direct naar inhoud van 7.1 Milieu
Plan: Buitengebied Hengelo/Vorden 2010; Wolsinkweg 6 Keijenborg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1876.BP00935-VG01

7.1 Milieu

7.1.1 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. Op de locatie is bodemonderzoek noodzakelijk omdat hier grondwerkzaamheden verricht worden ten behoeve van de bouw van de nieuwe woningen. De resultaten van het onderzoek worden hier samengevat. Het bodemrapport is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Het verkennende bodemonderzoek (Bodemonderzoek Wolsinkweg 6) is verricht door Van der Poel Consult bv en vastgelegd in een rapport in februari 2010. De conclusies van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat. Tijdens de zintuigelijke beoordeling van het bodemmateriaal en het maaiveld zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging, waaronder een verontreiniging met asbest.

In het grondwater overschrijden de gehalten barium en nikkel de streefwaarden. Verder zijn in de grond en het grondwater geen stoffen gevonden in gehalten die de normwaarden overstijgen. Vanuit de optiek van de bodemkwaliteit bestaan er geen belemmeringen voor het geplande gebruik van de grond.

De gemeente heeft d.d. 15 maart 2010 het volgende aanvullende advies gegeven naar aanleiding van dit onderzoek.

  • De vrijkomende grond mag op de locatie zelf worden hergebruikt.
  • Indien goedkeuring is gegeven aan de definitieve bouwvlakken van de nieuwe gebouwen moet een aanvullend bodem- en grondwateronderzoek worden uitgevoerd.
  • Afvoer van de grond naar een andere locatie mag alleen als uit de aanvullende toetsing blijkt dat de grond aan de eisen van het besluit Bodemkwaliteit voldoet.

7.1.2 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke ontwikkelingen, ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat, rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting van een gevel van een woonhuis mag, behoudens uitzonderingen, niet meer bedragen dan 48 dB.

Het voorliggende plan voorziet in zes nieuwe woningen op de locatie Wolsinkweg 6. Deze woningen liggen binnen de wettelijke geluidszones van de Keijenborgseweg, de St. Janstraat en de Hengeloseweg. Daarom is in februari 2010 onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van deze woningen door het wegverkeer op de drie wegen. Uit het onderzoek, waarvan het rapport als bijlage (Geluidsonderzoek) aan dit bestemmingsplan is toegevoegd, kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

De geluidsbelasting (Lden) door het wegverkeer op de bouwlocatie Wolsinkweg 6 bedraagt maximaal 26 dB. Deze beide belastingen liggen onder de voorkeursnorm van 48 Lden. Dit betekent dat er vanuit akoestisch oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de bouw van de geplande woningen.

7.1.3 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.


De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.


Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Uit de rapportage luchtkwaliteit en de berekeningen over 2006 en 2007 van de gemeente Bronckhorst blijkt dat er geen locaties in de gemeente aanwezig zijn waar de normen van luchtkwaliteit overschreden worden.

7.1.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Productie, vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor mens en milieu. Het externe veiligheidsbeleid wil burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen bieden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is op 27 oktober 2004 in werking getreden en op 13 februari 2009 aangepast. In het besluit zijn milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid geformuleerd. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag er, in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de ruimtelijke ordening (WRo), zorg voor te dragen dat er voldoende afstand bewaard wordt tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Het beleid hanteert hierbij twee criteria, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar ééns per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp.

De woningen die gepland zijn op de locatie Wolsinkweg 6 zijn in het kader van externe veiligheid te beschouwen als kwetsbare objecten. Dit betekent dat risicovolle objecten op voldoende afstand moeten liggen van het plangebied.

Op basis van de Risicokaart Gelderland kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven liggen. Daarnaast ligt het plangebied niet in de directe nabijheid van een weg waarop of een buisleiding waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Op basis van de beschikbare informatie kan op dit moment geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van woningbouw op de bouwlocatie. Voor dit aspect hoeft daarom geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

7.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van nieuwe woningen. De vraag is of deze nieuwe woningen de ontplooiing van reeds bestaande ruimtelijke functies in de omgeving belemmeren. Verder is het van belang vast te stellen of het woonmilieu door de bestaande bedrijven in de omgeving aangetast kan worden.

Ten noordwesten en ten noorden van de locatie Wolsinkweg 6 liggen de agrarische bedrijven Wolsinkweg 2 en Wolsinkweg 5. Ten zuidoosten van deze locatie ligt het agrarische bedrijf Akkermansstraat 1. De afstand tussen deze agarische bedrijven en de nieuwe woonlocatie bedraagt 200 tot 250 meter. Deze afstand is groot genoeg om een onbelemmerde ontplooiing van de bestaande bedrijven mogelijk te maken en hinder op de nieuwe woonlocatie te voorkomen.