioden ‘geciteerd'. Om de samenhang in architectuur te bevorderen is beeldregie, soms in combinatie met meer standaardisatie, onvermijdelijk.

Kenmerken bijzonder buitengebied

Wegen / profiel:

  • Planmatige buurten. Meest tuindorpprofiel.
  • Eenzijdige, soms tweezijdige benadering.

Bebouwing:

  • Planmatig of gevarieerd; meest traditioneel en landelijk.
  • 1 en 2 lagen + kapvorm met lage goten.

Stijl / detail:

  • Eenvoudig; gevarieerd per pand, ontwerpeenheid of rijtje.

Materiaal / kleur:

  • Meest rustige gedekte tinten en natuurlijke materialen, zoals baksteen, pannen en hout.

Waarden bijzonder buitengebied

Aan de buitenzijde van woongebieden waar deze aan waardevol landschap grenst, dient speciaal gelet te worden op de hoofdkleur en materiaal. Deze dient zich te voegen naar het landschap en in het algemeen rustig en 'natuurlijk' te zijn.

Criteria bijzonder buitengebied

Situering:

  • Bij (vervangende) nieuwbouw is de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend.
  • Nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek en het gevelbeeld van de bestaande bebouwing in de omgeving.
  • De panden zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte.

Massa en vorm:

  • De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing.
  • Het aantal bouwlagen en de kapvorm zijn afgestemd op de bouwhoogte en de bouwmassa van de belendende bebouwing.
  • Bij- en aanbouwen blijven duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa. Bij aanpassingen blijft de hoofdvorm herkenbaar.
  • De bestaande kaprichting en kapvorm zijn richtinggevend.

Gevels:

  • Bij renovatie of nieuwbouw sluit de stijl en het materiaal aan op die van de bebouwing in de omgeving.
  • De maat en schaal van de gevelindeling worden gerespecteerd.
  • De richting en de maatverhoudingen van bestaande gevelopeningen worden gehandhaafd.
  • Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden behandeld als voorgevels.
  • Bij rijwoningen zijn toevoegingen per woning ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de gevelritmiek van het woningblok.

Materiaal en gebruik:

  • Bij verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke materiaalgebruik van de bestaande bebouwing uitgangspunt.
  • De daken en gevels van de hoofd- en bijgebouwen bestaan uit natuurlijke materialen.
  • Het materiaalgebruik van aan- en bijbouwen is afgestemd op dat van het hoofdgebouw.

Kleurgebruik:

  • Bij verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik van de bestaande bebouwing uitgangspunt.
  • Voor de hoofdmaterialen worden aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt.
  • De kleuren van dakbedekking en gevels zijn op elkaar afgestemd.
  • Bij rijwoningen afstemming van kleur per blok.

Detaillering:

  • Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving, maatgevend.
  • De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt eenzelfde mate van aandacht en expressie als die in de omgeving.

2.1.2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing     

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één levensloopbestendige woning. Met de realisatie van de woning op het grasland wordt een passende invulling gegeven aan een locatie waar reeds in de woonfunctie is voorzien. Tevens wordt met het initiatief een gat in het bebouwingslint aan de Molenweg opgevuld.

2.1.2.3 Planbeschrijving     

Het plan voorziet in een vrijstaande woning bestaande uit één bouwlaag met een kap. Op de begane grond is ruimte voor een woonkamer (bij)keuken, badkamer, slaapkamer en een kantoor. Aan de zuidzijde is een terras aanwezig. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 4,5 en 8 meter. De rooilijn van de nieuwe woning volgt die van de bestaande naastgelegen woningen en sluit daarbij aan op de overige bebouwing aan de Molenweg. Het woonperceel heeft een oppervlakte van 1.390 m² met een voortuin aan de Molenweg. Op navolgende afbeelding zijn enkele aanzichten en de indeling van de woning weergegeven.

verplicht

verplicht

Indicatieve   gevelaanzichten en indeling toekomstige woning

Het bijgebouw ligt verder achterop het perceel. De positie van het bijgebouw is mede bepaald door de aanwezigheid van het gemeentelijk persriool dat over het perceel loopt (zie ook paragraaf 2.1.3.2.8.) Het bijgebouw voorziet in een garage met berging en een atelier. Op navolgende afbeelding zijn enkele aanzichten en de indeling van het bijgebouw weergegeven.

verplicht

Indicatieve   gevelaanzichten en indeling toekomstige woning

2.1.3 Uitvoerbaarheid     

2.1.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Navolgend wordt getoetst aan de voor onderhavig initiatief relevante beleidskaders. Het planvoornemen past binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Beleidskader.

2.1.3.1.1 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (3.1.1) geen consequenties voor voorliggend plan.



Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro (3.1.3) geen consequenties voor voorliggend plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één levensloopbestendige woningen, binnen bestaand stedelijk gebied waar reeds de woonfunctie is toegestaan. Het initiatief wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.



Modernisering Monumentenzorg

Onderhavig plangebied behoort niet tot nationaal cultureel erfgoed. Op de planlocatie zijn geen monumenten aanwezig. De Modernisering Monumentenzorg (3.1.4) kent derhalve geen doorwerking op dit plan.

Nationaal Waterplan

De uitwerking van het Nationaal Waterplan (3.1.5) voor onderhavig planvoornemen is beschreven in 2.1.3.2.8.



Waterbeleid van de 21e eeuw

De uitwerking van het Waterbeleid van de 21e eeuw (3.1.6) voor onderhavig planvoornemen is beschreven in hoofdstuk 2.1.3.2.8.



Natuurbescherming

Ten behoeve van gebieds- en soortenbescherming is in juli 2020 een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in hoofdstuk 2.1.3.2.10. Tijdens het onderzoek zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten geconstateerd. Er worden ook geen negatieve effecten op beschermde soorten verwacht. Het projectgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', op circa 1.500 meter afstand van het plangebied. Negatieve effecten op dit gebied worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied niet verwacht. Daarnaast ligt het projectgebied op respectievelijk 90 en 340 meter van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten NNN en GO worden de ontwikke-lingsdoelen en kernkwaliteiten van het NNN en GO door de werkzaamheden niet aangetast.



Externe veiligheid

Onderhavig voornemen is getoetst op het Rijksbeleid Externe Veiligheid zoals bedoeld in paragraaf 3.1.8. Deze beoordeling is beschreven in paragraaf 2.1.3.2.7.



M.e.r.-beoordeling

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één levensloopbestendige woningen, binnen bestaand stedelijk gebied waar reeds de woonfunctie is toegestaan. Dit bestemmingsplan maakt dan ook geen activiteiten uit bijlagen C en D van het 'Besluit milieueffectrapportage' mogelijk. Met de ontwikkeling in het plangebied is geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject. Er is daarom geen aanleiding voor een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of het opstellen van een M.E.R. Verder zullen er, gelet op de kenmerken van de ontwikkeling, geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in hoofdstuk 2.1.3.2 Omgevingsaspecten zijn beschreven. Voor genoemde ontwikkeling is dan ook géén m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

2.1.3.1.2 Provinciaal beleid     

Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie (3.2.1) staan hoofdlijnen van het provinciaal beleid beschreven, waaronder beleid ten aanzien van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.



Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Verwezen wordt naar voorgaande paragraaf 'Ladder voor duurzame verstedelijking' waarin reeds is aangegeven dat de laddertoets geen nadere eisen of beperkingen stelt aan dit plan.



Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.



Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt buiten de zones van de Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.



Omgevingsverordening

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt voor 'wonen' aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woning in bestaand stedelijk gebied. Met de bouw van de woningen wordt invulling gegeven aan een grasland terrein en wordt voldaan aan de vraag naar levensloopbestendige woningen binnen de gemeente Bronckhorst. Hiermee draagt het initiatief bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied. Het plan past binnen de Regionale woonagenda Achterhoek. Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.1.3.1.3 Regionaal beleid     

Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woningen in bestaand stedelijk gebied en is in overeenstemming met de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012.

2.1.3.1.4 Gemeentelijk beleid     

Waterbeheerplan

De uitwerking van het Waterbeheerplan (3.3.5) voor onderhavig planvoornemen is beschreven in hoofdstuk 2.1.3.2.8.



Gemeentelijk woonbeleid

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één levensloopbestendige woning binnen bestaand gebied op een locatie waar reeds de woonfunctie is toegestaan. Het plan wordt ontwikkeld door een particuliere ontwikkelaar die zelf op het perceel gaat wonen. Ten behoeve van de woning is reeds een concreet bouwplan opgesteld. Met het plan wordt voorzien in een aantoonbare actuele behoefte aan een levensloopbestendige koopwoning waardoor de eigenaren langer zelfstandig kunnen wonen en de doorstroming op de huizenmarkt wordt gestimuleerd. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid.

2.1.3.2 Omgevingsaspecten     

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

2.1.3.2.1 Duurzaamheid     

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één levensloopbestendige woningen, binnen bestaand stedelijk gebied waar reeds een woonfunctie voor geldt. Derhalve is met het plan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking (3.1.3) niet aan de orde. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de Gelderse Duurzaamheidsladder gehanteerd. Dat het plan voldoet aan de ladder, is reeds in hoofdstuk 2.1.3.1 behandeld.

2.1.3.2.2 Bodem     

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in augustus 2020 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 Milieuhygienisch bodemonderzoek toegevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Tijdens het onderzoek zijn zowel zintuiglijk als analytisch geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Tot (maximaal) circa 0,7 m -mv is in de bodem plaatselijk een bijmenging met puin aangetrof-fen. Plaatselijk is ook kolengruis aangetroffen. In de onderliggende bodem zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem.

De bovengrond is licht verontreinigd met PAK, de ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan en de beoogde nieuwbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.1.3.2.3 Geluid     

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Railverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Om die reden is geen onderzoek verricht naar geluid als gevolg hiervan.

Wegverkeerslawaai

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek bijgevoegd. Het akoestisch onderzoek richt zich op geluidshinder afkomstig van de Zutphen Emmerikseweg (N314) en de Molenweg.

Zutphen Emmerikseweg (N314)

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Zutphen Emmerikseweg (N314) bedraagt 41 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh bij de nieuwe woning. Bij de nieuwe woning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Molenweg

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Molenweg bedraagt 40 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh bij de nieuwe woning. Bij de nieuwe woning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Cumulatieve geluidsbelasting

Het besluitgebied ligt nabij diverse wegen. De optellingen van de geluidsbelastingen van de verschillende geluidbronnen resulteert in de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij nieuwbouw bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. In de Wgh ligt de nadruk op garanderen van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt gedaan door te toetsen aan de cumulatieve geluidsbelasting waarbij rekening is gehouden met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.

De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 47 dB, exclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De optredende cumulatieve geluidsbelasting is hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh, daarmee zijn de optredende geluidsbelastingen op basis van de Wgh acceptabel.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient bij woningen een akoestische binnenwaarde van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai en industrielawaai (sportvereniging Sprinkhanen) te worden gegarandeerd. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Echter, door de hogere eisen voor de thermische isolatie voor nieuwe woningen is ook de geluidsisolatie van nieuwe woningen verbeterd. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 25 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk. Uit de geluidsberekeningen blijkt dat de realisatie van de nieuwe woning zonder aanvullende akoestische maatregelen mogelijk is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.1.3.2.4 Luchtkwaliteit     

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

 

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Toetsing

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één levensloopbestendige woning op een locatie waar reeds de woonfunctie is toegestaan. Aangezien dit ruim onder de grens van 1.500 woningen valt draagt het plan daarmee volgens de ministeriële regeling NIBM 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2018 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2018, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.



In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.1.3.2.5 Geur     

Algemeen  

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Met het plan is sprake van de realisatie van geurgevoelige objecten in de vorm van een woning. In de omgeving van het plangebied zijn enkele veehouderijen gelegen. In de navolgende tabel zijn deze veehouderijen weergegeven.

Adres Type veehouderij Afstand tot plangebied
Bobbinkstraat 7, Baak Melkrundvee 300 m
Zutphen-Emmerikseweg 145, Baak Pluimvee 490 m
Bakerwaardseweg 15, Bronkhorst Melkrundvee 990 m

Voor melkveehouderijen zijn in het kader van de Wgv geen geuremissies vastgesteld. Voor dergelijke bedrijven gelden dan ook vaste afstandsnormen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen. De afstand van de geprojecteerde woning in het plangebied tot de genoemde veehouderijen bedraagt minimaal 300 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv.

Voor pluimveehouderijen gelden geurbelastingsnormen. De pluimveehouderij aan de Zutphen-Emmerikseweg betreft echter een relatief kleine pluimveehouderij. Om die reden zal de geuremmissie als gevolg hiervan beperkt zijn en geen negatief effect hebben op de woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Gezien het feit dat er op minimaal gelijke afstand van de veehouderijen reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen, worden de veehouderijen door de realisatie van onderhavig plan niet (verder) in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan

2.1.3.2.6 Bedrijven en milieuzonering     

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woning kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of functies gelegen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

2.1.3.2.7 Externe veiligheid     

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw kwetsbaar object, namelijk een woning. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode marker.

verplicht

Uitsnede risicokaart externe veiligheid

Binnen een afstand van 700 meter zijn geen stationaire of mobiele risicobronnen aanwezig.

Conclusie

Het externe veiligheid geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

2.1.3.2.8 Water     

Algemeen

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit
Veiligheid 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)

2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee







Nee
2







2
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?

3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?


Nee

Nee



Nee


2

1



1
Wateroverlast (oppervlaktewater)

1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?

2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?

3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?


Nee



Nee



Nee





Nee


2



1



1





1
Oppervlaktewater- kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?

Nee


1
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

2. Is in het plangebied sprake van kwel?

3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?

4. Beoogt het plan aanleg van drainage?


Nee

Nee



Nee

Nee


1

1



1

1
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?

Nee


1
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?


nee



nee


1



2
Volksgezondheid

1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?

2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?


Nee







Nee


1







1
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?

4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?


Nee



nee



Nee



Nee


2



2



1



1
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?



Nee




2
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?

Nee


1

Toetsing

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als grasland. Door de realisatie van de woning zal het verhard oppervlak toenemen. Echter gelet op de kleinschaligheid van het initiatief zal het verhard oppervlak niet toenemen met meer dan 500 m2.

Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woning en bijbehorende verhardingen wordt in het plangebied geïnfiltreerd. Hiervoor zal in een later stadium van de planvorming een voorziening worden ontworpen. Bij de bouw van de nieuwe gebouwen worden uitsluitend niet-uitlogende materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft. Het toekomstige vuile water zal aangesloten worden op het aanwezige rioleringssysteem. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse.

Op de grens met het perceel Molenweg 18 en dwars over het plangebied (west-oost) is een riooltracé, dat in beheer en onderhoud is van de gemeente, gelegen. In verband hiermee heeft in een vroegtijdig stadium van het planproces overleg plaatsgevonden met de gemeente Bronckhorst. Dit heeft erin geresulteerd dat er tijdens het ontwerp een zone is aangehouden waarop niet gebouwd gaat worden met voorliggend plan. Deze zone is op onderstaande afbeelding in het oranje weergegeven.

verplicht

Zone waarbinnen geen bebouwing plaats gaat vinden in het voorgenomen initiatief (oranje zone).

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap. In het kader van de procedure is het plan voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.1.3.2.9 Archeologie en cultuurhistorie     

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Door Hamaland Advies is in augustus 2020 een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 Archeologisch onderzoek bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bureauonderzoek

De ondergrond van het plangebied bestaat uit pleistocene rivierafzettingen van de Formatie van Kreftenheye, welke mogelijk zijn afgedekt met holocene rivierafzettingen van de IJssel. Binnen het plangebied is vanaf de Middeleeuwen een dik plaggendek ontstaan. Geomorfologisch gezien is het plangebied gesitueerd op een relatief hoge terrasrestrug, met aan de westzijde de vallei van de IJssel en aan de oostzijde een beekdalsysteem van de voorloper van de Oosterwijkse Vloed. Door deze ligging was het plangebied een gunstig jacht- en verzamelgebied in het Paleo- en Mesolithicum en vanaf het Neolithicum bood het een gunstige setting voor landbouwende samenlevingen. De kans op archeologische waarden uit het Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen is door de landschappelijke ligging van het plangebied dan ook hoog. Vanaf de Middeleeuwen is er ter plaatse van het plangebied door middel van potstalbemesting een dik plaggendek ontstaan, welke archeologische waarden tegen latere bodemverstorende activiteiten kan hebben beschermd. Voor resten vanaf de Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting, aangezien het plangebied tot in de 20ste eeuw als landbouwgrond in gebruik is geweest. Voor resten uit de Tweede Wereldoorlog geldt een middelhoge archeologische verwachting. In 1944/1945 maakte het plangebied deel uit van de Duitse IJsselstellung. Naast het gebouwde erfgoed zoals bunkers en tankversperringen kunnen archeologische resten worden verwacht zoals de resten van gevechts- en waarnemingsposities voor infanterie, opstellingen voor geschut, loopgraven en dergelijke.



Resten uit de Vroege Middeleeuwen tot en met de Tweede Wereldoorlog worden direct in of onder de bouwvoor verwacht. De archeologische resten uit het Paleolithicum tot en met de Romeinse tijd worden onder het esdek en in de top van de oorspronkelijke C-horizont verwacht. Verwacht wordt dat de vondstenlaag uit deze perioden is opgenomen onder in het esdek, waardoor sprake zal zijn van een cultuurlaag. Archeologische sporen zullen zich bevinden tot ongeveer 25 cm in de top van de C-horizont. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd.

Booronderzoek

Uit de resultaten van het uitgevoerde karterend booronderzoek blijkt dat in het gehele onderzoeksgebied sprake is van subrecente ophogingslagen met veel puin als gevolg van de sloop van de eerdere bebouwing in het plangebied. De basis van het profiel bestaat uit dekzand. In de afdekkende subrecente menglagen zijn wel archeologische indicatoren aangetroffen die erop wijzen dat het plangebied als sinds de Late Middeleeuwen bewoond wordt.

Selectieadvies

Door de grote mate bodemverstoring als gevolg van de recente sloop- en graafwerkzaamheden binnen het plangebied en de afwezigheid van intacte archeologische niveaus wordt de kans nihil geacht dat met de geplande bodemingrepen behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen verloren gaan. Derhalve wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren. De kosten van een KNA conform gravend onderzoek wegen namelijk niet op tegen de verwachte geringe kenniswinst die mogelijk nog te behalen is op deze onderzoekslocatie.



Omdat er echter wel archeologische indicatoren zijn aangetroffen in de subrecent ontstane menglaag die het dekzand afdekt, is er nog een geringe kans dat met name diepe sporen zoals standgreppels en waterputten bewaard zijn gebleven van voorgangers van het historische erf dat ten oosten van het plangebied heeft gelegen. Dit zullen met name sporen zijn uit de Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe Tijd. Derhalve wordt geadviseerd om amateurarcheologen van de AWN of de archeologische werkgroep van historische vereniging Salehem mee te laten kijken bij de aanleg van de bouwput om eventuele nog aanwezige diepe sporen en vondsten te kunnen documenteren. Het onderzoek en het selectieadvies is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Het onderzoek is vervolgens goedgekeurd, waarna het selectieadvies is overgenomen.

Cultuurhistorie

In de directe omgeving en ter plaatse van het plangebied is geen sprake van als Rijks- en of gemeentelijke aangewezen objecten. Op de kaart behorende bij de 'Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst' is het plangebied aangeduid als 'Cultuurhistorisch topgebied' vanwege de ligging in de 'Landgoederenzone Baakse Beek'. In deze gebieden is de cultuurhistorie (mede) uitgangspunt voor ontwikkelingen. Dat wil niet zeggen dat er maar weinig ontwikkelingen mogelijk zijn, maar ontwikkelingen in de topgebieden worden gekoppeld aan de cultuurhistorische hoofdstructuur en elementen, waardoor deze versterkt worden of in ieder geval bewaard blijven. Ontwikkelingen die passen in de topgebieden zijn bijvoorbeeld herbestemming van gebouwen en bouwwerken, verbreding van de landbouw (landbouw met nevenfuncties) en kleinschalige en routegebonden recreatie. In de topgebieden is ook plek voor moderne architectuur, wanneer deze op een passende manier reageert op de cultuurhistorie. Met voorliggend initiatief wordt het bebouwingslint aan de Molenweg afgerond wat passend is in de historische groei van de kern Baak.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.1.3.2.10 Flora en fauna     

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Algemeen

Gelet op de voorgenomen ingrepen is door Buro Ontwerp en Omgeving in juli 2020 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 Quickscan natuurtoets bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Rijntakken' dat is gelegen op circa 1.500 meter afstand van het plangebied. Negatieve effecten op dit gebied worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tussen het projectgebied en het Natura 2000-gebied niet verwacht. Volledigheidshalve is voor de realisatie- en de gebruiksfase een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 5 Memo effectbeoordeling stikstofdepositie bijgevoegd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,0 mol/ha/jaar plaatsvindt. Verder ligt het projectgebied op respectievelijk 90 en 340 meter van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten GNN en GO worden de ontwikkelingsdoelen en kernkwaliteiten van het GNN en GO door de werkzaamheden niet aangetast.

Soortenbescherming

Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene soorten op het perceel voorkomen, hiervoor geldt de algemene zorgplicht (Wnb artikel 1.11). Er zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten geconstateerd. Er worden ook geen negatieve effecten op beschermde soorten verwacht.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.1.3.2.11 Verkeer     

De verkeerssituatie is reeds beschreven in paragraaf 2.1.2.2.1. Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet leidt tot negatieve gevolgen voor de verkeerssituatie.

2.1.3.2.12 Leidingen     

Uit de risicokaart (2.1.3.2.7) blijkt reeds dat er in het plangebied en de directe omgeving daarvan geen leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Op de grens met het perceel Molenweg 18 en dwars over het plangebied (west-oost) is een riooltracé, dat in beheer en onderhoud is van de gemeente, gelegen. In verband hiermee heeft in een vroegtijdig stadium van het planproces overleg plaatsgevonden met de gemeente Bronckhorst. Dit heeft erin geresulteerd dat er tijdens het ontwerp een zone is aangehouden waarop niet gebouwd gaat worden met voorliggend plan. Deze zone is weergegven in paragraaf 2.1.3.2.8.

2.1.3.3 Volkshuisvesting     

Uit de woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 blijkt dat er in de kleine kernen een behoefte is aan grondgebonden levensloopbestendige koopwoningen in het middeldure prijssegment, ten behoeve van de doorstroming (indicatief: € 200.000,- tot € 300.000,-). Voor het opnemen van een bouwvlak binnen voorliggend plangebied ten behoeve van dergelijke woning is een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze gebiedsaanduiding maakt het voor Burgemeester en wethouders mogelijk om de aanduiding 'Bouwvlak' op te nemen. Voorliggend initiatief betreft een concreet bouwplan waar al een afnemer voor is. Echter, de beoogde woning valt in een hoger prijssegment waardoor het niet past binnen de voorwaarden behorende bij de gebiedsaanduiding. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggende hierziening van het bestemmingsplan voorziet hierin.

2.1.3.4 Economisch     

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

2.1.3.5 Maatschappelijk     

De gemeente draagt zorg voor het vooroverleg met de omgeving en instanties, zoals waterschap en waar nodig provincie en rijk. Hieruit moet blijken wat hun standpunten over het plan zijn. Dit vooroverleg gaat plaatsvinden op basis van het voorbereidingsplan. Van het overleg wordt schriftelijk verslag gedaan. Uit het verslag blijkt met wie overleg is gevoerd, wat de eventuele opmerkingen zijn en wat daarmee is gedaan.

2.1.3.6 Overleg en inspraak     
2.1.3.6.1 Overleg     

Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Zij hebben geen op- of aanmerkingen ten aanzien van het plan.

Initiatieven voor nieuwe woningbouwlocaties zijn een provinciaal belang. Aangezien het initiatief slechts voorziet in de realisatie van één woning en er geen sprake is van andere provinciale belangen, heeft op aangeven van de provincie, geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie.

2.1.3.6.2 Inspraak     

Op 31 juli 2020 is het initiatief door middel van een schrijven voor inspraak voorgelegd aan de buurt. De buurt had tot 26 augustus de tijd om in te spreken op het initiatief. Hierop zijn een aantal reacties binnen gekomen. Uit de inspraakreacties is gebleken dat er vanuit de buurt geen bezwaar is voor de komst van de woning.

2.1.3.7 Conclusie     

In voorgaande paragraven is de uitvoerbaarheid van het plan behandeld. Hieruit blijkt dat er vanuit de besproken elementen geen bezwaren bestaan voor het voorgenomen initiatief.

2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.1.4.1 Bestemmingsregels     
2.1.4.1.1 Wonen     

Artikel 6 Wonen

Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen. Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. zoveel mogelijk bestaande rechten respecteren, tenzij er ruimtelijk-stedenbouwkundige argumenten zijn om te beperken
  2. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  3. ruimte creëren voor de toekomst
  4. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  5. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  6. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

woningtype min. afstand zijdelingse perceelgrensvoetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten  diepte bouwvlak max. oppervlakte min. afstand achterste perceelgrens
vrijstaand [vrij] 5m (eindsituatie)

3m (tussensituatie)
15m 200m2 8m

Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

2.1.4.1.2 Waarde     

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 1

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologische verwachting 1' staat voor een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarde zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.2 Piersonstraat 4-6 Zelhem     

2.2.1 Inleiding     

2.2.1.1 Aanleiding     

Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.

Het initiatief omvat de herontwikkeling van de percelen naar acht levensloopbestendige woningen in de sociale huursector en herinrichting van het omliggende terrein.

2.2.1.2 Plangebied     

Het plangebied ligt nabij het centrum van Zelhem, aan de Piersonstraat 4 en 6 (kadastraal bekend gemeente Zelhem, Sectie O, nummers 160 en 1367). In afbeelding 2.1 is globaal de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

verplicht
Afbeelding 2.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)
2.2.1.3 Vigerende planologische situatie     

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst, vastgesteld op 31 maart 2016. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen' en 'Maatschappelijk'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

In afbeelding 2.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.

verplicht
Afbeelding 2.2: Uitsnede huidige planologische situatie (Bron: Ruimtelijke plannen.nl)

Hierna worden de geldende (dubbel)bestemmingen nader beschreven.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woondoeleinden, aan huis verbonden activiteiten, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. In het bestemmingsvlak is een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd. Daarnaast is door middel van aanduidingen onder andere aangegeven welk type woning is toegestaan, het aantal toegestane woningen per bouwvlak en de maximum bouw- en goothoogte.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, woonzorgcomplex, wonen, bedrijfswoning, begraafplaats, molen, kantoor, ondersteunende horeca, kinderboerderij, dierenverblijf, voorzieningen t.b.v. een solarpark, groen- en parkeervoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, behoud, bescherming en herstel van een boomgaard, behoud, beheer en herstel van cultuurhistorische waarden. In het bestemmingsvlak is een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd. Daarnaast is door middel van aanduidingen onder andere aangegeven wat waar toegestaan is en de maximum bouw- en goothoogte.

Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

2.2.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.2 Piersonstraat 4-6 Zelhem de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.2.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.2.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.2.3).

Paragraaf 2.2.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.2.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.2.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.2.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.2.1.4).

Paragraaf 2.2.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.2.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.2.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.2.2.3).

Paragraaf 2.2.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.2.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.2.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.2.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.2.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.2.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.2.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij planonderdeel Piersonstraat 4-6 Zelhem

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

2.2.2 Initiatief     

2.2.2.1 Bestaande situatie     
2.2.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

In de prehistorie was de Achterhoek een onherbergzaam en spaarzaam bewoond gebied. Het landschap bestond in die oude tijd uit brede moerassen, begroeid met struikgewas langs de IJssel. Er zijn enkele hoger gelegen delen, zoals bij Aalten, Neede en Lochem en de 'hoogvlakte' waarop Hengelo en Zelhem liggen. De riviertjes stromen er van oost naar west. Mede door de lagere ligging dan aangrenzende gebieden ontstonden er uitgestrekte moerassen en veengebieden waar weinig plaats over bleef dat geschikt was voor menselijk bewoning.

verplicht
Afbeelding 2.3: Kaart omgeving Zelhem omstreeks 1600 (Bron: Gemeente Bronckhorst)

De geschiedenis begint duidelijke vormen aan te nemen in de dagen van Karel de Grote (800 na Chr). Naar het voorbeeld van de Romeinen stichtte Karel overal in de veroverde gebieden koningshoven. Ook in de buurt van Zelhem werd een dergelijke hof of villa gesticht. Niet alleen werd een koningshof gesticht, maar er verrees ook een Christelijke kapel in Zelhem. De plaats, waar het kapelletje is gebouwd, werd blijkens een schenkingsoorkonde Salehem genoemd. Het zou betekenen: huis, woning of plaats, waar men zich thuis voelt. (Sele of Sale is woning; hem of heim betekent plaats of oord, waar men thuis is).

Zelhem groeit uit als een agrarische gemeente. Het dorpje rond de kapel zal vermoedelijk bestaan hebben uit drie boerderijen die aan een brink lagen. Bovendien moeten er meerdere plekken in de omgeving zijn geweest waar boerderijen (o.a. 't Soerlant) stonden. Op de brink was plaats voor spiekers, schuurtjes met een verhoogd vloerniveau die bedoeld waren voor de opslag van landbouwproducten. De brink bood ook ruimte voor ambachtelijke activiteiten. Tussen 1450 en 1500 kreeg de kerk z'n tegenwoordige vorm. Ze is gewijd aan St. Lambertus, bisschop van Maastricht.

verplicht
Afbeelding 2.4: Zelhem anno 1928 (Bron: Gemeente Bronckhorst)

Met het graven van de veengoot in 1835 wordt het startsein gegeven voor de ontginning van het Wolfersveen en vanaf 1846 beschikt Zelhem over de eerste straatweg, de Hummeloseweg. Tussen 1850 en 1900 blijft Zelhem sterk op landbouw gericht. In 1885 krijgt Zelhem een station. In de omgeving daarvan wordt een houtzagerij gevestigd. Tegen het eind van de eeuw worden de broeklanden stelselmatig ontgonnen. In 1902 wordt een zuivelfabriek opgericht. Verder is er wat bouwnijverheid en klompenmakerij en wat toerisme. Maar driekwart van de bevolking, zo blijkt in 1939, werkt nog steeds in de landbouw.

Zelhem ligt evenals de kernen Velswijk en Halle op de hogere rug van het dekzandplateau en wel op het punt waar wegen naar Doetinchem, Hengelo en Varsseveld elkaar snijden. In de periode 1850 - 1940 bestaat de bebouwing voornamelijk uit linten en verder tussen de bestaande bebouwing van de Stationsstraat, Kerkweg, de Burg. Rijpstrastraat, de Doetinchemseweg en de Smidstraat. De bebouwing bestaat afwisselend uit burgerwoningen, villa's, horecapanden en winkels. Na de aanleg van de Ruurloseweg in 1928 vindt langs deze weg en een zijstraat van de Palmberg lintvormige bebouwing plaats. De oorspronkelijke kern bij de Markt met boerderijen, horeca en woningen verdwijnt. Aan de oostzijde vindt nu ontwikkeling plaats met winkels en woonhuizen. Langs de spoorlijn ontstaat een industriegebiedje met een zuivelfabriek en houthandel.

De voormalige gemeente Zelhem had in 1829 ruim 2.900 inwoners. Een eeuw later waren het er bijna 5.800. Eind 19e eeuw woonden er weinig mensen in het dorp. Er waren toen 175 huisnummers. In de 40 jaar daarna liep het aantal nummers op van respectievelijk 175 tot 211, 274 en 328 in 1940. Na 1940 verandert de kern Zelhem. Er worden planmatige uitbreidingen gemaakt rondom de kern en een bedrijventerrein aan de zuidkant.

verplicht
Afbeelding 2.5: Luchtfoto naoorlogse uitbreidingen Zelhem (Bron: Gemeente Bronckhorst)

Maar ook het centrum verandert van gedaante. Er komt een zakelijk ogende winkelgalerij met bovenwoningen ten zuiden van de kerk en aan de Markt in de 70'er jaren ook winkels met bovenwoningen maar nu in de traditioneel ogende 70'er jarenstijl. Daarmee verdwijnt nog meer, maar niet geheel, het agrarische karakter van de kern. Van recente datum is de nieuwe rondweg aan de westkant, die een harde grens vormt van het dorp ten opzichte van het omringende landschap. Aan de zuidzijde is de jongste uitbreiding 't Soerlant in ontwikkeling. Het enige rijksmonument is de grote kerk; van de gemeentelijke monumenten is bijna eenderde deel boerderij.

2.2.2.1.2 Ruimtelijke structuur     

Zelhem is in oorsprong te karakteriseren als een brinkdorp. De huidige structuur van het dorp weerspiegelt nog de ontstaansgeschiedenis als agrarische kern met de straalsgewijze bebouwingslinten vanuit de Brink. De historische structuur heeft ontwikkeling doorgemaakt door vernieuwing of verdichting van de bebouwing. Bijvoorbeeld de toevoeging van het winkelplein aan de Magnoliaweg. Het hart van het dorp bestaat daarmee uit een aaneenschakeling van pleinvormige ruimten verbonden door historische wegen.

Het plangebied is gelegen ten westen van het centrum van Zelhem. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Ten oosten ligt het centrum van Zelhem. Afbeelding 2.6 geeft op een luchtfoto de huidige situatie van de kern Zelhem weer, tevens is met de rode cirkel globaal de ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht
Afbeelding 2.6: Luchtfoto huidige situatie kern Zelhem (Bron: PDOK)
2.2.2.1.3 Functionele structuur     

Zelhem is in hoofdopzet een woonkern met daaraan grenzend een relatief groot bedrijventerrein. Verspreid over de kern komen voorzieningen voor die meestal gekoppeld zijn aan de wijk (schoolgebouwen).

Zelhem kent een compact en gevarieerd centrumgebied met winkels, horeca en zakelijke dienstverlening aan de Markt, de Smidsstraat en de Stationsstraat met enkele kleine uitlopers naar de omliggende straten. Aan het Stationsplein is een voorzieningencluster gesitueerd met onder andere het zwembad en een cultureel centrum. Bedrijvigheid binnen de kern komt incidenteel voor en is veelal kleinschalig van aard, met uitzondering van het autobedrijf en tankstation bij de entree van het dorp aan het begin Doetinchemseweg. Vrijwel alle bedrijvigheid is geconcentreerd op het bedrijventerrein aan de zuidzijde van de kern.

De functies wonen, voorzieningen binnen de wijken, groen, recreatie, sport en bedrijventerrein zijn binnen de kern gefixeerd. Voor functiemenging lenen zich twee gebieden: de historische kern en de linten. Het plangebied is gelegen op korte afstand ten westen van de historische kern. In het plangebied is een vrijstaande woning en de kerk "De Vlam" aanwezig. Daarnaast staan er verschillende houtopstanden binnen het plangebied.

Afbeelding 2.7 geeft de ligging van het plangebied weer ten opzichte van de directe omgeving. Ten oosten van het plangebied is het centrum van de historische kern van Zelhem aanwezig.

verplicht
Afbeelding 2.7: Luchtfoto ligging plangebied in de kern Zelhem (Bron: PDOK)
2.2.2.2 Randvoorwaarden     
2.2.2.2.1 Stedenbouwkundige eisen     

De realisatie van de acht levensloopbestendige woningen voor de sociale huursector is een passende vervolgfunctie voor het voormalige kerkgebouw en de vrijstaande woning. Het betreft een kleinschalige lokale ontwikkeling. Met het plan is rekening gehouden met een aantal stedenbouwkundige eisen:

  1. Groen:
    1. 3 bomen op het huidige perceel nr 6 worden gehandhaafd.
    2. Groensingel tegen zuidelijke perceelsgrens wordt (deels met vergunning) gekapt. Compenseren, zo mogelijk op terrein zelf (in groenzone).
    3. Groensingel op grens tussen percelen nr 4 en 6 wordt (deels met vergunning) gekapt. Compenseren, zo mogelijk op terrein zelf.
  2. Waterhuishouding: hemelwater infiltreren in terrein zelf.
  3. Parkeren: P-norm 2 pp/woning (huur goedkoop).
  4. Maatvoering pp: breedte 2,5 m; diepte 6 m.
  5. Geen trottoirs direct langs Piersonstraat.
  6. Bouwblokken:
    1. Geen grote bloklengten; maximaal 20 – 25 m / 3 à 4 woningen aaneen.
    2. 1 à 2 lagen met kap; maximale (goot)hoogte conform woonbebouwing in de directe omgeving.
    3. Eindgevels woonblokken tenminste 3 m uit de perceelsgrens.
  7. Openbare ruimte tussen de bebouwing op dit terrein en de geplande bebouwing op het noordelijk ervan gelegen voormalige Rabobankterrein zo groot mogelijk houden.

Uit de volgende hoofdstukken zal blijken dat hieraan voldaan wordt. Op de beoordeling van het bouwwerk en de relatie met de omgeving wordt in de volgende paragraaf ingegaan.

2.2.2.2.2 Beeldkwaliteitseisen     

Bouwplannen worden getoetst door de welstandscommissie van Gelders Genootschap. De welstandsnota bevat voor deze toetsing algemene en bijzondere criteria die gelden bij de beoordeling van aanvragen inzake een omgevingsvergunning, onderdeel bouwen. De eisen in de geldende Welstandsnota is bepalend voor de beeldkwaliteit voor de locatie.

Beleid voor het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de zone 'nieuwe stads- en dorpsgebieden', zoals aangewezen in de Welstandsnota (zie afbeelding 2.8 ter plaatse van het gele huisje).

verplicht
Afbeelding 2.8 Welstandsnota gemeente Bronckhorst (bron: gemeente Bronckhorst)

1. Kenmerken nieuwe stads- en dorpsgebieden

Naast de historische gegroeide bebouwing 'langs oude wegen' zijn vanaf 1950 bij haast alle in het gebied voorkomende kernen planmatige uitbreidingen gemaakt. De omvang en het groeitempo verschilt sterk van elkaar. Deze uitbreidingen dragen veelal de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse 'tuindorpen': symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en woningen in twee bouwlagen met langskap, vrijstaand, als twee-onder-één-kap of in rijtjes. De straten zijn zorgvuldig ontworpen en hebben een informeel groen karakter. De karakterverschillen door de jaren heen hebben een beperkte invloed op de openbare weg, met uitzondering van enkele woongebieden uit de jaren ’80, die juist een grillig stratenpatroon vertonen met weinig doorgaande wegen. De architectuur richt zich naar verschillende perioden, maar dit leidt alleen in de grotere kernen als Hengelo, Vorden en Zelhem tot duidelijk verschillende buurten. Hoe hoger het groeitempo des te uniformer de architectuur per periode. Na 1990 worden de kavels snel kleiner en de woningen groter. Woningen in groepjes of rijtjes krijgen een individueler gezicht en er wordt uit alle voorgaande perioden ‘geciteerd'. Om de samenhang in architectuur te bevorderen is beeldregie, soms in combinatie met meer standaardisatie, onvermijdelijk.

2. Kenmerkenmatrix nieuwe stads- en dorpsgebieden

Wegen / profiel - Planmatige buurten. Meest tuindorpprofiel.

- Eenzijdige, soms tweezijdige benadering.
Bebouwing - Planmatig of gevarieerd; meest traditioneel en landelijk.

- 1 en 2 lagen + kapvorm met lage goten.
Stijl / detail - Eenvoudig; gevarieerd per pand, ontwerpeenheid of rijtje.
Materiaal / kleur - Meest rustige gedekte tinten en natuurlijke materialen, zoals baksteen, pannen en hout.

3. Waarden nieuwe stads- en dorpsgebieden

De verschillende wijken met planmatige woningbouw worden elk gewaardeerd om hun eigen specifieke kenmerken. De kwaliteit van de wijk wordt onder andere bepaald door de inrichting van de openbare ruimte, het groene karakter en de maat en schaal van de bebouwing. Maar ook het ruimere individuele of juist knusse collectieve karakter en de mogelijkheden om in te spelen op de huidige woonwensen verhogen de belevingswaarde.

4. Criteria nieuwe stads- en dorpsgebieden

Onderstaande welstandscriteria gelden specifiek voor dit gebied en voor zover ze niet in strijd zijn met de in het betreffende bestemmingsplan aangegeven bouwmogelijkheden. Uitgangspunt is dat ieder ontwerp blijk geeft van een basaal vakmanschap, zoals uiteengezet is in de algemene welstandscriteria (zie hoofdstuk 3). Als een bouwplan niet aan de specifieke welstandscriteria voldoet, kan een nadere beoordeling plaatsvinden op basis van de algemene welstandscriteria.

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw dient passend te zijn in het karakter van de omgeving. Wijzigingen en aan- en bijgebouwen passend bij het hoofdgebouw of het bouwblok. Ingrepen als erkers, dakkapellen, erfafscheidingen, carports en schuurtjes kunnen het beeld snel verstoren. Goede standaardoplossingen [trendsetters] voor veel voorkomende kleine bouwplannen zijn aan te bevelen. Bij nieuwe aanvragen dienen eerdere vergunde wijzigingen in de omgeving mee te worden bekeken.

Aan de buitenzijde van woongebieden waar deze aan waardevol landschap grenst, dient speciaal gelet te worden op de hoofdkleur en materiaal. Deze dient zich te voegen naar het landschap en in het algemeen rustig en 'natuurlijk' te zijn.

5. Criteriamatrix nieuwe stads- en dorpsgebieden

Situering* - Bij (vervangende) nieuwbouw is de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend.

- Nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek en het gevelbeeld van de bestaande bebouwing in de omgeving.

- De panden zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte.
Massa en vorm* - De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing.

- Het aantal bouwlagen en de kapvorm zijn afgestemd op de bouwhoogte en de bouwmassa van de belendende bebouwing.

- Bij- en aanbouwen blijven duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa. Bij aanpassingen blijft de hoofdvorm herkenbaar.

- De bestaande kaprichting en kapvorm zijn richtinggevend.
Gevel - Bij renovatie of nieuwbouw sluit de stijl en het materiaal aan op die van de bebouwing in de omgeving.

- De maat en schaal van de gevelindeling worden gerespecteerd.

- De richting en de maatverhoudingen van bestaande gevelopeningen worden gehandhaafd.

- Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden behandeld als voorgevels.

- Bij rijwoningen zijn toevoegingen per woning ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de gevelritmiek van het woningblok.
Materiaal gebruik - Bij verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke materiaalgebruik van de bestaande bebouwing uitgangspunt.

- De daken en gevels van de hoofd- en bijgebouwen bestaan uit natuurlijke materialen.

- Het materiaalgebruik van aan- en bijbouwen is afgestemd op dat van het hoofdgebouw.
Kleurgebruik - Bij verbouwing of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik van de bestaande bebouwing uitgangspunt.

- Voor de hoofdmaterialen worden aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt.

- De kleuren van dakbedekking en gevels zijn op elkaar afgestemd.

- Bij rijwoningen afstemming van kleur per blok.
Detaillering - Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving, maatgevend.

- De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt eenzelfde mate van aandacht en expressie als die in de omgeving.

*voor zover niet anders geregeld in het bestemmingsplan

2.2.2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing     

Voor een verantwoordelijke inpassing is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan maakt inzichtelijk waar de woningen, de ontsluitingspaden/-wegen en de overige voorzieningen worden aangelegd. In paragraaf 2.2.2.3.3 wordt nader ingegaan op de buitenruimte.

2.2.2.3 Planbeschrijving     
2.2.2.3.1 Gewenste ontwikkeling     

Het voornemen is om de percelen met de het voormalige kerkgebouw en de vrijstaande woning te slopen en te herontwikkelen. De herontwikkeling is nodig om een passende vervolgfunctie te geven aan de percelen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van 8 levensloopbestendige woningen voor de sociale huursector.

2.2.2.3.2 Bebouwing en stedenbouwkundige opzet     

Bij het ontwerp van de woningen is aangesloten bij de aanwezige bebouwing in de omgeving. Er is voor gekozen om de woningen uit te voeren in één bouwlaag met kap. Hierdoor worden de woningen maximaal 8 meter hoog en passend bij de woningen in de omgeving. Het planontwerp gaat uit van twee blokken van 4 woningen die georiënteerd zijn op de Piersonstraat. Aan de Piersonstraat worden ook de benodigde parkeervoorzieningen gerealiseerd.

In afbeelding 2.9 is de gewenste situatie weergeven. In afbeelding 2.10 en 2.11 zijn impressie beelden van het ontwerp van de woningen weergeven.

verplicht
Afbeelding 2.9 Beoogde situatie (Bron: Architekten Groep Gelderland)
verplicht
Afbeelding 2.10 Impressie beoogde bebouwing (Bron: Architekten Groep Gelderland)
verplicht
Afbeelding 2.11 Impressie beoogde bebouwing (Bron: Architekten Groep Gelderland)
2.2.2.3.3 Buitenruimte     

De buitenruimte wordt o.a. ingericht met parkeer- en groenvoorzieningen en voetpaden aan de voorzijde van de woningen. Daarnaast worden er verschillende bomen aangeplant ter compensatie van de kap. Een en ander is weergeven in afbeelding 2.12.

verplicht
Afbeelding 2.12 Indeling buitenruimte toekomstige situatie (Bron: Anacon Infra)
2.2.2.3.4 Verkeer en parkeren     

Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie. Hiertoe worden de 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' en de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom;
  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk (Bron: CBS Statline);
  • Functie: 'huur, huis, sociale huur'.

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het realiseren van 8 sociale huurwoningen.

Parkeren

Op basis van de 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' bedraagt de parkeerbehoefte per wooneenheid maximaal 2,0. Uitgaande van 8 sociale huurwoningen komt dit neer op een totale parkeerbehoefte van (2,0 x 8=) 16 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de beoogde woningen zullen binnen het plangebied 16 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. In afbeelding 2.12 zijn de te realiseren parkeerplaatsen weergegeven.

Verkeer

Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW is er een verkeersgeneratie van gemiddeld 5,6 per woning. uitgaande van de 8 woningen komt dit neer op een verkeersgeneratie van (5,6*8=) 44,8 per weekdagetmaal als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Gelet op het vorenstaande is van een onevenredig toename van de verkeersbewegingen geen sprake. De Piersonstraat en direct omliggende wegen beschikken over voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen afhandelen.

2.2.3 Uitvoerbaarheid     

2.2.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Het voornemen past binnen de beleidskaders zoals beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader. Hierna

worden enkele belangrijke aspecten nader toegelicht.

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen

ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor

duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke

ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd:

"stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van

kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Met betrekking tot het realiseren van woningen zijn onder meer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223, ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 en ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4, 7 en 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In dit geval worden 8 woningen gerealiseerd, waarbij sprake is van een netto toevoeging van 7 woningen. Gelet op het aantal woningen wat toegevoegd wordt (7 woningen) wordt geconcludeerd dat een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau staat de ontwikkeling niet in de weg.

2.2.3.2 Omgevingsaspecten     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

Hieronder worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Achtereenvolgend wordt in gegaan op de thema's Milieu-effectrapportage, Duurzaamheid, Bodem, Geluid, Luchtkwaliteit, Geur, Bedrijven en milieuzonering, Externe veiligheid, Water, Archeologie en cultuurhistorie, Flora en fauna, Verkeer en Leidingen.

2.2.3.2.1 Milieu-effectrapportage     

Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  1. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  1. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Situatie plangebied

Artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op circa 12 kilometer van het plangebied gelegen. Zoals in paragraaf 2.2.3.2.11 van deze toelichting is beschreven is er voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2  of meer.

Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit vergeleken met de omvang van ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf kan worden aangemerkt als aanmeldnotitie vormvrije mer.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

2.2.3.2.2 Duurzaamheid     

Bij de nieuwbouw zal voldaan worden aan de duurzaamheidsmaatregelen zoals opgenomen in het Bouwbesluit en zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Daarnaast zullen de woningen gasloos worden gerealiseerd. Tenslotte zal het hemelwater ter plaatse van het plangebied worden geïnfiltreerd in de bodem doormiddel van infiltratie kratten en een overloop IT-riool.

2.2.3.2.3 Bodem     

Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

Econsultancy heeft in het kader van voorliggende ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Piersonstraat 4 en 6 te Zelhem uitgevoerd (Rapportnummer: 9296.001 en 9209.001, 14 maart 2019) De conclusies voortkomend uit deze onderzoeken zijn hieronder opgenomen. De volledige onderzoeksrapporten van het verkennend bodemonderzoek zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 6 Bodemonderzoek Piersonstraat 4 te Zelhem en Bijlage 7 Bodemonderzoek Piersonstraat 6 te Zelhem van deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Verkennend bodemonderzoek Piersonstraat 4

De bovengrond is plaatselijk zwak baksteen- en kolengruishoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen

verontreinigingen waargenomen.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd.

De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief. Op basis van onderhavige onderzoeksresultaten wordt een verkennend onderzoek conform de NEN 5707 echter niet noodzakelijk geacht.

De bovengrond is licht verontreinigd met lood en zink. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de zintuiglijke bijmengingen in de bodem. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen.

Verkennend bodemonderzoek Piersonstraat 6

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Voor de verontreiniging met zware metalen in de bovengrond heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.2.3.2.4 Geluid     

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Situatie plangebied

In het voorliggend geval is sprake van nieuwe geluidsgevoelige objecten namelijk 8 woningen.

Industrielawaai en railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat er in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn is gelegen.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 2.2.3.2.7 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van individuele bedrijven. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Woningen worden aangemerkt als een geluidsgevoelig object. In voorliggend geval is sprake van de realisatie van 8 woningen. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

verplicht

De hiervoor geldende zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art. 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2).

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).

Het plangebied ligt in 'binnenstedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, van de Hummeloseweg. De voorkeurswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Indien vooraf aangenomen kan worden dat er niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan worden voldaan, dient er een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De geluidsbelasting van de weg kan hierdoor meegenomen worden in de belangenafweging in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.

Gezien de locatie van het plangebied is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In de Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai zijn de volledige resultaten van het akoestisch onderzoek opgenomen. Hieronder staan de belangrijkste conclusies.

Conclusie akoestisch onderzoek

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Hummeloseweg bedraagt hoogstens 48

dB. Voor de woningen is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft

het aspect wegverkeerslawaai. Een hogere waarde is niet benodigd.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

2.2.3.2.5 Luchtkwaliteit     

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hierboven beschreven is kan worden gesteld dat het voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Verder is in voorliggend geval geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

2.2.3.2.6 Geur     

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom ligt, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Situatie plangebied

De woningen in het plangebied gelden als geurgevoelig in de definitie van de Wet geurhinder en veehouderij. In een straal van ten minste 500 meter rondom het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende agrarische bedrijven als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet (verder) in de bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

2.2.3.2.7 Bedrijven en milieuzonering     

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of (zorg)woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van verschillende functies (o.a. wonen, maatschappelijk en centrumfuncties), kan het gebied aangemerkt worden als een 'rustige woonwijk'.

verplicht

Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval worden er een achttal woningen gerealiseerd. Een dergelijke functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van

bestaande functies in de omgeving. In dit geval worden de woningen binnen het plangebied

aangemerkt als milieugevoelige functies.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich kantoorfuncties, maatschappelijke functies en centrumfuncties. De afstand tussen de gevoelige objecten (de nieuwbouwwoningen) en in de nabije omgeving gelegen inrichtingen zijn getoetst aan de afstanden die genoemd zijn in de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering”.

In onderstaande tabel worden de drie meest nabijgelegen bedrijfspercelen met bijbehorende milieucategorie en richtafstand (op basis van de VNG-uitgave ‘bedrijven en milieuzonering’) en de afstand tot het plangebied beschreven.

Adres Aard bedrijf Categorie en richtafstand Afstand tot plangebied
Hummeloseweg 16 Kantoor administratieve van aard zonder baliefunctie 1 / 10 m (geluid) 45 meter
Thorbeckestraat 10 Gymzaal / sporthal 3.1 / 50 m (geluid) 60 meter
Bergstraat 1 Supermarkt 1 / 10 m (geluid) 125 meter

Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom vormt voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aangezien dichter bijgelegen milieugevoelige objecten (woningen) in alle gevallen maatgevend zijn.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.

2.2.3.2.8 Externe veiligheid     

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 2.13 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe contour) en omgeving weergegeven.

verplicht
Afbeelding 2.13: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat voorliggende ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

2.2.3.2.9 Water     

In het moderne waterbeheer wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens nader toegelicht. De watertoetstabel is hierna opgenomen:

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit
Veiligheid

1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)

2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee





Nee
2





2
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?

3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?
Nee



Nee



Nee
2



1



1
Wateroverlast (oppervlaktewater)

1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?

2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?

3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee



Ja



Ja



Nee
2



1



1



1
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee

1
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

2. Is in het plangebied sprake van kwel?

3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?

4. Beoogt het plan aanleg van drainage?
Nee



Nee

Nee



Nee
1



1

1



1
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee 1
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?

Nee



Nee
1



2
Volksgezondheid

1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?

2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee



Nee
1



1
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?

4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee



Nee



Nee



Nee
2



2



1



1
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee 1
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee 2
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

Ten aanzien van bovenstaande watertoetstabel wordt opgemerkt dat voorliggend plan waterhuishoudkundig niet van belang is aangezien slechts twee vraag met 'ja' is beantwoord. Al het hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd, er is geen sprake van overstort op de afvalwaterafvoer/gemeenteriool. Voor de infiltratie van het hemelwater zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van infiltratiekratten en een IT-riool.

Het waterschap heeft in een email (d.d. 28 april 2020) een positieve reactie gegeven op het voornemen. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

2.2.3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie     

Archeologie

Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Situatie plangebied

De gemeente Bronckhorst heeft archeologische verwachtingswaarden doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Stedelijk gebied Bronckhorst". Voor het plangebied geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Om die reden is dan ook door Laagland Archeologie onderzoek gedaan naar de aanwezige archeologische waarden in het plangebied.

Conclusies onderzoeken

Uit het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verkennende en karterende fase bleek dat er sprake is van een hoge archeologische verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum. Hierna zijn de resulaten opnomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 9 Archeologie Proefsleuvenonderzoek Piersonstraat 4 en 6. Vanwege een vrij intacte bodemopbouw met plaggendek en afgedekte horizonten van een afgetopte podzolbodem kan de hoge archeologische verwachting voor het plangebied worden gehandhaafd: in vier van de zes boringen is ook de Bs- of Bhshorizont bewaard gebleven. Omdat in de BC- en C-horizont daadwerkelijk archeologische indicatoren zijn aangetroffen bestaande uit houtskool, aardewerkfragementjres en een metaalslakje was er een grote kans dat zich een vindplaats in het plangebied bevindt.

Daarom heeft ter plaatse van het plangebied proefsleuven onderzoek plaats gevonden. Hierna zijn de resultaten opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 10 Archeologie verkenning Piersonstraat - 6.

Het onderzoek bestond uit een proefsleuvenonderzoek conform het KNA protocol 4003 IVO-P. Samengevat is tijdens het onderzoek een relatief intact bodemprofiel aangetroffen in de vorm van een hoge zwarte enkeerdgrond. In totaal zijn tien archeologische sporen geregistreerd, waarvan er negen antropogeen van aard waren. Het betreft vijf kuilen, twee greppels en twee paalkuilen. De sporen kunnen worden gedateerd in de 20 eeuw en zijn te herleiden naar de bestaande bewoning. Oudere sporen zijn tijdens het onderzoek niet aangetroffen.

Op basis van het beperkte aantal sporen en het gebrek aan vondsten is er onvoldoende reden om van een archeologische vindplaats uit te gaan. Alle sporen zijn te koppelen aan bewoning uit de 20e eeuw. Een waardering op basis van KNA-criteria is daarom niet mogelijk. Gelet op het vorenstaande wordt dan ook geadviseerd om geen verder onderzoek te laten uitvoeren.

Gezien de afwezigheid van een archeologische vindplaats en de verwachting dat er in het overige deel van het plangebied ook geen vindplaats aanwezig is, wordt geadviseerd om geen verder onderzoek te laten uitvoeren. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven ten aanzien van het omgevingsaspect ˜archeologische waarden" en bij de vergunningverlening geen verdere voorwaarden te stellen.

Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Situatie plangebied

Op basis van de Omgevingsvisie Gelderland bevinden zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt voor dit plan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen aanvullend archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Opgemerkt wordt dat gelet op de conclusies en adviezen uit de archeologische onderzoeken met het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Arcehologische verwachting 1 en 2' zijn komen te vervallen voor het voorliggend plangebied. Dit door de afwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied.

2.2.3.2.11 Flora en fauna     

Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Gebiedsbescherming

Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In voorliggend geval gaat het om het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In of in de directe nabijheid van de NNN (of GNN) geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied bevindt zich op circa 12 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. Verder zijn de Natura 2000-gebieden ‘Stelkampsveld’ en ‘Korenburgerveen’ gelegen op respectievelijk circa 14 en 19 kilometer afstand van het plangebied. In de handreiking 'Woningbouw en Aerius' van het Rijk wordt gesteld dat bij woningbouwprojecten van maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgronden en op minimaal 7 kilometerafstand onder gemiddelde omstandigheden op een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar uitkomt. Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden, de zandgronden en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt dan ook geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Gelders natuurnetwerk (GNN)

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN), is als onderdeel van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als GNN is gelegen op circa 1,8 kilometer van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 11 Quickscan flora en fauna. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Situatie plangebied

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis- , amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Aangenomen wordt dat vleermuizen geen verblijfplaats bezetten in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied voorkomende vleermuis-, vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, wordt niet aangetast.

Mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden en bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren verwond of gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten beschadigd of verstoord worden, dienen werkzaamheden die een negatief effect op bezette vogelnesten hebben, uitgevoerd te worden buiten de broedtijd. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren verwond of gedood worden, dient een ontheffing verkregen te worden.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt naar verwachting geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Vaststelling van dit bestemmingsplan heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.

2.2.3.2.12 Verkeer     

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten en normen als vastgesteld in de 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst'. Deze parkeernormen zijn geënt op de meest recente landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW-publicatie. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het aantal beoogde parkeerplaatsen is overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid/de gemeentelijke normering. In paragraaf 2.2.2.3.4 is reeds nader ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. Hier wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de aspecten verkeer en parkeren.

2.2.3.2.13 Leidingen     

Onder- of bovengrondse transportleidingen zijn niet aanwezig. Een onderzoek is daarom niet nodig.

2.2.3.3 Volkshuisvesting     

In paragraaf 3.4.3 Woonbeleid van deze plantoelichting is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Daar is aangegeven dat er sprake is van druk op de woningmarkt en dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluit. In woonvisie ligt focus op drie thema's:

  1. Passend aanbod. De (bestaande) woningvoorraad sluit aan bij de behoefte van (potentiële) inwoners, zowel in prijs, kwaliteit als in aantallen. (Bronckhorst speelt in op de woonbehoefte van huidige én toekomstige generaties.)
  2. Duurzaamheid. De woningvoorraad is duurzaam en toekomstbestendig. (Bronckhorst zet in op het wooncomfort van mensen en geven de verduurzaming een impuls.)
  3. Wonen en zorg. Iedereen die zorg of ondersteuning nodig heeft, kan zo lang mogelijk zelfstandig wonen óf kan terecht in een passende woonzorgvoorziening. (Bronckhorst investeert in een veilige en gezonde woning en woonomgeving.)

Met het voorliggend initiatief wordt ingezet op het realiseren van 8 levensloopbestendige woningen voor de sociale huursector. Deze woningen worden daarnaast gasloos gerealiseerd. Op deze manier wordt er gewerkt aan een passend aanbod van duurzame woningen in de kern Zelhem welke tevens geschikt zijn voor ouderen. Met voorliggende ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambities zoals genoemd in de gemeentelijke woonvisie ten aanzien de kern Zelhem.

2.2.3.4 Economisch     

Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

De gemeente Bronckhorst heeft met de initiatiefnemer een planschade-overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat eventueel optredende planschade wordt doorberekend aan de initiatiefnemer.

2.2.3.5 Maatschappelijk     

Er zijn geen maatschappelijke aspecten relevant voor het voorliggend plan.

2.2.3.6 Overleg en inspraak     
2.2.3.6.1 Overleg     

In het voorliggend plan gaat het om woningbouw daarvoor dient advies gevraagd te worden bij de Provincie Gelderland en bij het waterschap Rijn en IJssel.

Provincie Gelderland

De provincie Gelderland heeft op 2 september 2020 laten weten dat het voorliggend plan een lokaal plan betreft. Hierdoor ligt de verantwoordelijkheid van het plan bij de gemeente Bronckhorst.

Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel is om advies gevraagd over de opgestelde watertoets. Het Waterschap heeft telefonisch en per mail van 28 april 2020 aangegeven geen op- of aanmerkingen op dit plan met de hierin opgenomen waterparagraaf te hebben.

2.2.3.6.2 Inspraak     

Vanwege het Corona-virus en de daarbij behorende verplichtingen (samenscholing verboden) was een inloopbijeenkomst voor de plannen aan de Piersonstraat niet mogelijk. Om die reden is door de initiatiefnemer aan alle direct omwonende het plan per post toegestuurd. Hierop zijn geen reacties en bezwaren op binnen gekomen.

2.2.3.7 Conclusie     

Geen van de onderzochte omgevingsaspecten levert beperkingen op voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Het initiatief past ook binnen de beleidskaders zoals genoemd in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.2.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.2.4.1 Bestemmingsregels     
2.2.4.1.1 Verkeer     

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.

Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.

Om na verkoop van zogeheten 'overhoekjes' en openbaar groen door de gemeente aan particulieren, deze delen te kunnen gebruiken als tuin, is in de bestemmingsbeschrijving 'tuinen' opgenomen. Hier gelden geen bouwmogelijkheden anders dan vergunningsvrije bouwwerken.

2.2.4.1.2 Wonen     

Artikel 6 Wonen

Woningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen. Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. zoveel mogelijk bestaande rechten respecteren, tenzij er ruimtelijk-stedenbouwkundige argumenten zijn om te beperken
  2. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  3. ruimte creëren voor de toekomst
  4. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  5. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  6. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

woningtype min. afstand zijdelingse perceelgrensvoetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten  diepte bouwvlak max. oppervlakte min. afstand achterste perceelgrens
vrijstaand [vrij] 5m (eindsituatie)

3m (tussensituatie)
15m 200m2 8m

Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

2.3 Aanpassingen op initiatief van de gemeente     

2.3.1 Inleiding     

2.3.1.1 Aanleiding     

In deze paragraaf worden de aanpassingen op initiatief van de gemeente toegelicht die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan. Het gaat om inpassing van omgevingsvergunningen en huisnummerbesluiten, de verkoop van openbaar groen en ander gemeentegrond en de correcties van omissies van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' (31-3-2016 vastgesteld) en de daarop volgende veegplannen.

Als er een omgevingsvergunning is verleend met afwijking van het bestemmingsplan, er een omgevingsvergunning is ingetrokken en/of huisnummers voor bestaande vergunde woningen toegekend of ingetrokken, dan worden deze ingepast in een veegplan als deze onherroepelijk zijn.

Met enige regelmaat wordt openbaar groen en andere gemeentegronden verkocht. Voor deze gronden zijn overeenkomsten gesloten en als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de akte pas passeert nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Deze verkochte gronden kunnen worden ingepast in een veegplan.

In het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst blijken soms onvolkomenheden te staan die na het vaststellen van het plan in de praktijk naar voren komen. Deze onvolkomenheden kunnen in een het worden in een veegplan hersteld.

In paragraaf 2.3.2 wordt de motivatie gegeven voor het meenemen in dit veegplan.

2.3.1.2 Plangebied     

Het betreft verschillende locaties in het stedelijk gebied. Hieronder de diverse plangebieden (rood omlijnd):

1. Azaleastraat 2 t/m 10 Steenderen

De rood omlijnde gedeelten betreffen de locaties waarvoor de verkoop en verhuur van openbaar groen van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.1: Ligging plangebied

2. De Bleek 4 Vorden

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarop de omgevingsvergunning van toepassing is.

verplicht Afbeelding 2.3.2: Ligging plangebied

3. Helmichstraat 11 Baak

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van gemeentegrond van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.3: Ligging plangebied

4. Hennendalseweg 3 Hummelo

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht Afbeelding 2.3.4: Ligging plangebied

5. Het Eelmerink 2 Vorden

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.5: Ligging plangebied

6. Hoetinkhof 83 en 117 Vorden

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.6: Ligging plangebied

7. Hummeloseweg 9-9A Zelhem

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarop de correctie in de BAG van toepassing is.

verplichtAfbeelding 2.3.7: Ligging plangebied

8. Koeriershoek 1 Zelhem

De rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.8: Ligging plangebied

9. Kruisbergseweg 7 Hengelo

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarop de correctie van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.9: Ligging plangebied

10. Muldershof 12-14 en 16 Steenderen

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van gemeentegrond van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.10: Ligging plangebied

11. Plataanweg 13 Hengelo

De rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van gemeentegrond van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.11: Ligging plangebied

12. Ruurloseweg 62-62A-62B-62C-64 en Eikenlaan 1-1A Vorden

Het rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarop de omgevingsvergunning van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.12: Ligging plangebied

13. Sarinkkamp 7a Hengelo

De rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht Afbeelding 2.3.13: Ligging plangebied

14. Vincent van Goghstraat 2 Zelhem

De rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.14: Ligging plangebied

15. Vogelzang 14 Wichmond

De rood omlijnde gedeelte betreft de locatie waarvoor de verkoop van openbaar groen van toepassing is.

verplicht

Afbeelding 2.3.15: Ligging plangebied

2.3.1.3 Vigerende planologische situatie     

1. Azaleastraat 2 t/m 10 Steenderen

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

2. De Bleek 4 Vorden

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Centrum' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een bouw- en goothoogte van respectievelijk 10 en 7 meter geldt.

3. Helmichstraat 11 Baak

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

4. Hennendalseweg 3 Hummelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

5. Het Eelmerink 2 Vorden

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

6. Hoetinkhof 83 en 117 Vorden

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Tevens ligt het plangebied geheel in de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' vanwege de op ca. 225 meter afstand aanwezige molen.

7. Hummeloseweg 9-9A Zelhem

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 en 4 meter geldt.

8. Koeriershoek 1 Zelhem

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

9. Kruisbergseweg 7 Hengelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2017-2 de bestemming 'Bedrijventerrein' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1. Binnen de bestemming zijn op grond van de regels bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Er is een functieaanduiding 'kantoor' opgenomen waarmee ter plaatse, in tegenstelling tot de algemene regels voor bedrijventerreinen, zelfstandige kantoren zijn toegestaan. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een bouw- en goothoogte van 9 meter voor bedrijfsbebouwing en een bebouwingspercentage van 60% geldt. Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', waarvoor op grond van de regels een bouw- en goothoogte van respectievelijk 9 en 6 meter geldt.

10. Muldershof 12-14 en 16 Steenderen

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Tevens ligt over dit gebied de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' vanwege het nabijgelegen gezoneerde bedrijventerrein.

11. Plataanweg 13 Hengelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

12. Ruurloseweg 62-62A-62B-62C-64 en Eikenlaan 1-1A Vorden

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Horeca', Bedrijf - Nutsvoorziening' en 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. In de horacabestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een bouw- en goothoogte van deels respectievelijk 10 en 6 meter en deels respectievelijk 5 en 3 meter geldt. Er zijn tevens de functieaanduidingen 'horeca tot en met categorie 2' en 'bedrijfswoning' opgenomen. In de bedrijfsbestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een bouwhoogte van 3 meter geldt. Op een deel van de verkeersbestemming is de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' opgenomen.

13. Sarinkkamp 7a Hengelo

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

14. Vincent van Goghstraat 2 Zelhem

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

15. Vogelzang 14 Wichmond

Deze locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

2.3.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.3 Aanpassingen op initiatief van de gemeente de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.3.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.3.3).

Paragraaf 2.3.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.3.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.3.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.3.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.3.1.4).

Paragraaf 2.3.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3.2.1).

Paragraaf 2.3.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.3.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.3.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.3.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.3.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.3.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.3.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

2.3.2 Initiatief     

2.3.2.1 Planbeschrijving     

1. Azaleastraat 2 t/m 10 Steenderen

De gronden aan de voorzijde van Azaleastraat 2 en 8 worden door de gemeente verhuurd aan eigenaren van deze woningen. De gronden aan de voorzijde van Azaleastraat 4 en 6 en naast Azaleastraat 10 zijn verkocht aan de eigenaren van deze woningen. De gronden worden gebruikt al tuin en inrit. Deze situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

2. De Bleek 4 Vorden

Op 10 april 2019 is een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het realiseren van de nieuwbouw van de bestaande supermarkt. Met deze vergunning is afgeweken van het in het bestemmingsplan voor gedeeltelijke overschrijding van het bouwvlak en de bouw- en goothoogte. De vergunning is gerealiseerd en kan daarmee worden ingepast in dit veegplan. Het bouwvlak is uitgebreid en de functieaanduiding 'supermarkt' is daar op aangepast. Aan de westzijde en de zuidzijde van het bouwvlak is deels een bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 en 5,10 meter opgenomen. Voor het overige blijft de vigerende blijft bouw- en goothoogte van respectievelijk 6 en 4 meter ongewijzigd.

3. Helmichstraat 11 Baak

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'

4. Hennendalseweg 3 Hummelo

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

5. Het Eelmerink 2 Vorden

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

6. Hoetinkhof 83 en 117 Vorden

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

7. Hummeloseweg 9-9A Zelhem

Hier is sprake van een bestaande halfvrijstaande woning welke in het geldende bestemmingsplan abusievelijk niet is aangeduid met de bouwaanduiding 'vrijstaand in plaats van 'twee-aaneen'. In de Basisadministratie gebouwen (BAG) was deze situatie namelijk opgenomen als één verblijfsobject wonen. Inmiddels is dit op 3 augustus 2020 in de BAG gecorrigeerd en opgenomen als twee verblijfsobjecten wonen. In onderhavig plan is de bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', het bouwvlak en de bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 en 4 meter blijven ongewijzigd.

8. Koeriershoek 1 Zelhem

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

9. Kruisbergseweg 7 Hengelo

Hier is sprake van een bestaande bedrijfswoning welke in het geldende bestemmingsplan abusievelijk niet is aangeduid met functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De functieaanduiding 'bedrijfswoning' (bw) wordt in dit plan alsnog opgenomen ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning, waarvoor op grond van de regels een bouw- en goothoogte van respectievelijk 9 en 6 meter geldt. De bestaande bestemming 'Bedrijventerrein', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', het bouwvlak, de bouw- en goothoogte van 9 meter voor bedrijfsgebouwen en het bebouwingspercentage van 60% en de functieaanduiding 'kantoor' blijven ongewijzigd.

10. Muldershof 12-14 en 16 Steenderen

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

11. Plataanweg 13 Hengelo

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

12. Ruurloseweg 62, 62A, 62B, 62C en 64 / Eikenlaan 1 en 1A Vorden

Op 5 januari 2016 is een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het realiseren van zes halfvrijstaande woningen en een vrijstaande woning. Dit ter vervanging van het destijds gestopte horecabedrijf dat vervolgens is gesloop. De vergunning is gerealiseerd en kan daarmee worden ingepast in dit veegplan. De bestemming 'Wonen' is opgenomen met drie bouwvlakken. Twee met de bouwaanduiding 'twee-aaneen' en een met de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Voor elk bouwvlak geldt een bouw- en goothoogte van respectievelijk 9 en 3 meter. De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is komen te vervallen. De kleine elektriciteitskast die is geplaatst ter vervanging van het elektriciteitsgebouw, past namelijk binnen de regeling voor nutsvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen'. De gronden die eigendom zijn van de gemeente en de bestemming 'Horeca' hadden, hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen, met aan de Eikelaan de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur'. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

13. Sarinkkamp 7a Hengelo

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

14. Vincent van Goghstraat 2 Zelhem

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

15. Vogelzang 14 Wichmond

Hier is een gemeentelijke groenstrook verkocht aan de eigenaar van de naastgelegen woning. Deze wordt bij de tuin getrokken. De gewijzigde situatie is ingepast in dit bestemmingsplan. Deze gronden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' blijft ongewijzigd.

2.3.3 Uitvoerbaarheid     

2.3.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Toetsing aan beleid heeft reeds plaatsgevonden bij eerdere besluitvorming of is, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, niet in het geding.

2.3.3.2 Omgevingsaspecten     

Omgevingsaspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij eerdere besluitvorming of zijn, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, niet in het geding.

Bij Koeriershoek 1 Zelhem en Vincent van Goghstraat 2 Zelhem is sprake van verkoop van gemeentelijk groen dat in de hoofdgroenstructuur ligt en in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Groen' heeft.

De hoofdgroenstructuur is een samenhangend geheel van groene punten, linten en vlakken die bepalend zijn voor de beleving en uitstraling van de gemeente. Hieronder vallen:

  • bomenstructuren die een belangrijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente, lange lijnen, historische lijnen, verbindingsschakels;
  • de groenvoorzieningen die onvervangbaar zijn en een bijzondere bijdrage leveren aan de kwaliteit, identiteit en belevingswaarde van de stad;
  • de groenvoorzieningen die een belangrijke natuurwaarde hebben;
  • groenstroken die door hun omvang en/of ligging bijdrage aan de samenhang van de totale groenstructuur.

De hoofdgroenstructuur moet zowel kwalitatief als kwantitatief in stand worden gehouden. Bij het opstellen van het groenstructuurplan is een aantal uitgangspunten gehanteerd voor het benoemen van de hoofdgroenstructuur. Zo moeten de percelen ten minste 500 m2 groot zijn, moeten ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke structuur en onderlinge samenhang hebben. Het beleid is er op gericht om in principe geen gronden binnen de hoofdgroenstructur te verkopen.



De groenstroken naast Koeriershoek 1 Zelhem en Vincent van Goghstraat 2 Zelhem zijn in de loop der jaren in gebruik genomen door de bewoners. Hoewel zonder toestemming van de gemeente, gebeurt dit in de praktijk wel vaker daar waar woningen grenzen aan grotere percelen van de gemeente. Bewust danwel onbewust. De stroken zijn onderdeel van een groter perceel met daarin opgaande bomen, struiken en gazon. Het totale perceel heeft een duidelijke structuur dat niet zomaar vervangbaar is. De gedeelten die in gebruik zijn genomen, hebben minimale natuur- en landschappelijke waarden en dragen minimaal bij aan kwaliteit van de hoofdgroenstructuur van het totale perceel. Verkoop van deze stroken doet geen afbreuk aan de hoofdgroenstructuur. Daarom is er voor gekozen in dit geval de stroken niet terug te vorderen, maar te verkopen en te onttrekken aan de hoofdgroenstructuur.

2.3.3.3 Volkshuisvesting     

Volkshuisvestingsaspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij eerdere besluitvorming of zijn, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, niet in het geding.

2.3.3.4 Economisch     

Economische aspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij eerdere besluitvorming of zijn, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, niet in het geding. Van een toewijsbare claim op planschade zal redelijkerwijs van geen sprake zijn.

2.3.3.5 Maatschappelijk     

Maatschappelijke aspecten zijn reeds betrokken en onderzocht bij eerdere besluitvorming of zijn, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, niet in het geding.

2.3.3.6 Overleg en inspraak     
2.3.3.6.1 Overleg     

Bij 't Soerlant Zelhem (molenbiotoop) is sprake van provinciaal belang ten aanzien van de molenbiotoop. Dit in verband met de restauratie en herstel van de molen nabij Wiekenweg 5 in Zelhem (Coops Mölle), die daarmee weer maalvaardig is. Dit planonderdeel is voorafgaand aan de procedure voorgelegd aan de Provincie Gelderland. Deze heeft aangegeven in te stemmen met de wijze waarop de molenbiotoop in het plan is opgenomen.

Voor het overige zijn er, gelet op de aard van het plan, geen belangen van andere overheden in het geding. Voorafgaand overleg is dan ook niet gevoerd.

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt bij aanvang van de procedure toegezonden aan de Provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.

2.3.3.6.2 Inspraak     

Ten aanzien van de omgevingsvergunningen die in dit plan zijn ingepast, hebben belanghebbenden de mogelijkheid gehad om bezwaar te maken tegen de verleende vergunningen. Tegen deze vergunningen is geen bezwaar gemaakt. Gelet op de aard van het plan, zijn voor het overige geen belangen van derden in het geding. Er is daarom geen inspraak gevoerd.

2.3.3.7 Conclusie     

Het plan is, gelet op beleid, omgevingsaspecten, volkshuisvesting, economisch en maatschappelijk uitvoerbaar.

2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.3.4.1 Bestemmingsregels     
2.3.4.1.1 Bedrijven     

Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' is het uitgangspunt dat de vigerende regeling zoveel mogelijk is overgenomen, met onder meer de vigerende bouwhoogtes en bebouwingspercentages. Met betrekking tot de milieucategorieën is waar mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan. Hierbij is zoveel mogelijk zonering toegepast op basis van bestaande perceelsgrenzen.

Nieuwbouw van bedrijfswoningen is binnen deze bestemming in principe niet toegestaan. De op het bedrijventerrein aanwezige bedrijfswoningen zijn aangeduid als 'bedrijfswoning'. Enkel ter plaatse van deze aanduidingen is een bedrijfswoning toegestaan.

Voor gebouwen geldt dat deze op minimaal 3 m van de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken indien het bestaande bedrijfsgebouw reeds is gelegen op een kortere afstand en alsdan tot uiterlijk de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.4.2.

Detailhandel is slechts in beperkte mate toegelaten. Het betreft detailhandelsactiviteiten die de voorzieningen in centrumgebieden niet aantast, zoals internetverkoop, detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten. Daarnaast geldt dat bestaande niet-wederrechtelijke detailhandelsactiviteiten mogen worden voortgezet. Detailhandel in volumineuze goederen, dat niet past in centrumgebieden, is enkel met een afwijking van het bestemmingsplan toegelaten.

Zelfstandige kantoren zijn niet toegelaten maar enkel als onderdeel van de toegelaten bedrijven. De reeds aanwezige zelfstandige kantoren mogen worden voortgezet en zijn met een aanduiding op de kaart aangegeven.

2.3.4.1.2 Centrum     

Artikel 4 Centrum is een verzamelbestemming waarbinnen vele functies in de centrumgebieden zijn ondergebracht, die onderling ook uitwisselbaar zijn. Zo zijn onder meer (ambachtelijke) bedrijven, detailhandel, dienstverlening, cultuur en ontspanning, maatschappelijk, horeca en wonen toegestaan binnen deze bestemming. Door een algemene bestemming voor deze gronden op te nemen wordt het uitwisselen van functies vergemakkelijkt, wat de levendigheid van het centrum ten goede komt. Voor diverse functies zijn echter wel verdere regels opgenomen, die zorgen voor een nadere regulering.

Voor horeca is het uitgangspunt dat lichte horeca (categorie 2) zoals cafetaria, lunchroom, broodjeszaak, overal is toegestaan. Uit de masterplannen voor de centra van Hengelo en Vorden vloeit voort dat de doelstelling is om zwaardere horeca (categorie 1) als hotels, cafés en restaurants te concentreren 'rond de kerk'. Daarom is in deze gebieden deze vorm van horeca aangeduid op de kaart in die gebieden waar dit wordt toegelaten. In andere centrumgebieden zijn horeca van categorie 1 en 2 direct toegelaten omdat daar deze doelstelling vanuit een masterplan niet geldt. Mogelijk dat in de toekomst deze doelstelling ook voor andere centrumgebieden gaat gelden, dan kan ook daar dezelfde systematiek gaan gelden. De zwaarste horeca (categorie 3) zoals zaalaccommodaties en discotheken zijn alleen toegelaten daar waar dat op de kaart is aangeduid.

Voor detailhandel is bepaald dat het vloeroppervlak van detailhandelsvestigingen niet meer mag bedragen dan 1500 m². Dit sluit aan bij provinciaal beleid.

Supermarkten zijn aangeduid als 'supermarkt' en zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van deze aanduiding. Deze aanduiding is onder meer opgenomen vanwege de verkeersaantrekkende werking van dergelijke detailhandel, door supermarkten op bepaalde locaties vast te leggen kan deze overlast beperkt worden.

Voor terrassen geldt dat deze uitsluitend zijn toegelaten aan de naar de openbare weg gekeerde zijde van een horecabedrijf. Daar waar reeds op andere plekken terrassen aanwezig zijn, zijn deze toegelaten en aangeduid op de kaart. Daarmee handhaven we de huidige situatie.

De woonfunctie is gelet op de bedrijvigheid binnen de centrumgebieden van Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem enkel toegestaan op de verdieping, met dien verstande dat er een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen teneinde wonen ook op de begane grond toe te staan. In enkele panden vindt er al bewoning op de begane grond plaats. Deze woningen zijn op de verbeelding aangeduid met als 'wonen'. In Hummelo en Laag-Keppel is vanwege het gemengde en dynamische karakter van de dorpsstraten ook daar een centrumbestemming opgenomen. Gelet op de beperkte aard en omvang van de centrumfunctie van deze straten, geldt het centrumbeleid daar niet. Binnen de centrumbestemming is daar de aanduiding 'wonen' opgenomen ter plaatse van bestaande woningen. Of deze zich in de bestaande situatie nu op de begane grond of de etage bevinden.

Commerciële activiteiten op de begane grond zijn in eerste aanleg enkel toegelaten in combinatie met de bestaande woningen op de etage(s). Dit om te voorkomen dat het centrumgebied na winkelsluitingstijd 'leegloopt' en er geen levendigheid meer is. Daar waar reeds sprake is van commerciële ruimte zonder wonen, is deze situatie bij recht toegelaten. Het bestaande aantal woningen is toegestaan en mag niet worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

2.3.4.1.3 Verkeer     

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen. Gelet op het openbare karakter van deze bestemming bevinden zich hier ook openbare voorzieningen en vinden activiteiten als evenementen en markten (standplaatsen voor kramen, stallen en voertuigen voor het aanbieden van goederen of diensten) plaats.

Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.

Om na verkoop van zogeheten 'overhoekjes' en openbaar groen door de gemeente aan particulieren, deze delen te kunnen gebruiken als tuin, is in de bestemmingsbeschrijving 'tuinen' opgenomen. Hier gelden geen bouwmogelijkheden anders dan vergunningsvrije bouwwerken. Bepaalde (invals)wegen van de kern beschikken over een mooie lanenstructuur. Daar waar een fraaie lanenstructuur aanwezig is, is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' opgenomen teneinde aan te geven dat hier de aanwezige laanstructuur behouden dient te blijven.

2.3.4.1.4 Wonen     

Woningen zijn ondergebracht in Artikel 6 Wonen. Voor regulering van de woonfunctie kan deels verwezen worden naar paragraaf 4.2.2 Bebouwing.

Het hoofdgebouw (de woning, al dan niet met aan- en uitbouwen) kunnen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak'. Deze bouwvlakken zijn, in tegenstelling tot de voorgaande plannen, niet per hoofdgebouw strak om de bestaande bebouwing getrokken, maar betreffen bouwstroken waarbinnen meerdere woningen liggen. Bij het bepalen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  1. zoveel mogelijk bestaande rechten respecteren, tenzij er ruimtelijk-stedenbouwkundige argumenten zijn om te beperken
  2. geen doublures met de toekomstige regels voor vergunningvrij bouwen
  3. ruimte creëren voor de toekomst
  4. toekomstige afwijkingsprocedures voorkomen
  5. rekening houden met belangen belendende bestemmingen/bebouwing
  6. rekening houden met het algemeen ruimtelijk beeld

De woningen worden als volgt gereguleerd. In beginsel worden aaneengesloten bouwvlakken gehanteerd. Woningen van eenzelfde categorie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld) die naast elkaar gesitueerd zijn, worden zoveel mogelijk in één bouwvlak geplaatst. Daarbij worden in de regel rechthoekige bouwvlakken gehanteerd. Er kunnen stedenbouwkundige redenen zijn om hier van af te wijken. Voor de situering en grootte van het bouwvlak gelden de volgende uitgangspunten:

woningtype min. afstand zijdelingse perceelgrensvoetnoot: De afstand tot de zijdelingse perceelgrens geldt alleen voor 'tussensituaties' en 'eindsituaties', die niet op een hoek liggen, bij 'hoeksituaties' gelden andere uitgangspunten  diepte bouwvlak max. oppervlakte min. afstand achterste perceelgrens
vrijstaand [vrij] 5m (eindsituatie)

3m (tussensituatie)
15m 200m2 8m

Hoewel er door het hanteren van ruime bouwvlakken fysiek ruimte is voor de bouw van een extra woning, is daarvoor geen planologische ruimte. In de planregels is opgenomen dat het bestaand aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit vanwege het regionale en gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.3 Woonbeleid). Daar waar op grond van het woonbeleid nog ruimte is voor het realiseren van nieuwe woningen, is op de betreffende locaties de aanduiding 'maximum aantal woningen' opgenomen.

De plaatsing van bijbehorende bouwwerken als aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de planregels verbaal beschreven. Alleen in enkele situaties waar dat op stedenbouwkundige gronden gewenst is, is er een aanduiding 'bijgebouwen' toegepast. Bijbehorende bouwwerken zijn ook binnen het bouwvlak mogelijk. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel is 120 m².

Voor kleinere percelen zouden de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen leiden tot een ongewenste dichtheid aan bebouwing. Daarom is er per bouwwijze een maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel opgenomen, te weten 30% voor vrijstaande woningen, 40% voor twee-aaneen woningen (halfvrijstaand) en 50% voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen).

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, die qua functie hieraan ondergeschikt zijn. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

Bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een bed & breakfast-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Een gedeelte van de woning mag onder voorwaarden als afhankelijke woonruimte worden gebruikt. Daarmee is het mogelijk om ruimten binnen de woning in te richten om een naaste te kunnen verzorgen uit het oogpunt van mantelzorg Een belangrijke voorwaarde is echter wel dat er geen sprake mag zijn van woningsplitsing. Hiervoor zijn geen regels in het bestemmingsplan opgenomen omdat het landelijke Besluit omgevingsrecht (Bor) reeds in voorziet in een vergunningvrije mogelijkheid.

2.3.4.1.5 Waarde     

Artikel 7 Waarde - Archeologie, Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 1 en Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 2. De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologie staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.3.4.1.6 Molenbiotoop     

In Artikel 11 Algemene bouwregels zijn, vanwege de nabijgelegen molens, bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen binnen de invloedssfeer van een molen (Vrijwaringszone - molenbiotoop. Binnen de molenbiotoop gelden beperkingen voor bouwwerken en beplanting die de windvang van de molen negatief kunnen beïnvloeden. Binnen 100 meter rond de molen geldt de onderste punt van de verticaal staande wiek als maximale hoogte en van 100 tot 400 meter rond de molen maximaal 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen, gerekend van de onderste punt van de verticale staande wiek. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning als dit uit stedebouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding van de molenbiotoop.

2.3.4.1.7 Geluidzone     

In Artikel 13 Algemene aanduidingsregels zijn, vanwege het nabijgelegen gezoneerde bedrijventerrein, zonevoorschriften opgenomen ter bescherming van hindergevoelige en kwetsbare objecten (zoals woningen, verzorgingshuizen en scholen) in de gebiedsaanduidingen 'Geluidzone - industrie'. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder, danwel als wordt voldaan aan de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Structuurvisie Ondergrond     

De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).

De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:

  • Veel aandacht voor veiligheid en het tijdig betrekken van de omgeving bij nieuwe activiteiten in de ondergrond.
  • Provincies hebben het voortouw bij het aanwijzen van gebieden voor drinkwaterwinning.
  • In deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen voor nieuwe gasvelden op land. Aardgaswinning uit bestaande kleine velden is nog enige tijd nodig.
  • Zoveel mogelijk benutten van potenties voor geothermie.
  • De winning van schaliegas wordt uitgesloten, ook na deze kabinetsperiode.
  • CO2-opslag op zee. Nu geen CO2-opslag op land, wel mogelijkheden op land onderzoeken.

De opgave

De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.

Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.

De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.

Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.

De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.



Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond

De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.



Typering van de structuurvisie

Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’. Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk zijn.

Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.



Samenwerken met het oog op nationale belangen

Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.

Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.

3.1.4 Modernisering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

3.1.5 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

3.1.6 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

3.1.7 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

3.1.8 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

3.1.8.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.18.

3.1.8.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

3.1.8.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

3.1.9 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

3.2 Provinciaal beleid     

Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 3.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 3.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.

3.2.1 Omgevingsvisie     

De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

Doelstellingen, ambitie en visie

De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:

Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.

Willen we Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, dan moeten we daar nu wat voor doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.

Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geven we hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.

Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma’s waar we samen – ieder vanuit zijn of haar kracht en verantwoordelijkheid – aan werken. Zo geven we invulling aan de Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!

Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Verkeers- en vervoerbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.

3.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

3.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.



De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

3.3.5 Waterbeheerplan     

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

 

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 3.4.13).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

3.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

3.4.3 Woonbeleid     

De raad van Bronckhorst heeft op 18 juli 2019 de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 vastgesteld. De vorige woonvisie van Bronckhorst is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze was gebaseerd op de regionale woonagenda die in 2015 is opgesteld en vastgesteld door de Achterhoekse gemeenten, woningcorporaties en provincie Gelderland. Dit beleid is niet meer actueel. Ten opzichte van een paar jaar geleden bevindt de gemeente Bronckhorst nu in een periode van economische groei en is - mede als gevolg daarvan - de druk op de woningmarkt enorm toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook is de energietransitie nog hoger op de agenda komen te staan. Tot slot ziet de gemeente in de samenleving steeds meer behoefte aan nieuwe (collectieve) woonvormen. De hierboven genoemde ontwikkelingen en opgaven die daarmee samenhangen, vormen de aanleiding om het lokale en regionale woonbeleid te actualiseren.

Bij het opstellen van nieuw beleid baseert de gemeente zich op trends en ontwikkelingen, maar houdt tegelijkertijd rekening met de onzekerheden in de maatschappij. De wereld om ons heen blijft in snel tempo veranderen en daarom is het moeilijk om ver in de toekomst te kijken. De ontwikkeling van de bevolking door geboorte en sterfte is redelijk goed te voorspellen, maar dit geldt niet voor de invloed van migratiestromen. Daarnaast zijn ook factoren als economische groei, consumentvertrouwen, aanscherping van hypotheekeisen en toewijzingsregels bij de sociale huur van invloed. Bij wijzigingen zullen er verschuivingen optreden op de woningmarkt. Daarom gaat de gemeente uit van adaptief beleid. Dit is beleid dat de gemeente kan aanpassen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Aan de andere kant moet is de gemeente zich ervan bewust dat een woning een statisch 'product' is en woningen meestal voor minimaal 50 jaar gebouwd worden.

Kaders

Het coalitieprogramma 'Gewoon Doen' 2018-2022 benoemt vier grote opgaven:

• Dienstbare overheid: open en uitnodigend

• Duurzaamheid vanuit realisme

• Kwaliteit van de leefomgeving

• Proactief inspelen op demografische veranderingen

In het coalitieprogramma is daarnaast specifiek aandacht voor de kansen die jongeren en ouderen hebben op de woningmarkt, betaalbaarheid, de verduurzamingsopgave, woningsplitsing en experimenten met nieuwe woonvormen. Deze thema's komen terug in deze lokale woonvisie.

Ook in regionaal verband wordt er - samen met de provincie Gelderland - gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van "8RHK Ambassadeurs" en aan de thematafel Wonen en Vastgoed in het bijzonder. In opdracht van de thematafel wordt ook de regionale woonvisie geactualiseerd. De lokale woonvisie hangt hier nauw mee samen. Daarom zijn de uitgangspunten voor de nieuwe regionale woonvisie doorvertaald in deze lokale woonvisie voor Bronckhorst.

Monitoring en onderzoek

Om in te kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen, is (regel)ruimte en flexibiliteit in beleid nodig. Daarnaast is monitoring essentieel. Jaarlijks vindt lokaal en regionaal uitgebreide monitoring plaats van de ontwikkelingen op de woningmarkt (huur en koop). Ook tussentijds wordt gebruik gemaakt van cijfers die inzicht geven in de woningmarkt. Een keer per vier jaar wordt er (regionaal) onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Voor deze lokale woonvisie is onder andere gebruik gemaakt van het regionaal woonwensen- en leefbaarheidonderzoek dat in 2017/ 2018 is uitgevoerd. Het volgende onderzoek staat gepland voor 2021. De lokale woonvisie kan worden bijgesteld, als nieuwe onderzoeken en inzichten hier aanleiding voor geven. Het is dynamisch document.

Drie hoofdthema's

Bronckhorst heeft veel verschillende dorpen en een enorm buitengebied. Ieder dorp of gebied is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil dat Bronckhorst als geheel een aantrekkelijk woongebied is en blijft, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Dit betekent dat de gemeente op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied, zoals het landelijk wonen in een groene omgeving. Daar waar nodig voegt Bronckhorst kwaliteit aan de woningvoorraad en woonomgeving toe. Bronckhorst streeft dan ook naar een woningvoorraad die duurzaam, betaalbaar en divers is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners van Bronckhorst.

In deze woonvisie ligt de focus op drie thema's:

  1. Passend aanbod De (bestaande) woningvoorraad sluit aan bij de behoefte van (potentiële) inwoners, zowel in prijs, kwaliteit als in aantallen. (Bronckhorst speelt in op de woonbehoefte van huidige én toekomstige generaties.)
  2. Duurzaamheid De woningvoorraad is duurzaam en toekomstbestendig. (Bronckhorst zet in op het wooncomfort van mensen en geven de verduurzaming een impuls.)
  3. Wonen en zorg Iedereen die zorg of ondersteuning nodig heeft, kan zo lang mogelijk zelfstandig wonen óf kan terecht in een passende woonzorgvoorziening. (Bronckhorst investeert in een veilige en gezonde woning en woonomgeving.

Uitbreiding woonvoorraad

De gemeente Bronckhorst constateert een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Tegelijkertijd verwacht Bronckhorst gelet op de demografische ontwikkelingen - dat op langere termijn minder en andere woningen nodig zijn. Transformatie van bestaande woningen heeft daarom prioriteit. Omdat het aantal huishoudens volgens de prognoses de komende jaren nog licht toeneemt en Bronckhorst de mismatch wil oplossen, voegt Bronckhorst tot 2025 ook nog gericht woningen toe aan de voorraad. In dit hoofdstuk zijn de uitgangspunten hiervoor geformuleerd.

Kwaliteit

Bronckhorst wil gaan sturen op kwaliteit en staren ons niet blind op getallen. Wél houdt de gemeente rekening met de effecten op langere termijn. Daarom wil de gemeente dat elke woning die nog wordt toevoegd, invulling geeft aan een kwalitatieve opgave. Kortom: Bronckhorst wil de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek.

Om invulling te geven aan een kwalitatieve opgave, wil de gemeente primair woningen toevoegen die:

  • voorzien in de aantoonbare woonbehoefte van groepen mensen waar nu onvoldoende aanbod voor is op de reguliere woningmarkt;
  • de doorstroming op de woningmarkt bevorderen;
  • een impuls geven aan de verduurzaming van de woningvoorraad;
  • duurzame woonkwaliteiten of -concepten toevoegen aan de bestaande woningvoorraad die nu nog niet of onvoldoende in Bronckhorst aanwezig zijn.

Kwantiteit

Het streven is om minimaal voldoende woningaanbod te realiseren voor de lokale woonbehoefte. ABF Research heeft in 2018 (in opdracht van de regio Achterhoek) vijf scenario's opgesteld van hoe het aantal huishoudens zich tot 2025 zou kunnen ontwikkelen.

Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling gaat het minimale scenario voor Bronckhorst uit van circa 400 woningen die tot 2025 nog nodig zijn om te voorzien in de behoefte; het maximale scenario gaat uit van circa 550 woningen. Dit laatste scenario gaat er onder meer van uit dat de Achterhoek er in slaagt om (jong) talent daadwerkelijk in de regio te behouden. Dit is een beleidswens waarop in de regio volop wordt ingezet, maar waarvan nu nog niet te voorspellen is of dit ook gerealiseerd wordt.

De prognoses zijn geen absolute waarheid, maar geven een trend/richting aan. Op langere termijn wordt op basis van bijna alle scenario's van ABF Research en andere prognosemodellen voor Bronckhorst een daling van het aantal huishoudens verwacht. Bronckhorst wil voorzien in de woonbehoefte en tegelijkertijd zorgvuldig omgaan met het toevoegen van woningen. Daarom hanteert de gemeente voorlopig circa 400 woningen tot 2025 als richtgetal. Dit geldt niet als absoluut maximum, maar geeft een voorlopige richting aan. Voor ongeveer 200 woningen daarvan zijn eerder reeds plannen ontwikkeld, die de komende jaren nog tot uitvoering worden gebracht.

Op basis van de daadwerkelijk aantoonbare behoefte in de kernen en het buitengebied en behoefteonderzoek voor specifieke doelgroepen (zoals arbeidsmigranten), maar ook door monitoring en trendanalyse kan de hierboven genoemde richting worden bijgesteld. Meer toevoegen is de komende jaren mogelijk, maar dan verwacht de gemeente een (extra) sloopopgave na 2028. Daarom wordt er - in regionaal verband - ook gewerkt aan een transformatiestrategie.

De uitgangspunten van de woonvisie

Waar voegt de gemeente toe?

Uit de gesprekken die zijn gevoerd en resultaten van het inwonerpanel blijkt dat de woonbehoefte het grootst is in de grotere kernen, zoals Vorden en Zelhem. Bronckhorst constateert in deze kernen de grootste mismatch tussen vraag en aanbod.

Ook in een aantal kleine kernen en het buitengebied is er een woonbehoefte die niet altijd in het bestaande woningaanbod kan worden ingevuld. Daarom is er ook ruimte om, op basis van een aantoonbare behoefte, woningen in de kleine kernen en het buitengebied toe te voegen. Hier gaat het vooral om transformatie van bestaand vastgoed en woningsplitsing, waarbij Bronckhorst de landschappelijke kwaliteiten en de mogelijkheden voor bedrijven in het buitengebied wil waarborgen.

Hoe gaat de gemeente toevoegen?

Transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed heeft de voorkeur. Hierbij gaat het zowel om verbouw/ herbestemming als nieuwbouw na sloop. Ook is ruimte voor woningsplitsing en nieuwbouw. De gemeente bouwt geen grootschalige nieuwe woonwijken, maar kiest voor kleinschalige projecten die passen bij de identiteit, uitstraling en stedenbouwkundige structuur van de kern of het gebied. Inbreiding gaat boven uitbreiding. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en hittestress.

Voor wie voegt de gemeente toe?

Uitgangspunt is dat Bronckhorst woningen toevoegt voor mensen met een aantoonbare woonbehoefte die niet in de bestaande woningvoorraad kan worden ingevuld. Op basis van de uitkomsten van het AWLO (2017) en de gesprekken die zijn gevoerd, onderscheidt Bronckhorst de volgende prioritaire doelgroepen:

  • Starters: jongeren tussen 18 en 35 jaar en jonge gezinnen tot 40 jaar met een beperkt budget, die niet eerder eigenaar van een woning zijn geweest;
  • Ouderen die graag de stap willen maken van koop naar huur of naar een kleinere, betaalbare en levensloopgeschikte koopwoning;
  • Huishoudens die net teveel verdienen voor een sociale huurwoning, maar relatief weinig mogelijkheden hebben op de koopmarkt (lagere middeninkomens);
  • Mensen in een kwetsbare positie, zoals mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben.

Wat voegt de gemeente toe?

Woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn en daarmee ook op langere termijn duurzaam inzetbaar zijn. De gemeente onderscheidt de volgende prioritaire segmenten:

  • Betaalbare grondgebonden koopwoningen voor starters (< € 200.000,-)
  • Grondgebonden koopwoningen in het middeldure prijssegment, ten behoeve van de doorstroming (indicatief: € 200.000,- tot € 300.000,-)
  • Sociale huurwoningen (tot de liberalisatiegrens < € 720,42, prijspeil 2019)
  • Middeldure huurwoningen (indicatief: < €900,-)
  • Woonzorgaanbod (intramuraal/ begeleid wonen)

Tijdelijke huisvesting

Als aanvulling op de opgave om te voorzien in voldoende reguliere (permanente) huisvesting, is er ook een opgave op het gebied van tijdelijke huisvesting. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om arbeidsmigranten die voor een bepaalde periode in Bronckhorst verblijven voor werk. Huisvesting die specifiek voor deze doelgroep wordt gerealiseerd, is enkel bedoeld voor tijdelijke bewoning. Als arbeidsmigranten zich permanent in Bronckhorst willen vestigen, dan kunnen zij terecht in reguliere woningen.

Woningsplitsing

Algemene voorwaarden

Als basis gelden bij woningsplitsing (binnen en buiten de bebouwde kom) standaard de volgende voorwaarden:

  • Er wordt voorzien in een concrete woonbehoefte. De aanvraag moet daarom door de huidige en toekomstige bewoners gezamenlijk worden ingediend bij de gemeente.
  • Er vindt verevening plaats. Hieronder valt bijvoorbeeld een bijdrage aan het Fonds Bovenwijks, verduurzamingsmaatregelen of een extra bijdrage aan landschappelijke inpassing.

Specifieke criteria landelijk gebied

Daarnaast geldt nog een aantal specifieke ruimtelijke criteria, waarbij onderscheid is gemaakt tussen buiten of binnen de bebouwde kom. Omdat onderliggend bestemmingsplan alleen voor het landelijk gebied geldt, worden hier de specifieke ruimtelijke criteria voor buiten de bebouwde kom weergegeven:

  1. woningsplitsing beperkt zich tot het eenmalig creëren van één extra woning binnen de bestaande contouren van een hoofdgebouw, waar reeds een verblijfsobject met een woonfunctie aanwezig is;
  2. beide woningen hebben na splitsing een gezamenlijke maximale inhoud van 750 m³. Indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  3. elke woning heeft na splitsing recht op 100 m² aan bijgebouwen en het meerdere wordt gesloopt tenzij meer bij recht op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Indien sprake is van monumentale bijgebouwen vervalt het recht op 100 m2 extra bijgebouwen;
  4. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van een gemeentelijk of rijksmonument en eventuele (monumentale) bijgebouwen dienen gehandhaafd te blijven;
  5. woningsplitsing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- of leefklimaat en van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de, op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid, geldende Woonvisie 2019 - 2025.

Doorontwikkeling woningbouwbeleid

Op 14 november 2017 stelden Gedeputeerde Staten van Gelderland de notitie ‘Ruimte voor goed wonen’ vast. Daarin staan de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal. De vastgestelde koers is niet nieuw, het is een doorontwikkeling van de eerder ingeslagen weg om er voor zorgen dat verstandige keuzes worden gemaakt voor de toekomst. Samen met gemeenten en andere betrokken partijen maakt de provincie afspraken over wat er nodig is voor een goede plek om te wonen voor iedereen in Gelderland. De woonpartners in de regio maken vervolgens afspraken, bijvoorbeeld over verduurzaming van bestaande woningen en aantallen nieuwbouwwoningen. Als er aanpassingen nodig zijn, kan dat op basis van het gezamenlijk gesprek. Op die manier wil de provincie maatwerk leveren en flexibiliteit in de plannen inbouwen om goed te kunnen reageren op ontwikkelingen in de samenleving.

De gemeente Bronckhorst is eind 2017 gestart met de Taskforce Volkshuisvesting. Met de pilot 'Wonen voor jongeren' wordt samen met het gebied gekeken welke concrete behoefte er is aan woningbouw voor jongeren. De gemeente faciliteert het proces. De jongeren zullen zelf de woningen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) realiseren en betrekken daarbij zelf de benodigde partijen. Waar nodig zullen gemeente en/of woningbouwcorporatie voor realisatie zorgen.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin extra prioriteit wordt gegeven aan de woningproblematiek van jongeren. Het amendement geeft aan dat:

  • capaciteit beschikbaar gesteld moet worden voor het project Wonen voor jongeren
  • versneld onderzoek moet worden gedaan naar onder andere mogelijke locaties voor woningbouw, mogelijkheden in de huursector en mogelijkheden voor CPO
  • een speciaal meldpunt moet worden ingericht waar inwoners terecht kunnen met hun huisvestingsvraagstukken.

In het verleden zijn er locaties met starterswoningen aangeboden waar uiteindelijk geen starterswoningen zijn gerealiseerd of waar het vinden van voldoende geïnteresseerde starters erg moeizaam is geweest. Om dit te voorkomen wil de gemeente de starters nu van begin af aan bij het proces betrekken zodat het aanbod past bij de vraag.

Als er concreet zicht is op een woning die voldoet aan de eisen, is men bereid hierop te wachten. Men blijft dan bijvoorbeeld langer thuiswonen. Als er geen zicht is op een woning binnen een afzienbare periode, zullen zij naar oplossingen elders zoeken. Vaak betekent dit dat zij de gemeente Bronckhorst zullen gaan verlaten, bijvoorbeeld naar Doetinchem of Zutphen. Om de jongeren te behouden is het belangrijk gehoor te geven aan het realiseren van een woningaanbod dat past bij hun wensen en/of financiële mogelijkheden.

Als het gaat om snelheid, zullen de meest kansrijke locaties naar verwachting gemeentelijke locaties zijn. Op gemeentelijke locaties kan de gemeente sturen op doelgroep, proces en snelheid. Bovendien kan, wanneer het gaat om de toevoeging van tijdelijke woningen, de tijdelijkheid op eigen locaties beter worden garandeerd. Dat wil overigens niet zeggen dat particuliere eigendommen geen onderdeel van de te selecteren locaties kunnen zijn.

Naarmate de pilots meer bekend worden, zullen mogelijk ook particuliere grond- of vastgoedeigenaren met de vraag komen om woningbouw te ontwikkelen. De ruimte in de aantallen is achter niet zodanig dat de gemeente aan alle verzoeken die binnenkomen medewerking kan verlenen. Daarom wordt nu prioriteit gegeven aan de pilot voor jongeren en om tegelijkertijd een toetsingskader te maken voor nieuwe initiatieven. Totdat het kader is vastgesteld zullen we nieuwe particuliere initiatieven dan aanhouden.

Bij pilots als deze gaat het om maatwerk en soms is het nodig om af te wijken van bestaand beleid om een pilot mogelijk te maken. Afhankelijk van de wensen van de jongeren, zou het noodzakelijk kunnen zijn om op een aantal punten bestaand gemeentelijk beleid te herzien. Daarbij rekening houdend met regionale kaders en wetgeving.

3.4.4 Wonen en zorg     

Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.

Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.



Woningvoorraad

De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).

De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.

De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.

De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.

In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.



Woonzorggebieden

Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.

De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.

Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.

Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.

Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.

De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.

Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.

Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.

Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:

  • intensieve zorgplaatsen voor de verschillende groepen;
  • 24-uurs zorg op afroep;
  • informatie- en adviesfunctie;
  • zoveel mogelijk nultredenwoningen;
  • welzijns- en ondersteuningsdiensten;
  • huisarts, tandarts, apotheek in een gezondheidscentrum met eventueel andere zorg- en welzijnsdiensten;
  • aandacht voor:

- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;

- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;

- goed gladheidbeleid.

De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.

De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.

De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.

Wonen en zorg in het buitengebied

Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.

Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.

3.4.5 Masterplannen en centrumvisie     

3.4.5.1 Masterplan Hengelo Centrum     

Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.

Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.

De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:

1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);

2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);

3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);

4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;

5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);

De secundaire opgaven zijn:

6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;

7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;

8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;

9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. locatie huidige Plus en Albert Heijn
  2. locatie gemeentehuis
  3. locatie Schoolstraat
  4. locatie hoek Ruurloseweg - Bleekstraat
  5. locatie Raadhuisstraat - Horecaplein
  6. locatie Rabobank
  7. locatie Hoek Spalstraat - Raadhuisstraat

verplicht

3.4.5.2 Masterplan Vorden Centrum     

Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.

De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:

  • Versterken van het voorzieningenapparaat:
    1. door uitbreiding en nieuwvestiging van detailhandel en horeca;
    2. door aanleg van extra parkeervoorzieningen.
  • Versterken van de wervingskracht van het centrummilieu:
    1. door verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van straat- en dorpsbeeld;
    2. door verbetering van het verblijfsklimaat in de openbare ruimte.
  • Versterken van de woonfunctie in het centrumgebied, waardoor de gewenste functiemenging duurzaam is gewaarborgd (sociale controle, leefbaarheid);
  • Uitplaatsen van storende functies, sloop van bedrijfsgebouwen en opname van nutteloos geworden verhardingen;
  • Opwaarderen van de binnenhoven, waardoor de algemene woonkwaliteit en leefbaarheid voor de omwonenden wordt verbeterd;
  • Doorkoppelen van langzaamverkeersrelaties, waardoor een grotere mate van doorkruisbaarheid van het centrumgebied ontstaat. Dit versterkt het openbare karakter van de buitenruimte en draagt zo bij tot sociale veiligheid.

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. Zutphenseweg 32
  2. Schoolstraat – Smidstraat
  3. Zutphenseweg 1 t/m 3f
  4. Kerkstraat 13
  5. Dorpsstraat - Molenweg
  6. Raadhuisstraat - Het Hoge
  7. Zutphenseweg 26
  8. Raadhuisstraat 1
  9. Dorpsstraat 42
  10. Zutphenseweg 2, 4, 6, 8 en 10
  11. Raadhuisstraat 4 en 6

verplicht

3.4.5.3 Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle     

In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.

3.4.6 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

3.4.7 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

3.4.8 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

3.4.9 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

3.4.10 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

3.4.11 Samen voor biodiversiteit     

Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31-10-2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.



Lange termijn

De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;

  • verankering van het thema biodiversiteit in het gemeentelijk beleid (ruimtelijke processen)
  • verankering van het thema biodiversiteit in het gemeentelijk beheer (beheer)
  • vergroten van bewustwording en handelen (communicatie en participatie)
  • activiteiten die bijdragen aan het vergroten van de biodiversiteit (projecten)



Huidige trend: verarming van de biodiversiteit

De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.



Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!

Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken. Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van leefgebieden'.

De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.

3.4.12 Speelruimteplan     

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;
  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;
  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.

3.4.13 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

3.4.14 Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap     

Kansen voor ontwikkeling

Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.

De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.

Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Doelstelling landschap

Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.



Status

Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.

Werkwijze voor initiatieven

Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:

Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.

Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.

Stappenplan

Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.

3.4.15 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

3.4.16 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.

3.4.17 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

3.4.18 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

3.4.19 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

3.4.20 Duurzaamheidsbeleid     

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.

Routekaart

Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.

Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.

  • Doel 2022: 15% schone energieopwekking en 10% besparing energieverbruik
  • Doel 2026: 45% schone energieopwekking en 25% besparing energieverbruik
  • Doel 2030: 100% schone energieopwekking en 45% besparing energieverbruik

In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.

Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.

De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.

De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:

  • Het streven naar inzet van alle geschikte daken voor het opwekken van zonne-energie.
  • Het streven naar kleinere zonneparken op land (rond 2 ha) die goed ingepast kunnen worden en een groot zonneveld (>10 ha), zodat Liander de infrastructuur hierop kan aanpassen.
  • Het uitdagen van initiatiefnemers om zich maximaal in te zetten voor een meervoudig grondgebruik, met landbouw, natuur of andere geschikte doeleinden.
  • De keuze voor windmolens in clusteropstelling en geen medewerking aan solitaire windmolens. Om het aantal zoveel mogelijk te beperken, is het streven gericht op grotere efficiente varianten.
  • Bij windmolens is lokale participatie en eigendom van burgers en bedrijven een randvoorwaarde. Partijen werken gelijkwaardig samen in de ontwikkeling, bouw en exploitatie, zoals uitgesproken in het klimaatakkoord.
  • Gezien het verdienmodel van grootschalige opwek moet de opbrengst zoveel mogelijk ten goede komen aan de lokale omgeving.
  • Kleine windmolens voor eigen gebruik zijn, met uitzondering van woonwijken, toegestaan tot twee per perceel op het bouwblok.
  • Minimaal 50% lokaal eigendom van zonnevelden en windenergie. Deze eigendomsverdeling (50% van de productie voor de lokale omgeving) is een harde eis voor medewerking.
  • Een inspanningsverplichting voor de participatie in de planvorming van omwonenden van energieprojecten.
  • Een inspanningsverplichting voor de participatie in de financiele revenuen van een zonnepark of windproject door de mogelijkheid van individueel mede-eigenaarschap en door een omgevingsfonds. Het omgevingsfonds wordt door de initiatiefnemers met een redelijk bedrag gevuld. Een lokaal bestuur kan met deze bijdrage investeren in de leefbaarheid van de directe omgeving of in duurzame projecten.

Koersdocument

Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.

Aanjaagfonds

Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.



Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds

De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.

3.4.21 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 3.1.6) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

3.4.22 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

3.4.23 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen     

In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Planonderdelen in de paragraaf 2.3.4 Juridische aspecten planonderdeel.

4.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).

De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf 1.1 en 1.3.1 is toegelicht, is onderhavig plan een herziening van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het veegplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het veegplanop te nemen. Dus ook onderdelen die in het veegplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het veegplan zijn aan de planregels toegevoegd.

4.2 Opbouw regels     

4.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

4.2.2 Bebouwing     

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:

Bouwwijze

Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat het centrum en de woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. Dit betekent dat de bouwwijze voor woningen is vastgelegd. Op de verbeelding is aangeduid of binnen het bouwvlak vrijstaande, twee-aaneen (halfvrijstaand), aaneengebouwde of gestapelde woningen (appartementen) zijn toegestaan.

Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en/of bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is aangegeven binnen het bouwvlak op de plankaart. De goot- en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt in de regels gereguleerd. De wijze van meten van de de goothoogte van een bouwwerk en de de bouwhoogte van een bouwwerk is in de Inleidende regels bepaald. Bij het bepalen van de goothoogte wordt onderstaande tekening gehanteerd:

verplicht

Situering gebouwen

Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing gezoneerd. Voor de zonering van woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.3, waarin de regeling van deze bestemming is uitgewerkt. Voor de overige bestemmingen wordt de bebouwing gereguleerd door het opnemen van een 'bouwvlak' waarbinnen gebouwen zijn toegestaan.

Bebouwingspercentage

Bij de regeling van andere dan woonfuncties, is zowel voor de situering van de gebouwen als voor het toegestane bebouwingspercentage, uitgegaan van de vigerende regeling. Dit betekent dat in de regels is opgenomen voor welk deel het bebouwingspercentage geldt. Het kan voorkomen dat een bebouwingspercentage geldt voor het gehele bouwperceel (zie formulering in betreffende bestemming), en niet voor uitsluitend de gronden gelegen binnen het bouwvlak.

Voorerfgebied, achtererfgebied en zijerfgebied

Voor de toegelaten bijbehorende bouwwerken is de positie ten opzichte van het hoofdgebouw van belang. Voor het bepalen van de positie van bijbehorende bouwwerken wordt aansluiting gezocht bij de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied uit het Besluit omgevingsrecht welke op 1 november 2014 in werking is getreden. Daar is het begrip zijerfgebied aan toegevoegd.

Achtererfgebied

Deze definitie gaat uit van een denkbeeldige lijn, waarachter het achtererfgebied zich bevindt. De lijn loopt door het hoofdgebouw, op 1 m achter de voorkant. Daar, op 1 meter achter het snijpunt van de voorgevel met de zijgevel, komt de lijn uit de zijgevel van het hoofdgebouw. In standaardsituaties loopt de lijn vervolgens buiten het hoofdgebouw verder, evenwijdig aan het openbaar toegankelijk gebied. Het gaat hier om het openbaar toegankelijk gebied dat grenst aan het perceel waarop zich het hoofdgebouw bevindt. In het merendeel van de situaties grenst dit openbaar toegankelijk gebied alleen aan de voorzijde van een perceel. Bij hoofdgebouwen die langs schuine wegen staan of in een bocht in de weg, zal ook de lijn evenwijdig met die schuine weg of de bocht in de weg 'meelopen'.

In hoeksituaties zal de lijn uit de zijgevel, vanaf het punt op 1 meter achter de voorkant, evenwijdig meelopen met het openbaar toegankelijk gebied dat aan de zijkant van het perceel is gelegen. Bij rechthoekige verkavelingen zal de lijn in zo’n geval direct langs de zijgevel en in het verlengde daarvan, verder naar achteren lopen. Deze begrenzing valt veelal samen met de zijgevelrooilijn, die in hoeksituaties wordt aangemerkt als voorgevelrooilijn.

Ook bij hoeksituaties kunnen zich echter schuine wegen of bochten in de weg voordoen. Ook kan er sprake zijn van vaarwater of ander openbaar toegankelijk gebied dat niet evenwijdig met de zijgevel van het hoofdgebouw loopt. De hoofdregel blijft dat ook in die gevallen de lijn evenwijdig met de schuine weg of de bocht in de weg (of het schuinliggende andere openbaar toegankelijk gebied) meeloopt. Er kunnen dan gevallen ontstaan waarbij een deel van een zijerf, dat gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied, onder het achtererfgebied komt te vallen.

In de definitie is bepaald dat de lijn niet opnieuw het hoofdgebouw kan doorkruisen en evenmin in het erf achter het hoofdgebouw kan komen. Hiermee wordt bereikt dat het erf dat is gelegen achter het hoofdgebouw, altijd volledig tot het achtererfgebied zal behoren. Onder omstandigheden kan dat tot gevolg hebben dat de lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw, niet evenwijdig met de begrenzing van het openbaar toegankelijk gebied loopt, maar langs de zijgevel van het hoofdgebouw en in het verlengde daarvan naar de achterste perceelgrens loopt. Uitgangspunt in dit verband is dat het erf achter het hoofdgebouw zich bevindt tussen de denkbeeldige lijnen die gelegen zijn in het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw. Met deze uitleg zal in de meeste situaties helder zijn welk deel van het erf zich achter het hoofdgebouw bevindt. Niet te ondervangen is dat in een enkele bijzondere situatie, bij bijzondere architectuur, een andere benadering gekozen moet worden om aan te sluiten bij de bedoelingen van de regeling dat zich achter het hoofdgebouw een deel van het achtererfgebied bevindt. Bij de ronde 'vuurtorenwoning' ontbreken er voor-, zij- en achtergevels en kan wellicht gekozen worden voor het tekenen van een denkbeeldig vierkant rondom het hoofdgebouw (met daarbinnen diagonale lijnen tussen de hoekpunten) om het achtererfgebied goed te bepalen.

Om te bepalen welke zijde van een hoofdgebouw als voorkant moet worden aangemerkt, wordt in de jurisprudentie een aantal aanknopingspunten gehanteerd. Voor het bepalen van de voorgevel van een gebouw kan primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die door een bestemmingsplan of bouwverordening wordt bepaald. Als dan nog twijfel bestaat zal de feitelijke situatie doorslaggevend moeten worden geacht. Mede gebaseerd op jurisprudentie zijn daarbij de volgende aanknopingspunten genoemd: de systematiek van huisnummering (de plaats waar de brievenbus is aangebracht, waar zich het huisnummer bevindt of aan welke wegzijde het gebouw of perceel is geadresseerd), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt en de plaats waar de hoofdontsluiting van het perceel zich bevindt.

Aanvullend kan opgemerkt worden dat de voorkant van het hoofdgebouw wordt gevormd door de gevel die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Ondergeschikte aan- of uitbouwen, zoals erkers of uitgebouwde vestibules, blijven dus buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. In de regel geldt als voorgevel het geveldeel aan de voorkant met de grootste oppervlakte. De hoofdmassa van het hoofdgebouw kan aan de voorzijde ook bepaald worden door meer dan één geveldeel. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de hoofdmassa van een hoofdgebouw L-vormig of T-vormig is. In zo’n geval bestaat de voorkant van het hoofdgebouw uit meer geveldelen. Bij dergelijke situaties, waar de voorgevel verspringt, kan de lijn die bepalend is voor het achtererfgebied, in een knik evenwijdig met deze geveldelen meelopen.

Aan- en uitbouwen die zich aan een zijgevel van een hoofdgebouw bevinden, spelen in beginsel geen rol bij het bepalen van de voorgevel. Alleen in geval een dergelijke aan- of uitbouw een uitbreiding vormt van de hoofdmassa van het hoofdgebouw, wordt het geveldeel aan de voorkant van die desbetreffende uitbreiding mede aangemerkt als voorgevel. Dat zal echter alleen aan de orde zijn indien sprake is van een geheel in de architectuur van de hoofdmassa van het hoofdgebouw geïntegreerde uitbreiding die alle bouwlagen van het hoofdgebouw betreft.

Verder ligt het voor de hand om bij het bepalen van de voorgevel van een hoofdgebouw alleen uit te gaan van de boven de grond gelegen bouwmassa. Kelders of geheel onder de grond gelegen souterrains blijven in die uitleg dus buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.

 

Voorerfgebied

Onder voorerfgebied wordt het erfdeel verstaan dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied. Het gaat hier dus om het voorerf en de delen van het zijerf die naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw zijn gelegen.

Zijerfgebied

Het begrip 'zijerfgebied' komt niet uit het Besluit omgevingsrecht, maar is in dit bestemmingsplan afgeleid van het de definitite van het voorerfgebied. Zijerfgebied komt voor in hoeksituaties met het openbaar toegankelijk gebied waar het voorerfgebied op meer dan 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt. Het zijerfgebied is het deel van het voorerfgebied dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw en op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw ligt.

In onderstaande tekening is ter verduidelijking een aantal situaties weergegeven. Ook enkele lastige hoeksituaties zijn daarbij weergegeven (zie de woning linksboven en de woning rechtsonder), waarin te zien is dat de denkbeeldige lijn aan de zijkant van het hoofdgebouw niet evenwijdig loopt met openbaar toegankelijk gebied, maar langs en vervolgens in het verlengde van de zijgevel.

verplicht

verplicht

4.3 Inhoud regels     

4.3.1 Inleidende regels     

In Hoofdstuk 1 van de planregels zijn de volgende Inleidende regels opgenomen.

4.3.1.1 Begrippen     

In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities. De begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en zijerfgebied worden nader toegelicht in paragraaf 4.2.2.

4.3.1.2 Wijze van meten     

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

4.3.2 Algemene regels     

In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.

4.3.2.1 Anti-dubbeltelregel     

In Artikel 10 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

4.3.2.2 Algemene bouwregels     

In Artikel 11 Algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen binnen de invloedssfeer van een molen (Vrijwaringszone - molenbiotoop) en binnen een geluidzone (Geluidzone - industrie. Zo mag er in een geluidzone geen (bedrijfs)woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder. Tevens is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.

4.3.2.3 Algemene gebruiksregels     

In Artikel 12 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Evenals de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'Overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen'. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.

4.3.2.4 Algemene aanduidingsregels     

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

4.3.2.5 Algemene afwijkingsregels     

In Artikel 14 Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Afwijking van maatvoeringen

afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het beschermd stadsgezicht van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.

4.3.3 Overgangs- en slotregels     

In Hoofdstuk 4 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

4.3.3.1 Overgangsrecht     

In Artikel 15 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

4.3.3.2 Slotregel     

Artikel 16 Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

4.3.4 Bijlagen bij de regels     

In de Bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies.

Regels     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2021-1 met identificatienummer NL.IMRO.1876.VPS2101-VG01 van de gemeente Bronckhorst.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwde woning     

Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.7 Aan huis verbonden activiteit     

Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

1.8 Aan huis verbonden beroep     

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 Aan huis verbonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.

1.10 Aardkundige waarden     

De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.

1.11 Achtererfgebied     

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw oorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.12 Afhaalhoreca     

Een horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders.

1.13 Agrarische activiteiten     

Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.14 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.15 Agrarische gebouwen     

Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.

1.16 Algemene wet bestuursrecht     

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.17 Ammoniakbuffergebied     

Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.18 Archeologisch deskundige     

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.19 Archeologisch onderzoek     

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.20 Archeologische verwachting     

De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.21 Archeologische waarden     

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.22 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.23 Bebouwingsgebied     

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.24 Bebouwingspercentage     

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.25 Bed & breakfast     

Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.

1.26 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebedrijven     

Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.

1.27 Bedrijfswoning     

Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.28 Begane grondbouwlaag     

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.29 Beschermd dorpsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.30 Beschermd stadsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.31 Bestaand     

  1. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. bij bouwvlak: de oppervlakte van het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.32 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.33 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.34 Bestrijdingsmiddelen     

Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.

1.35 Bevi-inrichtingen     

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.36 Bijgebouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.37 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.38 Boomkwekerij     

Het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.39 Bos     

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.40 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.41 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.42 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.43 Bouwperceelgrens     

De grens van een bouwperceel.

1.44 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.45 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 Bouwwijze     

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.

1.47 Café     

Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.48 Camperovernachtingsplaats     

Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.

1.49 Caravan     

Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.50 Carport     

Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.

1.51 Chalet     

Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.52 Conferentiecentrum     

Een bedrijf(sgedeelte), gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen en conferenties met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.53 Conferentieoord     

Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.54 Cultuur en ontspanning     

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.

1.55 Cultuurhistorische waarde     

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.56 Daggasten     

Personen die als gast en/of bezoeker van de verblijfsrecreatieve voorziening niet overnachten binnen de grenzen van de inrichting.

1.57 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.58 Detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten     

Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.

1.59 Detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten     

Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.60 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.

1.61 Dienstverlening     

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.62 Diepploegen     

Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.63 Discotheek/bar-dancing     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt.

1.64 Ecologische verbindingszones     

Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.

1.65 Educatieve doeleinden     

Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.

1.66 Erf     

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.67 Erfgoedwet     

Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.68 Evenement     

Een één- of meerdaagse activiteit, gerelateerd aan de identiteit van de (doelgroep van de) camping, welke inclusief toegestane op- en afbouwtijd maximaal één week duurt, waarbij het aantal daggasten de 230 overschrijdt.

1.69 Evenemententerrein     

Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.

1.70 Extensief agrarisch grondgebruik     

Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).

1.71 Extensief recreatief medegebruik     

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.

1.72 Extensiveringsgebied     

Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

1.73 Galerie     

Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.

1.74 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.75 Gelders Natuurnetwerk (GNN)     

Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.76 Gelieerde bedrijven     

Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.

1.77 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen     

Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).

1.78 Gestapelde woning     

Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.79 Gevoelige bestemmingen in een magneetveldzone     

Woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid.

1.80 Glastuinbouwbedrijf     

Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.

1.81 Groene Ontwikkelingszone (GO)     

Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

1.82 Groepsaccommodatie     

Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.83 Groepskamperen     

Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.

1.84 Grondgebonden (veehouderij)bedrijf     

  1. Een melkveehouderijbedrijf dat beschikt over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor het benodigde voer te voorzien volgens de voorwaarden die door het Rijk zijn voorgeschreven in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij.
  2. Een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden melkveehouderijbedrijf, dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.

1.85 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.86 Guest house     

Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.

1.87 Haantjesbraderij     

Een bedrijf gericht op het bereiden van gevogelte voor consumptie.

1.88 Hervestiging     

De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.

1.89 Hoofdfunctie     

Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.

1.90 Hoofdgebouw     

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst zijn.

1.91 Hotel/motel     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.

1.92 Horecabedrijf     

Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
  2. categorie 2: vormen van kleinschalige horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, afhaalhoreca, automatiek;
  3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie.

1.93 Houtproductie     

Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.94 Hoveniersbedrijf     

Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.95 Huishouden     

Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.

1.96 Internetverkoop     

Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:

  1. de te verkopen goederen uitsluitend via internet worden getoond en aangeboden;
  2. de transactie via internet tot stand komt;
  3. opslag van goederen plaatsvindt (op de bedrijfslocatie zelf of elders);
  4. op de bedrijfslocatie geen sprake is van enige fysieke vorm van uitstalling ter verkoop, een showroom, of van verkoop, betaling en/of het afhalen van goederen én
  5. de uitlevering van verkochte goederen aan kopers geschiedt per post of bezorgdienst.

1.97 Jaarplaats     

Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.

1.98 Jachthaven     

Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.

1.99 Kantoor     

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.100 Kampeermiddelen     

  1. Een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde.

1.101 Kampeerseizoen     

De periode tussen 15 maart en 31 oktober.

1.102 Kap     

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.103 Kas     

Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.

1.104 Kelder     

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

1.105 Kleine windturbines     

Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.

1.106 Kleinschalige horecavoorziening     

Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.

1.107 Kleinschalig kampeerterrein     

Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.

1.108 Landschappelijke inpassing     

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.109 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.110 Loon(werk)bedrijf     

Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.

1.111 Luifel     

Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.

1.112 Maatschappelijke voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.

1.113 Manege     

Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.

1.114 Mestbewerking     

Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).

1.115 Mestopslagplaats     

Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.

1.116 Mestvergistingsinstallatie     

Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.

1.117 Mestverwerking     

Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).

1.118 Mini-windturbines     

Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.

1.119 Mobiele kampeervoertuigen     

Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.120 Monumenten     

Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.121 Natte natuur     

Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.

1.122 Natuurbeschermingswet 1998     

Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.123 Natuurkampeerterrein     

Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.

1.124 Natuurwaarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.125 Nevenfunctie     

Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.

1.126 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).

1.127 Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.

1.128 Niet-zelfstandig kantoor     

Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

1.129 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.130 Omgevingsvergunning     

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.131 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.132 Omgevingsverordening Gelderland     

De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.133 Omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij     

Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.

1.134 Ondergeschikte bouwdelen     

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.

1.135 Ondergronds     

Onder peil.

1.136 Onderkomens     

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.137 Ondersteunende horeca     

Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.138 Ontgrondingenwet     

Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.139 Openbaar toegankelijk gebied     

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.140 Overbouwing     

Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.

verplicht

1.141 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.142 Overkapping     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.143 Paardenfokkerij     

Agrarische activiteiten bestaande uit het fokken van paarden en/of pony's.

1.144 Paardenhandel     

Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.145 Paardenhouderij     

Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.146 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.147 Peil     

  1. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.148 Pergola     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.149 Permanente bewoning     

Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.

1.150 Plat dak     

Een dak met een dakhelling van minder dan 15º.

1.151 Plattelandswoning     

Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.152 Plussenbeleid     

Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

1.153 Pod     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.

1.154 Recreatieappartement     

Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.155 Recreatieve voorziening     

Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.

1.156 Recreatiewoning     

Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.157 Rijstroken     

Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.158 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.159 (sleuf)silo     

Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.

1.160 Sociaal-culturele voorzieningen     

Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.

1.161 Sociale koopwoning     

Koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag van €200.000 waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van tenminste een jaar en ten hoogste tien jaren na ingebruikname.

1.162 Staande mestopslagtank     

Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.

1.163 Stacaravan     

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.164 Supermarkt     

Een detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.

1.165 Teeltondersteunende kassen     

Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.

1.166 Teeltondersteunende voorzieningen     

Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. laag/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lage tunnels;
  2. laag/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  3. hoog/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 m en maximaal 2 m. uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  4. hoog/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 en maximaal 3,50 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  5. overig:

    vraatnetten, boomteelthekken.

1.167 Trekkershut     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.

1.168 Tuincentrum     

Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.

1.169 Twee-aaneengebouwde woning     

Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.

1.170 Uitbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

1.171 Verkoopvloeroppervlak     

De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.

1.172 Volwaardig agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.

1.173 Voorerfgebied     

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.174 Voorgevel     

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.175 Voorgevelrooilijn     

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).

1.176 Voormalig agrarisch bedrijf     

Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

1.177 Voorzorgsbeleid     

Het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.

1.178 Vrijstaande woning     

Een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.179 Waterbergingsgebied     

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.

1.180 Waterwet     

Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.181 Weg     

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.182 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.183 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.184 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten     

Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.185 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.186 Wet natuurbescherming     

Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.187 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.188 Woning     

Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.189 Woningwet     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.190 Woongebouw     

Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.191 Woonschip     

Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.

1.192 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.193 Zijerfgebied     

Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.

1.194 Zorghotelkamer     

Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.

1.195 Zorginstelling     

Een complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.196 Zorgwoning     

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een persoon die niet zelfstandig kan wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeft.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens     

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

2.2 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 De bruto vloeroppervlakte (bvo)     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

2.8 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijventerrein     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven;
  2. bedrijfswoningen;
  3. detailhandel;
  4. kantoor;
  5. sportcentrum;
  6. praktijkruimte voor fysiotherapie;
  7. zend- en ontvangstinstallaties;
  8. kazerne voor hulpdiensten;
  9. ontsluitingswegen;
  10. voet- en fietspaden;
  11. groenvoorzieningen;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. parkeervoorzieningen;
  14. geluidswerende voorzieningen;
  15. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging.

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' gelden de volgende regels:

a Bedrijfsctiviteiten     

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven toegestaan voorzover deze voorkomen in categorie 1, 2, 3.1. en 3.2. van de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede vergelijkbare bedrijven of bedrijven in een hogere milieucategorie na het verlenen van omgevingsvergunning op grond van 3.6.1, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijven tot en met categorie (nummer categorie)' slechts bedrijven zijn toegestaan tot maximaal de aangegeven categorie;
  2. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - betonmortelcentrale' een betonmortelcentrale is toegestaan;
  3. 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf' uitsluitend een autobedrijf is toegestaan uit categorie 2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - melkproductenbedrijf' een bedrijf in melkproducten is toegestaan uit categorie 4.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - kunststofverwerking' een kunststofverwerkend bedrijf is toegestaan uit categorie 4.1 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - slachterij' een slachterij is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  7. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - metaalbewerkende industrie' metaalbewerkende industrie is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  8. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - papier- en kartonverwerkende industrie' papier- en kartonverwerkende industrie is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  9. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - metaalwerken' een bedrijf in metaalwerken is toegestaan;
  10. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - straalbedrijf' een straalbedrijf is toegestaan;
  11. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - transportbedrijf' een goederenwegvervoerbedrijf is toegestaan uit categorie 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  12. 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG uitsluitend aldaar is toegestaan, waarbij een LPG-vulpunt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
  13. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - voorwaardelijke verplichting' het gebruik ten behoeve van deze bestemming alleen is toegestaan, indien gelijktijdig de aangrenzende groenzone binnen de bestemming 'Groen' conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantings- en beheerplan in stand wordt gehouden.
b Kantoren     

Voor kantoren geldt het volgende:

  1. uitsluitend niet-zelfstandige kantoren zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zelfstandige kantoren zijn toegestaan.
c Detailhandel     

Detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. internetverkoop
  2. detailhandel als ondergeschikte nevenfunctie in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
  3. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend na het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van 3.6.2;
  4. detailhandel in landbouwvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - landbouwvoertuigen';
  5. detailhandel in (grove) bouwmaterialen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt';
  6. bestaande niet-wederrechtelijke detailhandelsactiviteiten.
d Dienstverlening     

Dienstverlening is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening'.

e Sportcentrum     

Voor het sportcentrum geldt het volgende:

  1. een sportcentrum is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum' toegestaan;
  2. binnen het sportcentrum is ondersteunende horeca en een schoonheidssalon toegestaan.
f Praktijkruimte     

Een praktijkruimte voor fysiotherapie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte'.

g Zend- en ontvangstinstallatie     

Een zend- en ontvangstinstallatie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zend/ontvangstinstallatie'.

h Parkeren     

Voor parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing bij het bouwen en het wijzigen van het toegelaten gebruik van gronden en gebouwen zoals opgenomen in 3.1.1.

i Buitenopslag     

Voor buitenopslag geldt dat dit uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de daar aanwezige gronden tot maximaal het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd;
  5. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  6. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m.
3.2.3 Bedrijfswoningen     

Voor bedrijfswoningen gelden, naast het bepaalde in 3.2.2, de volgende regels:

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2 bedrijfswoningen' zijn twee bedrijfswoningen toegestaan;
  3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning bedragen maximaal 6 m respectievelijk 9 m.
3.2.4 Ondergrondse gebouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
3.2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten en verkeerregelinstallaties bedraagt maximaal 8 m;
  3. de bouwhoogte van een zend- en ontvangstinstallatie bedraagt maximaal 55 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het 'bouwvlak' maximaal 4 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het 'bouwvlak' maximaal 3 m.

3.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de inrichting en situering van parkeervoorzieningen;
  2. Nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld indien zulks noodzakelijk is:
    1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    3. ter bevordering van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Omgevingsvergunning bebouwingspercentage     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d voor het verhogen van het bebouwingspercentage met maximaal 10%, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de noodzaak hiertoe vloeit voort uit de aard van de bedrijvigheid;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van belangen van derden of van landschappelijke waarden in de omgeving.
3.4.2 Omgevingsvergunning afstand zijdelingse perceelsgrens     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder f teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het bouwen op een kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrens is uitsluitend toegestaan bij de verbouw en/of uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw, voor zover het bestaande bedrijfsgebouw reeds is gelegen op een kortere afstand en alsdan tot uiterlijk de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast, dit houdt in ieder geval in dat het algemene (bestaande) straatbeeld van openheid op hoofdlijnen gehandhaafd moet blijven;
  3. de hoogte van het gebouw binnen 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt maximaal de hoogte van het bestaande bedrijfsgebouw(gedeelte) in dat gebied;
  4. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  7. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  8. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen;
  9. er zijn geen belemmeringen op het gebied van brandpreventie.
3.4.3 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6 teneinde een hogere bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 20 m;
  3. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. bedrijfsactiviteiten anders dan voorgeschreven in 3.1.2 onder a;
  2. opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  3. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met uitzondering van bestaande geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. Bevi-inrichtingen, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
  5. zelfstandige bewoning van een bijbehorend bouwwerk.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Omgevingsvergunning Staat van Bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder a jo. 3.5.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen op de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  2. het betreft geen geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.
3.6.2 Omgevingsvergunning volumineuze detailhandel     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder c teneinde detailhandel in volumineuze goederen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit onderzoek dient te blijken dat het vanwege ruimtebeslag of verkeersoverlast onmogelijk of ongewenst is de desbetreffende vestiging ruimtelijk in te passen in bestaande winkelgebieden;
  2. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  3. bij het verlenen van omgevingsvergunning begrenst het bevoegd gezag het maximaal toegestane vloeroppervlak, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 4.000 m²;
  4. het verkoopvloeroppervlak mag in ieder geval nooit meer bedragen dan 60% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel;
  5. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.
  7. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Centrum     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor centrumvoorzieningen in de vorm van:

  1. bedrijf;
  2. cultuur en ontspanning;
  3. detailhandel;
  4. dienstverlening;
  5. groen;
  6. horecabedrijf;
  7. maatschappelijke voorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. terrassen;
  10. verkeer;
  11. wonen;
  12. parkeervoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Centrum' gelden de volgende regels:

a Algemeen     
  1. centrumfuncties, met uitzondering van horeca en maatschappelijk, zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met wonen op de verdieping(en) boven de begane grondbouwlaag, met dien verstande dat dit niet geldt voor centrumfuncties waar ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan geen woning op de verdieping(en) was;
  2. centrumfuncties, met uitzondering van wonen alsmede horeca- en maatschappelijke functies als niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond, zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. in afwijking van het voorgaande en het bepaalde onder 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel op de verdieping' detailhandel op de verdieping is toegestaan;
    2. in afwijking van het voorgaande en het bepaalde in onder 1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - kantoor op de verdieping' kantoren op de verdieping zijn toegestaan;
    3. centrumfuncties in de kelder toegestaan zijn als niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond.
b Bedrijf     

Voor bedrijven geldt dat binnen deze bestemming uitsluitend ambachtelijke bedrijven uit categorie A en B van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging zijn toegestaan, alsmede vergelijkbare bedrijven of bedrijven in een hogere categorie na omgevingsvergunning op grond van 4.6.1.

c Detailhandel     

Voor detailhandel geldt het volgende:

  1. een supermarkt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  2. ondersteunende horeca binnen een detailhandelsvestiging is toegestaan tot maximaal 25% van de hoofdfunctie met een maximale vloeroppervlakte van 25 m², behoudens omgevingsvergunning op grond van 4.6.2;
  3. het verkoopvloeroppervlak per detailhandelsvestiging mag niet meer dan 1.500 m² gaan bedragen.
d Horecabedrijf     

Voor horecabedrijven geldt het volgende:

  1. binnen deze bestemming zijn uitsluitend horecabedrijven uit horecacategorie 2 toegestaan;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' horecabedrijven uit horecacategorie 1 en 2 toegestaan;
  3. in aanvulling op het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' horecabedrijven uit horecacategorie 1, 2 en 3 toegestaan;
  4. terrassen zijn uitsluitend toegestaan aan de naar de openbare weg gekeerde zijde(n) van het horecabedrijf;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn tevens terrassen toegestaan.
e Parkeren     

Voor parkeren geldt het volgende:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is uitsluitend een parkeerterrein toegestaan;
  2. het gestelde in 12.2 is van toepassing bij het bouwen en het wijzigen van het toegelaten gebruik van gronden en gebouwen zoals opgenomen in 4.1.1.
f Nutsvoorziening     

Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan.

g Wonen     

Voor wonen geldt het volgende:

  1. maximaal het aantal woningen is toegestaan dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds niet wederrechtelijk aanwezig was, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen', ten hoogste het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat wonen op de begane grondbouwlaag is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
h Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een woning, een bijbehorend bouwwerk en bij de woning behorende gronden voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. opslag is uitsluitend binnen bebouwing toegestaan;
  6. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  7. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  8. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  9. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  10. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  11. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal hetgeen in het 'bouwvlak' met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de daar aanwezige gronden tot maximaal het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd;
  5. voor zover een gevellijn is opgenomen wordt de voorgevel van het hoofdgebouw binnen het bouwperceel gesitueerd in de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen ter plaatse van het 'bouwvlak', achtererfgebied en zijerfgebied worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte bedragen maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter;
  3. buiten het 'bouwvlak' bedraagt de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 120 m2;
  4. in zijerfgebied gelden de volgende aanvullende regels:
    1. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, een hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat ligt op minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw op dat belendend perceel, bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal 4 m respectievelijk 6 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m;
    2. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, geen hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat ligt op minimaal 3 m vanaf het openbaar toegankelijk gebied, bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal 4 m respectievelijk 6 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedraagt de goothoogte en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m.
  5. buiten het 'bouwvlak' en buiten het achtererfgebied, gelden de volgende aanvullende regels:
    1. de diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    3. de breedte bedraagt maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    4. de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied bedraagt minimaal 1,5 m.

in afwijking van het gestelde onder b geldt in hoeksituaties dat bij een aangebouwd bijbehorend bouwwerkeen grotere bouw- en/of goothoogte is toegestaan, mits:

  1. de omvang en vormgeving van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijven aan die van het hoofdgebouw en het hoofdgebouw als zodanig duidelijk herkenbaar blijft;
  2. het bijbehorend bouwwerk minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat;
  3. de gewenste openheid van de tussenruimten (tuinen) tussen het hoofdgebouw op dit perceel en die op aansluitende percelen gewaarborgd blijft;
  4. het bijbehorend bouwwerk niet staat vóór de voorgevels van hoofdgebouwen op aansluitende percelen ‘om de hoek’.
4.2.4 Ondergrondse gebouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
4.2.5 Nutsvoorzieningen     

Voor nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 20 m².
4.2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het 'bouwvlak' maximaal 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt binnen het 'bouwvlak' maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt binnen het 'bouwvlak' maximaal 4 m.

4.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van parkeervoorzieningen;
  2. Nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld indien zulks noodzakelijk is:
    1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    3. ter bevordering van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Omgevingsvergunning uitbreiding bebouwing     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 teneinde bebouwing toe te staan buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits voldaan wordt aan het volgende:

  1. er is geen commerciële ruimte meer beschikbaar in het aangrenzende 'bouwvlak';
  2. de bebouwing wordt uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  3. de totale oppervlakte bedraagt maximaal 150 m2;
  4. de hoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bedrijfsactiviteiten anders dan voorgeschreven in 4.1.2 onder b;
  2. opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  3. het gebruik van (bedrijfs)woningen voor bedrijfsactiviteiten;
  4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. Bevi-inrichtingen;
  6. zelfstandige bewoning van bijbehorend bouwwerken.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Omgevingsvergunning Staat van Bedrijfsactiviteiten (functiemenging)     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder b. jo 4.5, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen op de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  2. het betreft geen geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.
4.6.2 Omgevingsvergunning ondersteunende horeca     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder c, teneinde een vloeroppervlak van maximaal 40 m² voor ondersteunende horeca toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de detailhandelsfunctie blijft op het perceel als hoofdfunctie in stand en het voorgestane medegebruik is een ondergeschikte toevoeging hieraan;
  2. het pand blijft het uiterlijk van een detailhandelsbedrijf behouden;
  3. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  4. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.
4.6.3 Omgevingsvergunning oppervlakte aan huis verbonden beroep en bedrijf     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder h onder 8, teneinde een oppervlakte van meer dan 50 m2 toe te staan voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  2. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  3. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
4.6.4 Omgevingsvergunning bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder h onder 10, teneinde een bed & breakfast voorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. een bed & breakfast is enkel in de woning of in een bijbehorend bouwwerk toegestaan;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed & breakfast plaats;
  3. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  4. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid     

4.7.1 Wijziging wonen op begane grond     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door gronden aan te duiden met de aanduiding 'wonen', teneinde op de begane grond een woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. gebruik van de begane grond door de functies detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijke doeleinden is redelijkerwijs binnen afzienbare tijd niet mogelijk;
  2. vastgelegd wordt hoeveel woningen er in totaal zijn toegestaan;
  3. het initiatief moet passen binnen het gemeentelijk kwalitatief woonprogramma c.q. gemeentelijke woonvisie;
  4. de woning vormt geen belemmering voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving;
  5. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  6. er bestaan voor woon- en leefmilieu geen belemmeringen;
  7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  8. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  9. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  10. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen;
  11. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het plan.
4.7.2 Wijziging supermarkt     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door gronden aan te duiden met de aanduiding 'supermarkt', teneinde op de begane grond een supermarkt toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredige aangetast;
  2. er zijn geen belemmeringen voor woon- en leefmilieu;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  1. de bevoorradingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  2. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  3. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  4. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning nadere eisen te stellen omtrent de inrichting van het terrein en met name omtrent de inrichting en situering van parkeervoorzieningen.

Artikel 5 Verkeer     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. pleinen;
  4. verblijfsgebieden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. garageboxen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. tuinen;
  9. sport- en speelvoorzieningen;
  10. nutsvoorzieningen;
  11. terrassen;
  12. straatmeubilair;
  13. beeldende kunstwerken;
  14. geluidswerende voorzieningen;
  15. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  16. behoud, beheer en/of herstel van lanenstructuren;
  17. behoud, beheer en/of herstel van het beschermd stadsgezicht;

één en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

Voor de bestemming 'Verkeer' gelden de volgende regels:

a Plein     

Ter plaatse van de aanduiding 'plein' zijn de gronden bestemd voor een plein met de bijbehorende voorzieningen, zoals een muziekkoepel.

b Lanenstructuur     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' zijn de gronden bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de aanwezige lanenstructuur.

c Parkeren     

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

d Groenvoorzieningen     

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan.

e Garageboxen     

Garageboxen zij uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garage' en zijn uitsluitend bestemd voor de stalling van voertuigen en berging als medegebruik.

f Nutsvoorzieningen     

Nutsvoorziening zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' toegestaan.

g Terras     

Terrassen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' toegestaan.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.2 Garageboxen     

De bouwhoogte van garageboxen bedraagt maximaal 3 m.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ten behoeve van tuinen bedraagt maximaal 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - top-herkenningspunt' maximaal 4,5 m.

Artikel 6 Wonen     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

6.1 Bestemmingsomschrijving     

6.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woondoeleinden;
  2. aan huis verbonden activiteit;
  3. sociaal-culturele voorzieningen;
  4. praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijk gezondheidszorg;
  5. molen;
  6. kantoor;
  7. detailhandel;
  8. recreatiewoning;
  9. dierenverblijf;
  10. beheer, behoud en het herstel van een waterrad;
  11. opslag;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. groenvoorzieningen;
  14. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  15. wegen;
  16. voet- en fietspaden;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingomschrijving     

Voor de bestemming 'Wonen' gelden de volgende regels:

a Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een woning, een bijbehorend bouwwerk en bij de woning behorende gronden voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. opslag is uitsluitend binnen bebouwing toegestaan;
  6. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  7. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  8. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  9. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  10. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  11. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
b Sociaal-culturele voorzieningen     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' zijn sociaal-culturele voorzieningen toegestaan.

c Praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 1' is op de begane grond een praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit in producten die functioneel gerelateerd zijn aan de praktijkruimte voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidszorg.

d Kantoor     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor‘ is een kantoor toegestaan.

e Detailhandel     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan;

f Recreatiewoning     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is een recreatiewoning toegestaan.

g Dierenverblijf     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' is een dierenverblijf met een maximale oppervlakte van 200 m² ten behoeve van het houden van dieren toegestaan, met dien verstande dat:

  1. het dierenverblijf als vrijstaand bijgebouw bij de woning dient te worden aangemerkt;
  2. degene die gebruiker is van de woning, ook degene is die de dieren houdt;
  3. het gebruik naar aard en omvang ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie.
h Waterrad     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - waterrad' zijn de gronden bestemd voor het beheer, behoud en het herstel van het aanwezige waterrad.

i Opslag     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is opslag toegestaan, met dien verstande dat opslag uitsluitend binnen bebouwing is toegestaan.

j Nutsvoorziening     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan.

k Afschermend groen     

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend afschermende groenvoorzieningen toegestaan.

l Groenvoorziening     

Ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' zijn openbare groen- en speelvoorzieningen toegestaan.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken , geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in de naar de weg gekeerde grens van het 'bouwvlak';
  2. het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd, met dien verstande dat in afwijking van het voorgaande ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' ten hoogste het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal hetgeen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal hetgeen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. voor de bouwwijze van hoofdgebouwen geldt het volgende:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
    5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning' zijn uitsluitend patiowoningen toegestaan;
    6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn aaneengebouwde, twee-aaneen danwel vrijstaande woningen toegestaan;
    7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn twee-aaneen danwel vrijstaande woningen toegestaan;
  6. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    1. bij vrijstaande en twee-aaneen woningen minimaal 3 m;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' éénzijdig minimaal 3 m;
  7. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen maximaal 200 m2;
    2. bij twee-aaneen woningen maximaal 150 m2;
  8. het bebouwingspercentage bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen maximaal 30%;
    2. bij twee-aaneen woningen maximaal 40%;
    3. bij aaneengebouwde woningen maximaal 50%;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' maximaal het aangegeven bebouwingspercentage, waarbij het bouwvlak ten hoogste tot het aangegeven bebouwingspercentage mag worden bebouwd;
  9. voor zover een gevellijn is opgenomen wordt de voorgevel van het hoofdgebouw binnen het bouwperceel gesitueerd in de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - sociale koopwoning' bedraagt het percentage sociale koopwoningen 100%.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor een bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen ter plaatse van het 'bouwvlak', achtererfgebied en zijerfgebied worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bijbehorende bouwwerken' geen bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  3. de goothoogte en bouwhoogte bedragen maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
  4. buiten het 'bouwvlak' mag de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 120 m2 bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat op het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 275 m² mag bedragen;
  6. in zijerfgebied gelden de volgende aanvullende regels:
    1. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, een hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw op dat belendend perceel ligt, bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m;
    2. ingeval op een belendend perceel, grenzend aan het zijerfgebied, geen hoofdgebouw aanwezig is:
      • in het zijerfgedeelte, dat minimaal 3 m vanaf het openbaar toegankelijk gebied ligt, bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
      • in het resterende zijerfgedeelte bedragen de goot- en bouwhoogte maximaal 2 m respectievelijk 3 m;
  7. buiten het 'bouwvlak' en buiten het achtererfgebied, gelden de volgende aanvullende regels:
    1. de diepte bedraagt maximaal 1,5 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    3. de breedte bedraagt maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    4. de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied bedraagt minimaal 1,5 m.
  8. in afwijking van het gestelde onder b geldt in hoeksituaties dat bij een aangebouwd bijbehorend bouwwerk een grotere bouw- en/of goothoogte is toegestaan, mits:
    1. de omvang en vormgeving van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijven aan die van het hoofdgebouw en het hoofdgebouw als zodanig duidelijk herkenbaar blijft;
    2. het bijbehorend bouwwerk minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat;
    3. de gewenste openheid van de tussenruimten (tuinen) tussen het hoofdgebouw op dit perceel en die op aansluitende percelen gewaarborgd blijft;
    4. het bijbehorend bouwwerk niet staat vóór de voorgevels van hoofdgebouwen op aansluitende percelen ‘om de hoek’.
6.2.4 Ondergrondse gebouwen     

Voor ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
  2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
6.2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

Overschrijding van het 'bouwvlak' is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, zoals een overstek, overkapping en balkons, mits het bouwdeel ondergeschikt is en een diepte heeft van maximaal 1,5 m.

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten het 'bouwvlak' maximaal 1 m, met dien verstande dat pergola's zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen de overige gronden bedraagt maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat op een bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hooiberg toegestaan' de goothoogte, de bouwhoogte en oppervlakte van een hooiberg bij een woning, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel, respectievelijk maximaal 6 m, 9 m en 36 m² bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

6.3.1 Omgevingsvergunning bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.6 onder a teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan met een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig worden geschaad.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

6.5.1 Omgevingsvergunning oppervlakte aan huis verbonden beroep en bedrijf     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1.2 onder a sub 8, teneinde een oppervlakte van meer dan 50 m2 toe te staan voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  2. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  3. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
6.5.2 Omgevingsvergunning bedrijfsactiviteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1.2 onder a jo. 6.4.1, teneinde bedrijven toe te staan die niet voorkomen in categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, danwel bedrijven in een hogere categorie, maar die qua aard, omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  2. het betreft geen geluidzoneringsplichtige inrichting;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  5. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.
6.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1.2 onder a sub 10, teneinde een bed & breakfast voorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. een bed & breakfast is enkel in de woning of in een bijbehorend bouwwerk toegestaan;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed & breakfast plaats;
  3. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  4. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid     

6.6.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3     

Burgemeester en wethouders kunnen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' de aanduiding 'bouwvlak' opnemen ten behoeve van de bouw van 1 vrijstaande woning, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het initiatief moet passen binnen het gemeentelijk kwalitatief woonprogramma c.q. gemeentelijke woonvisie;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de woning dient te passen binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.

Artikel 7 Waarde - Archeologie     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 7.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 7.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  6. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  7. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
7.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 1     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 8.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 8.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
8.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 2     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 9.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 9.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
9.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Onderhavig plan is een herziening van het totaalplan voor stedelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Afwijkende maatvoeringen     

Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.

11.2 Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden     

11.2.1 Algemene bepaling     

Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden opgericht in de navolgende zones:

a Vrijwaringszone - molenbiotoop     

Voor molens en gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:

  1. onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken, worden gebouwd binnen 100 meter rond de molen, welke hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. voor de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' binnen een afstand van 100 tot 400 meter rond de molen bedraagt de hoogte maximaal 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen, gerekend van de onderste punt van de verticale staande wiek;
  3. de uitgroeihoogte van beplanting mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van bouwwerken die op grond van het bepaalde onder 1 en 2 is toegestaan.
11.2.2 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1:

  1. onder a, indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken uit stedebouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding van de molenbiotoop.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet, mobiele kampeervoertuigen of bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning;
  4. het in gebruik geven, nemen en hebben van een bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning;
  5. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

12.2 Voorwaardelijke verplichting parkeernormen     

Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels     

13.1 Geluidzone - industrie     

13.1.1 Verbod     

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.

13.1.2 Omgevingsvergunning geluidgevoelige objecten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1.1 teneinde de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen mogelijk te maken, mits het bevoegd gezag een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder vaststelt.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels     

14.1 Omgevingsvergunning camperovernachtingsplaats     

14.1.1 Afwijkingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er worden minimaal 2 en maximaal 8 camperplekken ingericht van voldoende afmetingen;
  2. het terrein is eenvoudig ingericht, zonder de extra faciliteiten van een camping;
  3. stroom, water, vuilwaterafvoer en chemisch toiletafvoer zijn minimaal aanwezig;
  4. de maximale verblijfsduur bedraagt 72 uur aaneengesloten;
  5. de voorziening is het gehele jaar open;
  6. de locatie is goed bereikbaar;
  7. het terrein is alleen toegankelijk voor camper(bezitters);
  8. de locatie dient landschappelijk goed te worden ingepast;
  9. het verlenen van de vergunning mag niet leiden tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  13. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  14. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 12.2 van toepassing;
  15. de vergunning wordt niet verleend voor gronden met de bestemming 'Bos' of 'Natuur' of gronden met een bestemmingsregeling van gelijke strekking.
14.1.2 Voorwaarden aan vergunning     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 14.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

14.2 Omgevingsvergunning maatvoering     

Voor maatvoeringen gelden de volgende afwijkingsregels:

  1. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maatvoering, het beoogde stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;
  2. onverminderd het gestelde onder a van dit lid, geldt dat de daar genoemde omgevingsvergunning ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' slechts kan worden verleend ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwwerken     

15.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Omgevingsvergunning vergroten inhoud bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van 15.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1.1 met maximaal 10%.

15.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

15.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stedelijk gebied; Veegplan 2021-1.